Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AR0100

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Handel en ontwikkeling: hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten"

PB C 23 van 27.1.2004, p. 8–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52003AR0100

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Handel en ontwikkeling: hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten"

Publicatieblad Nr. C 023 van 27/01/2004 blz. 0008 - 0013


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Handel en ontwikkeling: hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten"

(2004/C 23/02)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gelet op de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Handel en ontwikkeling: hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten [COM(2002) 513 def.];

gelet op het besluit van de Europese Commissie van 11 februari 2003 om het CvdR overeenkomstig art. 265, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap hierover te raadplegen, en de op dezelfde datum verstuurde brief van mevrouw De palacio, vice-voorzitster van de Europese Commissie, aan de heer Bore, voorzitter van het Comité van de Regio's, waarin mededeling wordt gedaan van het besluit om het CvdR o.g.v. het in 2001 gesloten samenwerkingsprotocol over dit onderwerp te raadplegen;

gelet op het Protocol betreffende de wijze van samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio's, dat op 20 september 2001 door beide voorzitters is ondertekend (DI CDR 81/2001 rev.);

gelet op het besluit van zijn bureau van 9 oktober 2002 om de commissie "Externe Betrekkingen" te belasten met het opstellen van een advies over dit onderwerp (punt 7 b van de agenda, 2002/DEV/5);

gelet op de artikelen 177 en 178 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

gelet op de op 23 juni 2000 in Cotonou ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds;

gelet op de Gezamenlijke verklaring van de Commissie en de Raad over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap van 10 november 2000;

gelet op de conclusies van de vierde conferentie van WTO-ministers in Doha in november 2001;

gelet op de conclusies van de in maart 2002 in Monterrey gehouden Conferentie over ontwikkelingsfinanciering en de conclusies van de in september 2002 in Johannesburg gehouden Conferentie over duurzame ontwikkeling;

gelet op de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap [COM(2000) 212 def.];

gelet op de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling [COM(2002) 82 def.];

gelet op het Verslag van het Europees Parlement over capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden [A5-0066/2003 - 2002/2157(INI)];

gelet op het advies van het Comité van de Regio's over Voortzetting van de WTO-onderhandelingen (CDR 181/2002 fin)(1);

gelet op zijn op 23 mei 2003 door de commissie "Externe Betrekkingen" goedgekeurde ontwerpadvies [CDR 100/2003 rev.; rapporteur: de heer Watson, lid van de Sefton Metropolitan District Council (UK/EVP)];

overwegende dat:

1) de integratie van de ontwikkelingslanden - en met name de minst ontwikkelde landen - in de wereldeconomie een noodzakelijke voorwaarde is voor hun groei en duurzame economische en sociale ontwikkeling;

2) het beleid van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking gericht is op bevordering van de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden, in het bijzonder van de armste ontwikkelingslanden, en op de bevordering van de harmonische en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie;

3) regionale integratie en samenwerking bijdragen tot de opneming van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en op doorslaggevende wijze de consolidering van vrede en conflictpreventie bevorderen,

heeft tijdens zijn 51e zitting op 9 oktober 2003 het volgende advies goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 1 januari 1995 is de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in de plaats gekomen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) als belangrijkste forum voor multilaterale handelsbetrekkingen. Het besluit tot oprichting van de WTO is genomen in Marrakech in 1994, en was het resultaat van bijna acht jaar multilateraal handelsoverleg in het kader van de Uruguay-ronde van de GATT.

1.2. Na de belangrijke toetreding van China in december 2001 zijn nu 144 landen lid van de WTO; samen zijn deze landen goed voor ruim 90 % van de internationale goederenstromen.

1.3. Sinds de geruchtmakende mislukking van de Derde Ministersconferentie in het kader van de WTO te Seattle in november 1999, waarbij fel werd geprotesteerd tegen de "globalisering" en het functioneren van de WTO, hebben een aantal belangrijke conferenties plaatsgevonden die tot doel hadden een aanvaardbaar gemeenschappelijk kader voor wereldwijde handelsbetrekkingen vast te stellen, waarbij de beginselen van duurzame ontwikkeling in acht worden genomen en aandacht wordt geschonken aan de speciale behoeften van de 49 minst ontwikkelde landen (MOL's):

- De vierde bijeenkomst van WTO-ministers te Doha in november 2001, waar de ontwikkelingsagenda van Doha van start is gegaan; deze bijeenkomst introduceerde een nieuwe aanpak die is gebaseerd op het streven naar ontwikkeling en het belang van capaciteitsopbouw om landen te helpen effectief aan handelsbesprekingen deel te nemen. De Doha-ronde, die de opvolger is van de Uruguay-ronde (1985-1997), loopt ten einde op 1 januari 2005;

- De VN-conferentie over ontwikkelingsfinanciering in Monterrey (Mexico) van maart 2002, waar werd gewezen op de noodzaak om handelsbelemmeringen aan de aanbodzijde weg te nemen en te zorgen voor een betrouwbare financiering van bijstand en capaciteitsopbouw op het gebied van handel;

- De Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in augustus en september 2002, waar werd afgesproken dat het handelsbeleid, het ontwikkelingsbeleid en het milieubeleid elkaar onderling dienen te ondersteunen.

1.4. De Europese Unie heeft actief deelgenomen aan deze conferenties van de WTO en de VN en aan andere onderhandelingen over handel en ontwikkeling:

- De Eurocommissaris voor handel, Lamy, heeft sterk geijverd voor een omvattende nieuwe onderhandelingsronde (de ontwikkelingsagenda van Doha) en heeft de WTO gesteund in haar streven om de handelsregels uit te breiden en deze door middel van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) tevens te laten gelden voor dienstverlening;

- De EU neemt deel aan een voortdurende en politiek uiterst controversiële discussie over de noodzaak tot hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en werkt momenteel aan haar onderhandelingspositie binnen de WTO ten aanzien van de landbouw (de heer Bocklet, onderminister van federale en Europese aangelegenheden van de deelstaat Beieren, heeft hierover een tijdens de zitting van 9 april 2003 goedgekeurd advies opgesteld);

- De EU heeft onder de naam "Alles behalve wapens" een initiatief gelanceerd ter bevordering van de belastingvrije invoer door de geïndustrialiseerde landen van alle landbouwproducten uit de armste landen van de wereld (de minst ontwikkelde landen ofte wel (mol's), waarvan er thans 49 zijn);

- De Europese Commissie is in april 2000 gekomen met een Mededeling over "Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap"(2), waarin de nadruk wordt gelegd op de noodzaak om ontwikkelingslanden te helpen bij de opbouw van capaciteit, zodat ze op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan handelsbesprekingen, en om steun te verlenen bij beleidshervormingen ter bevordering van handel en buitenlandse investeringen (bijv. het formuleren van een gezond macro-economisch beleid en steun voor participatie van de particuliere sector).

1.5. Enerzijds is in het communautair beleid de nadruk gelegd op economische ontwikkeling, handel en concurrentie en de liberalisering daarvan, anderzijds is het accent gelegd op het ruimere begrip "duurzame ontwikkeling", namelijk de integratie van de drie pijlers "economische ontwikkeling", "sociale ontwikkeling" (waartoe ook vraagstukken op het gebied van gezondheid, gelijkheid en rechten van werknemers behoren) en "milieubescherming". Soms wordt hieraan nog een vierde pijler - culturele ontwikkeling of culturele identiteit - toegevoegd. Andere belangrijke beginselen van duurzame ontwikkeling zijn "futuriteit", oftewel gelijke behandeling van de verschillende generaties (wat wil zeggen dat de huidige generatie niet mag worden bevoordeeld ten opzichte van toekomstige generaties door een eenzijdige gerichtheid op korte-termijnvoordelen), en "globaliteit" (wat inhoudt dat moet worden gekeken naar de gevolgen die maatregelen op langere termijn zullen hebben voor het milieu op mondiaal niveau).

1.6. De EU heeft, met name in de Mededeling van de Commissie "Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling"(3), erkend dat deze twee aspecten moeten "samenhangen" en "synergetisch" moeten zijn. Er is naar gestreefd om het communautair beleid op belangrijke terreinen (bijv. landbouw, visserij, handel, energie, vervoer en industrie) meer in overeenstemming te brengen met de beginselen van duurzame ontwikkeling.

2. Standpunten van het Comité van de Regio's

Het Comité van de Regio's

2.1. erkent dat de relatie tussen uitbreiding van de handel, economische ontwikkeling en vermindering van armoede uiterst complex is;

2.2. is van mening dat liberalisering van de handel zowel in heden als verleden over het algemeen een positieve bijdrage levert of heeft geleverd tot investeringen en economische ontwikkeling;

2.3. is echter van oordeel dat het verband met vermindering van armoede minder duidelijk is, aangezien vermindering van armoede afhangt van een samenspel van andere factoren (binnenlands politieke en institutionele; zo kan een opwaartse spiraal van handel en economische groei binnen een samenleving leiden tot een absolute vermindering van armoede, maar in ontwikkelingslanden tot gevolg hebben dat de ongelijke verdeling van welvaart en inkomen toeneemt;

2.4. schaart zich volledig achter de versterkte nadruk die in de ontwikkelingsagenda van Doha wordt gelegd op het verband tussen handel, ontwikkeling, vermindering van armoede en capaciteitsopbouw.

Liberalisering van handel: een positief model

Het Comité van de Regio's

2.5. is van opvatting dat moet worden voldaan aan een aantal belangrijke voorwaarden om van geliberaliseerde handel een positieve factor te maken; in de Mededeling van de Commissie wordt aan deze voorwaarden over het algemeen voldoende aandacht besteed, maar op sommige zou meer nadruk moeten worden gelegd;

2.6. meent dat er uiteindelijk een goed evenwicht nodig is tussen enerzijds het streven naar handel, investeringen en economische groei als onderdeel van een agenda voor liberalisering en mondialisering - die zonder meer kan zorgen voor een aanzienlijke stijging van de welvaart in minder ontwikkelde landen - en anderzijds de inachtneming van de beginselen van duurzame ontwikkeling, de behoefte aan doorzichtige eerlijke handelsvoorwaarden en een grotere bewustwording bij de rijke industrielanden van de nijpende problemen waarmee minder ontwikkelde landen bij handelsbesprekingen te kampen hebben. Deze problemen worden veroorzaakt door een al te grote afhankelijkheid van een beperkt aantal industriële en landbouwproducten die zeer gevoelig zijn voor fluctuaties op de markt, en door onvoldoende mogelijkheden om op basis van gelijkwaardigheid deel te nemen aan complexe onderhandelingen;

2.7. betreurt dat dit evenwicht momenteel niet bestaat, aangezien:

- ondanks de recente Wereldtop over duurzame ontwikkeling, die tot doel had de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming) te integreren, door overheid en bedrijven voorrang wordt gegeven aan het beginsel van economische ontwikkeling - waaronder handel - boven de overige twee beginselen;

- de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die een hoofdrol speelt bij het vaststellen van een wettelijk kader voor handelsbetrekkingen, ijvert voor een strakke agenda voor economische liberalisering en te weinig aandacht schenkt aan sociale ontwikkeling (vraagstukken op het gebied van gezondheid, arbeidsomstandigheden, gelijkheid en armoede), aan milieubescherming en aan wat volgens sommigen de vierde pijler van duurzame ontwikkeling vormt, namelijk culturele identiteit. Dit hardnekkig nastreven van één aspect van duurzame ontwikkeling zou geen probleem zijn als de WTO functioneerde binnen een overkoepelend raamwerk van instellingen en normen waarmee een evenwicht zou kunnen worden bereikt tussen de rivaliserende pijlers. Een dergelijk raamwerk bestaat echter niet - zelfs niet op het niveau van de Verenigde Naties - zodat de WTO grotendeels autonoom kan handelen, terwijl soortgelijke internationale milieubeschermingsorganisaties (zoals de United Nations Environment Programme en de commissie voor Duurzame Ontwikkeling) niet beschikken over instrumenten voor geschillenbeslechting en over handhavingsbevoegdheden;

- de rijkere industrielanden bepaald geen haast hebben gemaakt met de door hen toegezegde verlaging van invoerrechten en exportsubsidies; als gevolg van deze oneerlijke handelsregels lopen arme landen per dag naar schatting bijna 2 miljard USD mis, ongeveer 14 maal het bedrag dat zij aan hulp ontvangen(4);

- de ontwikkelde landen tot dusver niet het belang hebben ingezien van een meer gelijkwaardige positie van ontwikkelingslanden bij handelsbesprekingen, die zou kunnen worden bereikt door enerzijds te erkennen dat armere landen niet beschikken over de mogelijkheden om partij te bieden aan de veel beter uitgeruste onderhandelaars uit de geïndustrialiseerde landen, en door anderzijds steun te verlenen bij het ontwikkelen van deze mogelijkheden. Zo'n 30 landen die lid zijn van de WTO, kunnen zich geen kantoor in Genève - waar de organisatie zetelt - veroorloven, en weinig ontwikkelingslanden kunnen genoeg afgevaardigden sturen naar de 40 tot 50 belangrijke handelsbijeenkomsten die wekelijks in Genève plaatsvinden(5).

Verbeterde markttoegang

Het Comité van de Regio's

2.8. is ingenomen met het feit dat de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de vermindering van handelsbelemmeringen in zowel de geïndustrialiseerde als de ontwikkelingslanden, en bij de uitbreiding van de multilaterale regelingen tot gebieden als intellectuele-eigendomsrechten, landbouw, textiel en kleding;

2.9. is zich er echter van bewust dat ontwikkelingslanden nog steeds te maken hebben met grote belemmeringen bij hun export naar zowel geïndustrialiseerde als andere ontwikkelingslanden, en dat verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten van cruciaal belang is voor de vermindering van armoede. In landen met hoge inkomens zijn de gemiddelde invoerrechten op landbouwproducten echter meer dan tweemaal zo hoog als die op industrieproducten, terwijl de invoerrechten in ontwikkelingslanden nog steeds bijna tweemaal zo hoog zijn als in geïndustrialiseerde landen;

2.10. is bezorgd dat ondanks de sinds de Uruguay-ronde geboekte vooruitgang de landbouwsteun in de vorm van subsidies in geïndustrialiseerde landen zeer aanzienlijk blijft, en in 2000 327 miljard USD bedroeg(6);

2.11. steunt het communautaire stelsel van algemene preferenties voor de bevordering van export door ontwikkelingslanden en van andere concessies aan de minst ontwikkelde landen, zoals het initiatief "Alles behalve wapens";

2.12. erkent dat het afsluiten van vrijhandelsakkoorden en de daaruit voortvloeiende vermindering (of afschaffing) van heffingen kan leiden tot een problematische daling van de overheidsinkomsten in ontwikkelingslanden. In veel landen vormen invoerrechten immers een belangrijke inkomstenbron voor de overheid (in 1999 bijvoorbeeld 32 % in Papoea Nieuw-Guinea en 77 % in Guinee); er is overgangssteun nodig om de gevolgen van dergelijke inkomstendalingen op te vangen;

2.13. erkent de problemen waarmee de EU te kampen heeft bij haar plannen voor hervorming van het GLB: het is immers moeilijk om een evenwicht te vinden tussen de strijdige doelstellingen van enerzijds het afbouwen van tarifaire belemmeringen voor landbouwproducten - met name van exportsubsidies - en anderzijds de bescherming van het "communautaire landbouwmodel", die gepaard gaat met interne steunmaatregelen voor behoud van biodiversiteit, bevordering van plattelandsontwikkeling en bescherming van dieren en consumenten (en uiteraard de inkomsten van boeren);

2.14. is echter bezorgd dat de argumenten die naar voren worden gebracht voor ondersteuning van de integriteit van het communautaire landbouwmodel en voor verwerping van tarifaire beperkingen die verder gaan dan de beperkingen die reeds zijn overeengekomen in het kader van het initiatief "Alles behalve wapens" - wat in het advies van de heer Bocklet over de "Onderhandelingspositie op landbouwgebied met het oog op de volgende WTO-onderhandelingsronde" overtuigend wordt bepleit - een belemmering zullen vormen voor verdere vooruitgang bij de liberalisering van de handel. De gegronde bezorgdheid die wordt geuit in het advies van de heer Bocklet zou immers kunnen worden aangegrepen door degenen die belang hebben bij handhaving van de status quo en zich verzetten tegen alle billijke hervormingen op dit terrein.

Versterking van de institutionele capaciteit

Het Comité van de Regio's

2.15. is zeer ingenomen met de nadruk die in de Mededeling wordt gelegd op versterking van de institutionele capaciteit in ontwikkelingslanden, waardoor deze in staat worden gesteld de handel optimaal te benutten;

2.16. erkent dat ontwikkelingslanden te kampen hebben met de meest uiteenlopende capaciteitsproblemen, die moeten worden aangepakt door een combinatie van officiële ontwikkelingshulp (ODA), investeringen en hervormingen. Voorbeelden van deze problemen zijn:

- een beleid dat investeringen en ondernemerschap ontmoedigt,

- een onderontwikkelde financiële sector,

- een ontoereikende fysieke infrastructuur (zoals verkeersverbindingen, openbare voorzieningen en telecommunicatie),

- een lage alfabetiseringsgraad en een laag onderwijspeil,

- geïnstitutionaliseerde corruptie,

- onrust onder de burgerbevolking;

2.17. erkent verder dat er een aantal onderling samenhangende problemen bestaan waarmee ontwikkelingslanden in de internationale handel te maken hebben, zoals:

- een buitensporig grote afhankelijkheid van een klein aantal industriële en landbouwproducten, waardoor ze uiterst kwetsbaar worden voor verslechterde handelsvoorwaarden en fluctuerende prijzen op de wereldmarkt,

- sterke concurrentie tussen een groot aantal kleine producenten,

- aanzienlijke handelsbelemmeringen, met name voor landbouwproducten en arbeidsintensieve producten;

2.18. wijst op de Mededeling van de Commissie van april over "Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap" (en op de Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie van 10 november 2000), waarin de voornaamste terreinen in kaart worden gebracht waarop de EU haar hulp voor de opbouw van handelscapaciteit moet concentreren. Bij deze hulp kunnen twee categorieën worden onderscheiden (die in de betreffende Mededeling echter niet expliciet als zodanig worden genoemd):

(i) hulp die specifiek is gericht op handelsbesprekingen (met inbegrip van hulp bij onderhandelingen over toetreding tot de WTO, bij multilateraal handelsoverleg en bij de tenuitvoerlegging van bestaande en toekomstige WTO-akkoorden);

(ii) meer algemene hulp bij de versterking van de economische, maatschappelijke en politieke instellingen en praktijken van het betreffende land, waaronder

- hulp bij beleidshervormingen en investeringen die nodig zijn om de economische efficiëntie te vergroten en een intensievere deelname aan de wereldeconomie te waarborgen,

- technische bijstand en hulp bij capaciteitsopbouw in gevallen waar een verband bestaat tussen handel en milieu (bijv. onderzoek naar milieueffecten),

- bevordering van een gezond macro-economisch, sectoraal en fiscaal beleid waardoor buitenlandse investeringen worden bevorderd,

- hulp bij de integratie van de particuliere sector in de economie,

- hulp bij de ontwikkeling van regionale markten en instellingen in de ontwikkelingslanden, met name door middel van de totstandbrenging, uitvoering en toepassing van bilaterale en regionale overeenkomsten met de EU. Regionale handelsovereenkomsten tussen ontwikkelingslanden kunnen zorgen voor "Zuid-Zuid-integratie", die de efficiëntie ten goede kan komen, de concurrentie kan vergroten, grotere schaalvoordelen kan opleveren en buitenlandse directe investeringen aantrekkelijker kan maken;

2.19. is het eens met de Commissie dat het noodzakelijk is om de handel zodanig in ontwikkelingsstrategieën te integreren dat wordt bijgedragen aan vermindering van armoede en aan duurzame ontwikkeling. Hiertoe moet worden gewaarborgd dat handelsvraagstukken worden opgenomen in strategiedocumenten voor armoedebestrijding en andere nationale ontwikkelingsstrategieën, conform de in Doha, Monterrey en Johannesburg overeengekomen aanpak;

2.20. wijst in dit verband op het enorme potentieel van toerisme - met name eco-toerisme - ter bevordering van positieve ontwikkelingen die zorgen voor lokale werkgelegenheid en voor verbetering van de infrastructuur, en die - bij een zorgvuldige aanpak - het milieu en lokale culturen ontziet;

2.21. steunt het Commissievoorstel om de communautaire steun te concentreren op

- hulp bij de toetreding tot de WTO, voornamelijk door middel van opleidingsprogramma's,

- hulp bij de tenuitvoerlegging van WTO-akkoorden, speciaal met het oog op de ontwikkeling van relevante institutionele en wetgevingskaders,

- steun bij ingrijpende beleidshervormingen, waaronder de hervorming van de douane-administratie (zoals vereenvoudiging van invoer- en uitvoerdocumenten en -procedures). Er moet worden gewaarborgd dat regelgeving en handhavingsinstrumenten (bijv. overeenkomsten op het gebied van gezondheid en arbeidsnormen en op sanitair en fytosanitair gebied) voldoen aan internationale normen; er moet worden toegezien op de tenuitvoerlegging en handhaving van toereikende wetgeving op het gebied van intellectueel eigendom;

2.22. is het eens met het verslag van het Europees Parlement(7) dat

"een al dan niet wederkerig recht van toegang van de armste landen tot de markten van de ontwikkelde landen totaal ontoereikend is om een reële ontwikkeling van de handelsstromen te garanderen, indien daarnaast ook niet de capaciteit van deze landen wordt versterkt om hun industrie en hun landbouw te ontwikkelen, de in de importlanden geldende certificatie- en normalisatienormen - met name op sanitair en fytosanitair gebied - na te leven, en de handelscircuits te kennen";

2.23. wijst de Commissie op de belangrijke rol die lokale en regionale overheden door middel van internationale samenwerkingsverbanden tussen gemeenten en regio's kunnen spelen bij de capaciteitsopbouw; dank zij deze samenwerkingsverbanden - waaronder jumelages tussen steden en deelname aan internationale ontwikkelingssamenwerkingsprojecten, zoals de toekomstige "type 2 partnerships" (gelanceerd tijdens de in 2002 in Johannesburg gehouden Wereldtop over duurzame ontwikkeling) - kunnen lokale en regionale overheden in de EU hun vaardigheden en ervaring inzake het beheer van lokale economische ontwikkeling en handelsbetrekkingen overdragen op overheden in ontwikkelingslanden;

2.24. constateert in dit verband dat lokale en regionale overheden in de EU beschikken over aanzienlijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden (en bijgevolg over aanzienlijke vaardigheden en ervaring) op het gebied van beleidsvormen en diensten die van grote invloed zijn op economische activiteiten en handel. Het gaat hierbij o.m. om:

- strategische planning,

- infrastructuur en dienstverlening op het gebied van vervoer,

- beheer van economische ontwikkeling,

- het aanmoedigen en stimuleren van externe investeringen (waaronder toerisme),

- het ontwikkelen van economische partnerschappen tussen bedrijven en lokale overheden (waaronder initiatieven inzake cofinanciering door overheid en bedrijfsleven),

- het bevorderen en reguleren van lokale markten,

- onderwijs en het aanleren van vaardigheden en,

- aankoopbeleid (dat de mogelijkheid biedt om voorwaarden voor "eerlijke handel" vast te stellen);

2.25. dringt er bij de Commissie op aan om met name door middel van hogere overheidssubsidies, een klimaat te scheppen dat voor lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties (zoals NGO's, kerken, vakbonden en beroepsorganisaties) en bedrijven gunstig is om deel te nemen aan capaciteitsopbouw in minder ontwikkelde landen.

Brussel, 9 oktober 2003.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore

(1) PB C 192 van 12.8.2002, blz. 37.

(2) COM(2000) 212 def.

(3) COM(2002) 82 def.

(4) The Least Developed Countries Report, UNCTAD, 1999.

(5) World Development Report 2000/2001: Attacking Poverty, World Bank, 2001.

(6) World Bank, Global Economic Prospects 2002.

(7) A5-0066/2003 - 2002/2157 (INI).

Top