EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003DC0066

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Eindverslag eEurope 2002

/* COM/2003/0066 def. */

52003DC0066

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Eindverslag eEurope 2002 /* COM/2003/0066 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S - Eindverslag eEurope 2002

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S (Voor de EER relevante tekst)

Eindverslag eEurope 2002

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

INHOUD

1. Inleiding

2. Complete evaluatie van eEurope 2002

2.1 Connectiviteit

2.1.1. Internetpenetratie

2.1.2 Meer concurrentie, lagere tarieven

2.1.3 Snelle netwerken voor de onderzoekgemeenschap

2.2 Regelgeving

2.2.1 Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie

2.2.2 Elektronische handel

2.3 Stimuleren van het doeltreffend internetgebruik

2.3.1 Internet op school

2.3.2 Werken in de kenniseconomie

2.3.3 Deelname van allen aan de kenniseconomie

2.3.4 Bevordering van elektronische handel

2.3.5 Een veiliger internet

2.3.6 Digitale overheid

2.3.7 On-line gezondheidszorg

3. Conclusies

1. Inleiding

Het actieplan eEurope 2002 werd in juni 2000 op de Europese Raad van Santa Maria da Feira goedgekeurd als onderdeel van de voor het eerste decennium vastgestelde strategie van Lissabon voor economische, sociale en ecologische vernieuwing. Het werd aangevuld met het eEurope+-initiatief, dat de kandidaat-lidstaten hebben gelanceerd naar aanleiding van de oproep van de Europese Raad van Santa Maria da Feira om de strategie van Lissabon over te nemen. Het actieplan bevatte elf gebieden van maatregelen waarvoor in totaal 64 doelstellingen werden geformuleerd, die voor eind 2002 dienden te zijn bereikt.

De doelstellingen van eEurope werden regelmatig geëvalueerd aan de hand van een benchmarking-operatie. Deze maakt deel uit van de door de Europese Raad van Lissabon gepromote open coördinatiemethode waarbij van monitoring, uitwisseling van beste praktijken en paritaire beoordelingen gebruik wordt gemaakt om tot een betere convergentie te komen van nationale prestaties ten aanzien van de in de strategie van Lissabon vastgelegde doelstellingen van de Unie. De benchmarking van eEurope is gebaseerd op een lijst van 23 sectorspecifieke indicatoren die de Raad in november 2000 heeft goedgekeurd. Tussentijdse metingen van deze indicatoren zijn gepresenteerd in de mededelingen van de Commissie "Effecten en prioriteiten" van maart 2001 [1] en "eEurope-benchmarkingverslag" van februari 2002 [2].

[1] COM(2001) 140 van 13.3.2001. Alle in deze mededeling genoemde documenten zijn beschikbaar op de eEurope-website: http://europa.eu.int/ eeurope.

[2] COM(2002) 62 van 5.2.2002.

In dit document worden de resultaten van eEurope voor het voetlicht gebracht en wordt een inventaris gemaakt van de nog resterende obstakels voor de volledige ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa. Er is ook een begeleidend [werkdocument van de diensten van de Commissie] waarin commentaar wordt gegeven op de vooruitgang die voor elk van de 64 doelstellingen is geboekt.

Afgemeten aan de resultaten voor de doelstellingen die op de Europese Raad van Santa Maria da Feira zijn vastgesteld, is eEurope een groot succes. De meeste van de 64 doelstellingen zijn gehaald. Dit succes is te danken aan de bijdragen van een groot aantal spelers binnen de Europese instellingen, de lidstaten, de industrie en de sociale partners. De resultaten zijn opmerkelijk, aangezien zij zijn behaald ondanks de scherpe daling van de aandelenkoersen, met name van de ICT-aandelen, hoge schuldratio's en de als gevolg daarvan teruglopende investeringen. Het doel van een concurrerende kenniseconomie is nog lang niet bereikt, maar eEurope is er in geslaagd een solide fundering hiervoor te leggen.

Algemeen gezien heeft eEurope vooral goede resultaten geboekt bij het on-line brengen van burgers en bedrijven, en bij het creëren van een raamwerk waarin de kenniseconomie tot wasdom kan komen. Maar deze resultaten laten zich niet onmiddellijk vertalen in tastbare economische voordelen, een hogere productiviteit, een betere kwaliteit van de dienstverlening, een hogere mate van maatschappelijk insluiting en niet-inflatoire groei. Deze voordelen kunnen enkel worden bereikt door een doeltreffend gebruik van de resultaten, als een herstructurering van economisch gedrag, een modernisering van de praktijken en een organisatorische aanpassing worden doorgevoerd om van de nieuwe technologieën profijt te trekken. Dit is een proces van lange adem dat meer tijd vergt dan in het kader van eEurope 2002 met zijn looptijd van twee jaar beschikbaar was. Ter samenvatting:

* De internetconnectiviteit is in hoog tempo gegroeid. Toen eEurope van start ging, hadden slechts weinigen toegang tot internet. In 2002 beschikte al meer dan 90% van de scholen en bedrijven over een internetaansluiting en maakte meer dan de helft van de Europeanen regelmatig gebruik van internet. Europa heeft nu het snelste ruggengraatnetwerk voor onderzoek ter wereld. De volgende uitdaging is een hoge marktpenetratie van breedbandaansluitingen voor huishoudens en het MKB. Er bestaan nog steeds grote verschillen in connectiviteit tussen de lidstaten.

* Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie en elektronische handel is goedgekeurd. Deze telecommunicatieregelgeving is erop gericht de concurrentie op de markt te bevorderen zodat de prijzen gaan dalen en de innovatie gestimuleerd wordt. De prijzen zijn al gedaald en de concurrentie wordt al groter. Voor elektronische handel is een reeks richtlijnen vastgesteld die de onzekerheid ten aanzien van elektronische handelstransacties moet verminderen, in het bijzonder bij transacties over de grenzen heen, en die voor een adequaat niveau van bescherming van de consument moeten zorgen.

* Efficiënter gebruik van internet krijgt prioriteit bij de volgende stap, eEurope 2005. Dit betekent bijvoorbeeld dat meer bedrijven gebruik moeten gaan maken van elektronische handel; dat scholen niet alleen over een internetaansluiting moeten beschikken, maar daar ook optimaal van gebruik moeten maken in de klas; dat overheidsdiensten niet alleen on-line worden aangeboden maar ook volledig interactief zijn; en dat er intensiever gebruik wordt gemaakt van internet in de gezondheidssector, waar een grote behoefte bestaat aan actuele informatie. Er moet meer worden gedaan aan opleiding om werknemers en bedrijven beter voor te bereiden. Er moet actie worden ondernomen om de huidige lacunes wat betreft toegang tot en gebruik van digitale technologieën op te vullen zodat alle Europeanen de gelegenheid hebben in hun maatschappelijke leven en op hun werk beter gebruik van internet te maken.

In hoofdstuk 2 wordt een uitvoerige analyse gemaakt van de benchmarking-resultaten die tot deze conclusies hebben geleid. Daarna volgt een aantal conclusies over de wijze waarop de nog resterende belemmeringen voor de volledige ontplooiing van de digitale economie uit de weg kunnen worden geruimd.

2. Complete evaluatie van eEurope 2002

2.1 Connectiviteit

De strategie van Lissabon is gebaseerd op het paradigma van innovatie, werkgelegenheid en groei. Tegen het einde van de jaren negentig was de divergentie tussen de economie van de VS en die van Europa groot. In de VS groeide zij bij een dubbel zo hoog investeringsniveau in een steeds sneller tempo, terwijl dit in Europa juist afnam bij een steeds lagere investeringsgroei.

In de eerste helft van dat decennium gingen de investeringen in de VS steeds vaker naar de informatietechnologie. De investeringsgroei verliep daar in die periode waarschijnlijk cyclisch [3] en bleef beperkt tot een gering aantal sectoren. De hoge investeringsniveaus in informatietechnologie leken evenwel geen invloed te hebben op de productiviteit in andere sectoren, waar deze technologie werd toegepast.

[3] De investeringen nemen doorgaans toe wanneer de economie net een recessie achter de rug heeft. Dit was het geval in de VS aan het begin van de jaren negentig.

Hierin kwam evenwel midden jaren negentig verandering, in ieder geval in de VS. Uit nieuwe gegevens bleek dat de groei steeds sneller verliep als gevolg van een stijging van de productiviteit. Deze verandering van het groeitempo viel samen met een verlaging van de prijzen van computers en met de grootschalige introductie van internet. Een belangrijke factor voor de productiviteitsstijging was het zeer hoge productiviteitscijfer in de ICT-sector. Pas toen computers op grote schaal beschikbaar werden en onderling gekoppeld werden, waardoor netwerken onstonden en productieprocessen werden beïnvloed, begon deze productiviteitsstijging door te werken in de overige sectoren van de industrie.

Bij het eEurope-initiatief werd internet beschouwd als een potentiële bron van productiviteitswinst. Samen met de steeds krachtigere computers en de vooruitgang in de telecommunicatie, vormt internet de kern van de digitale economie. Dankzij de mogelijkheden die het als netwerk biedt, staat internet aan de basis van de informatiemaatschappij. Het doel van eEurope 2002 was daarom de connectiviteit in de gehele EU te verbeteren.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Door de connectiviteit in Europa te verbeteren wordt internet van steeds meer waarde voor de Europese burger en het Europese bedrijfsleven. Hoge connectiviteitsniveaus vergroten zowel voor de verkopers als de kopers de markt en brengen door middel van een reorganisatie van bedrijfsprocessen productiviteitsstijgingen binnen bereik. In dit punt wordt kort ingegaan op de groei van de connectiviteit van de burger en het bedrijfsleven, evenals op de voorwaarden waaronder deze is opgetreden gedurende de looptijd van het eEurope-actieplan.

2.1.1. Internetpenetratie

De internetconnectiviteit voor huishoudens is toegenomen van 18% in maart 2000 tot 43% in november 2002 (grafiek 1). Internet via de tv-ontvanger of mobiele apparatuur blijft nog een marginaal verschijnsel, ofschoon hierin al in de naaste toekomst snel verandering komen.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Achter de snelle gemiddelde groei van de internetpenetratie voor huishoudens gaan grote verschillen tussen de lidstaten schuil (grafiek 2) [4]. In drie landen bedraagt de internetpenetratie meer dan 65% en in nog eens vijf landen meer dan 50% [5]. In weer twee andere landen ligt de internetpenetratie boven het EU-gemiddelde, terwijl vijf landen hierbij duidelijk achterblijven. Griekenland is een buitenbeentje met een internetpenetratie van minder dan 14%, een cijfer dat in de afgelopen twee jaar ook slecht marginaal is toegenomen.

[4] Er zij op gewezen dat deze gegevens op telefonische enquêtes zijn gebaseerd zodat de cijfers vermoedelijk iets hoger liggen dan in werkelijkheid omdat huishoudens zonder vaste telefoon doorgaans niet over een internetaansluiting zullen beschikken.

[5] Ter vergelijking: Het VS-ministerie van handel heeft berekend dat 50,5% van de Amerikaanse huishoudens in september 2001 over een internetaansluiting beschikte. In november 2001 lag dit cijfer in de EU op 37,7%.

De resultaten zijn in het algemeen bemoedigend, maar er zijn nog steeds gebieden waar de groei traag verloopt en er bestaan grote verschillen binnen en tussen de lidstaten. Zo maakte in november 2002 slechts 47% van de vrouwen gebruik van internet, tegenover 60% van de mannen. Dit verschil is in de laatste twee jaar nauwelijks kleiner geworden: in oktober 2000 antwoordde 35% van de vrouwen tegenover 50% van de mannen dat zij van internet gebruik maakten. Het internetgebruik is het hoogst onder jongeren, hoogopgeleiden en stedelingen.

Met eEurope 2002 werd de nadruk gelegd op het belang van een vermindering van de regionale verschillen in de uitrol van de informatie-infrastructuur. Daartoe verhoogde de Commissie de prioriteit voor projecten op het gebied van de informatiemaatschappij in het kader van de lopende programma's die uit de Structuurfondsen worden gefinancierd. Uit een recente studie [6] blijkt dat de Structuurfondsen een belangrijke bijdrage hebben geleverd tot de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in minder ontwikkelde gebieden, en in het bijzonder ook tot de realisatie van de doelstellingen van Lissabon. Een bedrag van circa EUR 10 miljard uit de Structuurfondsen is vrijgemaakt voor investeringen in infrastructuurontwikkeling (met name breedband), e-overheid, e-handel en ICT-vaardigheden [7]. Ook de EIB heeft een bijdrage geleverd aan de strategie van Lissabon met het initiatief "Innovation 2000". Eind 2002 had de bank al voor een bedrag van EUR 14,4 miljard [8] aan leningen voor innovatieve projecten (waaronder e-diensten) goedgekeurd.

[6] "Thematic Evaluation of the Information Society" door Technopolis, een studie in opdracht van de Europese Commissie (DG REGIO), 2002.

[7] Terwijl projecten op het gebied van de informatiemaatschappij in de programmeringsperiode 1994-1999 slechts 2% van de uitgaven van de Structuurfondsen vertegenwoordigden, zijn zij nu, in de periode 2000-2006, goed voor meer dan 7% van de vastleggingskredieten in de gebieden van doelstellingen 1 en 2.

[8] Hiervan was 30% bestemd voor onderwijs en e-leren, 30% voor ICT en 8% voor voorlichting (bijv. informatieplatforms in de sectoren gezondheidszorg en toerisme). De overige 32% ging naar O&O.

De internetconnectiviteit voor het bedrijfsleven ligt veel hoger dan die voor de huishoudens. Praktisch alle grote bedrijven (met meer dan 250 werknemers) en meer dan 80% van alle bedrijven met meer dan 10 werknemers maken gebruik van internet. Er blijkt een scheidslijn te bestaan tussen noord en zuid, waarbij de Scandinavische landen een grote voorsprong hebben op de zuidelijke landen, die evenwel volgens de laatste Eurostat-gegevens hun achterstand langzaam inlopen. Nadere bijzonderheden over het internetgebruik door bedrijven zullen worden gegeven bij de bespreking van elektronische handel in punt 2.3.4.

De internetconnectiviteit voor scholen lag in februari 2002 op 93% en de meeste lidstaten hadden de doelstelling om alle scholen voor eind 2002 aan te sluiten, al bereikt of lagen in ieder geval goed op koers. De volgende stap voor scholen is de overschakeling op breedbandtoegang en internetvaardigheid, hetgeen in punt 2.3.1 zal worden toegelicht. Op de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 werd de nadruk gelegd op het belang van computers op school en werd een beroep gedaan op de lidstaten ervoor te zorgen dat de verhouding tussen het aantal pc's met internetaansluiting en het aantal leerlingen wordt teruggebracht tot 1 op 15.

2.1.2 Meer concurrentie, lagere tarieven

Uit internationale statistieken blijkt dat er een duidelijk verband is tussen de kosten van internetgebruik en de internetpenetratie. Bij eEurope werd gekozen voor een benadering waarbij de concurrentie wordt bevorderd om aldus de prijzen omlaag te drijven van monopolietarieven naar concurrerende niveaus. Deze aanpak is succesvol gebleken voor wat betreft internettoegang via een gewone inbelverbinding, waarvoor de prijzen in de afgelopen twee jaar constant en aanzienlijk zijn gedaald. Voor een typisch huishouden, d.w.z. bij 20 uur gebruik in de daluren, liggen de kosten in de meeste lidstaten nu tussen EUR 10 en EUR 20 per maand, inclusief gesprekskosten. De marginale kosten van internettoegang voor een pc-eigenaar zijn dus gering geworden.

De meeste internetgebruikers maken voor de aansluiting op internet gebruik van een inbelverbinding, een tijdelijke verbinding met een lage snelheid waarbij het downloaden van "rijke" inhoud niet mogelijk is. Deze tekortkomingen kunnen worden verholpen met snelle, permanente breedbandaansluitingen. In het kader van de benchmarking-operatie voor eEurope zijn ook de tarieven gevolgd voor ADSL en kabelverbindingen, momenteel de enige, op grote schaal beschikbare breedbandtechnologieën. Ofschoon het moeilijk is ondubbelzinnige vergelijkingen te maken tussen de lidstaten, zijn de volgende conclusies duidelijk:

* De tarieven voor ADSL dalen terwijl de geboden bandbreedte is gestegen, al zijn de verschillen in Europa nog groot.

* De concurrentie is nog beperkt maar heeft in sommige lidstaten niettemin al tot prijsdalingen geleid, met name waar alternatieve netwerken bestaan. Zo behoren de ADSL-tarieven in België, waar de penetratie van de kabel bijna 100% bedraagt, tot de laagste van Europa (terwijl de breedbandpenetratie daar een van de hoogste niveaus bereikt).

Gegevens over de breedbandpenetratie zijn schaars (de Commissie zal in het kader van de benchmarking-operatie voor eEurope 2005 gegevens gaan verzamelen over de beschikbaarheid van breedbandverbindingen). In diverse Europese landen ontwikkelt breedband zich snel en sommige daarvan behoren tot de wereldtop. In een aantal andere EU-landen staat de ontwikkeling van breedband nog in de startblokken. De concurrentie in de EU bij het aanbieden van breedbandtoegang is nog gering, maar zal verder toenemen na de inwerkingtreding van het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie (zie punt 2.2.1.). Algemene beschikbaarheid van breedbandtoegang is ook een van de hoofddoelstellingen van het actieplan eEurope 2005, waarbij het accent ligt op breedband als onmisbare infrastructuur voor de realisatie van de kenniseconomie uiterlijk in 2010.

2.1.3 Snelle netwerken voor de onderzoekgemeenschap

eEurope heeft een van de aspecten van breedbandtoegang opgelost door een snel ruggengraatnetwerk voor universiteiten en onderzoekinstellingen te realiseren. De Commissie heeft bijgedragen in de financiering van de opwaardering van de interconnectieverbindingen van 27 nationale onderzoek- en onderwijsnetwerken, onder meer ook in de kandidaat-lidstaten. In december 2001 bereikte het GEANT-netwerk een maximumsnelheid van 10 Gigabit/s en een totale transmissiecapaciteit van 130 Gigabit/s, zodat eind 2002 een datavolume van 1 Petabyte per maand kon worden overgedragen.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

GEANT is inmiddels het snelste ruggengraatnetwerk voor onderzoek ter wereld en biedt de grootste geografische dekking (32 landen). In 2002 verbeterde GEANT zijn verbindingen met andere regio's in de wereld (zoals Noord-Amerika en Pacifisch Azië), terwijl momenteel rechtstreekse verbindingen met het Middellandse-Zeegebied en Latijns-Amerika worden gerealiseerd. De Europese onderzoekers kunnen dus samenwerken met collega's uit de gehele wereld.

GEANT is een onmisbare infrastructuur voor de realisatie van de Europese Onderzoekruimte. Een belangrijke doelstelling van de strategie van Lissabon om van Europa de meest dynamische kenniseconomie van de wereld te maken, is gerealiseerd door meer dan 3100 onderzoek- en onderwijsinstellingen via hogesnelheidsverbindingen met elkaar te koppelen. GEANT heeft de grondslag gelegd voor de nieuwe Europese Grid [9]-infrastructuur en heeft het mogelijk gemaakt een begin te maken met de eerste grote Grid-georiënteerde OTO-projecten, waarvan het door het CERN geleide project DataGrid het belangrijkste is.

[9] Het Grid kan worden beschouwd als dé wetenschappelijke infrastructuur voor probleemoplossing van de 21ste eeuw. Het is een bonte verzameling van geavanceerde netwerken, computers, opslagfaciliteiten en wetenschappelijke instrumenten die in onderlinge interactie met elkaar staan en informatie beheren ten dienste van de onderzoekgemeenschap (industriële toepassingen worden momenteel al ontwikkeld) http://eu-datagrid.web.cern.ch/ eu-datagrid/

Dankzij deze gigantische verhoging van de capaciteit van het Europese backbone konden ook de nationale onderzoek- en opleidingsnetwerken hun nationale ruggengraatwerken sneller maken. Dit blijkt uit grafiek 3, waarin de capaciteit van het nationale ruggengraatnetwerk wordt getoond, voor en na de introductie van GEANT (respectievelijk in juni 2001 en juni 2002).

Het doel van het eEurope-actieplan was niet alleen de universiteiten, maar ook de scholen aan te sluiten op de snelle, voor de onderzoekgemeenschap bestemde netwerken. En inderdaad zijn alle universiteiten en de meeste instellingen voor hoger of vervolgonderwijs permanent erop aangesloten, soms met behulp van innovatieve oplossingen (zoals draadloze campusnetwerken). Toch moet er nog veel werk worden verzet om de nationale netwerken verder te verbeteren en andere leerinstellingen aan te sluiten (bijv. basisscholen en middelbare scholen, bibliotheken, enz.).

2.2 Regelgeving

2.2.1 Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie

Het actieplan eEurope 2002, waarbij de nadruk op connectiviteit lag, bracht onder de aandacht dat de tarieven omlaag moesten om voor een snellere popularisering van internet te zorgen en dat het nieuwe regelgevingskader het belangrijkste instrument was om de concurrentie te bevorderen en de prijzen op concurrerende niveaus te brengen. Met eEurope 2002 werd er daarom op aangedrongen alles in het werk te stellen om het nieuwe regelgevingskader zo snel mogelijk vast te stellen en naar "meer concurrentie op het gebied van lokale toegangsnetten en ontbundeling van het aansluitnet" te streven.

In juli 2000 kwam de Commissie met een voorstel voor een pakket maatregelen voor het nieuwe regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Dit pakket omvatte vijf richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad op grondslag van artikel 95, één richtlijn van de Commissie op grondslag van artikel 86 en één beschikking inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid.

Het regelgevingskader bestaat uit de volgende wetsteksten:

- Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) [10]

[10] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

- Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) [11];

[11] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

- Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) [12];

[12] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.

- Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universele-dienstrichtlijn) [13] en

[13] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.

- Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) [14].

[14] PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

- Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten [15], ter consolidatie van de bestaande liberaliseringsrichtlijnen voor telecommunicatie

[15] PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21.

- Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) [16].

[16] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

Bovendien is de Commissie met een voorstel gekomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (Verordening (EG) nr. 2887/2000), die op 2 januari 2001 in werking is getreden. Deze verordening wordt evenwel niet overal op dezelfde wijze in de praktijk gebracht en de vooruitgang verloopt traag.

De lidstaten moeten de regelgeving uiterlijk 25 juli 2003 in hun nationale wetgeving hebben omgezet. Het nieuwe regelgevingskader zal ook door de nieuwe lidstaten die in de komende jaren tot de EU zullen toetreden, worden toegepast.

Het doel van het nieuwe regelgevingskader is de concurrentie op de markt verder te versterken, waardoor de prijzen zullen dalen, de innovatie wordt gestimuleerd, en de consument meer keuze krijgt. Daarmee wordt de basis gelegd voor een verdere groei van het aantal breedbandaansluitingen op internet.

De aanpassing van het regelgevingsmodel was een vroege reactie op de opkomst van innovatieve diensten als gevolg van de convergentie in de telecommunicatie- en informatietechnologie, die mogelijk maakte dat soortgelijke diensten via verschillende soorten netwerken kunnen worden overgedragen. Het nieuwe regelgevingskader houdt rekening met deze convergentie door uit te gaan van een technologie-neutrale benadering die uniform van toepassing is op alle transmissie-infrastructuren, ongeacht het soort diensten dat wordt overgedragen. Het regelgevingskader is niet van toepassing op inhoud.

Het zijn in de eerste plaats de regelgevingsinstanties van de lidstaten die met de tenuitvoerlegging van het nieuwe regelgevingskader worden belast. Regelend ingrijpen zal worden gebaseerd op de analyse van de mate van concurrentie op de relevante markt en op de aanwijzing van exploitanten met aanmerkelijke marktmacht. Het regelgevingskader maakt het mogelijk om in gevallen waarin de marktwerking tot knelpunten leidt, in te grijpen door toegangsverplichtingen op te leggen en de transparantie en non-discriminatie te bevorderen. Er vindt dus een zorgvuldige afweging plaats tussen de aanpassingen in de regelgeving naar aanleiding van veranderingen in de markt en de rechtszekerheid die de exploitanten wordt geboden. Innoverende bedrijven hebben voorts de garantie dat er geen toegangregelingen zullen gelden voor opkomende markten.

2.2.2 Elektronische handel

Het regelgevingskader is ook verbeterd dankzij de voltooiing van de interne markt voor diensten van de informatiemaatschappij door de vaststelling van de richtlijnen voor elektronische handel (2000/31/EG) [17], elektronische handtekeningen (1999/93/EG) [18] en het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (2001/29/EG) [19]. Hierdoor wordt het bedrijfsleven meer zekerheid geboden bij elektronische handelstransacties over de binnengrenzen van de EU heen en krijgt de consument een betere bescherming.

[17] PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

[18] PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

[19] PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

Met het actieplan eEurope 2002 werd bij de Commissie ook aangedrongen op zelfreguleringsinitiatieven: "De Commissie moet de flexibiliteit in de regelgeving op het gebied van e-commerce stimuleren door meer uit te gaan van coregulering en zelfregulering, onder andere door samenwerking met betrokken bedrijfsgroepen zoals de Global Business Dialogue", en werd gewezen op het belang van het bevorderen van het consumentenvertrouwen in elektronische handel.

Overeenkomstig deze doelstellingen heeft de Commissie zich ingezet voor een reeks initiatieven die niet in de wetgevingssfeer liggen, zoals op het gebied van on-line geschillenregeling, en heeft zij steun verleend aan de activiteiten van de Global Business Dialogue. Op het gebied van het consumentenvertrouwen in het bijzonder heeft de Commissie het "e-confidence"-initiatief gelanceerd, dat de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor vertrouwensmerken moet stimuleren met het oog op de bevordering van goede on-line bedrijfspraktijken en het vertrouwen in elektronische handel.

2.3 Stimuleren van het doeltreffend internetgebruik

Terwijl de connectiviteit de "infrastructuur" levert en het regelgevingskader de voorwaarden schept voor het gebruik daarvan, is de acceptatie van "nieuwe technologie" bepalend voor de verbetering van de wijze waarop bepaalde activiteiten worden verricht. De netwerkeigenschappen van internet kunnen leiden tot veranderingen in de manier waarop we werken en leren, in de wijze waarop we met de overheid communiceren, in de beschikbaarheid van gezondheidsdiensten en in de mate waarin mensen met een handicap in onze samenleving integreren. In dit punt wordt een analyse gegeven van de wijze waarop internet gebruikt wordt voor de ontwikkeling van een Europese digitale economie voor iedereen, op basis van de benchmarking-indicatoren die op de Raad Interne markt in november 2000 zijn vastgesteld.

2.3.1 Internet op school

Een essentiële eis voor de verwezenlijking van de kenniseconomie in Europa is dat geïnvesteerd wordt in de modernisering van onderwijs en dat scholen, leerkrachten en studenten gemakkelijk toegang krijgen tot informatiebronnen en communicatiemiddelen van hoge kwaliteit. De vooruitgang die in de afgelopen twee jaar bij de aansluiting van scholen op internet en de uitrusting van leerkrachten en studenten met computerapparatuur is geboekt, is een succesverhaal. De ontwikkelingen in het onderwijs worden gevolgd door middel van jaarlijkse enquêtes onder leerkrachten en schoolhoofden, en de belangrijkste bevindingen luiden als volgt:

- Het aantal computers op de scholen in de EU is hoog en neemt verder toe. Gemiddeld is er één computer zonder internetaansluiting per 10 leerlingen, vergeleken met één computer per 12 leerlingen in 2001. Het aantal leerlingen per computer met internetaansluiting is gedaald van 25 tot 17, ofschoon de afwijking van dit gemiddelde in de individuele lidstaten soms groot is.

- De voornaamste factor die bepalend is voor de computerdichtheid is nog steeds het niveau en de aard van het onderwijs. Op EU-niveau is het aantal leerlingen per computer in het technisch en beroepsonderwijs meer dan twee keer zo hoog als in het middelbaar onderwijs (3 tegenover 7 voor computers zonder internetaansluiting en 4 tegenover 10 voor on-line computers), en in het middelbaar onderwijs weer twee keer zo hoog als in het basisonderwijs (7 tegenover 12 voor computers zonder internetaansluiting en 10 tegenover 25 voor on-line computers).

- Het doel van eEurope was om alle scholen voor eind 2002 op internet aan te sluiten. In februari 2002 beschikte 93% van de scholen over een internetaansluiting. Maar de aansluitingen bevinden zich niet altijd in het leslokaal, waardoor de leerkrachten internet niet voor onderwijsdoeleinden kunnen gebruiken.

- In termen van bandbreedte zijn smalbandaansluitingen het meest gebruikelijk, maar het aantal breedbandaansluitingen groeit snel. Deze groei moet vooral worden toegeschreven aan de ontwikkeling van ADSL, want het procentueel aantal ADSL-aansluitingen is met een factor 4 gegroeid van 5% tot 19%, terwijl dit cijfer zich voor kabelmodemverbindingen heeft gestabiliseerd op 6%. Breedband is vooral populair in stedelijke gebieden en heeft zich meer verspreid in het technisch en beroepsonderwijs en op de middelbare scholen dan in het basisonderwijs.

- Meer dan de helft van de leerkrachten in de EU heeft een formele opleiding gekregen in het gebruik van computers en 4 op 10 in het gebruik van internet. Meer dan 90% van de leerkrachten heeft thuis een computer en bijna 80% beschikt thuis ook over een internetaansluiting. Bovendien zijn 9 op 10 leerkrachten ervan overtuigd dat hun manier van lesgeven al is, of nog zal veranderen door internet.

Op scholen zal nu meer nadruk worden gelegd op de kwaliteit van producten en diensten op het gebied van e-leren en op de pedagogische context van het gebruik ervan. We laten de problematiek van connectiviteit en infrastructuur geleidelijk achter ons om ons meer te gaan bezighouden met inhoud, scholing van leerkrachten en organisatorische gevolgen, met inbegrip van de nieuwe sociale interacties binnen en buiten de school.

2.3.2 Werken in de kenniseconomie

De doelstellingen van eEurope 2002 in verband met het werken in de kenniseconomie hebben betrekking op vaardigheden, opleiding, flexibiliteit op de werkplek en bevordering van opleidingscentra en openbare internettoegangspunten waarmee alle burgers ruime mogelijkheden tot levenslang leren moeten worden geboden. Om deze doelstellingen te realiseren zijn bijdragen nodig van een groot aantal spelers uit de publieke sector, de particuliere sector en van de sociale partners. Om de onderlinge samenwerking hiertussen te vergemakkelijken heeft de Commissie een groep op hoog niveau, ESDIS [20], opgericht, die met de supervisie en ondersteuning van de activiteiten van alle deelnemers wordt belast en de uitwisseling van goede praktijken moet bevorderen.

[20] Employment and Social Dimension of the Information Society - http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/esdis_en.htm

Wat de computervaardigheid van de beroepsbevolking betreft, is het deel van de beroepsbevolking dat computercursussen heeft gevolgd, gestegen van 23% in 2000 tot 29% in 2001, maar deze groei heeft zich niet doorgezet in 2002. De behoefte aan meer computeropleidingen wordt extra duidelijk door het feit dat het deel van de werkende bevolking dat op het werk met computers omgaat veel hoger is dat het deel dat een computercursus heeft gevolgd [21].

[21] Zie Strategies for jobs in the Information Society (SEC(2001) 222) en Information Society Jobs - Quality for Change (SEC(2002) 372), http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/index_en.htm

Om te bereiken dat er meer aan opleiding worden gedaan heeft ESDIS in november 2001 de aanbeveling [22] gedaan om het Europees computerrijbewijs (ECLD) te aanvaarden als een Europese basis voor een IT-diplomaregeling, maar zonder afbreuk te doen aan bestaande nationale regelingen daarvoor.

[22] http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/it_skills_en.pdf

Wat betreft meer flexibiliteit op de werkplek is met het gezamenlijke akkoord tussen de sociale partners over telewerken [23] van juli 2002, dat de opvolger is van de akkoorden van 2001 in de sectoren handel en telecommunicatie [24] een belangrijke stap voorwaarts gezet. Het percentage van de Europese beroepsbevolking dat (regelmatig of bij gelegenheid) telewerkt, is gestegen van 5,6% in 2000 tot 8,2% in 2002 [25].

[23] http://europa.eu.int/comm/ employment_social/news/2002/jul/145_en.html

[24] http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/tw_commerce.pdf;

[25] Bron: Eurobarometer, november 2000 en oktober 2002.

Openbare internettoegangspunten (PIAP's) zijn een belangrijk instrument, niet alleen als toegangskanaal tot het web maar ook voor opleiding en telewerken. Er is aanmerkelijke vooruitgang geboekt bij het opzetten van dergelijke centra, waarvan ongeveer 8% van de Europese bevolking gebruikmaakt.

2.3.3 Deelname van allen aan de kenniseconomie

Het actieplan eEurope 2002 kreeg de subtitel "Een informatiemaatschappij voor iedereen" mee en moest ervoor zorgen dat bij de informatiemaatschappij niemand langs de zijlijn zou blijven staan. Deze "e-integratie" is nu naar aanleiding van een rapport dat met steun van ESDIS is opgesteld [26] zowel in de Europese Werkgelegenheidsstrategie als in het Sociale Integratieproces opgenomen. Een uitvoerige presentatie van de resultaten op het gebied van "e-toegankelijkheid" wordt gegeven in het werkdocument "Delivering e-Accessibility - Improving disabled people's access to the Knowledge Based Society" [27] en in de verslagen over de individuele onderdelen van het actieplan, waarin de belangrijkste resultaten, resterende problemen en voorgestelde oplossingen worden beschreven [28]. Deze kunnen als volgt worden samengevat:

[26] SEC(2001) 1428: http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/eincl_en.pdf. Dit verslag, waarin een inventarisatie wordt gemaakt van de lacunes op het gebied van internet en van de kansen en mogelijkheden voor sociale cohesie, en waarin een presentatie wordt gegeven van het beleid en de beste praktijken, vormde de aanleiding voor Resolutie 2001/C 292/02 van de Raad.

[27] SEC(2002) 1039 - http://europa.eu.int/comm/ employment_social/knowledge_society/eacc_en.htm

[28] http://europa.eu.int/information_society/ topics/citizens/accessibility/index_en.htm.

(a) Goedkeuring van de richtsnoeren voor websites van de overheid van het Web Accessibility Initiative (WAI), op voorstel van de Commissie [29] en met ruime steun van de Raad en het Parlement [30].

[29] eEurope 2002: Toegankelijkheid van websites van de overheid en de inhoud daarvan, COM(2001) 529 def.

[30] Resoluties CR 7087/02 van 20 maart 2002 en EPR P5_TA(2002)0325 van 13 juni 2002.

(b) Herziening van relevante wetgeving en normen om ervoor te zorgen dat zij in overeenstemming zijn met de beginselen inzake toegankelijkheid. In dit verslag wordt aanbevolen de voortgang wat betreft de situatie in Europa in het oog te behouden aan de hand van relevante indicatoren.

(c) Het netwerk van topcentra voor "ontwerpen voor allen", EdeAN, ging in juli 2002 van start en telt nu ongeveer 100 leden.

(d) Publicatie van "Design-for-all" (ontwerp voor allen)-normen met het oog op de toegankelijkheid van informatietechnologieproducten, met name om de inzetbaarheid en maatschappelijke integratie van mensen met speciale behoeften te verbeteren.

In het kader van eEurope 2002 is jaarlijks een gemeenschappelijk werkprogramma voor normalisatie aangepast om de implementatie van de belangrijkste prioriteiten en activiteiten op dit terrein mogelijk te maken.

2.3.4 Bevordering van elektronische handel

De vraag van de consument naar langs elektronische weg aangeboden goederen en diensten (B2C) blijft groeien, zij het minder snel dan de sector business-to-business (B2B). In oktober 2000 zei 18,5% van de internetgebruikers regelmatig of bij gelegenheid aankopen te doen via internet. In november 2002 was dit cijfer opgelopen tot 23%. Internetgebruikers uit het VK doen de meeste aankopen via internet en de enige andere lidstaten waar meer dan een kwart van de internetgebruikers via internet koopt, zijn Duitsland en Luxemburg (grafiek 4).

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De elektronische handel van business-to-consumer (B2C) neemt circa 1% van de totale detailhandelverkoop voor rekening en de B2C-handel binnen de EU over de grenzen heen bedraagt niet meer dan een fractie van de totale omzet in de elektronische handel. Het leeuwendeel van de omzet in de elektronische handel komt voor rekening van de sector business-to-business (B2B), die voor meer dan tweederde van de totale waarde van de elektronische handelstransacties verantwoordelijk is.

Volgens een onderzoek van e-Business W@tch (van medio 2002) zijn er veel meer Europese bedrijven die on-line inkopen dan die on-line verkopen. In sommige sectoren (ICT-diensten, bedrijfsdiensten, elektronica, uitgeverijen en drukkerijen) koopt meer dan 45% van de bedrijven in via internet. Ter vergelijking: slechts iets meer dan 1 op 10 bedrijven verkoopt goederen of diensten on-line en dit percentage is volgens de laatste cijfers van Eurostat in de periode 2001-2002 in sommige lidstaten zelfs afgenomen.

Er bestaan tussen grote en kleinere ondernemingen ook verschillen in de kwaliteit van de toegang tot internet. Meer dan een kwart van de kleine bedrijven maakt voor de verbinding met internet nog steeds gebruik van een analoge inbelverbinding. Grotere bedrijven zijn met vaste netwerkverbindingen beter uitgerust en meer dan de helft ervan beschikt over een verbinding met een snelheid van meer dan 2 Mbps (volgens e-Business W@tch). Dergelijke significante verschillen bestaan niet alleen tussen bedrijven uit verschillende lidstaten of van verschillende omvang, maar ook tussen verschillende sectoren.

De voortschrijdende integratie van de ICT in bedrijfsprocessen kan een belangrijke uitwerking hebben op de economie in haar geheel dankzij een hogere efficiency die zich naar verwachting in een productiviteitsstijging laat vertalen. In dit verband treedt er al een verschuiving op in de richting van e-business, een breder concept dat niet alleen elektronische handel omvat maar ook de elektronische integratie van interne processen.

Het MKB moet nog steeds een achterstand inlopen op de grote bedrijven bij de integratie van e-business-technologie in de normale bedrijfsprocessen om hier optimaal van te kunnen profiteren. Alle lidstaten hebben maatregelen in voorbereiding om het MKB te helpen bij de overschakeling op e-business. Uit de benchmarking-operatie van de EU voor het nationale en regionale beleid ter ondersteuning van e-business voor het MKB bleek dat er circa 180 van dergelijke door de overheid gefinancierde initiatieven zijn ontplooid. Er werden 19 voorbeelden aangehaald van goed beleid ter ondersteuning van e-business. De benchmarking-operatie toonde voorts aan dat een verdere efficiency-verhoging mag worden verwacht van een koppeling van nationale en regionale initiatieven en van uitwisseling van informatie en ervaringen om van elkaar te leren. Hieraan is aandacht geschonken in het actieplan eEurope 2005.

2.3.5 Een veiliger internet

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Voor computers en communicatienetwerken waar ook ter wereld is de veiligheid een belangrijk punt van zorg geworden. Gedurende de toch korte periode waarin eEurope liep, is er een duidelijke toename geconstateerd van het aantal bedreigingen en incidenten. Vooral virusaanvallen zijn veel frequenter geworden, zoals blijkt uit grafiek 5.

Op een aantal terreinen worden al maatregelen genomen om de beveiliging tegen zulke bedreigingen te verbeteren. Er is een richtlijn betreffende elektronische handtekeningen [31] vastgesteld, maar deze vorm van authenticatie wordt slechts mondjesmaat gebruikt. De invoering van een veiliger internetprotocol vordert maar langzaam. eEurope gaf ook de aanzet tot een belangrijk initiatief op het gebied van smartcards onder leiding van de industrie, waarvoor EUR 100 miljoen in onderzoek is gestoken. Dit initiatief bereikte haar doel, de vaststelling van een handvest voor smartcards, dat onder het Deense Voorzitterschap in december 2002 werd gepresenteerd [32].

[31] Richtlijn 99/93/EG, in werking getreden op 19.7.2001.

[32] De Open Smart Card Infrastructure for Europe (voorheen de "Common Specification" genoemd) http://www.eeurope-smartcards.org).

De activiteiten op het gebied van beveiliging die in het kader van eEurope van start zijn gegaan, hebben zich inmiddels ontwikkeld tot een meer samenhangende benadering voor netwerk- en informatiebeveiliging. Op basis van een mededeling van de Commissie [33] en een Resolutie van de Raad [34] zullen de Commissie en de lidstaten in 2002 een reeks maatregelen treffen, onder meer op het gebied van bewustmaking, technologische ondersteuning, regelgeving en internationale coördinatie. Ook staat de oprichting van een Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging op het programma, waarmee de Unie in staat wordt gesteld doeltreffender op te treden tegen toekomstige bedreigingen.

[33] COM(2001) 289 van 6 juni 2001.

[34] 14378/01 van 6 december 2001.

2.3.6 Digitale overheid

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Een van de doelstellingen van eEurope 2002 was dat een basispakket van overheidsdiensten vóór eind 2002 via internet beschikbaar moest zijn. De samenstelling van het pakket van 20 basisdiensten werd door de Raad goedgekeurd en diende als grondslag voor enquêtes over de internetdiensten van 10.000 nationale, regionale en lokale aanbieders van diensten. In oktober 2002 werd geconstateerd dat alle lidstaten in ieder geval gedeeltelijk alle 20 basisdiensten via internet aanboden. De door de centrale overheden verleende diensten zijn on-line en om de eEurope-doelstelling volledig te bereiken, moet alleen nog een aantal lokale aanbieders zonder website hun internetdienstverlening ontwikkelen.

Een uitvoerigere analyse van het niveau van dienstverlening bewees dat er snel vooruitgang is geboekt. In grafiek 6 is de relatieve positie van de lidstaten weergeven, evenals de vooruitgang in de richting van volledig interactieve dienstverlening. Uitgedrukt als percentage (waarbij 25% = uitsluitend informatie, 50% = informatie plus eenrichtingverkeer, d.w.z. formulieren die gedownload kunnen worden, 75% = tweerichtingsverkeer, en 100% = volledige elektronische afhandeling) is het gemiddelde voor alle diensten in alle lidstaten toegenomen van 45% tot 60%. Vier lidstaten hebben een gemiddelde van meer dan 75%, d.w.z. dat aanvragen volledig elektronisch kunnen worden ingediend, en voor acht andere lidstaten ligt het gemiddelde boven de 50%, hetgeen inhoudt dat de informatie on-line beschikbaar is en de betrokken formulieren gedownload kunnen worden.

2.3.7 On-line gezondheidszorg

De twee hoofddoelstellingen van het hoofdstuk "On-line gezondheidszorg" luidden:

* de lidstaten aanmoedigen doelstellingen te formuleren voor het gebruik van informatietechnologieën in de gezondheidszorg; en

* de basis leggen voor de ondersteuning van de burger bij het zoeken naar gezondheidszorginformatie van hoge kwaliteit op internet.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Sinds eEurope van start is gegaan, is er aanmerkelijke vooruitgang geboekt bij het aanbieden van on-line gezondheidsdiensten. Alle lidstaten hebben nu gedetailleerde plannen vastgesteld voor de toepassing van informatietechnologie in de gezondheidszorg. Bovendien blijkt uit Eurobarometer-onderzoek dat het aantal internetaansluitingen van huisartsen gestaag is toegenomen. Uit een onderzoek uit 2002 kwam naar voren dat gemiddeld 78% van de huisartsen in de EU op internet is aangesloten. In het VK en de Scandinavische landen beschikt bijna 100% over een internetverbinding.

Ook wordt internet steeds meer gebruikt bij de patiëntenzorg. Gemiddeld 48% van de artsen maakt gebruik van elektronische medische dossiers en 46% van hen benut internet voor de overdracht van patiëntengegevens aan andere gezondheidswerkers ten behoeve van de continuïteit van de zorg. Een volledig interactief gebruik van internet in de patiëntenzorg, bijvoorbeeld door consulten per e-mail (12%) of het on-line maken van afspraken (2%), lijkt nog in de kinderschoenen te staan.

Het initiatief om burgers te helpen bij het verkrijgen van gezondheidsinformatie van hoge kwaliteit via internet berust op de constatering dat de Europese burger een gretige afnemer van gezondheidsgerelateerde informatie op internet is. Daarom werd in het actieplan eEurope 2002 voorgesteld een kernverzameling van kwaliteitscriteria voor websites op het gebied van de gezondheidszorg te ontwikkelen. Na overleg met vertegenwoordigers van overheden, industrie en NGO's en een openbare raadpleging via internet werd een mededeling met de titel Kwaliteitscriteria voor websites met medische informatie [35] vastgesteld.

[35] COM(2002) 667.

In deze mededeling worden zes kwaliteitscriteria genoemd: transparantie en eerlijkheid, gezaghebbendheid, privacy en gegevensbescherming, actualisering van de informatie, verantwoordingsplicht en toegankelijkheid. Voorts wordt erop gewezen dat deze criteria aan het specifieke publiek moeten worden aangepast en wordt beschreven hoe aan deze kwaliteitscriteria kan worden voldaan, zoals gedragscodes, zelfregulering of kwaliteitskeurmerken, hulpmiddelen voor beoordeling door de gebruikers zelf, filtersystemen, en kwaliteits- en certificatiesystemen van derden. In de mededeling wordt de lidstaten en de nationale en regionale gezondheidsautoriteiten verzocht de kwaliteitscriteria toe te passen, voorlichtingscampagnes te organiseren, beschikbare informatie aan de lokale situatie aan te passen en informatie uit te wisselen over de wijze waarop de kwaliteitsnormen worden doorgevoerd. Ook wordt aangekondigd dan zal worden nagegaan of het mogelijk is in het kader van het volksgezondheidsprogramma van de Europese Unie een systeem op te zetten voor een herkenbaar beeldmerk van de Gemeenschap voor goedkeurde internetsites.

3. Conclusies

Uit deze evaluatie is gebleken dat met eEuropa 2002 de voornaamste doelstellingen zijn bereikt en dat daarmee een belangrijke stap is gezet naar de realisatie van de kenniseconomie, die bij de strategie van Lissabon centraal staat.

De tarieven voor internettoegang zijn gedaald en het procentuele aantal huishoudens met een internetaansluiting in Europa is gestegen tot meer dan 40%. Meer dan 90% van de scholen en 90% van de bedrijven is op internet aangesloten. Met Géant beschikt Europa nu over 's werelds snelste backbone voor onderzoek en bijna alle universiteiten en onderzoekinstellingen zijn hierop aangesloten, zodat het kan dienen als proefbed voor toekomstige internettechnologieën. De ontwikkeling van de concurrentie zal de prijzen nog verder omlaag drijven, met name voor breedbandtoegang, de innovatie versnellen en het dienstenaanbod verruimen.

Bovendien hebben nieuwe diensten en internet nieuwe mogelijkheden gecreëerd voor de maatschappij in haar geheel, geholpen door de invoering van een allesomvattend regelgevingskader voor elektronische handel. Deze mogelijkheden zullen nog worden verruimd door de voor de naaste toekomst voorziene omzetting en toepassing van het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie. In geheel Europa worden aanbod en kwaliteit van de elektronische overheidsdiensten verbeterd.

De stijgende trend in het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en -diensten (ICT) in de economie en de samenleving is uitermate bemoedigend. Europa bevindt zich nu in een uitgangspositie die beter is dan ooit om optimaal te kunnen profiteren van digitale technologieën en internet, in termen van productiviteitswinst, economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie. Toch zouden de omstandigheden nog beter kunnen zijn, met name wat betreft het nog lage gebruik van internet in verschillende gebruikerscategorieën en van ICT en elektronische handel in het Europese MKB. Europa zou dan ook beter moeten profiteren van de mogelijkheden tot efficiency-verbetering en van het potentieel die met deze technologieën samengaan.

De basisdiensten van de elektronische overheid zijn via internet beschikbaar. Nu is het zaak de interactiviteit ervan te verbeteren en het "back-office" te reorganiseren om een zo groot mogelijke efficiency te bereiken. De meeste scholen zijn nu op internet aangesloten. De volgende stap is de computers doeltreffender te gebruiken voor de verbetering van onderwijs en vaardigheden. Bij het werk van artsen wordt de hoeveelheid informatie op alle niveaus steeds groter. Gezondheidsinformatienetwerken met breedbandconnectiviteit ontwikkelen zich tot een onmisbare infrastructuur voor de dienstverlening in de gezondheidszorg. Er is veel gedaan om de veiligheid van de informatie-infrastructuur te verbeteren, zowel door de particuliere als door de openbare sector, maar de dreigingen blijven groot en de gevolgen van aanvallen op deze infrastructuur worden steeds omvangrijker. Het is essentieel dat de werkzaamheden op het gebied van de beveiliging worden voortgezet en dat er een expertisecentrum wordt opgericht om elektronische handel en internetgebruik in het algemeen te stimuleren. De internetaansluitingen, aanvankelijk vooral de smalbandige, hebben grote verbeteringen ondergaan. Het is nu tijd dat Europa overschakelt op breedband, want een geavanceerde infrastructuur is een must voor een concurrerende kenniseconomie. Algemeen gezien kan door grootschalige toepassing van ICT bij allerlei economische en maatschappelijke activiteiten op basis van breedbandnetwerken een ingrijpende en duurzame productiviteitsverhoging worden bereikt. eEurope 2002 heeft de aanzet tot een dergelijk proces gegeven.

Met het actieplan eEurope 2005 [36], dat de periode 2003-2005 bestrijkt, is de volgende fase in de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en de bijdrage daarvan aan de doelstelling van Lissabon al ingeluid. De doelstellingen van het nieuwe actieplan zijn door de staatshoofden en regeringsleiders in juni 2002 in Sevilla goedgekeurd. Het nieuwe actieplan biedt al een doeltreffend antwoord op een groot deel van de problemen die in dit verslag aan de orde zijn gesteld.

[36] Actieplan eEurope 2005, COM(2002) 263.

Het nieuwe actieplan concentreert zich op een beperkter aantal kerndoelstellingen waarvoor overheidsingrijpen echt verschil kan maken: modernisering van de overheidsdiensten om deze productiever, beter toegankelijk en eerlijker te maken, verdere bevordering van een gunstig klimaat voor elektronische handel, en een veiligere breedbandinfrastructuur. De rode draad bij deze prioriteiten is de noodzaak een informatiemaatschappij te creëren waarbij alle Europese burgers worden betrokken.

Verwacht wordt dat door grootschalig gebruik van verschillende ICT-applicaties, -inhoud en -diensten, zowel in de openbare als in de particuliere sector, de productiviteit en het concurrentievermogen in de EU over de gehele linie zullen worden verbeterd, waardoor een gunstig klimaat ontstaat voor particuliere investeringen en een belangrijke bijdrage wordt geleverd tot de realisatie van de agenda van Lissabon.

Top