Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002XC0219(02)

    Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 45 van 19.2.2002, p. 3–5 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

    52002XC0219(02)

    Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. C 045 van 19/02/2002 blz. 0003 - 0005


    Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken

    (2002/C 45/03)

    (Voor de EER relevante tekst)

    INLEIDING

    1. Deze mededeling betreft geheime kartels tussen twee of meer concurrerende ondernemingen die erop gericht zijn de prijzen af te spreken, productie- of verkoopquota vast te stellen, markten te verdelen met inbegrip van offertevervalsing, of de invoer of uitvoer te beperken. Dergelijke praktijken behoren tot de ernstigste mededingingsbeperkingen waarmee de Commissie wordt geconfronteerd en leiden uiteindelijk tot hogere prijzen en een geringere keuze voor de consument. Bovendien zijn zij schadelijk voor het Europese bedrijfsleven.

    2. Door hun normale onderlinge concurrentie kunstmatig te beperken, ontsnappen deze ondernemingen aan de druk die hen aanzet tot innoveren, zowel op het gebied van de productontwikkeling als wat de invoering van efficiëntere productiemethoden betreft. Dergelijke praktijken leiden tevens tot duurdere grondstoffen en onderdelen voor de communautaire bedrijven die bij deze producenten kopen. Op lange termijn hebben zij een verlies aan concurrentievermogen en lagere werkgelegenheidskansen tot gevolg.

    3. De Commissie is zich ervan bewust dat bepaalde ondernemingen, die bij dit soort onwettige afspraken betrokken zijn, ertoe bereid zijn hun deelname daaraan te beëindigen en de Commissie in kennis te stellen van het bestaan van dergelijke afspraken, maar daarvan worden afgeschrikt door het risico dat zij een hoge geldboete krijgen opgelegd. Teneinde haar beleid in dit soort situaties toe te lichten, heeft de Commissie een mededeling aangenomen betreffende het niet opleggen of het verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen(1) ("de mededeling van 1996").

    4. De Commissie was van oordeel dat het in het belang van de Gemeenschap is om ondernemingen die met haar samenwerken een gunstige behandeling te verlenen. Het ontdekken en bestraffen van geheime kartels is voor consumenten en burgers immers van groter belang dan het beboeten van die ondernemingen die de Commissie in staat hebben gesteld deze praktijken op te sporen en te verbieden.

    5. In de mededeling van 1996 kondigde de Commissie aan dat zij zou nagaan of de mededeling gewijzigd moest worden zodra zij voldoende ervaring had opgedaan met de toepassing ervan. Na vijf jaar toepassing heeft de Commissie de nodige ervaring opgedaan om haar eerdere beleid op dit gebied bij te sturen. Hoewel de deugdelijkheid van de beginselen die aan de mededeling ten grondslag liggen is bevestigd, heeft de ervaring aangetoond dat de doeltreffendheid van de mededeling zou zijn gediend met een grotere mate van transparantie en zekerheid over de voorwaarden waaronder een vermindering van geldboeten wordt toegekend. Tevens zou de doelmatigheid van de mededeling kunnen worden verhoogd door het niveau van de vermindering nauwer te laten aansluiten bij de waarde van de bijdrage van de onderneming aan de vaststelling van de inbreuk. Deze kwesties worden in de onderhavige mededeling aan de orde gesteld.

    6. De Commissie is van mening dat de medewerking van een onderneming bij het opsporen van een kartel een intrinsieke waarde heeft. Een doorslaggevende bijdrage tot de inleiding van een onderzoek of de vaststelling van een inbreuk kan rechtvaardigen dat aan de betrokken onderneming immuniteit tegen een geldboete wordt verleend, mits aan bepaalde aanvullende voorwaarden is voldaan.

    7. Voorts kan medewerking van één of meer ondernemingen een vermindering van een geldboete door de Commissie rechtvaardigen. Een vermindering van een geldboete moet de daadwerkelijke bijdrage, in termen van kwaliteit en tijdstip, van een onderneming aan de vaststelling van de inbreuk door de Commissie weerspiegelen. Verminderingen moeten worden beperkt tot die ondernemingen die de Commissie bewijsmateriaal verstrekken dat een aanzienlijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het materiaal waarover de Commissie reeds beschikt.

    A. IMMUNITEIT TEGEN GELDBOETEN

    8. De Commissie zal een onderneming immuniteit verlenen tegen een geldboete die haar anders zou zijn opgelegd indien:

    a) de onderneming als eerste bewijsmateriaal verstrekt dat, naar de mening van de Commissie, haar in staat kan stellen een beschikking te nemen tot het verrichten van een verificatie op grond van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17(2) in verband met een vermeend kartel dat de mededinging in de Gemeenschap beïnvloedt, of

    b) de onderneming als eerste bewijsmateriaal verstrekt dat, naar de mening van de Commissie, haar in staat kan stellen een inbreuk op artikel 81 EG(3) vast te stellen in verband met een vermeend kartel dat de mededinging in de Gemeenschap beïnvloedt.

    9. Immuniteit uit hoofde van punt 8, onder a), wordt uitsluitend verleend op voorwaarde dat de Commissie, ten tijde van de indiening, niet over voldoende materiaal beschikte om een beschikking te nemen tot het verrichten van een verificatie op grond van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17 in verband met het vermeende kartel.

    10. Immuniteit uit hoofde van punt 8, onder b), wordt uitsluitend verleend onder de cumulatieve voorwaarden dat de Commissie, ten tijde van de indiening, niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om, met betrekking tot het vermeende kartel, een inbreuk op artikel 81 EG vast te stellen en dat aan geen enkele onderneming voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten op grond van punt 8, onder a), werd verleend in verband met het vermeende kartel.

    11. Afgezien van de voorwaarden die in de punten 8, onder a), en 9 of in de punten 8, onder b), en 10 zijn vermeld, naar gelang van het geval, moet in ieder geval aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan om in aanmerking te komen voor immuniteit tegen geldboeten:

    a) de onderneming moet, gedurende de gehele administratieve procedure van de Commissie, onafgebroken en zonder dralen haar volledige medewerking verlenen en de Commissie alle bewijsmateriaal ter beschikking stellen dat met betrekking tot de vermoedelijke inbreuk in haar bezit is of waarover zij kan beschikken. Inzonderheid zal zij ter beschikking blijven van de Commissie om snel antwoord te geven op verzoeken die kunnen bijdragen tot de vaststelling van de betrokken feiten;

    b) de onderneming moet haar betrokkenheid bij de vermoedelijke inbreuk uiterlijk beëindigen op het tijdstip waarop zij op grond van punt 8, onder a), of 8, onder b), naar gelang van het geval, haar bewijsmateriaal indient;

    c) de onderneming mag andere ondernemingen niet tot deelname aan de inbreuk hebben gedwongen.

    PROCEDURE

    12. Een onderneming die een verzoek tot immuniteit voor geldboeten wenst in te dienen, neemt daartoe contact op met het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie. Indien duidelijk wordt dat de voorwaarden van punt 8 tot en met 10, naar gelang van het geval, niet zijn vervuld, dan wordt de onderneming onverwijld medegedeeld dat in verband met de vermoedelijke inbreuk geen immuniteit tegen geldboeten mogelijk is.

    13. Is immuniteit tegen geldboeten in verband met een vermoedelijke inbreuk wel mogelijk, dan kan de onderneming, om aan de voorwaarden van punt 8, onder a), of 8, onder b), naar gelang van het geval, te voldoen:

    a) de Commissie onverwijld alle bewijsmateriaal met betrekking tot de vermoedelijke inbreuk verstrekken waarover zij ten tijde van de indiening beschikt; of

    b) dit bewijsmateriaal in eerste instantie op hypothetische wijze verstrekken, in welk geval de onderneming een lijst moet indienen met een beschrijving van het bewijsmateriaal dat ze op een later overeengekomen tijdstip bereid is over te maken. Op deze lijst moeten de aard en de inhoud van het bewijsmateriaal nauwkeurig zijn weergegeven, zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan de hypothetische aard van de informatieverstrekking. Om de aard en inhoud van het bewijsmateriaal te illustreren kunnen gekuiste afschriften van documenten worden gebruikt waaruit de gevoelige informatie is verwijderd.

    14. Het directoraat-generaal Mededinging bevestigt het verzoek van de onderneming om immuniteit tegen geldboeten schriftelijk. In de bevestiging vermeldt het directoraat-generaal de datum waarop de onderneming bewijsmateriaal heeft ingediend ingevolge punt 13, onder a), dan wel de Commissie de beschrijvende lijst heeft medegedeeld zoals bedoeld in punt 13, onder b).

    15. Zodra de Commissie het bewijsmateriaal heeft ontvangen dat de onderneming ingevolge punt 13, onder a) heeft ingediend en heeft vastgesteld dat dit aan de in punt 8, onder a) of 8, onder b), naar gelang van het geval, beschreven voorwaarden voldoet, zal zij de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten toekennen.

    16. In het andere geval gaat de Commissie na of de aard en inhoud van de bewijsstukken die worden beschreven in de in punt 13, onder b), bedoelde lijst, voldoen aan de voorwaarden van de punten 8, onder a) of 8, onder b), naar gelang van het geval, en stelt zij de onderneming hiervan op de hoogte. Nadat het bewijsmateriaal uiterlijk op de overeengekomen datum is overgemaakt en de Commissie heeft vastgesteld dat het overeenkomt met de beschrijving in de lijst, zal de Commissie de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten toekennen.

    17. Een onderneming die niet voldoet aan de voorwaarden van punt 8, onder a) of 8, onder b), naar gelang van het geval, kan het bewijsmateriaal, dat zij met het oog op haar verzoek om immuniteit heeft voorgelegd, intrekken of de Commissie verzoeken dit in aanmerking te nemen op grond van deel B van deze mededeling. Dit weerhoudt de Commissie er niet van gebruik te maken van haar gewone onderzoeksbevoegdheden om de desbetreffende informatie te verwerven.

    18. De Commissie zal geen andere verzoeken om immuniteit tegen geldboeten in aanmerking nemen zolang zij geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van een voorliggend verzoek met betrekking tot dezelfde vermoedelijke inbreuk.

    19. Indien de onderneming aan het einde van de administratieve procedure voldaan heeft aan de noodzakelijke vereisten welke in punt 11 zijn uiteengezet, zal de Commissie haar in de desbetreffende beschikking immuniteit tegen geldboeten verlenen.

    B. VERMINDERING VAN EEN GELDBOETE

    20. Ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden die in rubriek A zijn uiteengezet, kunnen in aanmerking komen voor een vermindering van de geldboete die zou zijn opgelegd, indien zij geen medewerking hadden verleend.

    21. Daartoe moet een onderneming de Commissie bewijsmateriaal van de vermoedelijke inbreuk verstrekken, dat een significant toegevoegde waarde heeft vergeleken met het bewijsmateriaal waarover de Commissie reeds beschikt, en moet de onderneming haar betrokkenheid bij de vermoedelijke inbreuk, uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal indient, beëindigen.

    22. Het begrip "toegevoegde waarde" verwijst naar de mate waarin het verstrekte bewijsmateriaal, door de aard en/of nauwkeurigheid ervan, het vermogen van de Commissie om de betrokken feiten volledig te bewijzen, versterkt. Bij haar beoordeling zal de Commissie er over het algemeen van uitgaan dat schriftelijk bewijsmateriaal dat dateert van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, een grotere kwalitatieve waarde heeft dan later opgesteld bewijsmateriaal. Evenzo zal in het algemeen worden aangenomen dat bewijsmateriaal dat rechtstreeks relevant is voor de betrokken feiten, een grotere kwalitatieve waarde heeft dan bewijsmateriaal dat slechts zijdelings relevant is.

    23. De Commissie bepaalt in haar eindbeschikking die aan het einde van de administratieve procedure wordt gegeven:

    a) of het door een onderneming op een bepaald tijdstip verstrekte bewijsmateriaal een significant toegevoegde waarde had ten opzichte van het bewijsmateriaal waarover de Commissie op dat tijdstip reeds beschikte;

    b) voor welk niveau van vermindering van de geldboete, die anders zou zijn opgelegd, een onderneming in aanmerking komt:

    - de eerste onderneming, die voldoet aan wat bepaald is in punt 21, komt in aanmerking voor een vermindering van 30 tot 50 %;

    - de tweede onderneming, die voldoet aan wat bepaald is in punt 21, komt in aanmerking voor een vermindering van 20 tot 30 %;

    - de volgende ondernemingen, die voldoen aan wat bepaald is in punt 21, komen in aanmerking voor een vermindering van ten hoogste 20 %.

    Om het niveau van de vermindering te bepalen binnen deze marges, zal de Commissie rekening houden met de datum waarop het bewijsmateriaal, dat voldoet aan wat bepaald is in punt 21, ingediend werd en de mate waarin dat bewijsmateriaal toegevoegde waarde uitmaakte. Tevens zal ze rekening kunnen houden met de uitgebreidheid en de continuïteit van de samenwerking van de onderneming vanaf de datum van indiening van het bewijsmateriaal.

    Bovendien zal de Commissie, indien een onderneming bewijsmateriaal verstrekt dat betrekking heeft op feiten die de Commissie niet eerder bekend waren en die een rechtstreeks gevolg hebben voor de zwaarte of de duur van de vermoedelijke inbreuk, met deze elementen geen rekening houden bij het bepalen van de geldboete die moet worden opgelegd aan de onderneming die dat bewijsmateriaal heeft verstrekt.

    PROCEDURE

    24. Een onderneming die voor een vermindering van een geldboete in aanmerking wenst te komen, dient de Commissie bewijsmateriaal aangaande het betrokken kartel te verstrekken.

    25. De onderneming zal van het directoraat-generaal Mededinging een ontvangstbevestiging krijgen, waarop de datum is vermeld waarop de relevante documenten werden ingediend. De Commissie zal geen bewijsmateriaal, afkomstig van ondernemingen die om een vermindering van een geldboete verzoeken, in aanmerking nemen zolang zij nog geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van een voorliggend verzoek om voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten dat op dezelfde vermoedelijke inbreuk betrekking heeft.

    26. Wanneer de Commissie tot de voorlopige conclusie komt dat het bewijsmateriaal dat door een onderneming is verstrekt, een toegevoegde waarde heeft in de zin van punt 22, zal zij de onderneming, uiterlijk op de datum van kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar, schriftelijk haar voornemen om de geldboete te verminderen bekendmaken en daarbij de toepasselijke bandbreedte aangeven overeenkomstig het bepaalde in punt 23, onder b).

    27. De Commissie zal de uiteindelijke situatie van elke onderneming, die om vermindering van een geldboete verzoekt, aan het einde van de administratieve procedure beoordelen, wanneer zij haar beschikking vaststelt.

    ALGEMENE OVERWEGINGEN

    28. Vanaf 14 februari 2002 vervangt deze mededeling de mededeling van 1996 voor alle zaken, waarin geen enkele onderneming met de Commissie contact heeft opgenomen om in aanmerking te worden genomen voor de gunstige behandeling die in die mededeling is beschreven. De Commissie zal onderzoeken of de onderhavige mededeling wijziging behoeft zodra zij voldoende ervaring heeft opgedaan met de toepassing ervan.

    29. De Commissie is zich ervan bewust dat deze mededeling rechtmatige verwachtingen zal wekken waarop ondernemingen mogen vertrouwen wanneer zij het bestaan van een kartel aan de Commissie bekend maken.

    30. Indien in een van de fasen van de administratieve procedure niet wordt voldaan aan een van de voorwaarden die in rubriek A of B zijn uiteengezet, kan dit leiden tot het verlies van de daarin beschreven gunstige behandeling.

    31. Overeenkomstig de praktijk van de Commissie zal het feit dat een onderneming tijdens de administratieve procedure met de Commissie heeft samengewerkt, in de beschikking vermeld worden om te verduidelijken waarom immuniteit tegen of vermindering van de geldboete werd verleend. Het feit dat immuniteit tegen of vermindering van geldboeten wordt verleend kan een onderneming niet beschermen tegen de civielrechtelijke gevolgen van haar deelname aan een inbreuk op artikel 81 EG.

    32. De Commissie is van mening dat openbaarmaking van documenten die in het kader van deze mededeling zijn ontvangen, over het algemeen en ongeacht het tijdstip, afbreuk zou doen aan de bescherming van het doel van inspecties en onderzoeken in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

    33. Schriftelijke verklaringen die in verband met deze mededeling aan de Commissie zijn verstrekt, maken deel uit van het dossier van de Commissie. Zij mogen niet worden openbaar gemaakt of voor een ander doel worden gebruikt dan voor de afdwinging van artikel 81 EG.

    (1) PB C 207 van 18.7.1996, blz. 4.

    (2) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. (Of de overeenkomstige procedureverordeningen: artikel 21, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1017/68; artikel 18, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 11, lid 3, van Verordening nr. 3975/87).

    (3) De verwijzing in deze tekst naar artikel 81, EG omvat tevens artikel 53 EER wanneer dit wordt toegepast door de Commissie overeenkomstig de voorschriften die in artikel 56 van de EER-Overeenkomst zijn vastgesteld.

    Top