Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003DC0031

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

    /* COM/2003/0031 def. */

    52003DC0031

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van Richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement /* COM/2003/0031 def. */


    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG-verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van Richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

    1. Doel van het verslag

    Richtlijn 93/109/EG [1] van de Raad voorziet in de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn.

    [1] Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PB L 329 van 31.12.1993, blz. 34). Hierna: "de richtlijn".

    Artikel 14, lid 3, eerste volzin, van de richtlijn bepaalt dat telkens achttien maanden vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement een verslag indient waarin zij nagaat of de redenen die de toekenning aan de betrokken lidstaten van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap rechtvaardigen, nog aanwezig zijn, en zij in voorkomend geval passende wijzigingen voorstelt.

    De volgende verkiezingen voor het Europees Parlement zullen plaatsvinden in juni 2004. De Commissie moet bijgevolg in december 2002 het bovengenoemde verslag indienen.

    Van de huidige lidstaten heeft alleen het Groothertogdom Luxemburg overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag afwijkende bepalingen vastgesteld. In het kader van de uitbreiding wordt beoogd tien nieuwe lidstaten, de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, te laten toetreden tot de Europese Unie vóór de in juni 2004 geplande verkiezingen voor het Europees Parlement. De verkiezingen zullen dus plaatsvinden in 25 lidstaten. Tijdens de toetredingsonderhandelingen heeft geen van de tien kandidaat-lidstaten verzocht om een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag.

    Het doel van het verslag is bijgevolg na te gaan of de redenen die de toekenning aan Luxemburg van een afwijking rechtvaardigen, nog aanwezig zijn, en in voorkomend geval wijzigingen voor te stellen.

    2. Actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

    Iedere burger van de Unie heeft het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat [2].

    [2] Artikel 39, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1).

    Dit is één van de rechten die de burgers van de Unie ontlenen aan het burgerschap van de Unie, dat in 1992 is ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht. De specifieke rechten inzake deelneming aan het politieke leven in de lidstaat van verblijf zijn neergelegd in artikel 19 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: "EG-Verdrag").

    Artikel 19, lid 2, bepaalt dat iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan [3] is, het actief en passief kiesrecht heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de door de Raad vastgestelde nadere regelingen. Deze regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks wordt gerechtvaardigd door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat.

    [3] Hierna: "EU-burgers uit andere lidstaten"

    De nadere regelingen voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zijn in 1993 vastgesteld bij de bovengenoemde richtlijn. Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt dat eenieder die op de referentiedag

    a) burger is van de Unie in de zin van artikel 17 van het Verdrag, en

    b) zonder de nationaliteit van de lidstaat van verblijf te bezitten voor het overige aan alle voorwaarden voldoet waaraan de wetgeving van deze lidstaat het actief en passief kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt,

    in de lidstaat van verblijf het actief en passief kiesrecht heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, tenzij hij uit hoofde van de artikelen 6 of 7 deze rechten heeft verloren. Een dergelijke kiezer wordt een 'communautaire kiezer' genoemd en hij die passief kiesrecht heeft 'een communautair verkiesbaar persoon'. Artikel 9 van de richtlijn bevat voorschriften inzake de inschrijving van communautaire kiezers op een kiezerslijst in de lidstaat van verblijf, en artikel 10 voorschriften inzake de kandidaatstelling van communautair verkiesbare personen.

    3. Afwijkingen overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn

    Op basis van de richtlijn kunnen uitzonderingen op het beginsel van gelijke behandeling tussen nationale en communautaire kiezers worden ingevoerd, wanneer zulks wordt gerechtvaardigd door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat. Artikel 14, lid 1, bepaalt dat indien in een lidstaat het aantal burgers van de Unie die aldaar verblijf houden zonder de nationaliteit van deze lidstaat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20 % van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die daar verblijf houden, deze lidstaat in afwijking van de artikelen 3, 9 en 10,

    a) het actief kiesrecht uitsluitend kan toekennen aan de communautaire kiezers die ten minste sedert een bepaalde tijd, welke op niet meer dan vijf jaar mag worden vastgesteld, in deze lidstaat verblijf houden, en

    b) het passief kiesrecht uitsluitend kan toekennen aan de communautaire verkiesbare personen die ten minste sedert een bepaalde tijd, die op niet meer dan tien jaar mag worden vastgesteld, in deze lidstaat verblijf houden.

    Bovenbedoelde voorwaarden inzake verblijfsduur zijn evenwel niet van toepassing op de communautaire kiezers en verkiesbare personen die ingevolge hun verblijf buiten hun lidstaat van herkomst, of ingevolge de duur van dit verblijf, aldaar niet het actief of passief kiesrecht hebben.

    Artikel 14, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat indien bij de wetgeving van een lidstaat is voorgeschreven dat aldaar verblijvende onderdanen van een andere lidstaat stemrecht hebben bij de verkiezingen voor het Parlement van die lidstaat onder precies dezelfde voorwaarden als de nationale kiezers, eerstgenoemde lidstaat in afwijking van de richtlijn, de artikelen 6 tot en met 13 niet op die onderdanen hoeft toe te passen.

    4. Door Luxemburg toegepaste afwijking

    De enige lidstaat die overeenkomstig artikel 14, lid 1, gebruik heeft gemaakt van een afwijking is Luxemburg. Luxemburg kent het actief kiesrecht alleen toe aan EU-burgers uit andere lidstaten die gedurende de zes jaar voorafgaand aan de inschrijving op de kieslijst ten minste vijf jaar op zijn grondgebied verblijf hebben gehouden [4]. Wat het passief kiesrecht betreft, eist Luxemburg dat EU-burgers uit andere lidstaten hun wettelijk domicilie op het grondgebied van Luxemburg hebben en gedurende de twaalf jaar voorafgaand aan de kandidaatstelling tenminste tien jaar in Luxemburg verblijf hebben gehouden [5].

    [4] Artikel 1 van de wet van 25 februari 1979 inzake de rechtstreekse verkiezing van de vertegenwoordigers van het Groothertogdom Luxemburg in het Europees Parlement, gewijzigd bij de wet van 28 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop de vertegenwoordigers van het Groothertogdom Luxemburg in het Europees Parlement worden verkozen.

    [5] Artikel 98 van de wet van 25 februari 1979 inzake de rechtstreekse verkiezing van de "vertegenwoordigers van het Groothertogdom Luxemburg" in het Europees Parlement, gewijzigd bij de wet van 28 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop de vertegenwoordigers van het Groothertogdom Luxemburg in het Europees Parlement worden verkozen.

    5. Beoordeling van de redenen voor de toekenning van de afwijking

    In artikel 14, lid 1, wordt als voorwaarde voor de toekenning van een afwijking gesteld, dat "het aantal burgers van de Unie die [in een lidstaat] verblijf houden zonder de nationaliteit van deze lidstaat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die daar verblijf houden".

    Bijgevolg moet worden nagegaan of het aantal EU-burgers uit andere lidstaten die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en in Luxemburg verblijf houden, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en in Luxemburg verblijf houden.

    Artikel 14, lid 3, tweede volzin, bepaalt dat de lidstaten die overeenkomstig lid 1 afwijkende bepalingen vaststellen, de Commissie alle nodige gegevens verstrekken ter rechtvaardiging hiervan. Bij brief van 5 juni 2002 verzocht de Commissie de Luxemburgse autoriteiten de meeste recente gegevens te verstrekken over

    - het aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in Luxemburg verblijf houden zonder de Luxemburgse nationaliteit te bezitten

    - het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in Luxemburg verblijf houden.

    De Luxemburgse autoriteiten antwoordden bij brief van 11 september 2002. Volgens de in deze brief verstrekte gegevens zijn de laatste cijfers over het aantal burgers gebaseerd op de volkstelling die in februari 2001 is verricht door STATEC (Service Central de la Statistique et des Etudes Economiques). Het aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in Luxemburg verblijf houden zonder de Luxemburgse nationaliteit te bezitten, bedroeg volgens de volkstelling 107 375. Het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en in Luxemburg verblijf houden, bedroeg 326 027.

    Het aantal EU-burgers uit andere lidstaten die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in Luxemburg verblijf houden bedroeg 32,93% van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hadden bereikt en die daar ten tijde van de in 2001 gehouden volkstelling verblijf hielden. Er is geen reden om aan te nemen dat de toestand sindsdien is gewijzigd. Het percentage is duidelijk hoger dan de in de richtlijn vastgestelde drempel, namelijk 20%.

    6. Conclusies

    De Commissie concludeert dat de redenen die de toekenning aan het Groothertogdom Luxemburg van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag en artikel 14, lid 1, van de richtlijn rechtvaardigen, nog aanwezig zijn. Volgens de Commissie is het bijgevolg niet nodig wijzigingen voor te stellen.

    Top