Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AR0011

    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling Naar een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen

    PB C 121 van 30.4.2004, p. 47–49 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 121/47


    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling „Naar een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen”

    (2004/C 121/11)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    Gezien de Mededeling van de Europese Commissie „Naar een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen”, COM(2003) 572 def.;

    Gezien de Mededeling van de Europese Commissie „Europese governance”, COM(2001) 428 def.;

    Gezien het besluit van de Europese Commissie van 1 oktober 2003 om het overeenkomstig artikel 265, 1e alinea, van het EG-verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

    Gezien het besluit van zijn voorzitter van 27 januari 2004 om de commissie „Duurzame ontwikkeling” met het opstellen van een advies over dit onderwerp te belasten;

    Gezien de aanbeveling van de Commissie betreffende de globale richtsnoeren 2002 voor het economische beleid van de lidstaten en de Gemeenschap, COM (2002) 191 def.;

    Gezien de definitie van „duurzame ontwikkeling” in het Verdrag van Amsterdam;

    Gezien de Mededeling van de Commissie „Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: Een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling” (Voorstel van de Commissie aan de Europese Raad van Göteborg), COM(2001) 264 def.;

    Gezien de Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling”, COM(2002) 82 def.;

    Gezien het CvdR-advies over de Mededeling betreffende het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap „Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze” — Het zesde milieuactieprogramma — en het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap voor 2001-2010, COM(2001) 31 def. – CDR 36/2001 fin (1);

    Gezien het CvdR-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Geïntegreerd productbeleid — Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept”, COM(2003) 302 def. — CDR 159/2003 fin (2);

    Gezien het CvdR-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling”, COM(2003) 301 def. — CDR 239/2003 fin (3);

    Gezien het Groenboek van de Commissie „Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening”, COM(2000) 769 def.;

    Gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Een Europese strategie voor milieu en gezondheid”, COM(2003) 338 def.;

    Gezien de Mededelingen van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Biodiversiteitsstrategie” (COM(1998) 42 def.) en het „Biodiversiteitsactieplan voor de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen” (COM(2001) 162 def.);

    Gezien het ontwerpadvies van het Comité van de Regio's (CDR 11/2004 rev. 1), dat op 5 maart 2004 is goedgekeurd door de commissie „Duurzame ontwikkeling” (rapporteur: de heer McCHORD, voorzitter van de gemeenteraad van Stirling (VK/PSE);

    Overwegende hetgeen volgt:

    1)

    Het huidige gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met de gevolgen die dit heeft voor het milieu en de bevolking in Europa en de rest van wereld, kan zo niet doorgaan;

    2)

    Er is een langetermijnaanpak geboden die in overeenstemming is met het duurzame-ontwikkelingsbeleid van de EU om de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen in te perken en te streven naar een duurzamer consumptiepatroon;

    3)

    Juist lokale en regionale overheden zijn bij uitstek in staat om het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te beïnvloeden via een heel scala aan beleidsmaatregelen, zoals afvalbeheer en -planning, en om deze hulpbronnen te beschermen en consumptie- en productiepatronen te beïnvloeden.

    4)

    De strategie moet prioriteiten en concrete maatregelen bevatten om een duurzamer gebruik van hulpbronnen te bewerkstelligen. Hiervoor moet economische groei worden losgekoppeld van de sociale en milieu-effecten van het gebruik van hulpbronnen. De bedoeling hiervan is om de milieu-effecten te reduceren, maatregelen te nemen in verband met de uitputting en de voorzieningszekerheid van niet-duurzame hulpbronnen, en de verdere achteruitgang en uitputting van duurzame bronnen een halt toe te roepen. De strategie moet ook sociale uitsluiting bestrijden, zorgen voor „milieurechtvaardigheid” in de EU, en aandacht besteden aan de behoefte aan hulpbronnen van armere landen (inclusief de toetredende landen) en een gelijke behandeling van verschillende generaties. Voor de uitvoering van de strategie is het nodig om beleidsmaatregelen te evalueren, kennis te vergaren, het consumentengedrag te veranderen en beleidsmaatregelen te integreren en op elkaar af te stemmen. Gezien hun „unieke rol” (Agenda 21, hoofdstuk 28) moeten lokale overheden ruim baan krijgen om hun burgers tot verantwoord gedrag aan te zetten;

    5)

    In de strategie moet het belang van economisch en fiscaal beleid worden onderkend om bovengenoemde doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Externe kosten zouden doorberekend moeten worden („de vervuiler betaalt”), waarbij fiscale maatregelen en een adequaat aanbestedingsbeleid een ondersteunende rol kunnen spelen;

    heeft tijdens zijn 54e zitting van 21 en 22 april 2004 in Brussel (vergadering van 22 april) het volgende advies met algemene stemmen goedgekeurd:

    1.   Opmerkingen

    1.1

    De mededeling van de Commissie is een eerste stap op weg naar de thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen („de strategie”), waarop werd aangedrongen in het zesde milieuactieprogramma van de EU. In dit verband moet vooral worden ingezien dat de doelstellingen van de duurzame-ontwikkelingsstrategie van de EU niet verwezenlijkt kunnen worden zonder een goed beheer en een geringer gebruik van hulpbronnen.

    1.2

    Het is een goede zaak dat de strategie als overkoepelende doelstelling heeft om milieu-effecten los te koppelen van economische groei, en dat zij zich daarom moet richten „op het verminderen van milieueffecten en zo groeiende economieën in staat stellen om hulpbronnen efficiënt te gebruiken, zowel vanuit een economisch als een milieuoogpunt”.

    1.3

    Het CvdR is het met de Commissie eens dat dit een langetermijnkwestie is en stemt dan ook in met de voorgestelde tijdsspanne van 25 jaar, die de betrokken partijen nodig hebben om „productie- en consumptiepatronen te ontwikkelen en aan te nemen waarvan de gevolgen voor het milieu minder groot zijn”.

    1.4

    Het CvdR kan zich vinden in de brede aanpak van kennisvergaring en beleidsevaluatie en -integratie. Terecht wijst de Commissie op het belang van onderwijs en bewustwording. Er moeten prioriteiten worden gesteld, waarbij nagegaan dient te worden waar de behoefte aan een minder milieubelastend gebruik van hulpbronnen het grootst is.

    1.5

    De effecten van het gebruik van niet-duurzame hulpbronnen baren momenteel inderdaad de grootste zorgen, maar tegelijkertijd moet worden beseft dat ook de mogelijke uitputting van deze hulpbronnen een gevaar betekent voor de duurzame ontwikkeling, vooral gezien de beperkte Europese voorraden, de voorzieningszekerheid en de geopolitieke risico's.

    2.   Aanbevelingen

    2.1

    De strategie zou ondubbelzinnig als dé motor achter duurzame ontwikkeling moeten worden gepresenteerd, met implicaties die reiken van de aanpassing van het economisch en fiscaal beleid tot het beleid ter voorkoming van klimaatveranderingen. De strategie zou niet moeten worden gepresenteerd als onderdeel van alleen het milieubeleid of van het afvalbeleid (hoewel deze beleidsterreinen wel een fundamentele rol spelen). Dat zou indruisen tegen het proces van Cardiff, dat bedoeld is om de zorg voor het milieu meer te integreren in andere beleidsterreinen, en bergt het gevaar in zich dat de strategie gemarginaliseerd raakt.

    2.2

    Ontkoppeling moet niet worden gezien als slechts een middel om ervoor te zorgen dat de economie kan groeien zonder dat de hulpbronnen uitgeput raken of negatieve milieu-effecten optreden. Economische groei, en vooral technologische innovatie, dient hand in hand te gaan met minder milieuschade en een geringer en efficiënter gebruik van hulpbronnen, eventueel door deze te recyclen en het gebruik van duurzame hulpbronnen aan te moedigen. De drie pijlers van duurzame ontwikkeling — een economische, een sociale en een milieupijler — moeten niet met elkaar in „evenwicht”, maar op één lijn worden gebracht en dienen een samenhangend geheel te vormen.

    2.3

    Het belang van economisch en fiscaal beleid moet daarom nog meer worden onderkend. Externe kosten zouden doorberekend moeten worden („de vervuiler betaalt”), waarbij fiscale maatregelen en een efficiënt aanbestedingsbeleid een ondersteunende rol kunnen spelen.

    2.4

    De strategie moet ook sociale uitsluiting bestrijden en zorgen voor „milieurechtvaardigheid”. Men dient rekening te houden met het effect van de strategie op verschillende groepen in de samenleving en er hierbij voor te zorgen dat de minst draagkrachtigen niet onevenredig zwaar door negatieve gevolgen worden belast en dat de strategie een aanvulling vormt op de EU-maatregelen ter bestrijding van discriminatie en sociale uitsluiting.

    2.5

    De Commissie zou meer nadruk moeten leggen op de uitbreiding en internationale dimensie. Ook moet de steun voor het WSSD-uitvoeringsplan (WSSD: World Summit on Sustainable Development) nogmaals worden bevestigd en is het zaak het Europese gebruik van hulpbronnen te zien in het licht van de steeds grotere behoefte aan deze bronnen van armere landen en arme mensen. In de strategie zou de aanpak van het Protocol van Kioto moeten worden gevolgd, waarbij een toename van het gebruik in arme landen (inclusief de toetredende landen) is toegestaan zolang de draagkracht van het milieu wereldwijd niet wordt overschreden en landen worden aangespoord om niet langer op een niet-duurzame manier met hulpbronnen om te gaan.

    2.6

    In het kader van het langetermijnperspectief moet een rechtvaardige behandeling van verschillende generaties aandacht krijgen. Uitgaande van de lange termijn en het mondiale perspectief zou in de strategie ook aandacht moeten worden besteed aan de uitputting en de voorzieningszekerheid van niet-duurzame hulpbronnen én de uitputting en achteruitgang van duurzame hulpbronnen, inclusief biodiversiteit, visbestanden en opslagplaatsen van koolstof.

    2.7

    Er moeten beleidsprioriteiten worden vastgesteld op basis van de kwetsbaarheid van hulpbronnen, de hulpbronnen die het milieu het ernstigst aantasten, en de draagkracht van het milieu.

    2.8

    De rol van lokale en regionale overheden en andere overheidsinstanties zou in de strategie onderkend moeten worden, gezien hun betrokkenheid bij onder meer ruimtelijke ordening, afvalbeheer, biodiversiteit op lokaal niveau en bescherming van habitats, vervoer en onderwijs.

    2.9

    Bij beleidsvoorstellen moet de Commissie goed rekening houden met het subsidiariteitsbeginsel. EU-maatregelen, inclusief de lokale Agenda 21, bieden vaak de sterkste impulsen in de richting van hulpbronnenbescherming. Beleid moet zo worden ontwikkeld dat lokale en regionale overheden een optimale mate van flexibiliteit hebben om lokale maatregelen te nemen, zonder dat zij hierbij gedwarsboomd worden door elders ontwikkeld beleid.

    Brussel, 22 april 2004.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    Peter STRAUB


    (1)  PB C 357 van 14.12.2001, blz. 44.

    (2)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 51.

    (3)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 63.


    Top