EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AR0232

Advies van het Comité van de Regio's over het Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

PB C 231 van 20.9.2005, p. 1–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

20.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/1


Advies van het Comité van de Regio's over het Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(2005/C 231/01)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

GEZIEN het voorstel voor een Verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, COM(2004) 492 def. — 2004/0163 (AVC),

GEZIEN het besluit van de Europese Commissie van 16 juli 2004 om het Comité over dit onderwerp te raadplegen, overeenkomstig artikel 265 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

GEZIEN het besluit van het Europees Parlement om het Comité over dit onderwerp te raadplegen,

GEZIEN het besluit van de Raad van 21 december 2004 om het Comité over dit onderwerp te raadplegen, overeenkomstig de eerste alinea van artikel 265 en artikel 80 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

GEZIEN het besluit van zijn voorzitter van 26 mei 2004 om de commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” te belasten met het opstellen van een advies hierover,

GEZIEN de overige voorstellen voor verordeningen van de Europese Commissie over het Cohesiefonds, COM(2004) 494 def. — 2004/0166 (AVC), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), COM(2004) 495 def. — 2004/0167 (COD), het Europees Sociaal Fonds, COM(2004) 493 def. — 2004/0165 (COD), en de „oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking (EGGS)”, COM(2004) 496 def. — 2004/0168 (COD),

GEZIEN zijn advies over het „Derde verslag over de economische en sociale samenhang”, CDR 120/2004 fin (1),

GEZIEN zijn verkennende rapport over „Governance en de vereenvoudiging van het beheer van de structuurfondsen na 2006”, CDR 389/2002 fin (2),

GEZIEN zijn advies over „Partnerschappen tussen lokale en regionale overheden en sociaal-economische organisaties: een bijdrage aan de werkgelegenheid, de lokale ontwikkeling en de sociale samenhang”, CDR 384/2001 fin (3),

GEZIEN het ontwerpadvies van de heer Bore over de financiële vooruitzichten („Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst — Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013”), CDR 162/2004 rev. 3, dat op 26 november 2004 door de commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” is goedgekeurd,

GEZIEN het ontwerpadvies van de heer Condorelli over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)”, CDR 233/2004 rev. 1,

GEZIEN het ontwerpadvies van de heer Paiva over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds”, CDR 234/2004,

GEZIEN het ontwerpadvies van mevrouw Fernández Felgueroso over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds”, CDR …/2004,

GEZIEN het op 4 februari 2005 door de commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 232/2004 rev. 3; rapporteurs: de heer NILSSON, burgemeester van Östersund, en de heer TATSIS, voorzitter van de departementsraad van Drama-Kavala-Xanthi),

1)

OVERWEGENDE DAT de belangrijkste maatstaf voor die beoordeling de in art. 158 van het EG-Verdrag verwoorde doelstelling blijft, d.w.z. versterking van de economische en sociale cohesie teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen. Verkleining van de verschillen tussen de regio's, vooral wat de ontwikkelingsachterstand van de minst begunstigde gebieden betreft, zal een belangrijke bijdrage leveren tot een grotere rol voor de regionale en lokale overheden in de Europese Unie en de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en Göteborg;

2)

OVERWEGENDE DAT in artikel III-220 van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa de cohesiedoelstelling wordt versterkt door opname van de territoriale dimensie. In dat artikel staat namelijk: „Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Unie haar optreden ter versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang”;

3)

OVERWEGENDE DAT de uitbreiding aan de samenhang in Europa extra eisen stelt die voortdurende inspanningen op de langere termijn zullen vergen;

heeft tijdens zijn 59e zitting van 13 en 14 april 2005 (vergadering van 13 april) het volgende advies goedgekeurd:

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

INLEIDING

1.   Algemene context

1.

Is van mening dat volgens artikel 158 van het EG-Verdrag de regionale dimensie van het cohesiebeleid van groot belang is en na de uitbreiding moet worden versterkt om de harmonieuze ontwikkeling van de EU te bevorderen.

2.

Het beschouwt de in de afgelopen jaren bereikte resultaten op het gebied van cohesie als positief, alsook de impact van het regionaal beleid van de Europese Unie ten aanzien van de versterking van de sociale en economische cohesie in de gehele Gemeenschap; het herhaalt voorts dat het in de Verdragen vastgelegde cohesiebeleid het krachtigste, zichtbaarste en belangrijkste instrument is om de beginselen van solidariteit en samenwerking gestalte te geven, en dus één van de hoekstenen van de integratie tussen de volken en gebieden van de Unie vormt.

3.

Het stemt in met de financiële voorstellen van de Commissie, op grond waarvan 336,1 miljard euro wordt toegewezen aan cohesiebeleid, en met de voorgestelde verdeling hiervan over de drie doelstellingen. Het Comité vindt dat het financieringsvoorstel van de Commissie volstaat om de regio's van de EU van 15 te blijven ondersteunen en tegelijkertijd de nieuwe lidstaten op een gelijkwaardige manier te helpen, mits de middelen billijk worden verdeeld en vooral worden gebruikt om de ernstigste problemen op te lossen. Met dit voorstel wordt voor het ogenblik ingestemd, onder de strikte voorwaarde dat de Commissie en de lidstaten zullen streven naar een billijke verhoging van deze middelen vanwege de nieuwe eisen die de uitbreiding stelt.

4.

Iedere vorm van beperking van de door de Europese Commissie voorgestelde begroting bedreigt de grondslag van het cohesiebeleid en ondermijnt daardoor het solidariteitsbeginsel, dat toch een duidelijk en wezenlijk kenmerk van de Europese integratie vormt.

5.

Het Comité verwerpt derhalve elke beoogde aanpassing van de door de Commissie voorgestelde middelen ter financiering van de communautaire doelstellingen.

6.

Het wijst nogmaals op het onlosmakelijke verband tussen een efficiënt regionaal beleid in heel Europa en de uitvoering van de agenda van Lissabon en Göteborg. De toekomstige economische groei en de concurrentiekracht in alle regio's van de Unie zullen veeleer worden bevorderd door voortzetting van een EU-cohesiebeleid waarbij alle regio's worden betrokken dan door renationalisatie van het beleid; het concurrentievermogen van de EU hangt af van het concurrentievermogen van elke regio.

7.

Het wijst erop dat aanhoudende onderhandelingen over de financiële vooruitzichten zullen resulteren in vertraging bij het opstarten van de programma's, hetgeen zal leiden tot financiële perikelen en instabiliteit voor de lokale en regionale autoriteiten in de gehele Unie.

II.   Een nieuwe samenwerking inzake het cohesiebeleid

8.

Het Comité is het ermee eens dat de Commissie zich bij de toewijzing van middelen en bij de vaststelling van haar prioriteiten concentreert op de drie doelstellingen (convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en territoriale samenwerking). Dit zal bevorderlijk zijn voor de interne samenhang (afstemming tussen de structuurfondsen op communautair niveau en afstemming tussen specifieke sectorale beleidsterreinen van de EU) en voor de externe samenhang (koppeling tussen de diverse actieniveaus: lokaal, regionaal, nationaal en communautair).

9.

Het is ermee ingenomen dat het Cohesiefonds zal kunnen worden ingezet voor lidstaten waar het BNI lager is dan 90 % van het EU-gemiddelde. Daarnaast dient ook te worden gezocht naar een politieke oplossing voor de lidstaten die ten gevolge van de uitbreiding niet langer voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

10.

Het Comité steunt het voorstel om voor wat de doelstelling „convergentie” betreft, de Structuurfondsen te gebruiken voor de ondersteuning van een duurzame economische ontwikkeling op regionaal en lokaal niveau.

11.

Het is ook ingenomen met het voorstel van de Commissie om in het kader van de convergentiedoelstelling een oplossing te vinden voor regio's die te maken hebben met het zogenaamde statistische effect. De regeling die daartoe in de ontwerpverordening wordt voorgesteld gaat echter niet ver genoeg, omdat die geen zekerheid biedt over de hoogte van de steun en de toepassing van de voorschriften inzake steun.

12.

Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie om een aparte doelstelling „Concurrentievermogen en werkgelegenheid” in het leven te roepen voor alle regio's die niet voldoen aan de criteria van de convergentiedoelstelling. Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan regio's met omvangrijke sociaal-economische problemen en regio's waar ingrijpende structurele aanpassingen moeten worden doorgevoerd, mits deze voldoen aan nog nader te bepalen eensluidende criteria. Het vindt het ook een goede zaak dat de nieuwe doelstelling het hele grondgebied van de desbetreffende regio's bestrijkt.

13.

Het vindt het goed dat de regio's die in 2006 volledig onder doelstelling 1 vallen en niet kunnen worden ondersteund in het kader van de convergentiedoelstelling, tijdelijke steun krijgen („infasering”) en in aanmerking blijven komen voor steun uit de structuurfondsen om op eerlijke en billijke wijze de doelstelling van regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid te kunnen blijven nastreven.

14.

Het Comité juicht de formulering van een specifieke doelstelling inzake territoriale samenwerking en de integratie van transnationale en grensoverschrijdende samenwerking en van samenwerkingsverbanden toe, maar zou ook graag zien dat interregionale samenwerking als zelfstandige component zou worden opgenomen in de nieuwe doelstelling. In deze doelstelling moet nadrukkelijk worden gewezen op de verspreiding van innovatie en best practices om de mededinging in de EU te stimuleren.

15.

Het is het ermee eens dat bij de financiële ondersteuning rekening moet worden gehouden met de territoriale kenmerken van Europa, waarbij speciale aandacht moet worden geschonken aan de versterking van stedelijke gebieden, regio's die afhankelijk zijn van de visvangst, regio's met specifieke geografische en natuurlijke handicaps (eilanden, dunbevolkte gebieden, berggebieden of grensregio's), en ultraperifere regio's.

16.

Het Comité is ingenomen met het voorgestelde naburigheidsinstrument als mechanisme waarmee de visie van een gemeenschappelijk Europees huis wordt versterkt, en verzoekt de Europese Commissie om te komen met duidelijke voorstellen voor de afstemming tussen dit instrument en de doelstelling van territoriale samenwerking, zodat wederzijdse synergieën zoveel mogelijk worden bevorderd.

17.

Het wijst erop dat het noodzakelijk is om bepaalde transnationale ruimten te heroverwegen, zodat met het oog op de toekomstige uitbreiding rekening kan worden gehouden met de nieuwe politieke geografie van Europa, en stelt voor geen verandering te brengen in de zones voor transnationale samenwerking van de periode 2000-2006 die aan de voorwaarden inzake samenhang en doeltreffendheid hebben voldaan en waar gezamenlijke belangen zijn behartigd en gezamenlijke kansen zijn benut.

18.

Het verwelkomt de integratie van het genderperspectief in alle fasen van de programmering, de uitvoering en de evaluatie van de Fondsen.

19.

Het Comité stelt met voldoening vast dat de Commissie heeft geprobeerd de administratieve procedures en het beheer van de fondsen te vereenvoudigen en de transparantie te vergroten. Het hoopt dat de uitvoeringsbepalingen die door de Commissie zullen worden goedgekeurd, van ditzelfde voornemen zullen getuigen.

20.

Het steunt de voorstellen om partnerschap en samenwerking tussen de lokale, regionale, nationale en communautaire overheidsinstanties, alsook met particuliere en sociale actoren, te versterken bij het gehele proces van programmering, implementatie en evaluatie van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds.

21.

Het is voorstander van een strategische aanpak van het programmeringsysteem, aangezien hiermee een nieuw beleidsproces in gang wordt gezet waarmee zowel de kwaliteit van de planning als de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beheer kunnen worden verbeterd. Tegelijkertijd wordt met de beoogde strategische aanpak de mogelijkheid geboden om de afstemming tussen de nationale strategieën en de strategische doelstellingen van het cohesiebeleid te verbeteren.

22.

Het is van opvatting dat de invoering van de nationale strategische referentiekaders zal leiden tot overdracht van beheerstaken aan de beheersautoriteiten van de operationele programma's, en meent derhalve dat de rol van de regionale en lokale overheden in alle fasen van het cohesiebeleid verder kan worden versterkt.

23.

Het erkent dat het toevoegen van nieuwe uitzonderingen op de n+2-regel de flexibiliteit vergroot en de regio's — met name die in de nieuwe lidstaten — helpt om de middelen voor het cohesiebeleid tijdig en methodisch te gebruiken, hoewel het CvdR van mening is dat de Commissie sterker moet ijveren voor een grotere flexibiliteit.

III.   De standpunten van het Comité van de Regio's

24.

Het Comité wil er niettemin op wijzen dat vereenvoudiging niet alleen een kwestie is van decentralisering, maar ook van grotere verantwoordelijkheid voor het stelsel als geheel. Het CvdR benadrukt dat de betrokkenheid van gekozen vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden van groot belang is voor het partnerschapsbeginsel, en verzoekt de Commissie de lidstaten te stimuleren gebruik te maken van de mogelijkheid om waar nodig tripartiete overeenkomsten te sluiten.

25.

Het staat achter de inspanningen van de Commissie om het subsidiariteitsbeginsel te versterken. Ten aanzien van het streven naar vereenvoudiging wil het Comité er dan ook op wijzen dat de centralisatie op het niveau van de lidstaten niet mag worden vergroot. Op zowel lokaal als regionaal niveau moet subsidiariteit gewaarborgd zijn. Niet alleen moet ernaar worden gestreefd dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan de lidstaten, maar ook dat de betreffende actoren in de juiste fase worden betrokken bij de verwezenlijking van de cohesiedoelstellingen. Het Comité pleit ervoor dat het subsidiariteitsbeginsel niet alleen in de betrekkingen tussen de lidstaten en de Europese Unie, maar ook binnen de lidstaten zelf wordt toegepast.

26.

Het is van mening dat een grotere betrokkenheid van de regionale en lokale overheden in alle fasen van de volgende programmeringsperiode zal bijdragen aan het oplossen van de absorptieproblemen die in de huidige programmeringsperiode zijn ontstaan.

27.

Het Comité verzoekt de Commissie een ondersteunend kader op te stellen om de regels voor staatssteun territoriaal te differentiëren, met het oog op gerichte overheidsinvesteringen om met name ook het falen van de markt te corrigeren en de territoriale-cohesiedoelstellingen te verwezenlijken.

28.

Het stelt voor dat sommige zeer dunbevolkte regio's een bijzondere behandeling krijgen waarbij voldoende aandacht moet worden geschonken aan de ernst van de plaatselijke omstandigheden, zoals is vastgelegd in de toetredingsverdragen van Zweden en Finland.

29.

Het is van mening dat het voorstel voor de verwezenlijking van de doelstelling inzake „Europese territoriale samenwerking” duidelijker moet worden geformuleerd. Met name de uiterst complexe Europese bepalingen en voorschriften voor het beheer van grensoverschrijdende steunprogramma's dienen aanzienlijk te worden vereenvoudigd, omdat die tot nu toe een groot obstakel vormen voor grensoverschrijdende samenwerking.

30.

Het Comité verwelkomt het dat met het oog op territoriale samenwerking de maritieme grenzen eveneens in aanmerking worden genomen, en dringt erop aan dat met de grenswaarde van 150 kilometer flexibel wordt omgegaan, zodat een zinvolle samenwerking tussen regio's met gemeenschappelijke zeegrenzen mogelijk wordt.

31.

Om de doeltreffendheid van interregionale samenwerking te vergroten, stelt het Comité voor om in de regionale programma's een breed scala aan strategische onderwerpen op te nemen die een meerwaarde op communautair niveau hebben en gedoteerd zijn met toereikende financiële middelen.

32.

Het Comité is ingenomen met de waarde die de Commissie hecht aan intensivering van de sociale insluiting, en dringt aan op meer maatregelen waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van gehandicapten.

33.

Het is van oordeel dat meer aandacht moet worden geschonken aan de vergrijzingproblematiek, want dit is een van de grote uitdagingen waarmee de Unie de komende decennia geconfronteerd zal worden.

34.

Het Comité dringt erop aan dat er in de toekomst steun uit de Structuurfondsen zal gaan naar programma's die gericht zijn op aspecten als stadsvernieuwing, sociale achterstand, economische herstructurering en openbaar vervoer, die vooral een rol spelen in sterk verstedelijkte gebieden. De duurzame ontwikkeling van steden moet door de Structuurfondsen worden ondersteund.

35.

Het Comité is bezorgd over de berekeningswijze van de cofinanciering door de Gemeenschap, namelijk „op basis van het totaalbedrag aan overheidsuitgaven”, aangezien dit de private sector ervan zou kunnen weerhouden om deel te nemen aan programma's. Het Comité stelt dan ook voor om de hoogte van de steun uit de Fondsen af te stemmen op de totale nationale uitgaven; dit zou een cruciaal instrument zijn om publiek-private samenwerking te bevorderen.

36.

Het vraagt met klem actief betrokken te worden bij dit proces via deelname aan het jaarlijkse voorjaarsoverleg van de Europese Raad over de mededingings- en cohesieagenda's. Dit zou de lokale en regionale overheden de gelegenheid bieden thema's en goede praktijken naar voren te brengen, hetgeen nodig is voor de verbetering van de open coördinatiemethode bij de tenuitvoerlegging van de agenda's van Lissabon en Göteborg.

37.

Het stelt dat het nationaal strategisch referentiekader een beknopt strategisch document moet zijn dat voldoende ruimte laat om in de door de regio's uitgevoerde operationele programma's de specifieke doelstellingen en maatregelen voor iedere regio vast te leggen. Voorts moet worden voorkomen dat dit document het proces van goedkeuring van de operationele programma's afremt of voor bijkomende beperkingen zorgt bij de tenuitvoerlegging ervan.

38.

Het Comité roept de Commissie op om het huidige systeem van prestatiereserves te handhaven.

39.

Het stelt voor om een stelsel in te voeren waarbij alleen terugbetaalbare BTW niet in aanmerking komt voor steun uit het EFRO, analoog aan wat de Commissie reeds heeft voorgesteld met betrekking tot het ESF. Momenteel ontstaan concrete kosten voor acties op lokaal en regionaal niveau. Aangezien de BTW onder de overheidsinkomsten valt, moet er een model worden opgesteld om de negatieve effecten op lokaal en regionaal niveau ongedaan te maken.

40.

Het Comité is van mening dat de n+2-regel in het begin van de programmeringperiode negatief blijft uitwerken, met name ten aanzien van de doelstelling van territoriale samenwerking en ten aanzien van belangrijke investeringsprojecten die niet aan het drempelbedrag voor grote projecten komen. Deze negatieve impact kan aanzienlijk worden verminderd door het deel van het voorschot dat niet ambtshalve kan worden doorgehaald, te vergroten.

41.

Het dringt erop aan dat de operationele programma's, de prioriteiten en de maatregelen worden gekoppeld aan bindende milieuafspraken.

42.

Het Comité is van mening dat het cohesiebeleid bevorderlijk moet zijn voor een ruimtelijkeordeningsbeleid dat kan worden afgestemd op de bestaande trans-Europese samenwerkingsverbanden en op de vooruitzichten voor samenwerking met gemeenschappelijke territoriale kenmerken.

AANBEVELINGEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Aanbeveling 1

Artikel 2, lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5)   „overheidsuitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband houdt met de Structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

5)   „overheidsuitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een nationale, regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband houdt met de Structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of van verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

Motivering

Overheidsuitgaven zijn de openbare bijdragen van publieke instellingen. Het is niet nodig om expliciet aan te geven waar de overheidsgelden vandaan komen; dit zorgt op lokaal en regionaal niveau en voor het in artikel 10 bedoelde partnerschap alleen maar voor belemmeringen en beperkingen in plaats van voor creativiteit.

Aanbeveling 2

Artikel 3, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.    Het optreden van de Gemeenschap op grond van artikel 158 van het Verdrag is erop gericht de economische en sociale samenhang van de uitgebreide Gemeenschap te versterken om de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap te bevorderen. Voor dit optreden wordt bijstand verleend uit de Fondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten. Doel van dit optreden is het hoofd te bieden aan uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale ongelijkheden die zich vooral in landen en regio's met een ontwikkelingsachterstand voordoen, met de versnelling van de economische en sociale herstructurering en met de veroudering van de bevolking.

Het optreden in het kader van de Fondsen geeft, op nationaal en regionaal niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame ontwikkeling doordat de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, de sociale insluiting en de milieubescherming en -kwaliteit worden bevorderd.

1.   Het optreden van de Gemeenschap op grond van artikel 158 van het Verdrag is erop gericht de economische en sociale samenhang van de uitgebreide Gemeenschap te versterken om de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap te bevorderen. Voor dit optreden wordt bijstand verleend uit de Fondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten. Doel van dit optreden is het hoofd te bieden aan uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale ongelijkheden die zich vooral in landen en regio's met een ontwikkelingsachterstand voordoen, met de versnelling van de economische en sociale herstructurering en met de veroudering van de bevolking.

Bij het nastreven van deze doelstellingen draagt de Gemeenschap bij tot de bevordering van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische bedrijvigheid in de regio's van de EU.

Het optreden in het kader van de Fondsen geeft, op nationaal, en regionaal en lokaal niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame ontwikkeling doordat de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, de sociale insluiting en de milieubescherming en -kwaliteit worden bevorderd.

Motivering

Door de nadruk te leggen op de algehele doelstelling van het cohesiebeleid en door de activiteiten en acties naar het tweede plan te verwijzen, komt het gemeenschappelijke cohesiebeleid op communautair niveau weer centraal te staan. Deze aanbeveling sluit aan bij artikel 1 van Verordening nr. 1260/99, waarin is vastgelegd dat „bij het nastreven van deze doelstellingen de Gemeenschap bijdraagt tot de …”. Met de formulering in het huidige verordeningsvoorstel wordt de nadruk duidelijk verlegd: „Het optreden in het kader van de Fondsen geeft, op nationaal en regionaal niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame ontwikkeling doordat de groei (…) wordt bevorderd” (financiële doelstelling). In de verordeningsbepaling wordt duidelijk een ander accent gelegd dan in het onderhavige voorstel.

Aanbeveling 3

Artikel 3, lid 2, letter a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

de convergentiedoelstelling, waarmee wordt beoogd de convergentie van de minst ontwikkelde lidstaten en regio's te versnellen door de verbetering van de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid via de toename en kwalitatieve verbetering van de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, de ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, het vermogen zich aan economische en sociale veranderingen aan te passen, milieubescherming en -verbetering en bestuurlijke efficiëntie. Deze doelstelling vormt de prioriteit van de Fondsen;

a)

de convergentiedoelstelling, waarmee wordt beoogd de convergentie van de minst ontwikkelde lidstaten en regio's te versnellen door de verbetering van de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid via de toename en kwalitatieve verbetering van de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, infrastructuur en ondernemerschap, de ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, het vermogen zich aan economische en sociale veranderingen aan te passen, milieubescherming en -verbetering en bestuurlijke efficiëntie. Deze doelstelling vormt de prioriteit van de Fondsen;

Motivering

Voor de convergentiedoelstelling is het van belang om evenzeer de nadruk te leggen op de infrastructuur (niet alleen fysieke infrastructuur, maar ook infrastructuur voor menselijk kapitaal en ondernemerschap) als op de ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, milieubescherming en –verbetering, en bestuurlijke efficiëntie.

Aanbeveling 4

Artikel 6, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij de voorlegging van het in artikel 25 bedoelde nationaal strategisch referentiekader geeft elke betrokken lidstaat aan voor welke NUTS I-regio's of NUTS II-regio's hij een programma voor financiering uit het EFRO zal indienen.

Bij de voorlegging van het in artikel 25 bedoelde nationaal strategisch referentiekader geeft elke betrokken lidstaat, in overeenstemming met de regio's, aan voor welke NUTS I-regio's of NUTS II-regio's hij een programma voor financiering uit het EFRO zal indienen. Luidens artikel 34, lid 2, kan een lidstaat ook programma's op een ander en meer geschikt territoriaal niveau voorstellen.

Motivering

Ter verduidelijking dient specifiek naar artikel 34, lid 2, te worden verwezen: ook op andere territoriale niveaus dan de NUTS I-regio's of NUTS II-regio's kunnen operationele programma's worden voorgesteld.

Aanbeveling 5

Artikel 7, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen komt het hele grondgebied van de Gemeenschap in aanmerking.

Voor samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen Voor interregionale samenwerking, die van alles kan omvatten, van uitwisseling van ervaringen tot investeringsprojecten, komt het hele grondgebied van de Gemeenschap in aanmerking. Hierdoor moeten in de toekomst ook projecten langs de huidige binnengrenzen en de nieuwe buitengrenzen van de Gemeenschap mogelijk worden.

Motivering

De transnationale samenwerking vindt plaats binnen één van de dertien regio's die daarvoor zijn aangewezen. Daarnaast bestaat de behoefte dat er samenwerkingsprojecten kunnen worden opgezet met regio's uit de gehele Unie, die niet onder de benaming „grensoverschrijdend” of „transnationaal” vallen. Wanneer die samenwerking wordt beperkt tot uitwisseling van ervaringen en het opzetten van netwerken wordt tekort gedaan aan de behoeften die regio's hebben om met andere regio's uit de Unie tot een verdergaande samenwerking over te gaan. Daarom dient de brede thematiek van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking ook van toepassing te zijn op interregionale samenwerking.

HOOFDSTUK IV

Beginselen van de bijstandsverlening

Aanbeveling 6

Artikel 10, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie besluit tot bijstandsverlening uit de Fondsen in het kader van een nauwe samenwerking, hierna „partnerschap” genoemd, tussen de Commissie en een lidstaat. De lidstaat organiseert, overeenkomstig de huidige nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de autoriteiten en instanties die hij aanwijst, namelijk:

De Commissie besluit tot bijstandsverlening uit de Fondsen in het kader van een nauwe samenwerking, hierna „partnerschap” genoemd, tussen de Commissie en een lidstaat en diens regio's. De lidstaat organiseert, overeenkomstig de huidige nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de desbetreffende autoriteiten en instanties die hij aanwijst, namelijk:

Motivering

Gegarandeerd moet worden dat de regio's in alle fasen van de onderhandelingen over bijstandsverlening door de Fondsen kunnen meepraten. Volgens het voorstel van de Commissie zijn de regio's afhankelijk van aanwijzing door de lidstaat. Het is beslist noodzakelijk dat de regio's direct met de Commissie kunnen overleggen op het moment van de onderhandelingen over bijstandsverlening uit de Fondsen die zal plaatsvinden op hun grondgebied.

In haar Witboek over Europese governance signaleert de Commissie immers dat de grotere verantwoordelijkheid van de regio's voor de tenuitvoerlegging van het EU-beleid — en dan wordt vooral het cohesiebeleid bedoeld — niet geleid heeft tot sterkere betrokkenheid van de regio's bij de beleidsvorming. De nationale regeringen wordt verweten regionale en lokale autoriteiten onvoldoende te betrekken bij de voorbereiding van hun standpunten ten aanzien van EU-beleid. Een manier om te verzekeren dat de regio's bij het cohesiebeleid worden betrokken, is in verordeningen vast te leggen dat zij bij de onderhandelingen kunnen meepraten.

De regio's zouden in de verordening erkend moeten worden als bestuursinstanties en als „betaalmeesters”, die directe gesprekspartners van de Commissie zijn bij de gehele onderhandelingsprocedure van de Fondsen.

Aanbeveling 7

Artikel 10, lid 1 c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

andere geschikte instanties die representatief zijn voor het maatschappelijk middenveld, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

c)

andere geschikte instanties die representatief zijn voor het maatschappelijk middenveld, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, organisaties die behoren tot de zgn. sociale economie en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

Motivering

Het partnerschap moet de participatie van organisaties die behoren tot de zgn. sociale economie bevorderen.

Aanbeveling 8

Artikel 10, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners. Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding van en het toezicht op het nationale strategische referentiekader en op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de operationele programma's. De lidstaten betrekken alle geschikte partners, en met name de regio's, bij de verschillende stadia van de programmering, met inachtneming van de voor elk stadium vastgestelde termijn.

2.    Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners. Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding van en het toezicht op het nationale strategische referentiekader en op de voorbereiding, de financiering en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de operationele programma's. De lidstaten betrekken alle geschikte partners, en met name de regio's en steden, bij de verschillende stadia van de programmering, met inachtneming van de voor elk stadium vastgestelde benodigde termijn.

Motivering

Het is van belang dat het partnerschap invloed kan uitoefenen op de programmeerfasen. Dit is alleen mogelijk wanneer het partnerschap voldoende tijd ter beschikking heeft. Ook is beïnvloeding van de financiering van belang; dit element moet dan ook worden toegevoegd.

HOOFDSTUK V

Financieel kader

Aanbeveling 9

Artikel 15, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 15

Totale middelen

1.   Voor vastlegging ten laste van de Fondsen is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 336,1 miljard euro, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage I.

De in lid 1 bedoelde bedragen worden met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen met 2 % per jaar geïndexeerd.

De begrotingsmiddelen worden zodanig over de in artikel 3, lid 2, omschreven doelstellingen verdeeld dat de middelen vooral worden geconcentreerd op de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen.

2.   De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in de artikelen 16, 17 en 18 vastgestelde criteria en onverminderd de bepalingen van de artikelen 20 en 21.

Artikel 15

Totale middelen

1.   Voor vastlegging ten laste van de Fondsen is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 336,1 miljard euro, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage I.

De in lid 1 bedoelde bedragen worden met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen met 2 % per jaar geïndexeerd.

De begrotingsmiddelen worden zodanig over de in artikel 3, lid 2, omschreven doelstellingen verdeeld dat de middelen vooral worden geconcentreerd op de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen.

2.   De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in de artikelen 16, 17 en 18 vastgestelde criteria en een verdeling per regio, onverminderd de bepalingen van de artikelen 20 en 21. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

Motivering

De Commissie wil de verdeling alleen aan de lidstaten overlaten door te bepalen dat er „een verdeling per lidstaat” wordt gemaakt. In de eerste versie van het Derde Cohesieverslag stond dat de financiële middelen verdeeld zouden worden op basis van een indicatieve verdeling per regio, die door de Commissie zou worden doorgegeven. Dit is uit de definitieve versie verdwenen. De in de artikelen 16, 17 en 18 vastgestelde criteria hebben betrekking op de verdeling per lidstaat; er moeten dus ook criteria worden vastgesteld voor de verdeling per regio.

De tweede toevoeging is noodzakelijk om de verordening te laten overeenstemmen met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (artikel III-220).

Aanbeveling 10

Artikel 17, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde kredieten worden gelijk verdeeld over de programma's die uit het EFRO worden gefinancierd en de programma's die uit het ESF worden gefinancierd.

2.   De in lid 1, onder a) bedoelde kredieten worden gelijk verdeeld over de programma's die uit het EFRO worden gefinancierd en de programma's die uit het ESF worden gefinancierd, in een op basis van de regionale omstandigheden te bepalen verhouding en met een substantiële decentralisatie van de uitvoering, waarbij regio's en steden in goed partnerschap met elkaar samenwerken.

Motivering

De omslag van een economie die is gebaseerd op landbouw en traditionele maakindustrie naar een kenniseconomie vergt van het bedrijfsleven forse inspanningen voor product-, proces- en marktinnovaties. Daar leent ondersteuning vanwege het EFRO zich beter voor dan vanwege het ESF.

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE

HOOFDSTUK I

Communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie

Aanbeveling 11

Artikel 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de Fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde een evenwichtige, harmonieuze en duurzame ontwikkeling te bevorderen.

Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de Fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde een evenwichtige, harmonieuze en duurzame ontwikkeling te bevorderen, met name door ongelijkheden tussen de regio's te verminderen overeenkomstig de Lissabonstrategie en de Göteborgdoelstellingen.

Motivering

Het CvdR wil erop wijzen dat de basisdoelstelling van het regionaal beleid er overeenkomstig artikel 158 van het Verdrag in bestaat, ongelijkheden tussen de regio's te verminderen.

Aanbeveling 12

Artikel 25, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaat dient een nationaal strategisch referentiekader in dat garandeert dat de structurele bijstand van de Gemeenschap coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren, en waarin het verband wordt aangegeven tussen de communautaire prioriteiten enerzijds en de nationale en de regionale prioriteiten ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en het nationale actieplan voor werkgelegenheid anderzijds.

Het kader vormt een referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit de Fondsen.

De lidstaat dient een nationaal strategisch referentiekader in dat garandeert dat de structurele bijstand van de Gemeenschap coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren, en waarin het verband wordt aangegeven tussen de communautaire prioriteiten enerzijds en de nationale, en de regionale en stedelijke prioriteiten ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en het nationale actieplan voor werkgelegenheid anderzijds.

Het kader vormt een beknopt en strategisch referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit de Fondsen.

Motivering

Aangezien in elk nationaal strategisch referentiekader ook de prioriteiten op stedelijk gebied moeten worden beschreven, verdient het aanbeveling om de stedelijke prioriteiten te vermelden.

Het CvdR is van mening dat er voldoende ruimte moet worden gelaten om in de door de regio's uitgevoerde operationele programma's de specifieke doelstellingen en maatregelen voor iedere regio vast te leggen.

Aanbeveling 13

Artikel 25, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Elk nationaal strategisch referentiekader bevat een beknopte beschrijving van de strategie van de lidstaat en van de operationele uitvoering daarvan.

2.   Elk nationaal strategisch referentiekader bevat een beknopte beschrijving van de strategie van de lidstaat en van de operationele uitvoering daarvan. Het partnerschap zoals omschreven in artikel 10 moet dienen als leidraad voor deze strategie.

Motivering

Het is goed om een strategisch kader op nationaal niveau vast te stellen, maar hierbij moet in hoge mate rekening worden gehouden met de lokale en regionale omstandigheden.

Aanbeveling 14

Artikel 27, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Jaarverslag van de lidstaten

Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 1 oktober van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in over de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van zijn strategie en het bereiken van zijn doelstellingen is geboekt, met name rekening houdend met de vastgestelde indicatoren, met de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie en met de beschikbare evaluaties.

In het verslag wordt verwezen naar het nationale actieplan voor werkgelegenheid.

Jaarverslag van de lidstaten

Voor het eerst in 2009 8 en uiterlijk op 1 oktober van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in over de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van zijn strategie en het bereiken van zijn doelstellingen is geboekt, met name rekening houdend met de vastgestelde indicatoren, met de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie en met de beschikbare evaluaties.

In het verslag wordt verwezen naar het nationale actieplan voor werkgelegenheid.

Motivering

De strategische programmering met het oog op een passende evaluatie van het cohesiebeleid moet van start gaan in 2009.

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen inzake de structuurfondsen en het cohesiefonds

Aanbeveling 15

Artikel 31, lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie keurt elk operationeel programma zo spoedig mogelijk na de formele indiening ervan door de lidstaat goed.

De Commissie keurt elk operationeel programma zo spoedig mogelijk binnen zes maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat goed.

Motivering

Er moet een grens worden gesteld aan de tijd dat de betreffende lidstaat moet wachten op het definitieve besluit van de Commissie. De voorgestelde tekst geeft een nauwkeurigere tijdslimiet.

Aanbeveling 16

Artikel 32, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op initiatief van de lidstaat of van de Commissie worden operationele programma's, na goedkeuring door het toezichtcomité, opnieuw onderzocht en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode herzien in het geval zich aanzienlijke sociaal-economische wijzigingen hebben voorgedaan of om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad.

Op initiatief van de lidstaat of van de Commissie, of van de betrokken voor steun in aanmerking komende gebieden worden operationele programma's, na goedkeuring door het toezichtcomité, opnieuw onderzocht en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringperiode herzien in het geval zich aanzienlijke sociaal-economische wijzigingen hebben voorgedaan of om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad. Deze herziening zal plaatsvinden in overeenstemming met artikel 10.

Motivering

Het is van belang dat de in artikel 10 genoemde partners invloed kunnen uitoefenen op het besluit om de programma's te herzien.

Aanbeveling 17

Artikel 32, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Als een lidstaat formeel een verzoek tot herziening van een operationeel programma indient, neemt de Commissie daarover zo spoedig mogelijk een besluit.

2.   Als een lidstaat formeel een verzoek tot herziening van een operationeel programma indient, neemt de Commissie daarover zo spoedig mogelijk binnen drie maanden een besluit.

Motivering

Er moet een grens worden gesteld aan de tijd dat de betreffende lidstaat moet wachten op het definitieve besluit van de Commissie. De voorgestelde tekst geeft een nauwkeurigere tijdslimiet.

Aanbeveling 18

Artikel 36, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Daarnaast bevatten de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”:

a)

in elk regionaal programma, acties voor interregionale samenwerking met ten minste één regio van een andere lidstaat;

4.   Daarnaast bevatten de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”:

a)

in elk regionaal programma, acties voor die gericht zijn op interregionale samenwerking met ten minste één regio van een andere lidstaat;

Motivering

De betreffende regio moet worden gespecificeerd wanneer een besluit wordt genomen over de acties. Het is niet mogelijk om van tevoren te bepalen met welke regio('s) op programmeringniveau moet worden samengewerkt. De projecten moeten zelf kunnen kiezen met welke regio('s) wordt samengewerkt.

Aanbeveling 19

Artikel 40, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   De Commissie neemt zo spoedig mogelijk een besluit nadat de lidstaat of de beheersautoriteit de in artikel 39 bedoelde gegevens heeft verstrekt.

3.   De Commissie neemt zo spoedig mogelijk een besluit uiterlijk zes maanden nadat de lidstaat of de beheersautoriteit de in artikel 39 bedoelde gegevens heeft verstrekt.

Motivering

Er moet een grens worden gesteld aan de tijd dat de betreffende lidstaat moet wachten op het definitieve besluit van de Commissie. De voorgestelde tekst geeft een nauwkeurigere tijdslimiet.

Aanbeveling 20

Artikel 41, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De beheersautoriteit mag het beheer en de uitvoering van een deel van een operationeel programma toevertrouwen aan één of meer door de beheersautoriteit aangewezen bemiddelende instanties, waaronder plaatselijke overheden, instanties die actief zijn op het gebied van de regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die erop toezien dat één of meer concrete acties worden uitgevoerd volgens een tussen de beheersautoriteit en die instantie gesloten overeenkomst.

De beheersautoriteit mag het beheer en de uitvoering van een deel van een operationeel programma toevertrouwen aan één of meer door de beheersautoriteit aangewezen bemiddelende instanties, waaronder regionale en plaatselijke overheden, instanties die actief zijn op het gebied van de regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die erop toezien dat één of meer concrete acties worden uitgevoerd volgens een tussen de beheersautoriteit en die instantie gesloten overeenkomst.

Motivering

Het is goed om aan te geven dat het beheer en de uitvoering van een deel van een operationeel programma via een globale subsidie ook mogen worden toevertrouwd aan regionale overheden.

TITEL IV

DOELTREFFENDHEID

HOOFDSTUK I

Evaluatie

Aanbeveling 21

Artikel 45, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Er wordt een evaluatie gemaakt van de communautaire strategische richtsnoeren, de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma's. De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma's te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluaties de impact van die bijstandsverlening en die programma's beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling en met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage.

1.   Er wordt een evaluatie gemaakt van de communautaire strategische richtsnoeren, de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma's. De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma's te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluaties de impact van die bijstandsverlening en die programma's beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling, met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage, en met gelijke behandeling van mannen en vrouwen, non-discriminatie (uit hoofde van artikel 13 van het EG-Verdrag), sociale integratie en toegankelijkheid voor gehandicapten.

Motivering

Sociale integratie en non-discriminatie zijn belangrijke doelstellingen van de EU en moeten als zodanig expliciet worden genoemd in de doelstellingen van de strategische richtsnoeren.

HOOFDSTUK II

Reserves

Aanbeveling 22

Artikel 48

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   In het kader van het in artikel 29 bedoelde jaarlijkse onderzoek wijst de Raad in 2011 volgens de procedure van artikel 161 van het Verdrag de in artikel 20 bedoelde reserve per lidstaat toe om de vorderingen die ten opzichte van de beginsituatie zijn gemaakt, te belonen:

a)

voor de convergentiedoelstelling, aan de hand van de volgende criteria:

i)

de op het niveau NUTS II gemeten groei van het bruto binnenlands product per inwoner in vergelijking met het communautaire gemiddelde, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010,

ii)

de groei van de werkgelegenheidsgraad op het niveau NUTS II, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010;

b)

voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, aan de hand van de volgende criteria:

i)

pro rata aan die regio's die tussen 2007 en 2010 ten minste 50% van hun EFRO-toewijzing hebben besteed aan innovatiegerelateerde activiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. […],

ii)

de groei van de werkgelegenheidsgraad op het niveau NUTS II, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010.

2.   Elke lidstaat verdeelt de betrokken bedragen over de operationele programma's rekening houdend met de in het vorige lid genoemde criteria.

1.   In het kader van het in artikel 29 bedoelde jaarlijkse onderzoek wijst de Raad in 2011 volgens de procedure van artikel 161 van het Verdrag de in artikel 20 bedoelde reserve per lidstaat toe om de vorderingen die ten opzichte van de beginsituatie zijn gemaakt, te belonen:

a)

voor de convergentiedoelstelling, aan de hand van de volgende criteria:

i)

de op het niveau NUTS II gemeten groei van het bruto binnenlands product per inwoner in vergelijking met het communautaire gemiddelde, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010,

ii)

de groei van de werkgelegenheidsgraad op het niveau NUTS II, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010;

b)

voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, aan de hand van de volgende criteria:

i)

pro rata aan die regio's die tussen 2007 en 2010 ten minste 50% van hun EFRO-toewijzing hebben besteed aan innovatiegerelateerde activiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. […],

ii)

de groei van de werkgelegenheidsgraad op het niveau NUTS II, op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode 2004-2010.

2.   Elke lidstaat verdeelt de betrokken bedragen over de operationele programma's rekening houdend met de in het vorige lid genoemde criteria.

1.   Elke lidstaat beoordeelt, in nauw overleg met de Commissie, voor elke doelstelling uiterlijk op 31 december 2010 de prestaties in het kader van elk van zijn operationele programma's aan de hand van een beperkt aantal toezichtindicatoren die een beeld geven van de doeltreffendheid, het beheer en de financiële uitvoering, en die de halverwege de looptijd bereikte resultaten meten en deze toetsen aan de initiële specifieke doelstellingen ervan.

Deze indicatoren worden door elke lidstaat in nauw overleg met de Commissie en in het licht van de door de regionale overheden verstrekte gegevens vastgesteld, geheel of gedeeltelijk rekening houdend met een door de Commissie voorgestelde indicatieve lijst van indicatoren, en worden gekwantificeerd in de bestaande verschillende jaarverslagen over de uitvoering alsook in het verslag van de evaluatie halverwege de looptijd. De lidstaten dragen zorg voor de toepassing ervan.

2.   Halverwege de looptijd en uiterlijk op 31 maart 2011, wijst de Commissie in nauw overleg met de betrokken lidstaten op basis van de voorstellen van elke lidstaat en rekening houdend met diens specifieke institutionele kenmerken en de daarmee overeenstemmende programmering, voor elke doelstelling de vastleggingskredieten toe aan de operationele programma's en hun prioriteiten met een toereikend geacht prestatieniveau.

Motivering

Het CvdR is van mening dat het voorstel van de Commissie om de „filosofie” en de verdeling van de kwaliteits- en prestatiereserve tussen de lidstaten te wijzigen, niet juist is. Het Comité vindt dat de kwaliteits- en prestatiereserve moet worden toegewezen door de lidstaat, zoals tijdens de derde programmeringsperiode (2000-2006) te doen gebruikelijk was.

Aanbeveling 23

Artikel 49

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven

1.   De lidstaat legt een reserve aan ten bedrage van 1% van de jaarlijkse bijdrage uit de Structuurfondsen voor de convergentiedoelstelling en ten bedrage van 3% van de jaarlijkse bijdrage uit de Structuurfondsen voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, waarmee hij kan reageren op lokale of sectorale crisissen als gevolg van de economische en sociale herstructurering of op de gevolgen van de vrijmaking van de handel.

Deze reserve dient om het aanpassingsvermogen van de betrokken werknemers en de economische diversificatie van de betrokken regio's te ondersteunen, als aanvulling op de operationele programma's.

2.   Om het hoofd te bieden aan de in het vorige lid bedoelde crisissen stelt elke lidstaat specifieke operationele programma's voor de vastleggingen voor, die de hele periode bestrijken.

Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven

1.   De lidstaat legt een reserve aan ten bedrage van 1% van de jaarlijkse bijdrage uit de Structuurfondsen voor de convergentiedoelstelling en ten bedrage van 3% van de jaarlijkse bijdrage uit de Structuurfondsen voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, waarmee hij kan reageren op lokale of sectorale crisissen als gevolg van de economische en sociale herstructurering of op de gevolgen van de vrijmaking van de handel.

Deze reserve dient om het aanpassingsvermogen van de betrokken werknemers en de economische diversificatie van de betrokken regio's te ondersteunen, als aanvulling op de operationele programma's.

2.   Om het hoofd te bieden aan de in het vorige lid bedoelde crisissen stelt elke lidstaat specifieke operationele programma's voor de vastleggingen voor, die de hele periode bestrijken.

Wanneer een programma moet worden gewijzigd, wordt een vereenvoudigde en versnelde goedkeuringsprocedure toegepast.

Motivering

Voor een snelle reactie is tevens een sterk vereenvoudigde en versnelde goedkeuringsprocedure noodzakelijk.

TITEL V

FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN

HOOFDSTUK 1

Bijdrage uit de fondsen

Aanbeveling 24

Artikel 50, letter d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

de financiële inbreng van de privé-sector op de betrokken gebieden, met name in het kader van publiekprivate partnerschappen.

d)

de financiële inbreng van de privé-sector op de betrokken gebieden, met name in het kader van publiek-private partnerschappen.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel is niet van toepassing op de Nederlandse versie.

Aanbeveling 25

Artikel 51, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De bijdrage uit de Fondsen wordt berekend op basis van het totaalbedrag aan overheidsuitgaven.

De bijdrage uit de Fondsen wordt berekend op basis van het totaalbedrag aan overheids publieke en private uitgaven.

Motivering

Het Comité is bezorgd over de berekeningswijze van de cofinanciering door de Gemeenschap op basis van het totaalbedrag aan overheidsuitgaven, aangezien dit de private sector ervan zou kunnen weerhouden om deel te nemen aan programma's. Het Comité stelt dan ook voor om de hoogte van de steun uit de Fondsen af te stemmen op de totale nationale uitgaven; dit zou een cruciaal instrument zijn om publiek-private partnerschappen te bevorderen.

Aanbeveling 26

Artikel 51, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor de bijdrage van de Fondsen voor elke prioriteit gelden de volgende maxima:

a)

85% van de overheidsuitgaven voor cofinanciering uit het Cohesiefonds;

b)

75% van de overheidsuitgaven voor cofinanciering uit het EFRO of het ESF in het kader van operationele programma's in regio's die voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen;

c)

50% van de overheidsuitgaven voor cofinanciering uit het EFRO of het ESF in het kader van operationele programma's voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;

d)

75% van de overheidsuitgaven voor cofinanciering uit het EFRO in het kader van operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”;

e)

50% van de overheidsuitgaven voor de cofinanciering van specifieke maatregelen uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 5, lid 4.

Voor de bijdrage van de Fondsen voor elke prioriteit gelden de volgende maxima:

a)

85% van de overheids- en particuliere uitgaven voor cofinanciering uit het Cohesiefonds;

b)

75% van de overheids- en particuliere uitgaven voor cofinanciering uit het EFRO of het ESF in het kader van operationele programma's in regio's die voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen;

c)

 50% van de overheids- en particuliere uitgaven voor cofinanciering uit het EFRO of het ESF in het kader van operationele programma's voor de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;

d)

75% van de overheids- en particuliere uitgaven voor cofinanciering uit het EFRO in het kader van operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”;

e)

50% van de overheids- en particuliere uitgaven voor de cofinanciering van specifieke maatregelen uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 5, lid 4.

Motivering

Bij de publicatie van het derde cohesieverslag in februari 2004 sprak de Commissie zich nog uit vóór particuliere cofinanciering. De ontwerpverordening voorziet thans in cofinanciering met uitsluitend overheidsgeld. Beschikbaar particulier geld kan in de volgende steunperiode dus niet meer worden aangewend voor de (mede)financiering van Europese projecten.

Private partijen moeten voor projecten ook medeverantwoordelijk kunnen zijn. Particuliere cofinanciering mag niet volledig onmogelijk zijn. Bepalingen die particuliere cofinanciering uitsluiten, zouden vooral gevolgen hebben voor een groot deel van het preventieve arbeidsmarktbeleid en ertoe leiden dat de bijbehorende beleidsmaatregelen niet meer in hun huidige omvang kunnen worden uitgevoerd, terwijl juist op dit gebied veel wordt geïnnoveerd en er vaak publiek-private partnerschappen worden gesloten.

Aanbeveling 27

Artikel 51, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   De maximumbijdrage uit de Fondsen wordt tot 85% van de overheidsuitgaven verhoogd voor de operationele programma's voor de ultraperifere regio's in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en voor de operationele programma's voor perifere Griekse eilanden in het kader van de convergentiedoelstelling.

4.   De maximumbijdrage uit de Fondsen wordt tot 85% van de overheidsuitgaven verhoogd voor de operationele programma's voor de ultraperifere regio's in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en voor de operationele programma's voor perifere Griekse eilanden in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.

Motivering

Daar de Griekse eilanden die onder de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” vallen, een groot deel van de Griekse eilanden uitmaken, zou het zinloos, contraproductief en onterecht zijn als zij zouden worden uitgesloten.

TITEL VI

BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE

HOOFDSTUK I

Beheers- en controlesystemen

Aanbeveling 28

Artikel 58, lid 7 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

7.   Mits artikel 57, lid 1, in acht wordt genomen, kunnen de tussen lokale en regionale overheden, de betreffende lidstaat en de Commissie gesloten tripartiete overeenkomsten worden toegepast. Dergelijke overeenkomsten kunnen bijdragen aan het consolideren van het partnerschapsbeginsel doordat lokale, regionale, nationale en transnationale elementen aan elkaar worden gekoppeld.

Motivering

Wanneer alle partijen hiermee instemmen, moet het mogelijk zijn om de samenwerking op alle niveaus te intensiveren door middel van tripartiete overeenkomsten. Deze mogelijkheid moet worden opgenomen in de algemene verordening om het belang van de betrokkenheid van lokale en regionale overheden en het belang van partnerschappen zoals bedoeld in artikel 10 te benadrukken.

TITEL VII

FINANCIEEL BEHEER

HOOFDSTUK I

Financieel beheer

DEEL III

VOORFINANCIERING

Aanbeveling 29

Artikel 81, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Nadat de Commissie een beschikking heeft gegeven tot goedkeuring van de bijdrage uit de Fondsen voor een operationeel programma, keert zij één enkele voorfinanciering uit aan de door de lidstaat aangewezen instantie. Deze voorfinanciering bedraagt 7% van de bijdrage uit de Structuurfondsen of 10,5% van de bijdrage uit het Cohesiefonds voor het betrokken operationele programma. Zij kan over twee begrotingsjaren worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

1.   Nadat de Commissie een beschikking heeft gegeven tot goedkeuring van de bijdrage uit de Fondsen voor een operationeel programma, keert zij één enkele voorfinanciering uit aan de door de lidstaat aangewezen instantie. Deze voorfinanciering bedraagt 7% 10,5% van de bijdrage uit de Structuurfondsen en of 10,5% van de bijdrage uit het Cohesiefonds voor het betrokken operationele programma. Zij kan wordt voor tweederde over het eerste begrotingsjaar gespreid en voor het resterende derde deel over het tweede begrotingsjaar. worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Motivering

De toename van het deel van de bijdrage dat niet aan automatische doorhaling is onderworpen komt, samen met de vermelde wijze van spreiding, tegemoet aan de eis om tijdens de beginjaren van projecten een realistischer uitgaventrend te ontwikkelen en wordt ingegeven door de bepalingen die reeds voor het Cohesiefonds gelden.

TITEL VIII

COMITÉS

HOOFDSTUK 1

Comité voor het EFRO, het cohesiefonds en de coördinatie van de fondsen

Aanbeveling 30

Artikel 104 (nieuw lid toevoegen)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het EFRO, het Cohesiefonds en de coördinatie van de Fondsen (hierna het „comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt gesteld op een maand.

4.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De EIB en het EIF wijzen een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het EFRO, het Cohesiefonds en de coördinatie van de Fondsen (hierna het „comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt gesteld op een maand.

4.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

5.    Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's wijzen elk een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

6.   De EIB en het EIF wijzen een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

Motivering

Beide Comités zijn adviesorganen van de Europese Unie en moeten derhalve in het kader van nauwe samenwerking expliciet worden genoemd. Het kader waarbinnen het comité op grond van dit artikel zijn werkzaamheden verricht, moet nader worden omschreven zoals in de artikelen 47 en 48 van Verordening nr. 1260/99. Dit sluit aan bij het partnerschapsbeginsel.

Brussel, 13 april 2005

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Peter STRAUB


(1)  PB C 318 van 22 december 2004, blz. 1

(2)  PB 2003/C 256/01

(3)  PB C 192 van 12 augustus 2002, blz. 53


Top