Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003DC0302

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Geïntegreerd productbeleid - Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept

    /* COM/2003/0302 def. */

    52003DC0302

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Geïntegreerd productbeleid - Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept /* COM/2003/0302 def. */


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT - Geïntegreerd productbeleid - Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept

    1. Inleiding

    Een van de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie is duurzame ontwikkeling, hetgeen betekent dat tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Deze doelstelling werd versterkt tijdens de Europese Raad van Göteborg toen een milieudimensie aan het proces van Lissabon werd toegevoegd in de vorm van een strategie voor duurzame ontwikkeling. [1]

    [1] Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001, punten 19-32, http://ue.eu.int/pressData/en/ec/ 00200-r1.en1.pdf.

    In navolging van de prioritaire thema's van het Zesde Milieuactieprogramma [2] werden in deze strategie verschillende acties op milieugebied aangegeven. Op het gebied van een meer verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen kwam de Raad overeen "dat het geïntegreerd productbeleid van de Europese Unie, gericht op vermindering van het gebruik van hulpbronnen en van het milieueffect van afval, moet worden uitgevoerd in samenwerking met het bedrijfsleven".

    [2] Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1-15.

    De Commissie heeft het geïntegreerd productbeleid (IPP) van de EU in samenwerking met belanghebbenden en aan de hand van studies [3] ontwikkeld. Tijdens een conferentie in 1998 werd IPP voor het eerst met belanghebbenden besproken. In het jaar daarop werd tijdens de informele bijeenkomst van Milieuministers te Weimar over IPP gesproken. In de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst werd het voornemen van de Commissie toegejuicht om met een groenboek te komen en werd erop gewezen dat verbetering van de marktomstandigheden voor groenere producten op de Europese markt eveneens een bijdrage zou leveren aan de versterking van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. De Commissie keurde het groenboek in februari 2001 goed en startte het overleg met de belanghebbenden over de inhoud ervan (zie bijlage I voor meer informatie).

    [3] Bijvoorbeeld http://europa.eu.int/comm/environment/ipp/ ippsum.pdf.

    Uit dit overleg bleek dat IPP een duidelijke bijdrage moet leveren aan duurzame ontwikkeling. In deze mededeling wordt teruggekomen op de vraag waarom er een productdimensie voor milieubeleid nodig is. In hoofdstuk 2 wordt de IPP-benadering uiteengezet en in hoofdstuk 3 worden de leidende beginselen van de EU-strategie inzake IPP beschreven. De overige hoofdstukken geven een schets van wat de Commissie zal doen ter bevordering van de IPP-benadering.

    2. Waarom heeft milieubeleid een productdimensie nodig?

    De afgelopen jaren is de Commissie opnieuw gaan nadenken over beleid met betrekking tot de milieueffecten van producten. Alle producten en diensten [4] hebben een milieueffect [5], of het nu tijdens de productie, het gebruik of de verwijdering ervan is. De exacte aard van dit effect is complex en moeilijk te kwantificeren, maar de potentiële omvang van het probleem is duidelijk [6]. Tegelijkertijd worden duurzame economische groei en welvaart op significante wijze beïnvloed door de vervaardiging en het gebruik van producten. De uitdaging bestaat erin de verbetering van levensstijl en welzijn - die vaak rechtstreeks worden beïnvloed door producten - te combineren met milieubescherming, met andere woorden: er dienen win-winsituaties te worden gevonden waarin milieuverbeteringen hand in hand gaan met betere productresultaten en waarin milieuverbeteringen het concurrentievermogen van de industrie op lange termijn ondersteunen. Dit tracht IPP te bereiken.

    [4] In de rest van deze mededeling zal, om de zaken eenvoudig te houden, slechts worden verwezen naar producten, ofschoon men dient te begrijpen dat ook diensten daaronder vallen - zie hoofdstuk 4.

    [5] Ook de effecten op de menselijke gezondheid dienen als milieueffecten te worden gezien.

    [6] Zo is één product, de auto, verantwoordelijk voor ruwweg 80% van de CO2-emissies van de vervoersector in de Europese Unie, de sector waarin emissies het snelst zijn toegenomen. Tegelijkertijd neemt ook het aantal auto's per inwoner toe - met 14% tussen 1990 en 1999 - die meer hulpbronnen opmaken tijdens de fabricage ervan, meer ruimte gebruiken voor parkeerplaatsen en wegen en meer afvalverwijderingsproblemen scheppen. Dit alles ondanks significante verminderingen van de emissies per auto en aanzienlijke inspanningen van de betrokken bedrijfstak, zoals het convenant om CO2-emissies vóór 2008 met 25% te verminderen. Voor andere verontreinigende stoffen is overigens de voorbije decennia een zeer aanzienlijke afname van de emissies tot stand gebracht.

    Tot dusver heeft productgerelateerd milieubeleid zich met name op grote puntbronnen van verontreiniging, zoals industriële emissies, of op kwesties van afvalbeheer gericht. Dit beleid is vaak succesvol geweest, maar het wordt nu geleidelijk duidelijk dat dit dient te worden aangevuld met beleid dat zich richt op de hele levenscyclus van een product, met inbegrip van de gebruiksfase, zodat milieueffecten tijdens de levenscyclus op een geïntegreerde manier kunnen worden aangepakt en zich zodoende niet verplaatsen van de ene fase van de levenscyclus naar een andere. Een en ander dient ook in te houden dat milieueffecten op het punt in de levenscyclus worden aangepakt waar zij het best en met de minste kosten de algehele milieueffecten en het gebruik van hulpbronnen kunnen terugdringen. Om succes te kunnen boeken dient het beleid ook rekening te houden met verschillende kenmerken van producten die ervoor zorgen dat zij een diffuus doel zijn voor maatregelen welke zijn gericht op het terugdringen van verontreiniging.

    In de eerste plaats neemt de totale hoeveelheid producten toe. Een groter beschikbaar inkomen [7] betekent dan men zich meer producten kan veroorloven. Bijvoorbeeld, waar een huishouden vroeger één telefoon met een vaste lijn had, beschikt het nu vaak over diverse aansluitingen in het gehele huis. Ook wordt het gemiddelde huishouden kleiner, wat vaak kan leiden tot meer huishoudproducten [8]. Dit betekent dat er grotere hoeveelheden van dezelfde producten zijn en dat deze diffuser worden. Productbeleid moet er dus hoe dan ook op gericht zijn, de gevolgen voor het milieu van de toenemende hoeveelheden producten te beperken.

    [7] Consumentenuitgaven zijn tussen 1980 en 1997 in reële termen met 46% toegenomen en verschoven van basisbehoeften, zoals voedsel en huisvesting, naar meer discretionaire zaken als vervoer, brandstof en recreatie. (EMA-fact sheet 2001 - YIR01HH04).

    [8] Tussen 1980 en 1995 daalde de gemiddelde grootte van een huishouden in de EU van 2,82 personen tot 2,49. Deze trend zal zich waarschijnlijk voortzetten. EMA-fact sheet 2001 - YIR01HH03.

    In de tweede plaats neemt de verscheidenheid aan producten en diensten toe. Basisproducten zijn er nu in vele verschillende uitvoeringen. Er zijn bijvoorbeeld verschillende soorten televisieschermen (kathodestraalbuizen, LCD's en plasma schermen). Elk productbeleid moet dan ook flexibel genoeg zijn om op veel verschillende productvarianten tegelijk toepasbaar te zijn.

    In de derde plaats worden door innovatie voortdurend nieuwe soorten producten gecreëerd. In de afgelopen 20 jaar heeft er bijvoorbeeld een verschuiving plaatsgevonden van platenspelers naar compactdiscspelers, die nu, met de komst van dvd-spelers, wellicht weer worden verdrongen. Innovatiecycli voor onderdelen kunnen vaak zelfs nog korter zijn. De snelle ontwikkeling van krachtiger processors voor computers getuigt hiervan. Ten behoeve van het milieu en de economie moet productbeleid deze creativiteit benutten.

    In de vierde plaats worden producten mondiaal verhandeld. Zowel de interne markt als de multilaterale reductie van handels- en investeringsbelemmeringen hebben bijgedragen tot een meer mondiale economie waarin goederen uit vele landen internationaal worden verhandeld. Het aantal landen waar de producten vandaan komen die in onze winkels te krijgen zijn, is aanzienlijk toegenomen. Een productbeleid moet er rekening mee houden dat handel zich tegenwoordig op mondiaal niveau afspeelt. Ook dient dit beleid in overeenstemming te zijn met relevante internationale overeenkomsten, zoals de regels van de Wereldhandelsorganisatie.

    In de vijfde plaats worden producten complexer. Dit betekent dat productexpertise in toenemende mate is geconcentreerd in de handen van diegenen die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van de producten. Voor degenen die regels opstellen, laat staan voor het grote publiek, is het erg moeilijk enig realistisch idee te hebben van welke technische wijzigingen realiseerbaar zijn. Om deze reden dient elk productbeleid ervoor te zorgen dat producenten en ontwerpers een grotere verantwoordelijkheid krijgen zodat hun producten aan goedgekeurde criteria op het gebied van gezondheid, veiligheid en het milieu voldoen.

    In de zesde plaats kan het product volmaakt worden ontworpen, maar indien het onjuist wordt gebruikt en verwijderd zal dit tot aanzienlijke milieueffecten leiden. Ofschoon producten zodanig kunnen worden ontworpen dat zij zo min mogelijk milieueffecten veroorzaken, kunnen consumenten deze producten op een milieuonvriendelijke wijze gebruiken. Het gebruik van energiebesparende gloeilampen, bijvoorbeeld, brengt aanzienlijke milieuvoordelen met zich mee, maar deze kunnen slechts ten volle worden gerealiseerd als de lampen worden uitgeschakeld wanneer ze niet worden gebruikt. Evenzo, indien producten op inadequate wijze worden verwijderd, bijvoorbeeld via sluikstorten, kan het productontwerp niet verantwoordelijk worden gehouden voor de schade aan het milieu die daar het gevolg van is.

    In de laatste plaats zijn nu meer verschillende actoren betrokken bij producten gedurende de levenscyclus ervan. Als gevolg van de toenemende complexiteit van de producten en van de mondialiseringsprocessen hebben vele verschillende actoren iets met een product te maken gedurende de levenscyclus ervan. Productbeleid moet zich tot veel verschillende actoren kunnen richten. Ook dient het rekening te houden met het feit dat een product op plaatsen die ver uiteen liggen onder verschillende stelsels van maatschappelijke waarden in elkaar gezet, verhandeld of gebruikt kan worden. Daarom is het voor een actor in een bepaald stadium van de levenscyclus van een product moeilijk een duidelijk beeld te hebben van de potentiële problemen die er in andere stadia zijn. Het is misschien niet bekend onder welke omstandigheden onze producten worden vervaardigd. Derhalve dient beleid een bijdrage te leveren aan de verbetering van informatiestromen langs de voorzieningsketen.

    Al deze factoren wijzen erop dat een productdimensie aan milieubeleid moet worden toegevoegd die op een globale manier naar producten kijkt, waar zo veel mogelijk actoren bij betrokken zijn en die aan hen de verantwoordelijkheid overlaat voor de keuzes die zij maken. Dit zou een krachtige aanvulling op bestaande productgerelateerde maatregelen moeten betekenen. Met de IPP-benadering tracht men in te gaan op deze uitdaging, terwijl hiermee tegelijkertijd de bredere, in de strategie van Lissabon beschreven economische en sociale doelstellingen van de EU worden ondersteund en internationale verdragsverplichtingen worden nagekomen. In het volgende hoofdstuk wordt de IPP-benadering toegelicht.

    3. De IPP-benadering

    De IPP-benadering, die in de laatste tien jaar stapsgewijs is ontwikkeld, wordt nu algemeen erkend als een potentieel zeer effectieve manier om de milieudimensie van producten onder de loep te nemen. Deze benadering is op vijf essentiële beginselen gebaseerd:

    - "het levenscyclusconcept" [9] - dit concept houdt rekening met de levenscyclus van een product en is erop gericht cumulatieve milieueffecten van een product te verminderen - van de "wieg tot het graf". Zo is het er ook op gericht te voorkomen dat afzonderlijke delen van de levenscyclus worden aangepakt op een manier die slechts de verschuiving van de milieulast naar een ander deel tot gevolg heeft. Door naar de hele levenscyclus van een product op geïntegreerde manier te kijken bevordert IPP eveneens beleidssamenhang en moedigt het aan tot maatregelen om milieueffecten terug te dringen op het punt van de levenscyclus waar dat waarschijnlijk het doeltreffendst kan gebeuren en voor het bedrijfsleven en de samenleving kosten kan besparen.

    [9] Tegenover levenscyclusevaluatie ("Life Cycle Assessment", LCA), wat iets anders is en te maken heeft met de kwantificering en beoordeling van de milieueffecten van een product gedurende de levenscyclus ervan, zij het, om praktische redenen, binnen nauw omschreven grenzen.

    - samenwerking met de markt - stimulerende maatregelen vaststellen om ervoor te zorgen dat de markt een meer duurzame richting uitgaat door vraag en aanbod van groenere producten aan te moedigen. Hierdoor worden ondernemingen beloond die innovatief zijn, vooruitdenken en zich inzetten voor duurzame ontwikkeling.

    - betrokkenheid van belanghebbende partijen - dit beginsel is erop gericht al diegenen die in contact komen met het product (d.w.z. industrie, consumenten en regering) ertoe aan te sporen van hun invloedssfeer gebruik te maken en samenwerking tussen de verschillende belanghebbenden aan te moedigen. De industrie kan bekijken hoe zij milieuaspecten beter kan integreren in het ontwerp van producten, terwijl consumenten zich een oordeel kunnen vormen over hoe zij groenere producten [10] kunnen aanschaffen en hoe zij deze beter kunnen gebruiken en zich er beter van kunnen ontdoen. Regeringen kunnen de economische en juridische kadervoorwaarden vaststellen voor hele nationale economieën en kunnen tevens rechtstreeks op markten optreden, bijvoorbeeld door groenere producten aan te schaffen.

    [10] Groenere producten worden, hier en overal in de tekst, gedefinieerd als producten die gedurende hun levenscyclus geringere milieueffecten hebben in vergelijking met gelijksoortige producten met dezelfde functie.

    - voortdurende verbetering - er kunnen vaak verbeteringen worden aangebracht om de milieueffecten van een product gedurende de levenscyclus ervan terug te dringen, of het nu gaat om het ontwerp, de fabricage, het gebruik of de verwijdering ervan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de door de markt vastgestelde parameters. IPP is erop gericht hier voortdurend verbeteringen in aan te brengen in plaats van een precieze drempel vast te stellen die moet worden bereikt [11]. Zodoende kunnen bedrijven hun eigen tempo bepalen en zich op de meest kostenefficiënte verbeteringen richten.

    [11] Dit betekent nog niet dat wetgevingdrempels niet nuttig kunnen zijn bij het stimuleren van voortdurende verbetering. Zij zijn gewoonweg minder flexibel, hetgeen in sommige gevallen, trouwens zeer wenselijk kan zijn.

    - een verscheidenheid aan beleidsinstrumenten - de IPP-benadering vereist een aantal verschillende instrumenten omdat er zoveel verschillende producten beschikbaar zijn en er zoveel verschillende belanghebbenden bij betrokken zijn. Deze instrumenten lopen uiteen van vrijwillige initiatieven tot regelgevingen en van lokale tot internationale schaal. Binnen IPP is er een duidelijke voorkeur voor benaderingen op basis van vrijwilligheid, ofschoon ook verplichte maatregelen nodig kunnen zijn. De bepalende factor is de doeltreffendheid van het instrument om het gewenste resultaat ten aanzien van duurzame ontwikkeling te bereiken.

    4. De IPP-strategie van de EU

    Zoals vermeld in hoofdstuk 1, vormt de IPP van de EU een integraal deel van haar strategie voor duurzame ontwikkeling. Het belangrijkste doel ervan is de milieueffecten van producten tijdens hun hele levenscyclus terug te dringen, waarbij zo nodig gebruik wordt gemaakt van een marktgestuurde benadering waarin de zorg om het concurrentievermogen is geïntegreerd. Het concurrentievermogen van bedrijven zal namelijk worden verbeterd door een grotere beleidssamenhang dankzij IPP, zowel binnen de levenscyclus als tussen verschillende beleidsinstrumenten. De ervaring met bepaalde instrumenten voor milieubeheer laat zien dat een groter milieubewustzijn in bedrijven hand in hand kan gaan met kostenverlagingen. Bovendien kunnen, in een wereld waar sprake is van steeds meer concurrentie, milieuprestaties ook een factor zijn die bedrijven of hun producten concurrentiekracht geeft. Sommige bedrijven gebruiken hun milieuprestaties namelijk als een marketinginstrument. IPP zal deze bedrijven helpen, vooral door enkele van hen zichtbaarder te maken.

    Momenteel bestaan er methodologieën voor de beoordeling van de milieueffecten van een product tijdens zijn hele levenscyclus. De ervaringen die zijn opgedaan door IPP aanvankelijk op de milieuaspecten van producten toe te passen, zullen een onschatbare kennisbasis vormen waaruit kan worden geput met het oog op bredere duurzaamheidsaspecten.

    Bij de verdere ontwikkeling van IPP zal natuurlijk terdege rekening worden gehouden met ander beleid. Er bestaat reeds een substantiële en significante hoeveelheid wetgeving, bijvoorbeeld ter regulering van de eigenschappen van en handel in producten, bijvoorbeeld binnen het kader van de interne markt, of van het mededingingsbeleid. In beginsel vormt IPP een aanvulling op de bestaande wetgeving doordat - op vrijwillige basis - verdere verbeteringen worden gestimuleerd ten aanzien van producten waarvan de eigenschappen niet noodzakelijk via wetgeving hoeven te worden bijgestuurd.

    Wanneer deze mededeling in werking zal treden, zal volledig rekening worden gehouden met de verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van internationale wetgeving, met name met betrekking tot handel, alsmede met de leidende beginselen van ander communautair beleid. Bovendien zal ieder nieuw juridisch voorstel van de Commissie ook onderworpen zijn aan de regels van de Commissie met betrekking tot effectbeoordeling [12]. Dit zal ervoor zorgen dat zij de drie pijlers van duurzame ontwikkeling op evenwichtige wijze benaderen. De ontwikkeling van IPP zal ook voortbouwen op ervaringen die zijn opgedaan met bestaande milieu-instrumenten, zoals milieubeheersystemen en milieukeuren.

    [12] Zoals uiteengezet in COM(2002) 276 def. van 5.6.2002, Mededeling van de Commissie over effectbeoordeling.

    Om zijn doel te bereiken, dient het beleid drie essentiële rollen te vervullen.

    Het beleid dient in de eerste plaats een bijdrage te leveren waar het gaat om het aanpakken van de milieu-uitdagingen die zowel in de strategie voor duurzame ontwikkeling als in het Zesde Milieuactieprogramma zijn geïdentificeerd. Zonder een productdimensie zullen de kansen kleiner zijn dat hieraan wordt voldaan. IPP zal ook een belangrijk onderdeel zijn van de uitvoeringsmaatregelen voor de aangekondigde thematische strategie inzake het duurzame gebruik van hulpbronnen en die inzake voorkoming en recycling van afval. Ook is IPP nauw verbonden met het aangekondigde actieprogramma voor milieutechnologie. Op internationaal niveau zal IPP ook een belangrijke input vormen voor het in september 2002 [13] op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg overeengekomen tienjarenkader voor programma's inzake duurzame productie en consumptie.

    [13] Punt 14 van het implementatieplan van de te Johannesburg gehouden Wereldtop over duurzame ontwikkeling en punt 8 van de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 30.10.2002.

    In de tweede plaats dient het beleid een aanvulling te vormen op bestaand productgerelateerd beleid, door een breder, op de "levenscyclus" gericht, conceptueel kader te verschaffen waarin rekening wordt gehouden met de vertakkingen van alle andere milieuproblemen. Zodoende zal ook rekening worden gehouden met het feit dat we niet met een schone lei beginnen, aangezien een aantal productgerelateerde beleidsterreinen het levenscyclusconcept reeds in beperkte mate hebben geïntegreerd, zoals het "van grond tot mond"-concept op het gebied van landbouw en voedselveiligheid.

    In de derde en meest belangrijke plaats, dient het beleid de coördinatie en samenhang aan te scherpen tussen bestaande en toekomstige milieugerelateerde productbeleidsinstrumenten. Dit zal ertoe bijdragen de potentiële synergieën hiertussen volledig te benutten en de geïntegreerde ontwikkeling ervan te bevorderen. Daarnaast zal het beleid, door de levenscyclusbenadering te integreren, productgerelateerde milieubeleidsmaatregelen effectiever maken door de noodzakelijke economische afwegingen te benadrukken en, op het moment dat politieke besluiten zijn genomen, de tenuitvoerlegging ervan te coördineren. Deze versterkte coördinatie zal zowel aan het concurrentievermogen van bedrijven als het milieu ten goede komen.

    Het zal tijd kosten deze doelstelling te realiseren. De Commissie zal zich op twee, onderling verbonden, acties richten om stappen in de richting ervan te zetten:

    - de kadervoorwaarden vaststellen voor de continue, op het milieu gerichte verbetering van alle producten gedurende de fabricage-, gebruiks- en verwijderingsfase van de levenscyclus ervan;

    - een aanpak ontwikkelen voor producten met het grootste potentieel voor op het milieu gerichte verbetering.

    In deze mededeling worden de stappen geschetst die de Commissie zal nemen om deze acties uit te voeren. Voor het welslagen van IPP is het echter essentieel dat alle andere belanghebbenden actief samenwerken en trachten hun milieuprestaties te verbeteren. Om deze reden zal dit beleid ook in de toekomst in samenwerking met belanghebbenden worden ontwikkeld. Een indicatieve lijst van wat de Commissie als de taken en verantwoordelijkheden van lidstaten [14] en andere belanghebbenden beschouwt, is in bijlage II te vinden.

    [14] Daar waar in dit document wordt verwezen naar lidstaten is het ook van toepassing op toetredende en kandidaat-lidstaten.

    Om IPP te laten starten, zal de Commissie zich allereerst richten op producten [15] in plaats van op diensten. Dit betekent niet dat diensten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van IPP, maar geeft slechts weer dat het levenscyclusconcept verder is gevorderd voor producten dan voor diensten en dat er een meer uitgebouwde communautaire wetgeving voor is. Derhalve zal het voor de Commissie eenvoudiger zijn het beleid op dit gebied van de grond te krijgen.

    [15] Met deze mededeling wordt niet getracht enige van de bestaande juridische definities van wat een product, een producent, een soort product of iets dergelijks vormt, te wijzigen.

    5. Vaststelling van de kadervoorwaarden voor continue, op het milieu gerichte verbetering

    Er bestaan al veel verschillende beleidsinstrumenten die vooral door de industrie worden gebruikt om producten te 'vergroenen' of die in die zin bijgesteld kunnen worden. Het spreekt voor zich dat niet al deze instrumenten geschikt zijn voor alle producten. Deze instrumenten worden hieronder nader bekeken.

    5.1. Instrumenten voor het creëren van het juiste economische en juridische raamwerk

    Ten behoeve van continue, op het milieu gerichte verbetering zijn er stimulerende maatregelen nodig zodat producenten nieuwe productgeneraties vervaardigen die groener zijn dan hun voorgangers, en dit op basis van het levenscyclusconcept en met inachtneming van de door de markt vastgestelde parameters. Ook zijn er stimulerende maatregelen nodig die ervoor zorgen dat consumenten deze producten kopen. Voor een effectieve IPP dient het economisch en juridisch kader aan te zetten tot het vergroenen van producten en tot de aanschaf ervan, idealiter met minimaal overheidsingrijpen. De rol van de Commissie hier is te maken dat de instrumenten waarvoor zij bevoegd is vooruitgang in deze richting bevorderen. Beleidsinstrumenten die hiervoor geschikt zijn worden beschreven in Kader 1.

    Kader 1

    a) Belastingen en subsidies

    Het juiste prijsniveau tot stand brengen [16], door op het milieu betrekking hebbende, niet in de prijs doorberekende kosten in de prijs van een product op te nemen, zodat de milieueffecten ervan op accurate wijze in de prijs worden weergegeven, is de langetermijndoelstelling van de Commissie. Prijssignalen stimuleren de voortdurende op het milieu gerichte verbetering van producten gedurende hun levenscyclus. Zij bevorderen en versterken maatregelen zoals groenere overheidsopdrachten en verplichtingen met betrekking tot het ontwerp van producten, door de economische beloningen voor groen ontwerp en groene productie te verbeteren. Ook voorzien zij consumenten van belangrijke informatie en moedigen zij hen ertoe aan producten aan te schaffen die geringere milieueffecten hebben. De Commissie heeft op Europees niveau reeds diverse voorstellen gedaan inzake op energie betrekking hebbende belastingen [17]. Het uit 1997 daterende voorstel om het communautaire kader voor het belasten van energieproducten te herstructureren heeft nu unanieme politieke steun gekregen in de Raad. Dit betekent dat de minimumbelastingtarieven van de EU zullen worden uitgebreid tot alle energieproducten en de lidstaten bijgevolg over een coherenter kader zullen beschikken om energiebelasting te gebruiken als een instrument om te trachten hun milieu- en andere beleidsdoelstellingen te bereiken. De Commissie zal het gebruik van fiscale maatregelen blijven bevorderen en stimuleren, bijvoorbeeld de toepassing van milieugerelateerde belastingen en prikkels op het passende - plaatselijk, nationaal of communautair - niveau [18].

    [16] Dit betekent dat getracht wordt ervoor te zorgen dat in de prijs die een consument voor een product betaalt, de kosten van alle door het product gecreëerde milieueffecten zijn inbegrepen.

    [17] In de Raad wordt nog steeds onderhandeld over het voorstel van de Commissie uit 2002 houdende wijziging van Richtlijn 92/81/EEG en Richtlijn 92/82/EEG tot vaststelling van een bijzondere belastingregeling voor als motorbrandstof voor commerciële doeleinden gebruikte gasolie en tot geleidelijke onderlinge aanpassing van de accijnzen op benzine en op gasolie.

    [18] Als vereist in artikel 3, lid 4, derde streepje, van Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1-15. Dit dient uiteraard conform de relevante wetgeving op het gebied van de interne markt te geschieden.

    In het licht van de van belanghebbenden ontvangen opmerkingen, in het bijzonder van de lidstaten, zal de Commissie voorlopig echter geen initiatieven ontplooien om gereduceerde BTW-tarieven toe te passen op producten met de milieukeur van de EU [19]. Wat betreft andere soorten belastingen dienen de lidstaten waar passend het gebruik van bovengenoemde fiscale maatregelen te bevorderen en te stimuleren teneinde groenere producten te begunstigen.

    [19] In deze analyse zal ook rekening worden gehouden met de resultaten van het experiment waarbij gereduceerde BTW-tarieven werden toegepast op arbeidsintensieve diensten.

    Daarnaast zal de Commissie, in het kader van het Zesde Milieuactieprogramma, werken aan een lijst met criteria waarmee subsidies die negatief zijn voor het milieu kunnen worden geregistreerd [20]. Hiermee wordt een betrouwbare basis voor de afschaffing ervan geschapen. Ook heeft de Commissie een kaderregeling opgesteld inzake staatssteun voor milieudoelen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van technologische verandering ten gunste van milieuvriendelijkere producten en diensten [21].

    [20] Hiermee samenhangend werk is van start gegaan in het kader van het Internationaal Energieagentschap van de OESO.

    [21] Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3-15.

    b) Convenanten en normalisatie

    Om producten effectief te vergroenen moeten oplossingen van niet-wetgevende aard, zoals milieuconvenanten en het normalisatieproces, als aanvulling op wetgeving in overweging worden genomen. Het kader voor milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap wordt momenteel bestudeerd, na een mededeling van de Commissie over dit onderwerp. [22]

    [22] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap binnen het kader van het actieplan inzake de "vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving", COM(2002) 412 def. van 17.7.2002

    Wat betreft normalisatie zal de Commissie waar mogelijk gebruik blijven maken van internationale normalisatieprocedures. Op het Europese niveau zal de Commissie in 2003 een aantal basiskwesties die betrekking hebben op Europese normalisatieprocedures en milieubescherming in een mededeling aan de orde stellen. Tevens heeft de Commissie een dienstencontract gegund aan ECOS [23], een consortium van Europese niet-gouvernementele organisaties, om bij te dragen aan de integratie van milieuaspecten in het Europese normalisatieproces.

    [23] "European Environmental Citizens Organisation for Standardisation".

    c) Wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten

    Overheidsopdrachten vormen ongeveer 16% van het Bruto Binnenlands Product van de Gemeenschap. Dit is een groot gedeelte van de markt waar de overheid gebruik van kan maken om de vergroening van producten te sturen. Er bestaan gedetailleerde communautaire regels die de procedures bepalen welke bij overheidsopdrachten binnen de interne markt moeten worden gevolgd. In de interpretatieve mededeling van de Commissie inzake overheidsopdrachten en het milieu [24] wordt de wettelijke situatie [25] uitgelegd en wordt aangetoond dat er ruime mogelijkheden zijn om rekening te houden met milieuoverwegingen bij de aanbesteding van contracten waarop deze regels van toepassing zijn, een situatie die niet gewijzigd zal worden door de lopende herziening van aanbestedingsrichtlijnen. Wat er werkelijk dient te worden bewerkstelligd door middel van groenere overheidsopdrachten is ervoor te zorgen dat overheidsinkopers gebruik maken van bestaande mogelijkheden.

    [24] Commissie van de Europese Gemeenschappen (2001) Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om milieuoverwegingen hierin te integreren, COM(2001) 274 def. van 4.7.2001. Dit is te vinden op http://simap.eu.int/EN/pub/src/ welcome.htm

    [25] Zie website in voetnoot 24.

    d) Overige wetgeving

    Wellicht is communautaire wetgeving voor welke productgerelateerde maatregel dan ook noodzakelijk om milieuproblemen op te lossen, met name als tekortkomingen van de markt niet worden gecorrigeerd of als de interne markt zonder communautaire actie zou kunnen worden aangetast. Dit is bijvoorbeeld het geval met de richtlijn betreffende de beperking van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur [26] en zal het geval zijn met de follow-up van het witboek voor chemische stoffen [27] van de Commissie. Dit is eveneens het geval voor het aangekondigde Commissievoorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor het milieuvriendelijk ontwerp van energieverbruikende producten (evp's) en waarmee bovendien de IPP-beginselen zoals het levenscyclusconcept, betrokkenheid van belanghebbende partijen en continue verbetering in een wetgevend kader zullen worden vastgesteld. Ook is wetgeving nodig waar uitgebreide maatregelen aangaande de verantwoordelijkheid van producenten of statiegeldregelingen beschouwd worden als de meest effectieve manier om de op de levenscyclus betrekking hebbende milieueffecten te verminderen. Dergelijke initiatieven hebben ook een bijzondere waarde op het niveau van de Gemeenschap waar individuele lidstaten hun eigen initiatieven op dit gebied hebben ontplooid, of aan het ontplooien zijn. De Commissie zal deze punten verder ontwikkelen in haar thematische strategie inzake recycling en voorkoming van afval.

    [26] Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19-23.

    [27] Witboek - Strategie voor een toekomstig beleid voor chemische stoffen, COM(2001) 88 def.

    5.2. Bevorderen van de toepassing van het levenscyclusconcept

    Om IPP effectief te laten zijn dient het levenscyclusconcept een tweede natuur te worden voor al degenen die met producten in contact komen. Voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen kunnen het best zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen, d.w.z. op nationaal en regionaal niveau. Op communautair niveau zijn drie aparte reeksen acties vereist (Kader 2).

    Kader 2

    a) Levenscyclusinformatie en interpretatieve instrumenten beschikbaar stellen

    Levenscyclusgegevens waarop beoordelingen kunnen worden gebaseerd - hetzij voor ontwerp- hetzij voor etiketteringsdoelen - dienen op systematische wijze te worden verzameld. Diverse lidstaten en bedrijfstakken hebben databanken ontwikkeld om hierbij te helpen. De Commissie zal zorgen voor een platform om de communicatie en uitwisseling van informatie te vereenvoudigen. Hiertoe behoren periodieke vergaderingen die door de Commissie worden gesteund alsmede een gids van gegevensbanken voor levenscyclusbeoordelingen ("Life Cycle Assessments", LCA's), die regelmatig moet worden bijgewerkt.

    Levenscyclusgegevens dienen ook toegankelijker te worden gemaakt. Te dien einde zal de Commissie een coördinatie-initiatief van start doen gaan waarbij zowel lopende inspanningen inzake gegevensverzameling in de EU als bestaande harmonisatie-initiatieven worden betrokken. Dit initiatief zal de Europese schakel met het lopende milieuprogramma "Life-Cycle Initiative" van de Verenigde Naties vormen. De Commissie zal allereerst de aanzet geven tot een studie om de bestaande situatie en mogelijke toekomstige richtingen te onderzoeken.

    LCA's leveren het beste kader voor de beoordeling van de potentiële milieueffecten van producten die nu verkrijgbaar zijn. Zij zijn derhalve een belangrijk instrument ter ondersteuning van IPP. De discussie over goede praktijken in het gebruik en de interpretatie van LCA's is echter nog gaande. Via een reeks studies en workshops zal de Commissie deze discussie bevorderen, teneinde binnen twee jaar een handboek voor beste werkwijzen te produceren, gebaseerd op de best mogelijke overeenstemming die onder belanghebbenden kan worden bereikt.

    Ook blijft de Commissie doorgaan met haar steun voor onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de uitvoering van dit deel van de IPP-benadering. Het vijfde [28] en zesde [29] kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek zullen hiertoe bijdragen door kennis van milieuprocessen te verdiepen, basisgegevens en meetsystemen te verstrekken en door haalbare oplossingen voor groenere producten te ontwikkelen. IPP-projecten vormen reeds een significant deel van het toepassingsgebied van het LIFE-programma [30] van de Commissie.

    [28] Besluit nr. 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998 tot 2002), PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1-31.

    [29] Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006), PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1-33.

    [30] Verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieringsinstrument voor het milieu LIFE, PB L 192 van 27.7.2000, blz. 1-9.

    b) Milieubeheersystemen

    Milieubeheersystemen (MBS) bieden een goed raamwerk voor het integreren van het levenscyclusconcept in de werkzaamheden van een organisatie en voor het continu tot stand brengen van verbeteringen. Met de herziening van EMAS in 2001 werd een begin gemaakt met een heroriëntatie, waarbij de aandacht werd verlegd van processen naar producten. Nu vallen producten duidelijk op dezelfde basis binnen de werkingssfeer van de EMAS-verordening als activiteiten en diensten, dit wil zeggen dat hun aanzienlijke milieueffecten in aanmerking moeten worden genomen in het milieuanalyse-, milieubeheer- en milieuauditsysteem; dat die effecten ook moeten worden geverifieerd door een EMAS-verificateur; dat informatie daarover moet worden opgenomen in de milieuverklaring; en dat de milieuprestaties van die producten continu moeten worden verbeterd. Aangezien EMAS in het verleden meer op industriële activiteiten was toegespitst, zal de Commissie vóór eind 2004 richtsnoeren opstellen over de vraag hoe binnen EMAS moet worden omgegaan met productgerelateerde aspecten. Milieubeheersystemen zijn voor alle soorten organisaties - openbaar of particulier - relevant en kunnen worden gebruikt om een kader te bieden voor alle soorten hulpmiddelen, van het vergroenen van het aankoopbeleid tot het valideren van milieu-informatie. Een MBS-certificering vormt op zich geen waarborg voor specifieke milieuprestaties van een product, maar biedt in het geval van EMAS een kader voor het valideren van de desbetreffende informatie door de EMAS-verificateur.

    Ook zal de Commissie de implementatie van de productdimensie in EMAS bewaken en evalueren, zodat dit in de volgende herziening van de verordening kan worden ingevoerd, die voor 2006 is gepland. De Commissie zal in 2004 een besluit nemen inzake het verwerven van EMAS II-registratie; er is reeds van start gegaan met een proef waaraan drie directoraten-generaal deelnemen.

    c) Verplichtingen met betrekking tot productontwerp

    De twee hierboven geschetste elementen zouden koplopers moeten stimuleren groenere producten te ontwikkelen. Daarnaast zal de Commissie in 2005 met een discussienota komen waarin wordt onderzocht hoe de toepassing van de IPP-benadering door bedrijven kan worden bevorderd, in voorkomend geval met inbegrip van algemene voorschriften voor specifieke producten. Dit zal voortbouwen op de besprekingen over de toepassing van de Nieuwe Aanpak op milieugebied na de publicatie van het groenboek IPP [31]. Ook zal rekening worden gehouden met de reacties op de gepubliceerde ontwerpen van een richtlijn inzake het milieuvriendelijke ontwerp van apparatuur voor eindgebruik en van een richtlijn inzake het milieuontwerp van elektrische en elektronische apparatuur (EEA). Ook de ervaringen die zijn opgedaan met de onderhandelingen over het aangekondigde voorstel voor een richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (evp's) zullen in aanmerking worden genomen. Kwesties die aan de orde gesteld dienen te worden zijn onder andere de geëigende rechtsgrondslag; overwegingen inzake de interne markt; verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen; de reikwijdte van dergelijke acties; geschikte producten of productgroepen; het vereiste detailniveau van de ontwerpvoorschriften; de rol van minimumproductnormen; geschikte middelen voor tenuitvoerlegging en verslaglegging; de kosten en baten van een dergelijke aanpak; de waarschijnlijke milieueffecten ervan; en hoe deze aanpak zou moeten worden geïntegreerd met beleid en maatregelen die invloed hebben op de milieudimensies van producten, met inbegrip van IPP-hulpmiddelen.

    [31] Zie www.europa.eu.int/comm/environment/ipp/standard.pdf en Godenman, G., Hart, J. W., Sanz Levia, L. (2002) The New Approach in Setting Product Standards for Safety, Environmental Protection and Human Health: Directions for the Future, Environmental News No. 66, Deens Bureau voor milieubescherming.

    In het geval van energieverbruikende producten beschikte de Commissie reeds over voldoende ervaring en was het toenemende milieueffect ervan duidelijk, zodat zij een evp-achtig kader voor deze producten kon overwegen. Met dit kader, waarmee het mogelijk zal zijn, waar zulks gerechtvaardigd is, productspecifieke wetgevingsmaatregelen te nemen, zal er ook ruimte zijn voor zelfregulering door de industrie waar dit zou leiden tot snellere vermindering van milieueffecten en/of met een grotere kostenefficiëntie dan met behulp van wetgeving het geval zou zijn.

    Daarnaast zal de Commissie overwegen hoe zij er het best voor kan zorgen dat het publiek in kennis wordt gesteld van informatie over de milieuprestaties van een product en van het ontwerp ervan. Dergelijke informatie zou de openbare documenten van ondernemingen, zoals milieuverklaringen, significant kunnen aanscherpen.

    5.3. Consumenten de informatie geven om te kunnen beslissen

    Consumenten, zowel particuliere, als openbare of personen, beslissen of zij al dan niet groenere producten zullen kopen en, wanneer zij deze eenmaal hebben aangeschaft, hoe zij de producten zullen gebruiken. Hier bestaat de rol van de Gemeenschap erin, hulpmiddelen en kaders te verstrekken die de gehele EU bestrijken, om aan alle consumenten productinformatie te verschaffen. Het is aan de lidstaten te besluiten wat er nodig is om bij consumenten het bewustzijn te creëren dat noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij een volwaardige rol kunnen spelen bij het vergroenen van producten. Een aantal geschikte beleidsinstrumenten worden besproken in Kader 3. Ook andere factoren die relevant zijn voor de aanschaf van producten, zoals veiligheids- en gezondheidsaspecten, kostprijs en effectiviteit, dienen echter duidelijk een rol te spelen.

    .

    Kader 3

    a) Het groener maken van overheidsopdrachten

    Positieve actie is nodig om de overheid ertoe aan te sporen gebruik te maken van de mogelijkheden van bestaande wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten. Om deze reden zal de Commissie de aanzet geven tot diverse acties.

    Zij zal trachten de hoeveelheid groenere overheidsopdrachten te bepalen, omdat de informatie die er nu beschikbaar is over de mate waarin groenere overheidsopdrachten in de lidstaten in de praktijk worden gebracht, beperkt is. Vóór eind 2003 zal de Commissie een onderzoek hebben uitgevoerd om de mate te beoordelen waarin groene overheidsopdrachten door overheden in de praktijk worden gebracht. Ook levert zij een financiële bijdrage aan een onderzoeksproject ter beoordeling van het potentiële effect van groenere overheidsopdrachten op het milieu en op de markten.

    Derhalve spoort zij de lidstaten aan, actieplannen voor het groener maken van hun overheidsopdrachten op te stellen en bekend te maken. Deze zouden een beoordeling van de bestaande situatie dienen te omvatten, alsmede ambitieuze taakstellingen voor de situatie over drie jaar. Ook zou er in de actieplannen duidelijk uiteengezet dienen te worden welke maatregelen zullen worden genomen om dit te realiseren. Zij zouden vóór eind 2006 voor de eerste keer dienen te worden opgesteld en vervolgens iedere drie jaar te worden herzien. De actieplannen zullen niet juridisch bindend zijn, maar zullen een politieke impuls geven aan het proces waarbij groenere overheidsopdrachten worden geïmplementeerd en aan het hierop betrekking hebbende bewustmakingsproces. Zij zullen lidstaten in staat stellen de opties te kiezen die het best passen bij hun politieke kader en bij het door hen bereikte niveau, terwijl zij tegelijkertijd een uitwisseling van beste werkwijzen inzake het bevorderen van groenere overheidsopdrachten mogelijk maken. Ook de Commissie zal vóór eind 2006 een actieprogramma opstellen waarin haar doelstellingen en acties voor haar eigen aanbestedingen worden samengebracht. Zij verzoekt de andere communautaire instellingen en bureaus hetzelfde te doen en is bereid haar expertise op dit gebied met hen te delen teneinde dit eenvoudiger te maken.

    Daarnaast is zij ook bezig met het uitwerken van informatiemaatregelen voor overheden om hen bij te staan bij het vergroenen van hun aankoopbeleid. Het gaat hierbij om:

    - een praktisch handboek voor overheden waarin de mogelijkheden voor groenere aanbesteding in duidelijke, eenvoudige en niet-juridische taal zullen worden uitgelegd. Het eerste ontwerp staat voor midden 2003 gepland. Indien nodig zal het worden herzien in het licht van verdere ontwikkelingen en praktische ervaring met het gebruik ervan;

    - een database voor productgroepen. Hierin zal op één website informatie worden verzameld over de bestaande productcriteria, zoals die welke worden gebruikt in regelingen aangaande milieuetikettering en milieugebonden productverklaringen, teneinde inkopers van ondernemingen en van overheden van achtergrondinformatie te voorzien over de vraag welke criteria voor een bepaald product relevant zijn. Het eerste prototype wordt in 2003 verwacht;

    - een website "voor het vergroenen van overheidsopdrachten" met hierop het handboek, de productendatabase en de relevante wetgeving. Deze zal vóór eind 2004 in werking zijn gesteld.

    b) Groenere bedrijfsaankopen

    De particuliere sector kan groenere producten en groenere productieprocessen eisen van zijn leveranciers. Het potentieel van de sector om de markt voor groenere producten te beïnvloeden is aanzienlijk, mocht de sector ervoor kiezen dit te doen, door bijvoorbeeld een gecertificeerd milieubeheersysteem te eisen, zoals EMAS.

    De instrumenten die ontwikkeld worden voor het vergroenen van overheidsopdrachten en die hierboven worden genoemd, dienen ook te bevorderen dat ondernemingen groen inkopen. Daarnaast zullen de verschillende soorten etiketten die hieronder worden besproken eveneens van nut zijn. De Commissie is ook aan het werk gegaan om de grote markt van bedrijfsaankopen te stimuleren door erop aan te dringen de aankooppraktijken van bedrijven door middel van rapportages transparanter te maken [32].

    [32] De Commissie heeft alle op de beurs genoteerde bedrijven met ten minste 500 personeelsleden verzocht een "drievoudige bottom-line" in hun jaarverslagen voor de aandeelhouders te publiceren waarin hun bedrijfsprestaties aan economische, ecologische en sociale criteria worden getoetst (Mededeling van de Commissie: Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: Een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling, COM (2001) 264 van 15.5.2001). Om dit proces te ondersteunen heeft de Commissie een aanbeveling opgesteld over de vraag hoe milieuaangelegenheden dienen te worden vermeld (Aanbeveling van de Commissie van 30 mei 2001 betreffende de verantwoording, waardering en vermelding van milieuaangelegenheden in de jaarrekeningen en jaarverslagen van ondernemingen (2001/453/EG), PB L 156 van 13.6.2001, blz. 33). Ook heeft zij gevraagd om vóór medio 2004 gemeenschappelijk overeengekomen richtsnoeren en criteria voor metingen, rapportages en audits te ontwikkelen (Mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling, COM (2002) 347 van 2.7.2002, blz. 15).

    c) Milieuetikettering

    Op het gebied van etikettering voert de Commissie reeds diverse belangrijke etiketteringsprogramma's uit die consumenten betrouwbare en eenvoudig te begrijpen informatie verstrekken waarmee zij hun productkeuze kunnen maken. Deze programma's passen goed binnen een IPP-kader.

    Dankzij de aanwezigheid van de Europese milieukeur [33] op een product weet de consument dat dat product - wanneer de hele levenscyclus in aanmerking wordt genomen - gecertificeerd milieuvriendelijker is dan de meeste andere soortgelijke producten. Aangezien er voor de EU-markt geen andere vergelijkbare keurmerken zijn, is het uit het perspectief van een IPP van de EU derhalve het best beschikbare keurmerk [34]. Veel producten zijn nu voorzien van het energie-etiket van de EU [35], in het bijzonder in de witgoedsector, waar energieverbruik meestal het meest significante milieueffect vormt gedurende de levenscyclus van het product. Het heeft een bijzonder hoge erkenning, die grotendeels het gevolg is van het feit dat het verplicht is op producten. Via het programma van de EU voor labels voor personenauto's [36] krijgen consumenten eveneens belangrijke informatie inzake de CO2-emissies van nieuwe voertuigen.

    [33] Dit wordt, zoals ook met nationale EU-etiketten het geval is, ook wel ISO-etiket type I genoemd.

    [34] Dit sluit echter niet uit dat andere etiketten in de toekomst, via gelijkwaardige regelingen of als gevolg van nieuwe ontwikkelingen, een belangrijke rol kunnen spelen bij het verstrekken van dergelijke informatie aan de consument.

    [35] Richtlijn nr. 92/75/EEG van de Raad van 22 september 1992 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaard-productinformatie van de huishoudelijke apparaten, PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16.

    [36] Richtlijn nr. 1999/94/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumentinformatie over het brandstofverbruik en de CO2 -uitstoot bij de verbranding van nieuwe personenauto's, PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16-19.

    De reikwijdte van al deze keurmerken en etiketten zal geleidelijk worden uitgebreid om consumenten een grotere keuze te bieden. Tegelijkertijd zal de Commissie zich blijven inzetten voor de tenuitvoerlegging door lidstaten van de richtlijn inzake misleidende reclame [37] en zal zij haar werk met betrekking tot richtsnoeren voor milieuclaims [38] afronden. Dit zou er enigszins voor moeten zorgen dat misleidende milieuclaims het algehele vertrouwen in milieugebonden productinformatie niet verlagen. De Commissie zal onderzoeken in hoeverre het mogelijk is dergelijke claims op onafhankelijke wijze te laten verifiëren door middel van EMAS. Daarnaast zal, in het kader van de huidige strategie voor het consumentenbeleid [39], de effectiviteit van particuliere etiketteringsmaatregelen en de behoefte aan aanvullende maatregelen worden geëvalueerd.

    [37] Richtlijn nr. 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17-20. De Commissie zal in 2003 een voorstel goedkeuren voor een kaderrichtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken. Indien de Raad en het Parlement hiermee instemmen, zullen met dit voorstel enkele bepalingen van deze bestaande richtlijn gedeeltelijk worden vervangen.

    [38] Milieuclaims worden soms ook met ISO type II aangeduid. Het zijn verklaringen over de milieueigenschappen van een product die in het algemeen niet aan enige vorm van verificatie door een derde partij zijn onderworpen.

    [39] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake een strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006, COM(2002)208 def. van 7.5.2002.

    Wellicht dient het betrekkelijk nieuwe instrument milieuverklaringen voor producten ("environmental product declarations", EPD's) [40] te worden ontwikkeld binnen een Europees kader. EPD's zijn een middel om op een gestandaardiseerde wijze gekwantificeerde, op de levenscyclus gebaseerde informatie - zoals over CO2- of Nox-emissies - te verstrekken over een product. Er wordt geen oordeel gegeven over hoe "milieuvriendelijk" het product zelf is; in plaats daarvan kan de gekwantificeerde informatie door een potentiële koper worden gebruikt om zichzelf een eigen oordeel te vormen, of om in een LCA te worden ingevoerd. De Commissie heeft een studie [41] gefinancierd om de bestaande EPD-achtige regelingen (en die met vergelijkbare kenmerken) te onderzoeken en om te kijken naar de mogelijke ontwikkelingsopties [42]. Belanghebbenden werd gevraagd deze resultaten [43] te becommentariëren en de Commissie zal vóór eind 2005 een besluit nemen met betrekking tot de vraag of er op het niveau van de Gemeenschap actie ondernomen dient te worden om de ontwikkeling van dit potentieel belangrijke instrument te stimuleren. Hierbij zal rekening worden gehouden met de lopende ontwikkeling van een internationale norm voor EPD-regelingen.

    [40] Ook deze worden vaak aangeduid met ISO type III.

    [41] Het eindverslag van deze studie is beschikbaar op: http://europa.eu.int/comm/environment/ipp/ epds.htm.

    [42] Er is ook een parallelle studie door de Commissie gefinancierd, gericht op LCA/EPD-hulpmiddelen in de bouwsector. Deze is te vinden op: http://europa.eu.int/comm/enterprise/ construction/internal/essreq/lcarep/lcafinrep.htm.

    [43] Deze zijn ook terug te vinden op de in voetnoot 44 vermelde website.

    6. Een aanpak voor specifieke producten ontwikkelen

    6.1. Proefprojecten op basis van vrijwilligheid

    Het levenscyclusconcept wordt al enige tijd door veel bedrijven breed toegepast. Andere bedrijven dienen echter nog veel te doen om het levenscyclusconcept operationeel te maken. Gezien het belang van het levenscyclusconcept voor een succesvol productbeleid dient deze uitdaging bij voorrang te worden aangepakt. De beste manier om het voordeel van dit concept aan te tonen is de praktische toepassing ervan te laten zien. De Commissie is dan ook van mening dat het concept het best tot leven kan worden gebracht door het in een proefproject toe te passen op een aantal producten afzonderlijk. Te dien einde zal de Commissie een aantal proefprojecten uitvoeren om de mogelijke voordelen van IPP op een praktische wijze te laten zien. Belanghebbenden zullen deze denkwijze dan op hun dagelijkse activiteiten en op de producten waarmee zij in contact komen kunnen toepassen.

    De deelname van belanghebbenden aan dergelijke proefprojecten is van cruciaal belang voor het welslagen ervan. Alle betrokken partijen met een specifiek product - gedurende de hele levenscyclus - zullen op basis van vrijwilligheid kunnen deelnemen. Belanghebbenden die op basis van vrijwilligheid als pioniers willen fungeren zullen baat hebben bij een grotere zichtbaarheid in heel Europa. De Commissie verzoekt alle belanghebbenden hun voorstellen voor deze proefprojecten in te dienen, en wel vóór eind oktober 2003. De Commissie zal deze voorstellen vervolgens analyseren aan de hand van praktische factoren als de haalbaarheid ervan en de bereidheid van alle belanghebbenden tot deelname. Aangezien het gaat om demonstratieprojecten, zullen vragen als heeft het product een groot milieueffect of heeft het product de grootste mogelijkheden voor verbetering, geen bepalende factor zijn. Bij de keuze van het product of de producten voor een proefproject zullen geen van deze kenmerken dan ook worden meegewogen.

    De Commissie stelt zich voor dat ieder proefproject ongeveer 12 maanden zal duren. Het project zal van start gaan op basis van gemeenschappelijk overleg met alle belanghebbenden over de vraag welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. De Commissie stelt zich voor dat ieder proefproduct hetzelfde basispad naar een oplossing zal volgen, te weten:

    (1) alle milieueffecten van het product gedurende de levenscyclus ervan documenteren en analyseren;

    (2) de potentiële milieu-, sociale en economische invloeden analyseren van alle mogelijke opties om de milieueffecten te verminderen, met inbegrip van het onderzoeken van de effectiviteit van bestaande beleidsinstrumenten;

    (3) de meest haalbare opties voor verbetering identificeren, samen met belanghebbenden;

    (4) overeenstemming bereiken inzake uitvoeringsplannen, waarbij de verantwoordelijkheden van verschillende groepen van belanghebbenden worden vastgesteld;

    (5) tenuitvoerlegging.

    Bij wijze van indicatie wordt in het kader hieronder een uitgewerkt voorbeeld gegeven.

    Het voorbeeld van de autoband

    (1) Eerst worden een bestaand levenscyclusoverzicht en bestaande LCA-gegevens, die idealiter door de industrie worden verstrekt, verzameld en geanalyseerd om een beeld van de gehele levenscyclus van de band te verkrijgen. Iedere evaluatie zal de relevante regels, normen en richtsnoeren volgen.

    (2) Voor banden is het duidelijk dat er in alle fasen van de levenscyclus effecten zijn. Voor de toepassing van dit voorbeeld wordt echter verondersteld dat deze zijn geconcentreerd in de gebruiksfase. Hier draagt de rolweerstand van de band door middel van brandstofverbruik bij aan CO2-emissies en aan de verontreiniging van de bodem, het water en de lucht, door middel van afgesleten stukjes rubber en daaraan vastzittende chemicaliën. Aangezien het op EU-niveau aannemelijk is dat de emissies van CO2 het meest significant zijn, zal de rest van dit voorbeeld hierop zijn geconcentreerd.

    (3) Vervolgens is het mogelijk een poging te wagen de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om CO2 te verminderen. Hier dient men alle potentieel beschikbare hulpmiddelen in aanmerking te nemen, inclusief alle instrumenten of maatregelen die reeds uit hoofde van het bestaande communautaire beleid worden toegepast. Het verminderen van de rolweerstand met behulp van innovaties op het gebied van bandenontwerp zou een optie kunnen zijn. Nieuwe materialen zouden bijvoorbeeld kunnen helpen, zoals in het geval van silicasamenstellingen is aangetoond. Een band van een nieuw loopvlak voorzien zou een ander onder de loep te nemen vraagstuk kunnen zijn. Dit zijn uiteraard slechts voorbeelden en men zou wellicht meer mogelijkheden kunnen vinden. Alvorens voor een specifieke actie te kiezen zou men het potentiële effect ervan gedurende de gehele levenscyclus willen evalueren, om te voorkomen dat mogelijke negatieve effecten de nagestreefde verbetering tenietdoen. Het is duidelijk dat bij een geïntegreerde benadering alle opties beoordeeld moeten worden naar hun consistentie met maatregelen uit hoofde van ander communautair beleid. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met kostprijs en functionaliteit en, in het onderhavige voorbeeld, met vervoerbeleid en verkeersveiligheid.

    (4) De volgende fase is dan af te spreken wie de verschillende maatregelen ter hand neemt - en hoe ze dienen te worden geïmplementeerd. Als bijvoorbeeld het bandenontwerp aangepakt moet worden, zou de industrie het voortouw moeten nemen bij het ontwerpen van nieuwe banden. Overheden zouden bijvoorbeeld kwesties zoals geharmoniseerde certificering aan de orde moeten stellen.

    (5) De eindfase is dan de implementatie van de maatregelen, evenals het bewaken van en rapporteren over de voortgang.

    Terwijl het duidelijk is dat sommige lessen die uit het proefproject inzake producten worden getrokken productspecifiek zullen zijn, denkt de Commissie dat, aangezien dit zo goed als de eerste keer is dat op Europees niveau een poging wordt gedaan tot een dergelijke project, er veel kennis zal worden opgedaan over de dynamiek en de organisatie van een dergelijk project. Mochten daarbij, op basis van proefprojecten en voldoende extra bewijsmateriaal, belangrijke inconsistenties in het beleid aan het licht worden gebracht die een evenwichtige integratie van de economische, sociale en milieudoelstellingen in de weg staan, dan zal de Commissie onderzoeken welke maatregelen noodzakelijk zijn om de samenhang tussen de bestaande juridische en andere instrumenten te vergroten.

    6.2. Vaststellen welke producten het grootste potentieel voor milieugebonden verbetering hebben

    Terwijl het algemeen bewustzijn inzake IPP via proefprojecten wordt vergroot, zal de Commissie er ook naar streven vast te stellen welke producten het grootste potentieel voor milieugebonden verbetering hebben en hiervoor maatregelen te stimuleren. Bij het beoordelen van de mogelijkheden voor verbetering zal ook rekening worden gehouden met eventuele sociaal-economische effecten van een dergelijke verandering. In analytisch opzicht bestaat er evenwel nog geen overeenstemming over de vraag welke producten de grootste milieueffecten hebben, en dus evenmin over welke producten het grootste potentieel voor milieuprestatie verbetering hebben.

    De Commissie zal dan ook de ontwikkeling van een methodologie op gang brengen voor het identificeren van deze producten op Europees niveau. Deze zal voortbouwen op bestaande ervaringen, zoals in België [44]. Deze methodologie zal vervolgens worden besproken met belanghebbenden teneinde tot een brede consensus te komen. Hierna zal er nog een studie worden verricht waarin deze methodologie zal worden toegepast en de producten met het grootste milieueffect zullen worden geïdentificeerd. Als dit eenmaal is gedaan, zal er nog een analyse worden verricht van de producten die bovenaan de lijst staan, om alle mogelijke manieren te identificeren waarop de milieueffecten kunnen worden verminderd. Voor elk van deze mogelijke manieren zullen de potentiële sociaal-economische effecten van iedere maatregel worden beoordeeld. Dit alles zal waarschijnlijk drie tot vier jaar vergen.

    [44] Institut Wallon de Développement Économique et Social et d'Aménagement du Territoire en Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (2002) Identifying Key Products for the Federal Product and Environment Policy, ontwerp-eindverslag, november 2002.

    Wanneer dit eenmaal is gebeurd, zal de Commissie trachten enkele van de producten met het grootste potentieel voor milieugebonden verbetering aan te pakken tegen de laagste sociaal-economische kosten. De ervaringen die worden opgedaan met de proefprojecten zullen een waardevolle inbreng in het proces vormen.

    7. Coördinatie en integratie

    De IPP-benadering vereist dat de synergieën tussen de verschillende hulpmiddelen worden benut. Om dit te doen moet ervoor worden gezorgd dat "de IPP-gedachte" in alle aspecten van het beheer van deze hulpmiddelen wordt geïntegreerd. Tegelijkertijd is het nodig dat de IPP-gedachte verder wordt geïntegreerd in andere beleidsgebieden dan dat van het milieu. Te dien einde zal de Commissie individuele sectoren aanmoedigen in hun verslagen, die uit het Cardiff-proces [45] voortvloeien, explicieter te zijn over de vraag hoe zij van plan zijn de IPP-benadering in hun werk te integreren.

    [45] Tijdens de in 1998 te Cardiff gehouden Europese Raad werd aan diverse andere sectoren gevraagd integratiestrategieën te ontwikkelen, inclusief indicatoren (vervoer, energie, landbouw), met de bedoeling te helpen het probleem van de klimaatverandering op te lossen en milieuaangelegenheden in te brengen in het Agenda 2000-proces. Dit proces is vervolgens tot andere sectoren uitgebreid.

    Daarnaast zal de Commissie een aantal processen initiëren om de coördinatie te bevorderen en toe te zien op de voortgang.

    Zij zal geschikte indicatoren ontwikkelen, in samenwerking met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap, om de op het milieu gerichte verbeteringen te meten die door de IPP-benadering teweeg zijn gebracht.

    Tevens zal zij een verslag opstellen over de vooruitgang die wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van IPP, dat zij aan het Europees Parlement en de Raad zal overleggen. Dit zal worden gebaseerd op verslagen die lidstaten iedere drie jaar aan de Commissie moeten overleggen, te beginnen eind 2006, en waarin de genomen maatregelen en de vooruitgang die bij de implementatie van de IPP-benadering is geboekt, worden gespecificeerd. Industriesectoren en consumentenorganisaties wordt ook gevraagd hetzelfde te doen.

    Daarnaast zal zij ook periodieke vergaderingen voorzitten waaraan zowel vertegenwoordigers van de lidstaten als van belanghebbende partijen deelnemen. Deze zullen de Commissie bijstaan bij de ontwikkeling en implementatie van IPP, evenals bij het toezien op de vooruitgang in de lidstaten. Daar waar specifieke gebieden nauwere aandacht verdienen, zoals met betrekking tot rapportagemodellen, kan de Commissie werkgroepen oprichten of gebruik maken van bestaande structuren. De Commissie stelt voor dat het informele IPP-netwerk, dat op initiatief [46] van de lidstaten is opgericht en wordt voorgezeten door het Voorzitterschap van de Raad, doorgaat met zijn parallelle taak die bestaat uit het delen van informatie. Ook stelt zij voor het lidmaatschap van dit netwerk uit te breiden tot toetredingslanden en kandidaat-lidstaten.

    [46] En waaraan de Commissie als waarnemer deelneemt.

    Zij zal trachten de IPP-benadering op internationaal niveau te bevorderen door de potentiële voordelen ervan voor het milieu en duurzame ontwikkeling uit te leggen. Een gemeenschappelijk inzicht in de IPP-benadering zal, met inachtneming van de speciale behoeften van ontwikkelingslanden, de ontwikkeling van IPP bevorderen en zal helpen bij het ingaan op mondiale milieu-uitdagingen.

    Via haar website - www.europa.eu.int/comm/environment/ipp - en haar mailing list-dienst zal de Commissie belanghebbenden op de hoogte houden van alle ontwikkelingen, met inbegrip van raadplegingen.

    Bijlage I: Overleg met belanghebbenden na de goedkeuring van het groenboek betreffende IPP

    Het groenboek bevatte verschillende vragen over hoe IPP dient te worden ontwikkeld waar het gaat om de algehele aanpak en verschillende instrumenten. Belanghebbenden werden verzocht de Commissie schriftelijk hun opmerkingen te doen toekomen vóór eind juni 2001. 133 belanghebbendengroepen hebben hieraan gehoor gegeven. Veel van deze opmerkingen zijn toegankelijk via de IPP-webpagina's van de Commissie [47].

    [47] http://europa.eu.int/comm/environment/ipp/ tablelisting.htm

    Van de 133 bijdragen waren er 78 afkomstig van de industrie, 30 van overheidsorganisaties (met inbegrip van andere Europese instellingen), 10 van individuele personen, 6 van consumentenorganisaties, 4 van de academische wereld, 3 van bij het milieu betrokken NGO's en 2 van normalisatieorganen.

    De meeste belanghebbenden hebben het groenboek toegejuicht en het in IPP beschreven nieuwe beleidskader gesteund. De meningen over de merites van de verschillende instrumenten liepen evenwel meer uiteen. Terwijl veel belanghebbenden voorstander waren van een marktgerichte aanpak, waren zij vaak minder enthousiast over het gebruik van een gedifferentieerde belastingheffing. De meeste belanghebbenden uit de industriële en overheidssector waren geen voorstander van het idee van een verlaagd BTW-tarief voor producten met de EU-milieukeur, terwijl dit juist door bij het milieu betrokken NGO's werd toegejuicht. Over het evenwicht tussen vrijwillige en verplichte instrumenten waren de meningen eveneens uiteenlopend. De industrie was in het algemeen voorstander van een aanpak op basis van een grotere mate van vrijwilligheid, terwijl andere belanghebbenden wezen op het belang van wetgeving als noodzakelijk instrument.

    Wat de beoordeling van de levenscyclus betreft, wezen verschillende belanghebbenden op de beperkingen van de methodologie, terwijl anderen hun steun uitspraken voor de ontwikkeling van databanken met informatie over de levenscyclus en voor bewustwordingsmaatregelen ter ondersteuning van goede praktijken. Wat het gebruik van de Nieuwe Aanpak betreft, waren alle belanghebbenden vrij bezorgd over het gebruik ervan voor milieudoeleinden. Voor het vergroenen van overheidsopdrachten werden bewustwordingsmaatregelen in het algemeen gesteund. Milieuetikettering werd belangrijk geacht, maar verschillende belanghebbenden waren voorstander van verschillende soorten. In het algemeen was men het erover eens dat milieubeheersystemen (EMAS, ISO 14001 of zelfs POEMS (productgerichte milieubeheersystemen) een nuttig instrument kunnen zijn. Het idee van productpanels vond men interessant, ofschoon verschillende belanghebbenden twijfels hadden over het eventueel succes ervan op Europees niveau.

    Naast schriftelijke opmerkingen van belanghebbenden hebben ook het Europees Parlement en de Raad advies uitgebracht over het groenboek. De Raad was in het algemeen voorstander van de aanpak, maar het Europees Parlement had meer reserves en verzocht om toelichting over de vraag hoe IPP in de praktijk moest worden toegepast. Het besluit om proefprojecten te organiseren kwam gedeeltelijk tegemoet aan dit verzoek.

    Naast de schriftelijk opmerkingen en adviezen organiseerden de diensten van de Commissie ook bijeenkomsten van deskundigen en een conferentie voor belanghebbenden om het groenboek te bespreken. De diensten organiseerden eveneens talrijke bilaterale bijeenkomsten met geïnteresseerde belanghebbenden.

    Deze mededeling bouwt voort op dit overleg en tracht een evenwicht te vinden tussen de verschillende meningen die tijdens dit overleg zijn geuit.

    Bijlage II: Mogelijke taken en verantwoordelijkheden van belanghebbenden [48]

    [48] De Commissie komt op deze lijst niet voor, aangezien in het hoofdgedeelte van de tekst wordt uiteengezet wat zij meent te moeten doen.

    1. Lidstaten

    Een kader opstellen voor nationale convenanten.

    De integratie van milieuoverwegingen in nationale normalisatieorganen bevorderen.

    Belemmeringen voor het groener maken van overheidsopdrachten in nationale wetten wegnemen.

    Waar nodig het gebruik van fiscale maatregelen, bijvoorbeeld milieugerelateerde belastingen en prikkels, bevorderen en stimuleren teneinde groenere producten te begunstigen.

    Milieuonvriendelijke subsidies afschaffen.

    Overheidsfinanciering verstrekken ter ondersteuning van technologische verandering ten gunste van milieuvriendelijker producten en diensten.

    Voorlichtings-, opleidings- en bewustmakingsmaatregelen op het gebied van het levenscyclusconcept.

    Bijdragen aan communautaire inspanningen op het gebied van levenscyclusgegevensbanken.

    Ter hand nemen van milieuvriendelijk ontwerp en LCA bevorderen.

    Nationale onderzoeksprogramma's richten op IPP-gerelateerd onderzoek.

    Ter hand nemen van EMS bevorderen, ook bij nationale overheden.

    Opstellen van openbare plannen voor het groener maken van overheidsopdrachten.

    Ter hand nemen van informatiemaatregelen voor overheden ten behoeve van overheidsopdrachten aanmoedigen.

    De ontwikkeling en het gebruik van de Europese milieukeur bevorderen.

    Zorgen voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake misleidende reclame.

    Zorgen voor de integratie van "de IPP-gedachte" in beleidsterreinen die niet betrekking hebben op het milieu.

    Assisteren bij de ontwikkeling van indicatoren.

    Verslag uitbrengen over de implementatie van IPP.

    Delen van informatie met lidstaten over de implementatie van IPP.

    IPP verspreiden op internationaal niveau.

    2. Industrie (met inbegrip van winningsbedrijven, productontwerpers, producenten, distributeurs, distributiebedrijven en recyclingbedrijven) [49]

    [49] Dit geldt eventueel ook voor bedrijven buiten de EU.

    Milieuconvenanten voorstellen.

    De integratie van milieuoverwegingen in nationale normalisatieorganen bevorderen.

    Voorlichtings-, opleidings- en bewustmakingsmaatregelen voor werknemers inzake het levenscyclusconcept en hulpmiddelen voor milieu-informatie.

    Bijdragen aan communautaire inspanningen op het gebied van levenscyclusgegevensbanken.

    Ter hand nemen van milieuvriendelijk ontwerp en LCA bevorderen.

    De "IPP-gedachte" integreren in OTO-programma's van ondernemingen.

    Gebruik maken van EMS, inclusief de productdimensie.

    Groene bedrijfsaankopen in de praktijk brengen.

    Een aanvraag indienen voor en de ontwikkeling ondersteunen van de Europese milieukeur.

    Richtsnoeren inzake milieuclaims opvolgen.

    Consumenten en leveranciers voorlichten en opleiden / informeren inzake het levenscyclusconcept.

    Deelnemen aan proefprojecten met betrekking tot producten.

    Verslag uitbrengen over de implementatie van IPP, ook in milieuverslagen van bedrijven.

    Informatie over de implementatie van IPP delen met andere bedrijven en belanghebbenden.

    3. Consumentenorganisaties

    De integratie van milieuoverwegingen in nationale normalisatieorganen bevorderen.

    Voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen inzake het levenscyclusconcept en milieu-informatiebronnen.

    De ontwikkeling en het gebruik van de Europese milieukeur bevorderen.

    Groenere producten kopen.

    Verslag uitbrengen over de implementatie van IPP.

    Met lidstaten informatie delen over de implementatie van IPP.

    4. Milieuorganisaties

    De integratie van milieuoverwegingen in nationale normalisatieorganen bevorderen.

    Voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen inzake het levenscyclusconcept.

    Ter hand nemen van EMS bevorderen, ook bij nationale overheden.

    Openbare plannen voor het groener maken van overheidsopdrachten becommentariëren.

    Ter hand nemen van informatiemaatregelen voor overheden voor overheidsopdrachten bevorderen.

    Groen inkopen door bedrijven bevorderen.

    De ontwikkeling en het gebruik van de Europese milieukeur bevorderen.

    Zorgen voor de integratie van de IPP-gedachte in beleidsgebieden die niet betrekking hebben op het milieu.

    Assisteren bij de ontwikkeling van indicatoren.

    Verslag uitbrengen over de implementatie van IPP.

    5. Consumenten

    Groenere producten aanschaffen.

    Producten gebruiken en onderhouden teneinde milieueffecten tot een minimum te beperken.

    Zich op correcte wijze van producten ontdoen.

    FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT

    Beleidsgebied(en): Milieu

    Activiteit(en): Beleidsontwikkeling

    Benaming van de maatregel: Mededeling "Geïntegreerd productbeleid"

    1. BEGROTINGSLIJN(EN) EN -RUBRIEK(EN)

    B4-3040 A

    2. ALGEMENE CIJFERS

    2.1. Totale toewijzing voor de maatregel (deel B): 1,605 miljoen euro voor vastlegging

    2.2. Duur: 2003 - 2007

    2.3. Algemene meerjarenraming van de uitgaven:

    (a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiële steunmaatregel) (cf. punt 6.1.1)

    in miljoen euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (b) Ondersteunende uitgaven en uitgaven voor technische en administratieve bijstand (cf. punt 6.1.2)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De in deze planning voorziene geschatte kredieten zullen worden gedekt door de kredieten die uit hoofde van B4-3040A worden toegewezen aan de beherende DG's (DG Milieu en andere) in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

    2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

    [X] Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

    [...] Het voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten

    [...] Het voorstel kan de toepassing van de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord met zich meebrengen.

    2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten:

    [X] Het voorstel heeft geen financiële gevolgen (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel)

    OF

    [...] Het voorstel heeft financiële gevolgen - het effect op de ontvangsten is als volgt:

    (N.B.: Alle opmerkingen en toelichtingen met betrekking tot de methode waarmee de gevolgen voor de ontvangsten worden berekend, moeten op een afzonderlijk blad bij dit financieel memorandum worden gevoegd.)

    in miljoen euro (tot op 1 decimaal nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (Gelieve ieder betrokken begrotingsonderdeel te specificeren en het juiste aantal rijen aan de tabel toe te voegen indien er sprake is van een effect op meer dan één begrotingslijn).

    3. BEGROTINGSKENMERKEN

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    4. RECHTSGRONDSLAG

    Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (in het bijzonder artikel 95 of 174, waar van toepassing) en Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1-15.

    5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

    5.1. Noodzaak van de financiële steun van de Gemeenschap

    5.1.1. Doelstellingen

    De algehele milieueffecten van producten gedurende de levenscyclus ervan verminderen.

    5.1.2. Maatregelen in verband met de ex ante evaluatie

    Teneinde te beoordelen of er behoefte was aan een communautaire benadering voor geïntegreerd productbeleid werd in februari 2001 een groenboek goedgekeurd. Uit de reacties van belanghebbenden op dit document werd duidelijk dat de ontwikkeling van een dergelijke benadering op Europees niveau algemeen werd toegejuicht.

    5.1.3. Naar aanleiding van de ex post evaluatie genomen maatregelen

    Dit wordt gedekt door periodieke verslagen als vermeld onder 8.2.

    5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

    Na goedkeuring wordt de mededeling ter bespreking voorgelegd aan de Raad en aan het Europees Parlement. Ook belanghebbenden mogen opmerkingen indienen. In de toekomst kan wetgeving inzake specifieke aspecten van IPP vereist zijn. Gelieve er nota van te nemen dat deze financiële regelingen geen enkele maatregel omvatten die verband houdt met de goedkeuring en tenuitvoerlegging van de ontwerp-richtlijn inzake het milieuvriendelijk ontwerp van energieverbruikende producten. Hieraan zal in een afzonderlijk voorstel van de verantwoordelijke diensten aandacht worden besteed.

    Het beleid gaat al diegenen aan die gedurende de levenscyclus ervan met producten en diensten in aanraking komen (met name producenten, consumenten en overheid). Aan hen allen zal worden gevraagd het levenscyclusconcept in hun productgerelateerde activiteiten te implementeren. Milieugerichte NGO's zullen ook een subsidiaire rol vervullen door gebruik te maken van hun onafhankelijkheid om het kiezen voor groenere aankopen te bevorderen en door milieurapportages te promoten.

    5.3. Wijze van tenuitvoerlegging

    Het promoten van de strategie zelf zal grotendeels door middel van informatie geschieden. De verdere ontwikkeling van de specifieke hulpmiddelen uit de "IPP-toolbox" zal een combinatie vereisen van wetgeving, aansporing (naam en faam), samenwerking en informatie. Deze financiële schattingen zijn gebaseerd op de aanname dat slechts één "proefproduct" per keer onderzocht zal worden. Mocht er tegelijkertijd aan verschillenden producten worden gewerkt, of indien specifieke maatregelen zijn vereist na de toepassing van de IPP-benadering op de "proefproducten", dan zullen de gevolgen voor de middelen opnieuw geëvalueerd dienen te worden. Eventuele extra middelen zullen echter door de bestaande toewijzingen worden gedekt.

    6. FINANCIËLE GEVOLGEN

    6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B - (voor de gehele programmeringsperiode)

    (De methode waarmee de totaalbedragen uit onderstaande tabel worden berekend moet worden verklaard door de opsplitsing in tabel 6.2. )

    6.1.1. Financiële interventie

    Vastleggingskredieten (in miljoen euro tot op drie decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

    Vastleggingskredieten (in miljoen euro op drie decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De toewijzing van studies aan de drie acties in indicatief. Afhankelijk van de uiteenlopende mate van complexiteit waar men in de tweede actie op stuit, dienen wellicht meer studies op de proefproducten te worden gericht en minder op de andere twee acties. Afhankelijk van het exacte onderwerp van de studies en van de in de eerste jaren bereikte resultaten kunnen bepaalde studies worden gecombineerd om de eerste twee acties te dekken.

    7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

    De benodigde personele en administratieve middelen zullen vallen onder de toewijzing die de beherende DG's (DG Milieu en andere) in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure ontvangen.

    7.1. Gevolgen voor de personele middelen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    7.2. Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende twaalf maanden.

    7.3. Andere administratieve uitgaven die uit de maatregel voortvloeien

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende twaalf maanden.

    1 Vermeld de aard van het comité en de groep waar het deel van uitmaakt.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    8. TOEZICHT / FOLLOW-UP EN EVALUATIE

    8.1. Follow-upsysteem

    De Commissie stelt voor de effectiviteit van de IPP-benadering na publicatie van de mededeling iedere drie jaar te herzien. Te dien einde zal de Commissie een verslag opstellen dat zal worden gepubliceerd en aan de instellingen overgelegd.

    8.2. Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie

    Er dient een procedure te worden opgesteld voor de exacte wijze van tenuitvoerlegging, maar deze zal worden gebaseerd op de informatie die lidstaten en andere belanghebbenden bij de Commissie indienen. De Commissie zal vergaderingen van lidstaten en belanghebbenden bijeenroepen om verslagleggingsmodellen te coördineren om zinvolle rapportage te bevorderen. Ook zal de Commissie, in samenwerking met het Europees Milieuagentschap, trachten indicatoren te ontwikkelen waarmee de voortgang op het gebied van de tenuitvoerlegging van het beleid kan worden geëvalueerd.

    9. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN FRAUDE

    De voorgestelde activiteiten omvatten slechts uitgaven voor personeel, bijeenkomsten van deskundigen en studiecontracten. Deze laatste zijn onderworpen aan de gebruikelijke controlemechanismen van de Commissie en aanvullende maatregelen ter bestrijding van fraude zijn dan ook niet nodig.

    Top