Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AR0327

    Verkennend advies van het Comité van de Regio's over Het Euro-mediterrane partnerschap en de lokale en regionale overheden: behoefte aan coördinatie en aan een specifiek instrument ten behoeve van de gedecentraliseerde samenwerking

    PB C 121 van 30.4.2004, p. 18–25 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 121/18


    Verkennend advies van het Comité van de Regio's over „Het Euro-mediterrane partnerschap en de lokale en regionale overheden: behoefte aan coördinatie en aan een specifiek instrument ten behoeve van de gedecentraliseerde samenwerking”

    (2004/C 121/05)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    Gelet op de brief d.d. 5 september 2003 van mevrouw De Palacio, vice-voorzitter van de Europese Commissie, aan de heer Bore, voorzitter van het Comité van de Regio's, waarin het Comité van de Regio's wordt verzocht om op grond van artikel 265, lid 1, van het EG-Verdrag een verkennend advies over het verloop van het proces van Barcelona op te stellen en daarin de werking van de associatieovereenkomsten met mediterrane derde landen en, in het licht van zijn eigen ervaringen, het verloop van de samenwerking tussen EU-regio's en regio's in landen ten zuiden van de Middellandse Zee en de samenwerking tussen laatstgenoemde regio's onderling onder de loep te nemen;

    Gelet op het besluit van zijn bureau van 6 november 2003 om zijn commissie „Externe betrekkingen” met de voorbereiding van dit advies te belasten;

    Gelet op het op 20 september 2001 door de voorzitters van de Europese Commissie en het Comité van de Regio's ondertekende Protocol betreffende de wijze van samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio's (DI CDR 81/2001 rev.1);

    Gelet op zijn advies over de Mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie: voorstellen voor de tenuitvoerlegging van een Euro-Mediterraan partnerschap” (COM(1995) 72 def.) (CDR 371/95) (1);

    Gelet op zijn advies over „De lokale overheden en het Euro-mediterrane partnerschap” (CDR 125/97 fin) (2);

    Gelet op zijn resolutie over „De gedecentraliseerde samenwerking en de rol van de lokale en regionale overheden in het kader van het Euro-mediterrane partnerschap” (CDR 40/2000 fin) (3);

    Gelet op zijn advies over „De plaatselijke en regionale autoriteiten en de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor het Middellandse-Zeegebied” (CDR 123/2000 fin) (4);

    Gelet op de resolutie van het Europees Parlement over de Mededeling van de Europese Commissie „De betrekkingen tussen de EU en het Middellandse-Zeegebied: een nieuw impuls voor het proces van Barcelona” (A5-0009/2001);

    Gelet op het verslag van het Europees Parlement over het „Jaarverslag 2000 van het MEDA-programma” (A5-0114/2003);

    Gelet op de Mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” (COM(2003) 104 def.);

    Gelet op het verslag van het Europees Parlement over de Mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” (A5-0378/2003);

    Gelet op zijn advies van 9 oktober 2003 over de Mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” (CDR 175/2003 fin) (5);

    Gelet op de conclusies van de door het Comité van de Regio's georganiseerde conferentie „Naar een nieuwe Euro-mediterrane ruimte” (Livorno, 31 oktober 2003) (CDR 350/2003);

    Gelet op de Mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Ter voorbereiding van de 6e vergadering van Euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken, Napels, 2-3 december 2003 (Barcelona VI)” (COM(2003) 610 def.), waarover het Comité van de Regio's op 5 november 2003 door de Europese Commissie is geraadpleegd;

    Gelet op de conclusies van de interinstitutionele conferentie „Nieuwe impulsen voor de mediterrane dimensie” (Palermo, 27 en 28 november 2003);

    Gelet op zijn resolutie „De VIe Euro-mediterrane conferentie (Napels, 2-3 december 2003)” (CDR 357/2003 fin) (6);

    Gelet op het verslag van de Groep van Wijzen van 2 december 2003 over „De dialoog tussen volkeren en culturen in de Euro-mediterrane regio”;

    Gelet op het derde verslag van de Europese Commissie over de economische en sociale samenhang, en met name haar pleidooi voor het opzetten van een nabuurschapsbeleid en de invoering van een specifiek mechanisme of instrument ten behoeve van ultraperifere regio's;

    Gelet op het op 1 maart 2004 door zijn commissie „Externe betrekkingen” bij meerderheid van stemmen goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 327/2003 rev.2) (rapporteurs: de heer Blanc, voorzitter van de regioraad van Languedoc-Roussillon, FR/EVP, en de heer Lamberti, burgemeester van Livorno, IT/PSE);

    heeft tijdens zijn 54e zitting van 21 en 22 april 2004 (vergadering van 21 april) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd:

    1.   Standpunt van het Comité van de Regio's

    1.1

    Het Comité verheugt zich erover dat het op grond van het samenwerkingsprotocol met de Europese Commissie werd verzocht om een verkennend advies over het Euro-mediterrane partnerschap en de gedecentraliseerde samenwerking in het Middellandse-Zeegebied op te stellen en daarin vanuit zijn eigen specifieke invalshoek de samenwerking tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van het Middellandse-Zeegebied onder de loep te nemen.

    1.2

    Het staat positief tegenover iedere mogelijkheid tot cq. iedere vorm van samenwerking tussen lokale en regionale overheden uit EU-lidstaten en uit mediterrane derde landen.

    1.3

    Het wijst erop dat de lokale en regionale overheden uit het noorden en het zuiden van het Middellandse-Zeegebied al meer dan twee decennia lang contacten met elkaar onderhouden en zo mettertijd een schat aan gemeenschappelijke kennis en kunde hebben opgebouwd. Het is van oordeel dat dit „reservoir” van gedeelde kennis en kunde verder moet worden uitgebouwd omdat het een van de steunpilaren van het Euro-mediterrane partnerschap vormt, niet alleen in sociaal-cultureel opzicht, maar ook vanuit het oogpunt van de politieke stabiliteit en de veiligheid in de regio, die momenteel nog te wensen overlaten.

    1.4

    De komende uitbreiding vormt voor de Europese Unie een grote uitdaging, en wel om twee redenen:

    zij moet een adequaat ontwikkelings- en cohesiebeleid opzetten om een daadwerkelijke integratie tussen haar 25 lidstaten mogelijk te maken;

    zij moet concrete invulling geven aan haar nieuwe nabuurschapsstrategie en haar betrekkingen met de nieuwe oostelijke en zuidelijke buurlanden.

    In dit verband heeft Commissievoorzitter Prodi onlangs in een toespraak in Alexandrië het volgende verklaard: „Wij moeten een steeds hechtere samenwerking met al onze buren nastreven en op die manier een kring van bevriende landen uitbouwen, met wie wij alle voordelen van onze onderlinge samenwerking moeten delen, met uitzondering van onze instellingen.”

    1.5

    Het Comité heeft al in 1995, in zijn advies over de consolidering van het Middellandse-Zeebeleid, opgemerkt dat het Middellandse-Zeegebied zowel voor de Europese Unie als zodanig als voor haar huidige en toekomstige lidstaten van strategisch belang is en dat deze regio moet worden uitgebouwd tot een sterke economische zone omdat zulks niet alleen het regionale evenwicht binnen de Unie maar ook de vrede, stabiliteit en welvaart in de hele Euro-mediterrane regio ten goede zou komen.

    1.6

    Bij de opbouw van een Euro-mediterrane zone van vrede, stabiliteit en welvaart mag niet uit het oog worden verloren dat Marokko in het westen aan de Unie grenst en dat bijgevolg ook de samenwerking tussen Marokko en de nabijgelegen EU-regio's, waaronder zich enkele ultraperifere regio's bevinden, moet worden gestimuleerd.

    1.7

    Als de Middellandse-Zeeproblematiek niet de nodige aandacht krijgt, zal langs de hele zuidflank van de Unie — van Marokko tot Turkije en van de Sahara tot de Kaspische Zee — altijd een zone van instabiliteit en onveiligheid blijven bestaan. Alleen door middel van samenwerking kunnen de vrede en de stabiliteit langs Europa's zuidflank veilig worden gesteld. „Het zou een grove fout zijn Europa te willen opbouwen zonder oog te hebben voor het Middellandse-Zeegebied, want het gaat hier per slot van rekening om de wieg van de beschaving”, aldus Commissievoorzitter Prodi in een toespraak in Bologna in mei 2003.

    1.8

    Het Comité is van oordeel dat de toetreding van Cyprus en Malta het Euro-mediterrane partnerschap een nieuwe impuls kan geven. Het hoopt dan ook dat de lopende onderhandelingen over een hereniging van Cyprus met succes zullen worden afgerond.

    1.9

    De situatie in het zuidelijke en oostelijke deel van het Middellandse-Zeegebied en in het Midden-Oosten dwingt de Unie ertoe zich actiever met deze regio te bemoeien. Het gaat niet aan het Middellandse-Zeegebied als „wieg van de beschaving” te beschouwen, maar het tegelijkertijd als een perifere regio te behandelen. En het gaat evenmin aan te beweren dat men er alles aan wil doen om het vreedzame samenleven van en de samenwerking tussen de volkeren en culturen in deze regio te bevorderen, maar in de praktijk alleen maar oog te hebben voor veiligheidsvraagstukken. Eén van de specifieke kenmerken van het Middellandse-Zeegebied is zijn buitengewoon rijke maar ook erg kwetsbare historische erfgoed.

    1.10

    Het Comité verwijst in dit verband naar de volgende passage in de Mededeling van de Europese Commissie over de samenwerking met de mediterrane derde landen: „De EU zet zich in voor de bevordering van de democratie, „good governance” en de rechtsstaat en de bevordering en bescherming van alle mensenrechten: burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele. (...) De EU hecht met name groot belang aan: de afschaffing van de doodstraf, de strijd tegen foltering en onmenselijke behandeling, de strijd tegen racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie van minderheden, de bevordering en bescherming van de rechten van vrouwen en het kind en de bescherming van verdedigers van de mensenrechten. De EU geeft volledige erkenning aan de cruciale rol die maatschappelijke organisaties spelen bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering.”

    1.11

    Het Comité zelf heeft in zijn adviezen over „De lokale overheden en het Euro-mediterrane partnerschap” en „De plaatselijke en regionale autoriteiten en de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor het Middellandse-Zeegebied” met klem gepleit voor het opstarten van een dialoog tussen de verschillende culturen en religies in het Middellandse-Zeegebied.

    Het Proces van Barcelona: een nieuwe „doorstart”

    1.12

    Het in 1995 op gang gekomen Proces van Barcelona vormt, vanwege zijn strategische dimensie, het aangewezen kader voor de dialoog en samenwerking tussen de Unie en haar mediterrane partners.

    1.13

    De „geest van Barcelona” heeft geleid tot samenwerking op twee niveaus (bilateraal en regionaal) en op drie even belangrijke werkterreinen (samenwerking op politiek gebied en op het vlak van de veiligheid, samenwerking op economisch en financieel gebied en samenwerking op het sociale, culturele en menselijke vlak). Meer en meer groeit het besef dat bij de samenwerking tussen subnationale overheden het duurzaamheidsprincipe centraal dient te staan, zoals dit trouwens ook centraal staat in het Actieplan voor de Middellandse Zee dat het UNEP heeft gelanceerd.

    1.14

    De 27 Euro-mediterrane „partners” hebben drie prioritaire doelstellingen vastgelegd, nl. de totstandbrenging van vrede en stabiliteit door middel van dialoog, het scheppen van welvaart door middel van vrijhandel en het bevorderen van wederzijds begrip en onderlinge contacten tussen de diverse volkeren en culturen.

    1.15

    De Europese Commissie en het Europees Parlement hebben erop gewezen dat het Proces van Barcelona de nodige ups and downs heeft gekend en alle inspanningen ten spijt niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd. Zo is er door de conflicten en spanningen in Algerije, de Balkan en het Midden-Oosten, en zeker ook niet te vergeten de oorlog in Irak, nog niets terechtgekomen van de nagestreefde zone van stabiliteit, temeer ook daar het Israëlisch-Arabische vredesproces volledig tot stilstand is gekomen. Daar komt nog bij dat, terwijl er alweer nieuwe associatie-overeenkomsten op stapel staan en de intraregionale handel in absolute cijfers almaar toeneemt, het noorden en het zuiden van het Middellandse-Zeegebied in economisch opzicht steeds verder uit elkaar groeien: het zuiden wordt economisch steeds meer afhankelijk van het noorden en heeft het steeds moeilijker om in zijn eigen voedselbehoeften te voorzien (7). De sociaal-culturele dialoog ten slotte is er wèl enigszins op vooruitgegaan, maar in tal van landen zijn er nog problemen op het vlak van de vrijheid van meningsuiting. Het wordt overigens hoog tijd dat deze dialoog van zijn elitaire karakter wordt ontdaan - momenteel zijn er alleen politici, ambtenaren en intellectuelen bij betrokken - en dat ook het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale overheden, die dichter bij de burger staan, een stem in het kapittel krijgen.

    1.16

    Het Actieplan van Valencia, dat voorziet in de oprichting van specifieke Euro-mediterrane instellingen en in samenwerking tussen steden naar het voorbeeld van de samenwerking binnen het Eurocities-netwerk, heeft het Proces van Barcelona een nieuwe impuls gegeven.

    1.17

    Positief is met name dat de ministers in Valencia hun steun hebben betuigd aan het Proces van Agadir en andere initiatieven ter bevordering van de liberalisering van de zuid-zuidhandel, zoals de uitbreiding van bestaande vrijhandelsovereenkomsten tot de Maghreb-landen en de landen in het Midden-Oosten en subregionale integratie-initiatieven zoals de Arabische Maghreb-Unie (AMU). Het streven naar integratie wordt evenwel bemoeilijkt door het feit dat de grenzen tussen sommige landen nog steeds gesloten zijn.

    1.18

    Positief is dat, zoals in het Actieplan van Valencia werd aangekondigd, tijdens de zesde Euro-mediterrane conferentie in Napels werd besloten om, ter versterking van de politieke dialoog, een Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering in het leven te roepen.

    1.19

    Voorts hebben de ministers in Napels besloten om de EIB-Faciliteit voor Euro-Mediterrane Investeringen en Partnerschap (FEMIP) verder uit te bouwen en zich vóór eind 2006 te beraden op de invoering van een extra instrument.

    1.20

    Het Comité gaat de discussie over de oprichting van een Euro-Mediterrane Investeringsbank op de voet volgen.

    1.21

    Het vindt ook de oprichting van een Euro-Mediterrane Stichting ter Bevordering van de Dialoog tussen Culturen en Beschavingen een uitstekende zaak, want via deze Stichting wordt het maatschappelijk middenveld nauwer bij het Proces van Barcelona betrokken. Het wil ook zelf bij de werkzaamheden van de Stichting worden betrokken.

    1.22

    Ook het verslag van de Groep van Wijzen over „De dialoog tussen volkeren en culturen in de Euro-mediterrane regio” (8) kan zijn goedkeuring wegdragen. In dit op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie opgestelde document wordt overigens een concreet werkprogramma voor de Euro-Mediterrane Stichting voorgesteld.

    1.23

    Verder stelt het Comité met voldoening vast dat de ministers in Napels rekening hebben gehouden met de conclusies van de conferentie „Naar een nieuwe Euro-mediterrane ruimte” die het zelf op 31 oktober 2003 in Livorno heeft georganiseerd, en met name met de oproep om het Euro-mediterrane partnerschap een nieuwe impuls te geven en een belangrijkere rol toe te kennen aan de lokale en regionale overheden, die de nagestreefde „ruimte van vrijheid, stabiliteit, welvaart en vrede” beter dan wie ook kunnen helpen realiseren.

    1.24

    Het betreurt evenwel dat in Napels geen gehoor is gegeven aan zijn verzoek om een specifiek overlegorgaan voor vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden in het leven te roepen — een orgaan waar het al sinds 1997 voor pleit.

    Het MEDA-programma: geen spectaculaire resultaten

    1.25

    De Unie heeft met verscheidene mediterrane landen een associatie-overeenkomst gesloten. In sommige gevallen is deze al in werking getreden (Tunesië, Israël, Marokko, de Palestijnse Autoriteit en Jordanië), in andere is de ratificatieprocedure nog niet afgerond (Egypte, Libanon en Algerije). Met Syrië wordt momenteel nog onderhandeld.

    1.26

    Daarnaast tracht de Unie via het MEDA-programma het sociaal-economische herstructureringsproces in de mediterrane landen te ondersteunen, de levensomstandigheden van de zwakkere bevolkingsgroepen te verbeteren en de nadelige gevolgen van het economische liberaliseringsproces, met name op sociaal gebied, zoveel mogelijk te beperken, een en ander met het oog op de voor 2010 (9) geplande instelling van een vrijhandelszone.

    1.27

    Het Comité is van oordeel dat de geplande vrijhandelszone niet als een doel op zichzelf, maar als een noodzakelijk onderdeel van de drie „pijlers” van het Proces van Barcelona moet worden beschouwd. De uiteindelijke bedoeling is om in de mediterrane derde landen een duurzaam ontwikkelingsproces op gang te brengen, een streven dat in de beginfase een aantal risico's met zich meebrengt, nl. 1) aanzienlijke sociale problemen als gevolg van de herstructurering van het economisch bestel en het productieapparaat, 2) nieuwe polariseringen en ruimtelijke concentraties met het gevaar van een verdere toename van de bestaande onevenwichtigheden, en 3) een aanzienlijke belasting van het milieu als gevolg van de toename van het handelsverkeer, de aanleg van vervoers- en energienetwerken en de toename van het bodemgebruik en de afvalproductie.

    1.28

    Het Comité deelt het standpunt van de Europese Commissie dat de economische samenwerking met deze landen zowel qua omvang als qua effectiviteit al behoorlijke resultaten oplevert, maar dat het potentieel nog niet volledig wordt benut door het feit dat het beheer van de diverse programma's nog tekortkomingen vertoont (10).

    1.29

    Het betreurt dat in het derde onderdeel van MEDA I de inschakeling van de lokale en regionale overheden, zowel aan EU-zijde als aan de zijde van de mediterrane landen, onvoldoende aandacht heeft gekregen.

    1.30

    Het stelt vast dat in het kader van MEDA I (1996-1999) in totaal slechts 3,5 mrd euro is uitgegeven terwijl er meer dan 4,68 mrd euro ter beschikking was gesteld, en dat voor MEDA II (2000-2006) in totaal 5,35 mrd euro is uitgetrokken.

    1.31

    Deze bedragen staan in geen verhouding tot de ambitieuze doelstellingen van het Proces van Barcelona en tot de enorme vraag naar steun en samenwerking vanwege de mediterrane derde landen.

    1.32

    Ook al is de situatie onder MEDA II aanzienlijk verbeterd, bevredigend is zij nog lang niet want in 2001 en 2002 werd slechts resp. zo'n 50 % en 70 % van de vastgelegde middelen daadwerkelijk uitgegeven. Daarom dringt het Comité er bij de Europese Commissie op aan een grotere inspanning te leveren — o.m. door meer informatie te verstrekken — om dit percentage omhoog te krijgen.

    1.33

    Het Comité vindt de regionale samenwerkingsinitiatieven ter aanvulling van de bilaterale programma's — zoals Euromed-Heritage, MEDA-Democracy en het Euromed-programma inzake lokaal waterbeheer — een goede zaak, maar betreurt dat de gewone burger in de mediterrane partnerlanden zo weinig van deze initiatieven merkt.

    1.34

    Het betreurt ook dat voor deze horizontale programma's zo weinig middelen worden uitgetrokken. Dit geldt met name voor het Europees Initiatief voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR), dat sinds het van start gaan van MEDA II in de plaats van de vroegere „MEDA-Democracy”-programma's is gekomen.

    1.35

    De mediterrane landen klagen erover dat bilaterale samenwerkingsprojecten altijd vertraging oplopen, met name als gevolg van de omslachtige bureaucratische procedures en de lange goedkeuringsprocedures (11). Het Comité betreurt in dit verband dat er geen specifiek institutioneel mechanisme in het leven is geroepen om de samenwerking vlotter te laten verlopen.

    1.36

    Met betrekking tot de hervorming van 2001, die heeft geleid tot de oprichting van DG EuropeAid en de overheveling van het beheer van de fondsen naar de delegaties op grond van het beginsel „wat ter plaatse kan worden beheerd en beslist, moet niet in Brussel worden beheerd of beslist”, sluit het Comité zich aan bij het standpunt van het Europees Parlement dat deze deconcentratieprocedure een constante monitoring en een grotere inzet van de bij de programma's of projecten betrokken overheden vereist.

    1.37

    Het betreurt dat de impactstudie over de geplande vrijhandelszone nog steeds op zich laat wachten, hoewel deze al in 1997 tijdens de Conferentie van Malta (Barcelona II) is aangekondigd en zowel het Europees Parlement als het Comité er meermaals bij de Europese Commissie op hebben aangedrongen daar eindelijk werk van te maken. Het wijst erop dat in een dergelijke studie vijf belangrijke thema's moeten worden behandeld, nl. de demografische ontwikkeling in de mediterrane derde landen, de arbeidsmigratie binnen de regio, het globaliseringsproces, de afnemende financiële middelen en de milieuproblematiek.

    1.38

    De Europese lokale en regionale overheden hebben onderhand voldoende kennis en kunde in huis om op gespecialiseerde terreinen efficiënte partnerships, uitwisselingen en samenwerkingsprojecten op te zetten en om een adequaat beleid voor de opvang en integratie van migranten uit mediterrane derde landen tot stand te helpen brengen. Het MEDA-programma geeft hun echter niet de mogelijkheid om hun steentje aan het Euro-mediterrane partnerschap bij te dragen.

    1.39

    Er is nog steeds geen enkele vorm van coördinatie tussen MEDA en Interreg, hoewel het Comité erop heeft aangedrongen in MEDA II een hoofdstuk over gedecentraliseerde samenwerking op te nemen - een oproep waar het Europees Parlement zich in de aanloop naar de Conferentie van Valencia bij heeft aangesloten.

    Gedecentraliseerde samenwerking: toegevoegde waarde van de lokale en regionale overheden

    1.40

    Het Comité wil de mediterrane partnerlanden mee laten profiteren van de ervaring die zijn leden hebben opgedaan via hun contacten met vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden in de kandidaat lidstaten.

    1.41

    Het is van oordeel dat gedecentraliseerde samenwerking het best op het niveau van de lokale regionale overheden kan worden georganiseerd.

    1.42

    Het wijst er in dit verband op dat de lokale en regionale overheden vooral op de volgende terreinen een nuttige bijdrage kunnen leveren:

    ruimtelijke ordening

    stedelijk management

    landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling

    milieu, grondstoffenbeheer en natuurrampenpreventie

    „infraregionale” aspecten van de vervoers- en energieproblematiek

    MKB-beleid

    werkgelegenheidsbeleid

    cultuur en sport

    instandhouding en gebruik van het erfgoed

    buurtvoorzieningen van sociale aard

    onderwijs en opleiding

    gezondheidszorg

    opvang en integratie van migranten.

    1.43

    Door het gebrek aan coördinatie tussen MEDA II en Interreg III waren bij de samenwerkingsprojecten in het kader van Interreg III nauwelijks lokale en regionale overheden uit de landen ten zuiden van de Middellandse Zee betrokken — een gevolg van het feit dat deze geen Europese cofinanciering konden krijgen.

    1.44

    Daardoor heeft de Unie de kans gemist om, voortbouwend op de reeds bestaande contacten tussen lokale en regionale overheden aan beide zijden van de Middellandse Zee, de lokale en regionale overheden in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee de Europese „cultuur” van het uitwisselen van ervaringen en best practices bij te brengen, wat het Proces van Barcelona beslist ten goede zou zijn gekomen.

    1.45

    Daarom moet de Unie beslist vóór 2006 met een initiatief komen om de lokale en regionale overheden in de lidstaten en in de mediterrane partnerlanden de kans te geven om, vanuit hun ervaring met lokale „governance” en via hun onderlinge contacten, een bijdrage te leveren aan de realisatie van de strategische en macro-economische doelstellingen van het MEDA-programma (het bilaterale onderdeel van MEDA).

    1.46

    Dit moet na 2006 resulteren in een specifiek financieel instrument ten behoeve van de gedecentraliseerde samenwerking tussen de lokale en regionale overheden aan beide zijden van de Middellandse Zee. Wil dit nieuwe instrument werkelijk zoden aan de dijk zetten (wat in ieder geval de bedoeling is en duidelijk tot uiting zou kunnen worden gebracht door het de naam „Med PLUS” te geven), dan moeten er voldoende middelen voor worden uitgetrokken.

    1.47

    De bedoeling is niet om via dit nieuwe instrument uitwisselingen van ervaringen te financieren, maar wel projecten op te zetten waar de bevolking concreet iets aan heeft (de samenwerking is er tenslotte in de eerste plaats op gericht de bevólking vooruit te helpen). Verder moet het de mogelijkheid bieden om voort te bouwen op de — alle kritiek ten spijt — positieve ervaringen die zijn opgedaan in het kader van de diverse „Med”-programma's; deze hebben namelijk een netwerk van onderlinge contacten en tal van concrete samenwerkingsprojecten tussen instellingen, overheden, ngo's en andere maatschappelijke organisaties opgeleverd. Voor de financiering van een en ander moet, behalve op het eigen budget, ook een beroep kunnen worden gedaan op de EIB-Faciliteit voor Euro-Mediterrane Investeringen en Partnerschap (FEMIP) en op de Euro-Mediterrane Investeringsbank als die er zou komen.

    1.48

    Lokale en regionale overheden kunnen initiatieven nemen die buiten het traditionele patroon van de interstatelijke samenwerking vallen. Gedecentraliseerde samenwerking tussen lokale en regionale overheden is dan ook hét middel bij uitstek om echt spijkers met koppen te slaan in het nabuurschapsbeleid dat de Europese Commissie voor ogen staat. Gelet op de beperkingen van de traditionele ontwikkelingsmodellen is het beter de kaart van de interstedelijke relaties uit te spelen en langs díe weg te proberen om ontwikkelingsprojecten met een tastbare impact op te zetten en zowel in stedelijke als in plattelandsgebieden een duurzaam ontwikkelingsproces op gang te brengen.

    1.49

    Er moet dringend meer aandacht komen voor de kwaliteit van het lokaal en regionaal bestuur en voor zaken als preventieve gezondheidszorg, sociale preventie, natuurrampen en veiligheid in het vervoer. Belangrijk is dat daarbij wordt uitgegaan van een langetermijnvisie en rekening wordt gehouden met de specifieke risico's die de ligging van de mediterrane partnerlanden — aan de rand van een kwetsbare binnenzee — met zich meebrengt. Zo wordt op het vlak van duurzame ontwikkeling goed werk geleverd door het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van de Mediterrane Regio's (IRMEDD) (12), dat niet alleen onderzoek doet maar ook de diverse initiatieven op dit vlak en de uitwisseling van informatie tussen de landen ten noorden en die ten zuiden van de Middellandse Zee coördineert.

    1.50

    Uit efficiëntie-overwegingen is het beter dat de selectie van concrete projecten niet aan de centrale overheid alléén wordt overgelaten, maar dat ook de meer functionele bestuursniveaus, d.w.z. de lokale en regionale overheden, en hun netwerken van onderzoeksinstituten en stichtingen hierbij worden betrokken en zelfs een beslissende stem krijgen. Zo wordt er op het vlak van de veiligheid van de scheepvaart bijvoorbeeld nauw samengewerkt tussen de Fondazione Livorno Euro Mediterraneo (LEM) en diverse andere instanties (13), met als doel alle betrokkenen in het hele Middellandse-Zeegebied te doordringen van het belang van een veilige scheepvaart.

    1.51

    Het Interreg III-programma laat duidelijk zien dat er mogelijkheden te over zijn voor samenwerking tussen de lokale en regionale overheden ten noorden en ten zuiden van de Middellandse Zee. Zo zijn er bij meer dan 60 % van de projecten in het kader van het programma „Interreg III B Medoc” ook regio's van buiten het Medoc-gebied betrokken. Het aantal partners uit het gebied ten zuiden van de Middellandse Zee zou zelfs nog een stuk hoger liggen als deze regio's Europese cofinanciering zouden kunnen krijgen (14).

    1.52

    Het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat de Europese Commissie heeft besloten een modelproject ter bevordering van de interstedelijke samenwerking binnen de Euro-mediterrane regio, Med ACT, op te zetten. Het hoopt dat dit project uiteindelijk een nieuw MEDA-programma ter bevordering van de samenwerking tussen de lokale overheden binnen de Euro-mediterrane regio zal opleveren.

    1.53

    De afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat de lokale overheden hun rol van „drijvende kracht” achter de Euro-mediterrane gedecentraliseerde samenwerking zeer serieus nemen. Dit wordt overigens ook in een nota van de Europese Commissie van januari 2000 erkend.

    1.54

    Vele lidstaten erkennen deze cruciale rol van de lokale overheden, maar het ontbreekt vooralsnog aan een duidelijke en uniforme regeling op EU-niveau. Men dient overigens duidelijk aan te geven dat de mediterrane partners geen, of althans niet uitsluitend, functionarissen van de centrale overheid mogen zijn, maar door de lokale bevolking gekozen decentrale overheden dienen te zijn.

    2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

    2.1

    Het Comité wijst erop dat lokale en regionale overheden, zowel ten noorden als ten zuiden van de Middellandse Zee, een functionele, politieke en territoriale tussenschakel tussen centrale overheid en maatschappelijk middenveld vormen.

    2.2

    Het betreurt dat van de in de Verklaring van Barcelona in het vooruitzicht gestelde bijeenkomsten van vertegenwoordigers van regionale overheden tot op heden niets terecht is gekomen, ondanks zijn herhaalde oproepen om daar eindelijk eens werk van te maken (zie doc. CDR 125/1997, CDR 40/2000, CDR 123/2000, CDR 173/2003 en CDR 357/2003) en ondanks de herhaalde verklaringen van de ministers (van de Conferentie van Stuttgart - Barcelona III - in 1999 tot de Conferentie van Napels - Barcelona VI - in 2003).

    2.3

    Het dringt er bij de EU-instanties op aan om, in het kader van het nieuwe nabuurschapsbeleid en conform de aanbevelingen in het „Witboek inzake de Europese governance” (COM(2001) 428 def.), ook de lokale en regionale overheden een stem in het kapittel te geven, met name bij het vastleggen van de doelstellingen, criteria en termijnen van de diverse actieprogramma's.

    2.4

    Het pleit ervoor om in het kader van het Proces van Barcelona een forum of orgaan in het leven te roepen om vertegenwoordigers van de decentrale overheden (gemeenten, provincies en regio's) uit de EU-lidstaten en uit de mediterrane derde landen de kans te geven elkaar te ontmoeten.

    2.5

    Het stelt voor dat dit orgaan zich met concrete problemen bezighoudt en als doorgeefluik voor informatie over allerlei met de Euro-mediterrane gedecentraliseerde samenwerking samenhangende onderwerpen fungeert (b.v. thema's als opleiding, projectbeheer, culturele uitwisseling, communicatie, gevaar voor natuurrampen, duurzame ontwikkeling, enz.).

    2.6

    Het dringt er bij de Europese Commissie op aan om, mede in het licht van haar nieuwe nabuurschapsstrategie, het MEDA- en het Interreg-programma zo spoedig mogelijk met elkaar te coördineren. In dit verband vestigt het de aandacht op het kleinschalige maar bijzonder succesvolle „Med ACT”-project ter bevordering van de samenwerking tussen steden ten noorden en ten zuiden van de Middellandse Zee (waaraan o.m. Bordeaux, Rome, Brussel-Hoofdstad, Tunis, Sfax en Casablanca hebben deelgenomen).

    2.7

    In de verwachting dat er, als MEDA en Interreg met elkaar worden gecoördineerd, nog vóór 2006 samenwerkingsprojecten tussen EU-regio's en regio's in mediterrane derde landen zullen worden opgezet, pleit het ervoor om een specifiek communautair initiatief ter bevordering van de interculturele dialoog in het Middellandse-Zeegebied in te voeren.

    2.8

    Het pleit ervoor om bij wijze van experiment een instrument ter bevordering van de Euro-mediterrane samenwerking op subnationaal niveau, „Med PLUS”, in te voeren en daarbij ook de ultraperifere regio's in de omgeving van de Euro-mediterrane regio te betrekken. Het wenst ook te worden geraadpleegd over de vormgeving van het nieuwe „nabuurschapsinstrument” dat vanaf 2006 in het kader van het Euro-mediterrane partnerschap operationeel zal worden en waaraan het als dé specialist bij uitstek op het gebied van lokale governance zijn steentje wil bijdragen. Verder dringt het erop aan dat ook gebruik wordt gemaakt van de ervaringen van instanties als het Congres van de Europese Lokale en Regionale overheden van de Raad van Europa en van het netwerk van nationale en internationale verenigingen van lokale en regionale overheden (VRE, REGR, CPMRE, FMCU, WEG, REVES, Eurocities en Arco Latino / Arc Llatí / Arc Latin) (15) en van de ervaringen die de Europese lokale en regionale overheden bij hun onderlinge contacten en hun contacten met lokale en regionale overheden in de kandidaat-lidstaten hebben opgedaan. In dit verband zij erop gewezen dat momenteel in opdracht van het Comité een studie over de gedecentraliseerde samenwerking in het kader van het Euro-mediterrane partnerschap wordt opgesteld.

    2.9

    Het Comité wijst erop dat de gedecentraliseerde samenwerking in de Euro-mediterrane regio momenteel gestalte krijgt via een overvloed aan kleine programma's en projecten. Aan deze versnippering moet een einde worden gemaakt.

    2.10

    Daarom dringt het Comité er bij de Europese Commissie op aan van deze problematiek een speciaal aandachtspunt te maken en de diverse initiatieven binnen één DG te coördineren en te centraliseren.

    2.11

    Het Comité pleit ervoor om het budget ten behoeve van de gedecentraliseerde samenwerking door de Europese Commissie en de Europese lokale en regionale overheden samen te laten beheren, naar het voorbeeld van de regeling die in de periode 1986-1992 in het kader van de „geïntegreerde mediterrane programma's” werd toegepast. Het is van oordeel dat de lokale en regionale overheden beter dan wie ook in staat zijn de dialoog en de samenwerking met de mediterrane derde landen een nieuwe impuls te geven, omdat zij zich minder van macro-economische en geostrategische aspecten hoeven aan te trekken.

    2.12

    Het Comité beveelt de Europese Commissie aan om een vergelijkende studie over de subnationale bestuursstructuur in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, en over de bestuurlijke hervormingen die daar momenteel worden doorgevoerd, op te stellen om een beter inzicht te krijgen in de functies en bevoegdheden van de subnationale bestuursorganen in deze landen. Aangezien er nog nooit een gedetailleerde analyse van de subnationale bestuursorganen en de ontwikkeling van de subnationale bestuursstructuur in de mediterrane derde landen is opgesteld, sluit het Comité zich aan bij de oproep van het Europees Parlement aan het adres van de Europese Commissie om „verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang inzake institutionele hervormingen in de begunstigde landen”.

    2.13

    Het Comité is van oordeel dat gedecentraliseerde samenwerking de lokale en regionale democratie in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee ten goede zal komen, de institutionele positie van de lokale en regionale overheden ten opzichte van de centrale overheid en de gedeconcentreerde overheidsorganen (16) zal versterken en de legitimiteit van de lokale en regionale overheden in de ogen van de burgers zal vergroten.

    2.14

    Het Comité dringt er derhalve op aan het hervormings- en decentralisatieproces in deze landen, dat van de lokale en regionale overheden volwaardige actoren in het institutionele bestel moet maken, te ondersteunen en erop toe te zien dat bij de gedecentraliseerde samenwerking met deze landen niet zozeer met gedeconcentreerde overheden of ambtenaren van de centrale overheid als wel met gekozen lokale of regionale overheden wordt samengewerkt.

    2.15

    Het wijst erop dat er een nieuwe rechtsgrond voor de ondersteuning van twinning-projecten, hét partnerschapsinstrument bij uitstek, moet komen. Het verwijst in dit verband naar de conclusies van de Euro-mediterrane bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken van 26 en 27 mei 2003 (Kreta), waarin staat te lezen dat „gedecentraliseerde samenwerkingsprojecten van lokale en regionale overheden en twinning-projecten van steden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de dialoog tussen culturen en civilisaties en dat het daarom een goede zaak zou zijn de lokale en regionale overheden nauwer bij dit essentiële onderdeel van de Euro-mediterrane strategie te betrekken”.

    2.16

    Het dringt erop aan dat na de instelling van de geplande vrijhandelszone alle landen hun specifieke (geografische, natuurlijke…) troeven trachten uit te spelen — uitgaande van de beginselen inzake duurzame ontwikkeling — zodat er in de toekomstige handelsrelaties tussen de verschillende delen van de regio (noord-zuid, zuid-noord en zuid-zuid) een zekere complementariteit ontstaat.

    2.17

    Het dringt er nogmaals op aan dat een studie over de sociaal-economische impact en het milieu-effect van de voor 2010 geplande vrijhandelszone wordt opgesteld.

    2.18

    Het is van oordeel dat in het door de Unie op te zetten immigratiebeleid sociale insluiting en culturele integratie centraal dienen te staan, want immigranten uit de mediterrane derde landen vormen een natuurlijke „brug” tussen de Unie en haar mediterrane partners en zijn bijgevolg van cruciaal belang voor het goede verloop en het welslagen van samenwerkingsinitiatieven.

    2.19

    Het stelt voor dat de Unie het jaar 2008 uitroept tot „Jaar van het nabuurschap” en dat de lokale en regionale overheden ter gelegenheid van dit themajaar samen met ngo's, maatschappelijke organisaties en individuele burgers uit de Unie en uit de buurlanden zelf een reeks evenementen organiseren om de bevolking kennis te laten maken met het culturele en economische leven in de Unie en haar buurlanden. Daarbij valt vooral te denken aan evenementen waarmee een breed publiek kan worden bereikt, zoals tentoonstellingen en thematische conferenties.

    2.20

    Het Comité steunt de initiatieven van lokale en regionale organisaties, zoals het „Institut des Régions Méditerranéennes pour le Développement Durable” in Montpellier, de „Fondazione Livorno Euro Mediterraneo” in Livorno, de „Fondación de las Tres Culturas del Mediterraneo” in Sevilla, de „Fondazione Laboratorio Mediterraneo” in Napels, het „Istitut Català de la Mediterrània” in Barcelona, het „Institut de la Méditerranée” in Marseille, het „Istituto Mediterraneo de Estudios Europeos” in Valencia, het Medcities-netwerk (waarvan het secretariaat in Barcelona is gevestigd), enz. Het dringt erop aan dat deze instituten hun rol van onderzoeks- en documentatiecentrum en van „cultureel ambassadeur” van het Middellandse-Zeegebied blijven spelen en ook deelnemen aan de initiatieven van de binnenkort op te richten Euro-Mediterrane Stichting.

    Brussel, 21 april 2004.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    Peter STRAUB


    (1)  PB C 126 van 29.4.1996, blz. 12.

    (2)  PB C 64 van 27.2.1998, blz. 59.

    (3)  PB C 156 van 6.6.2000, blz. 47.

    (4)  PB C 22 van 24.1.2001, blz. 7.

    (5)  PB C 23 van 27.1.2004, blz. 36.

    (6)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 77.

    (7)  Zie T. Schumacher, Programma Mediterraneo, Instituto Universitario Europeo di Fiesole, Livorno, 31 oktober 2003.

    (8)  Euromed Report nr. 68, 2 december 2003

    (9)  Het gaat hier om een indicatieve datum. Zo is de toetreding van Tunesië tot de Euro-mediterrane vrijhandelszone al voor 2008 gepland, die van Libanon pas voor 2014 en die van Algerije en Syrië voor nóg later.

    (10)  Evaluation of Economic Co-operation between the European Commission and Mediterranean Countries (12/1997), 951645.

    (11)  H. Abouyoub (ambassadeur van Marokko in Frankrijk), Le partenariat euro-méditerranéen – Travaux des tables rondes des Assises de la Méditerranée, Marseille, juli 2000.

    (12)  Het IRMEDD werd op 17 september 2002 door de Conferentie van Perifere en Maritieme Regio's opgericht en is sinds 19 december 2003 in Montpellier gevestigd.

    (13)  Met name de regio Toscane, de universiteit van Pisa, de Mediterrane commissie van de Conferentie van Perifere en Maritieme Regio's en het Italiaanse ministerie van Vervoer.

    (14)  Zie R. Favresse, Analyse des partenariats entre les pays de l'espace Medoc et les pays tiers méditerranéens au sain du programme Interreg III B MEDOC, Caisse des Dépôts et Consignations, november 2003.

    (15)  Vergadering van de Regio's van Europa, Raad van Europese Gemeenten en Regio's, Conferentie van Europese Perifere en Maritieme Regio's, Wereldfederatie van Verenigde Steden, Werkgemeenschap van Europese Grensgebieden, Europees Netwerk van Steden en Regio's van de Sociale Economie.

    (16)  Zo hebben de meeste landen ten zuiden van de Middellandse Zee een bovenlokaal bestuursniveau (de zgn. „wilayas”) dat als verlengstuk van de centrale overheid fungeert.


    Top