Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003SC1127

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1

    /* SEC/2003/1127 def. - COD 2001/0255 */

    52003SC1127

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 /* SEC/2003/1127 def. - COD 2001/0255 */


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1

    1. CHRONOLOGISCH OVERZICHT

    Indiening van het voorstel bij het Europees Parlement en de Raad:

    COM(2001)543 definitief - 2001/0255(COD) // 24 oktober 2001

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: // 20 maart 2002

    Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: // 24 september 2002

    Indiening gewijzigd voorstel: // Nvt

    Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: // 9 oktober 2003

    2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

    Doel van het voorstel is de voorschriften van Richtlijn 80/1268/EEG [1] (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/100/EG [2]) betreffende de meting van de CO2-emissie en het brandstofverbruik uit te breiden tot voertuigen van categorie N1 (lichte bedrijfsvoertuigen met een brutogewicht van maximaal 3,5 ton). Deze richtlijn is momenteel alleen van toepassing op voertuigen van categorie M1 (personenauto's). Richtlijn 80/1268/EEG voorziet alleen in de meting van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik als onderdeel van de voorschriften voor typegoedkeuring; er zijn geen specifieke grenswaarden voor CO2. Voorts bevat het voorstel een amendement met een kleine redactionele wijziging van Richtlijn 70/156/EEG [3] betreffende de EU-typegoedkeuring van motorvoertuigen.

    [1] PB L 375 van 31.12.1980, blz. 36.

    [2] PB L 334 van 28.12.1999, blz. 36.

    [3] PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.

    3. OPMERKINGEN OVER HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    3.1. Korte samenvatting

    Het Europees Parlement heeft drie amendementen (uitsluitend met betrekking tot Richtlijn 80/1268/EEG) aangenomen die bedoeld zijn om de lasten van de typegoedkeuring voor de voertuigfabrikanten (met name kleine en middelgrote ondernemingen) nog meer te verlichten dan met het voorstel van de Commissie al werd beoogd. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over deze amendementen werd met gekwalificeerde meerderheid vastgesteld; het luidt als volgt en bevat ook nog enkele aanvullende amendementen op het voorstel van de Commissie.

    3.2. De amendementen van het Europees Parlement

    Amendement 1 van het Europees Parlement:

    Volgens het voorstel van de Commissie wordt een voertuig van categorie N1 vrijgesteld van metingen van brandstofverbruik en CO2, indien het uitgerust is met een motor waarvoor overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG [4] typegoedkeuring is verleend met betrekking tot verontreinigende emissies en het geproduceerd wordt door een fabrikant die jaarlijks over de hele wereld minder dan 2 000 voertuigen van categorie N1 produceert. Het doel hiervan is de financiële lasten van dergelijke metingen voor kleine en middelgrote ondernemingen die bij de productie van dit soort voertuigen betrokken zijn, te verlichten.

    [4] PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33.

    Amendement 1 van het Europees Parlement wil de potentiële kosten van die metingen nog verder beperken door 'carrosseriebouwers' die van een auto- of vrachtwagenfabrikant een met een motor uitgerust chassis kopen, gebruik te laten maken van de door de chassis-/motorfabrikant verstrekte meetgegevens over CO2/brandstofverbruik, indien het voltooide voertuig aan bepaalde, voor een voertuigfamilie (volgens de definitie in amendement 3) vastgestelde criteria voldoet.

    Standpunt van de Commissie t.a.v. amendement 1 van het Europees Parlement:

    De Commissie heeft amendement 1 in beginsel aanvaard.

    Standpunt van de Raad t.a.v. amendement 1 van het Europees Parlement:

    De Raad heeft amendement 1 niet direct aanvaard, maar heeft de Commissie verzocht binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn de resultaten van een evaluatie voor te leggen en eventueel een voorstel in te dienen om de kwestie van de 'carrosseriebouwers' of van in fasen gebouwde voertuigen nader te onderzoeken.

    Amendement 2 van het Europees Parlement:

    Het doel van het voorstel van de Commissie is kleine fabrikanten van voertuigen van categorie N1 (d.w.z. lichte bedrijfsvoertuigen) voor wie de naleving van Richtlijn 80/1268/EEG een financiële last zou betekenen, vrijstelling te verlenen. Het voorstel van de Commissie stelt voertuigen van categorie N1 dan ook vrij van de eis om de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik te meten als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: (a) aan de in het voertuig geplaatste motor is typegoedkeuring met betrekking tot verontreinigende emissies als motor voor zware belasting verleend overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG en (b) de mondiale productie van voertuigen van categorie N1 door die fabrikant bedraagt in totaal minder dan 2 000 stuks per jaar.

    In plaats van te eisen dat zowel aan criterium (a) als aan (b) moet zijn voldaan, stelt amendement 2 van het Europees Parlement dat ofwel criterium (a) ofwel criterium (b) voldoende is voor vrijstelling. Dit amendement beoogt dan ook zowel alle voertuigen van categorie N1 die voorzien zijn van een motor met een typegoedkeuring overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG, als alle voertuigen van categorie N1 van een fabrikant met een totale mondiale productie van minder dan 2 000 stuks per jaar vrijstelling te verlenen.

    Amendement 2 van het Europees Parlement zou de meeste voertuigen van categorie N1 van meting van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik vrijstellen, ongeacht of zij door kleine of grote fabrikanten zijn gemaakt, en zou in feite voorbijgaan aan het hoofddoel van dit voorstel, namelijk de consument exacte gegevens over CO2-uitstoot en brandstofverbruik te verstrekken.

    Standpunt van de Commissie t.a.v. amendement 2 van het Europees Parlement:

    De Commissie heeft amendement 2 verworpen.

    Standpunt van de Raad t.a.v. amendement 2 van het Europees Parlement:

    De Raad heeft amendement 2 om soortgelijke redenen niet aanvaard.

    Amendement 3 van het Europees Parlement:

    Amendement 3 van het Europees Parlement voegt verscheidene criteria (met name voor voertuigen van categorie N1) toe aan de reeks kenmerken die bepalen of voertuigen van categorie N1 ten behoeve van de meting van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik tot één familie kunnen worden samengevoegd (om de kosten van de metingen te beperken), en geeft aan onder welke voorwaarden een typegoedkeuring voor een voertuigtype van categorie N1 tot een ander voertuigtype van categorie N1 kan worden uitgebreid. Het amendement bevat twee elementen:

    Het eerste element wijzigt een eis die al deel uitmaakt van Richtlijn 80/1268/EEG en staat toe dat een typegoedkeuring die al aan een voertuigtype is verleend, tot een ander voertuigtype wordt uitgebreid indien de gemeten CO2-uitstoot de bij de typegoedkeuring van het basisvoertuig gemeten CO2-uitstoot met niet meer dan 6% overschrijdt. Het staat ook toe dat een typegoedkeuring tot voertuigen binnen dezelfde familie (volgens de daarvan gegeven definitie) wordt uitgebreid. Het doel van dit amendement is het totale aantal tests (ongeacht de omvang van de fabrikant die de kosten moet dragen) voor de typegoedkeuring en vooral voor de overeenstemming van de productie (de verplichting voor de fabrikant om aan te tonen dat de voertuigproductie nog steeds in overeenstemming is met de typegoedkeuring) te verminderen. Momenteel is Richtlijn 80/1268/EEG alleen van toepassing op voertuigen van categorie M1 (personenauto's) en staat uitbreiding van de typegoedkeuring toe tot voertuigen die de bij de typegoedkeuring gemeten CO2-uitstoot van het basisvoertuig met niet meer dan 4% overschrijden.

    Het tweede element, het concept 'voertuigfamilie', is nieuw en laat toe dat een groep voertuigen met vergelijkbare kenmerken (bv. overbrengingsverhouding, referentiemassa en frontoppervlak van het voertuig) onder dezelfde typegoedkeuring valt.

    Standpunt van de Commissie t.a.v. amendement 3 van het Europees Parlement:

    Het voorstel van de Commissie bevat geen concept 'familie' voor voertuigen van categorie N1. Er worden verschillende parameters voorgesteld voor de samenvoeging tot een familie en elke parameter heeft gevolgen voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot. Alle parameters kunnen tegelijkertijd worden gewijzigd zodat, in het ergste geval, de toename van de CO2-uitstoot de bovengenoemde marge van 6% voor de uitbreiding van een typegoedkeuring van een voertuigtype tot een ander makkelijk kan overschrijden.

    Het begrip 'familie' is voorgesteld in samenhang met amendement 1, waarmee de Commissie in beginsel instemt. De Commissie is echter van oordeel dat het niet nodig is het begrip 'voertuigfamilie' in te voeren, aangezien de mogelijkheid tot uitbreiding van de typegoedkeuring van een voertuigtype tot een ander voertuigtype waarvan de CO2-uitstoot die van het basisvoertuigtype met niet meer dan 6% overschrijdt, de fabrikanten een hoge mate van flexibiliteit biedt met betrekking tot de tests die overeenkomstig de richtlijn moeten worden uitgevoerd.

    De Commissie heeft in beginsel het eerste element van amendement 3 (uitbreiding van de typegoedkeuring binnen een marge van 6% voor de CO2-toename) aanvaard, aangezien het redelijk is een dergelijke uitzondering toe te staan voor lichte bedrijfsvoertuigen waarvan de referentiemassa sterker varieert dan bij personenauto's. De Commissie heeft het tweede element van amendement 3 (het concept 'familie') echter verworpen.

    Standpunt van de Raad t.a.v. amendement 3 van het Europees Parlement:

    Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad neemt beide elementen van amendement 3 van het Europees Parlement over, zij het met enkele verschillen:

    - uitbreiding van de typegoedkeuring van een voertuigtype tot een ander voertuigtype waarvan de CO2-uitstoot die van het basisvoertuigtype met niet meer dan 6% overschrijdt, waarbij de kenmerken van het voertuig hoofdzakelijk dezelfde zijn als in amendement 3;

    - een voertuigfamilie wordt gedefinieerd aan de hand van een groter aantal kenmerken dan in amendement 3 en het voertuig dat binnen de familie de hoogste CO2-emissie heeft, dient als basis voor de typegoedkeuring van de hele familie. Uitbreiding van de goedkeuring tot voertuigen binnen dezelfde familie is mogelijk indien het brandstofverbruik van het nieuwe voertuig niet hoger is dan dat van het voertuig waarop het brandstofverbruik en de typegoedkeuring van de familie zijn gebaseerd;

    - een voertuigfamilie wordt gedefinieerd aan de hand van een groter aantal kenmerken dan in amendement 3 en de voertuigen met de laagste en de hoogste CO2-emissie dienen als basis voor de typegoedkeuring van de familie. Indien deze waarden niet meer dan 4% van elkaar verschillen (zie punt 6.5 van bijlage I bij Richtlijn 93/116/EEG [5]), vormen de door de fabrikant voor alle leden van de familie opgegeven CO2-emissies de basis voor de typegoedkeuring. Verschillen deze waarden meer dan 4% (zie punt 6.5 van bijlage I bij Richtlijn 93/116/EEG), worden nog andere voertuigen getest en wordt een besluit over de typegoedkeuringswaarden genomen op basis van punt 6.5 van bijlage I bij Richtlijn 93/116/EEG.

    [5] PB L 329 van 30.12.1993, blz. 39.

    In dit opzicht biedt het gemeenschappelijk standpunt van de Raad de fabrikanten enige flexibiliteit in de wijze waarop zij voertuigfamilies wensen te definiëren, maar legt het meer beperkingen op aan de definitie van de familie en aan uitbreidingen van de typegoedkeuring binnen de familie dan amendement 3 van het Europees Parlement. Het biedt in ieder geval de mogelijkheid om de consument over het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 nauwkeuriger voor te lichten dan dat met de amendementen van het Europees Parlement het geval zou zijn geweest.

    Zoals in haar opmerkingen over het amendement van het Europees Parlement beseft de Commissie waarom de Raad niet alleen de 6%-marge voor de uitbreiding, maar ook het begrip 'familie' wil invoeren. De Commissie vindt echter dat dit de onzekerheid over de doeltreffendheid van deze richtlijn alleen maar zal vergroten, vooral als daar gebruik van wordt gemaakt om toekomstige maatregelen met betrekking tot de CO2-emissie van lichte bedrijfsvoertuigen te ondersteunen.

    3.3. Standpunt van de Commissie t.a.v. de belangrijkste nieuwe elementen die door de Raad zijn ingevoerd

    Artikel 3:

    De Raad heeft geen akkoord bereikt over de toepassing van deze richtlijn op in fasen gebouwde voertuigen en zwaardere voertuigen van categorie N1 die uitgerust zijn met een motor waarvoor overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG typegoedkeuring is verleend met betrekking tot verontreinigende emissies. Hij verzoekt de Commissie uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn de mogelijkheid te onderzoeken om de richtlijn op representatieve wijze op deze voertuigen toe te passen en daarover eventueel een voorstel in te dienen. Krachtens artikel 5, lid 4, wordt de toepassing van de richtlijn op in fasen gebouwde voertuigen echter met 12 maanden uitgesteld.

    De Raad verzoekt de Commissie ook uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn de praktische toepassing van het in deze richtlijn ingevoerde concept 'voertuigfamilie' te evalueren.

    De Commissie merkt op dat zij zich, krachtens haar initiatiefrecht overeenkomstig het Verdrag, over het tijdschema en de inhoud van elk in te dienen voorstel kan uitspreken. In zijn gemeenschappelijk standpunt belast de Raad de Commissie met deze taak, hoewel een evaluatie van de praktische toepassing van deze richtlijn grotendeels zal afhangen van de informatie die de Commissie van de lidstaten over de toepassing van deze richtlijn met het oog op de typegoedkeuring ontvangt. Dit wordt in artikel 3 niet vermeld.

    De Commissie is ook bezorgd omdat de Raad het nodig acht in fasen gebouwde voertuigen (waarvan de fabrikanten hoofdzakelijk kleine en middelgrote ondernemingen zijn) een jaar uitstel te geven, hoewel deze onder de door de Commissie voorgestelde vrijstelling van 2 000 voertuigen (die trouwens in het gemeenschappelijk standpunt in het gewijzigde punt 1 van bijlage I (werkingssfeer) bij de richtlijn is overgenomen) of onder de 6%-marge voor de uitbreiding zouden moeten vallen.

    Artikel 5:

    De Commissie stelde voor dat deze richtlijn met ingang van 1 januari 2003 van toepassing zou zijn voor de typegoedkeuring van alle nieuwe voertuigen van categorie N1. De richtlijn zou dan per 1 januari 2006 van toepassing zijn op alle voertuigtypes van klasse I van categorie N1 en vanaf 1 januari 2007 op alle voertuigtypes van de klassen II en III van categorie N1. Deze data vallen samen met die voor de invoering van strengere uitlaatemissienormen voor nieuwe voertuigtypes (Richtlijn 70/220/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG).

    De Raad heeft de toepassing van deze richtlijn voor nieuwe typegoedkeuringen en voor alle voertuigtypes van de klassen II en III met een jaar uitgesteld en heeft overeenkomstig artikel 5, lid 4, ook de toepassing van de richtlijn op in fasen gebouwde voertuigen (in verband met de in artikel 3 bedoelde studie) met 12 maanden uitgesteld.

    De Commissie wijst er nogmaals op dat achterstand in de uitvoering van deze richtlijn waarschijnlijk betekent dat elke toekomstige CO2-maatregel die met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen eventueel wordt genomen, zij het als gevolg van wetgeving of van een vrijwillige verbintenis, eveneens vertraging zal oplopen.

    4. CONCLUSIES

    Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad houdt direct of indirect rekening met de drie amendementen van het Europees Parlement.

    Voorts stelt de Raad in artikel 3 een besluit over in fasen gebouwde voertuigen uit totdat de Commissie de praktische werking van deze richtlijn met betrekking tot het concept 'voertuigfamilie' evalueert en ook de mogelijkheid onderzoekt om de richtlijn op representatieve wijze toe te passen op in fasen gebouwde voertuigen en voertuigen die zijn uitgerust met een motor waarvoor overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG typegoedkeuring is verleend met betrekking tot verontreinigende emissies. De Commissie is bezorgd omdat de Raad het nodig heeft geacht de complexiteit van de richtlijn te vergroten door naast het criterium van 6% voor de uitbreiding van de typegoedkeuring ook nog het concept 'voertuigfamilie' in te voeren.

    Afgezien van het feit dat de Commissie zich, krachtens haar initiatiefrecht overeenkomstig het Verdrag, over het tijdschema en de inhoud van elk in te dienen voorstel kan uitspreken, zal de evaluatie van de praktische werking van deze richtlijn overeenkomstig artikel 3 grotendeels afhangen van de informatie die de Commissie van de lidstaten ontvangt. De Commissie is bezorgd dat de verplichting van de lidstaten tot het verstrekken van informatie aan de Commissie niet in artikel 3 wordt vermeld.

    De Commissie heeft haar mening gegeven over de achterstand in de uitvoering van deze richtlijn. Met het oog op de vaststelling van de wetgeving als kader voor toekomstige maatregelen aanvaardt de Commissie het gemeenschappelijk standpunt in het algemeen. Zij verzoekt derhalve de twee instellingen om over de wijziging van de Richtlijnen 80/1268/EEG en 70/156/EEG zo snel mogelijk een akkoord te bereiken.

    Top