Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002SC0335

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende verzekeringsbemiddeling

    /* SEC/2002/0335 def. - COD 2000/0213 */

    52002SC0335

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende verzekeringsbemiddeling /* SEC/2002/0335 def. - COD 2000/0213 */


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende verzekeringsbemiddeling

    2000/0213 (COD)

    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende verzekeringsbemiddeling

    1- ACHTERGROND

    Datum van indiening van het voorstel bij het EP en de Raad (document COM(2000) 511 def. - 2000/0213(COD)) [1]: // 20.9.2000

    [1] PB C 29/E van 30.1.2001, blz. 244.

    Datum van het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2]: // 30.5.2001

    [2] PB C 221 van 7.8.2001, blz. 121.

    Datum van het advies van het Europees Parlement in eerste lezing: // 14.11.2001

    Datum van het politieke akkoord van de Raad: // 26.11.2001 (unanimiteit)

    Datum van de vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: // 18.03.2002

    2- DOEL VAN HET COMMISSIEVOORSTEL

    * Het onderhavige voorstel voor een richtlijn heeft ten doel de nationale bepalingen betreffende verzekeringsbemiddeling te coördineren met het oog op de voltooiing van de interne verzekeringsmarkt, met name wat de retailmarkt betreft.

    * Het voorstel brengt een regelgevingskader tot stand dat erop gericht is: i) een hoog niveau van beroepsbekwaamheid en competentie van alle verzekeringstussenpersonen in de Gemeenschap te garanderen; en ii) een hoog niveau van bescherming van de belangen van verzekeringnemers te waarborgen door relatief strenge eisen te stellen aan de informatie die aan verzekeringnemers dient te worden verstrekt.

    * Het voorstel voorziet in een regeling voor de registerinschrijving (registratie) van alle tussenpersonen in hun lidstaat van herkomst, mits zij voldoen aan strenge beroepsvereisten (bekwaamheid, betrouwbaarheid, beroepsaansprakelijkheidsverzekering en toereikende financiële draagkracht). Deze registerinschrijving moet hen in staat stellen uit hoofde van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting in de Gemeenschap werkzaam te zijn onder het toezicht van de lidstaat van herkomst (artikelen 3 tot en met 9). Het voorstel stelt eveneens eisen aan de informatie die aan verzekeringnemers moet worden medegedeeld (artikelen 11 en 12).

    3- COMMENTAAR OP HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    3.1. Algemene opmerkingen bij het gemeenschappelijk standpunt

    In het gemeenschappelijk standpunt, dat de Raad unaniem heeft vastgesteld, worden de essentiële bestanddelen van het Commissievoorstel overgenomen. De Commissie stemt in met de aangebrachte wijzigingen.

    Voorts wordt in het gemeenschappelijk standpunt rekening gehouden met de door het Europees Parlement voorgestelde en door de Commissie aanvaarde amendementen. Deze amendementen zijn in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt, met dien verstande dat sommige ervan ter wille van de interne samenhang van de tekst of om wetgevingstechnische redenen zijn geherformuleerd. In vergelijking met het Commissievoorstel zijn in het gemeenschappelijk standpunt de voornaamste bepalingen met betrekking tot met name het toepassingsgebied (artikel 1), de registerinschrijving (artikel 3), de vereisten inzake beroepsbekwaamheid (artikel 4), de kennisgeving van vestiging en dienstverrichting in andere lidstaten (artikel 5), de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten (artikel 8) en de door de verzekeringstussenpersonen te verstrekken informatie (artikelen 11 en 12) verduidelijkt.

    De wijzigingen in het gemeenschappelijk standpunt zijn niet van dien aard dat zij het karakter van het Commissievoorstel veranderen. Zij preciseren en verduidelijken daarentegen het door de Commissie voorgestelde regelgevingskader en sporen met de door het Europees Parlement in eerste lezing voorgestelde en door de Commissie aanvaarde amendementen.

    De voornaamste aanpassingen die in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in vergelijking met het Commissievoorstel zijn aangebracht, worden hierna in detail toegelicht.

    3.2. Beknopte behandeling van de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing

    Het Parlement heeft 50 amendementen aangenomen, waarvan de Commissie er 20 geheel of gedeeltelijk heeft aanvaard en woordelijk of naar de geest heeft overgenomen.

    3.2.1. Door de Commissie aanvaarde en in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt overgenomen amendementen

    a) Overwegingen

    Overweging 12 van het gemeenschappelijk standpunt

    Deze overweging heeft ten doel de werkingssfeer van de richtlijn te verduidelijken. Zij stelt dat bepaalde werkzaamheden die bestaan in incidentele informatieverstrekking in de context van een andere beroepswerkzaamheid, zonder het oogmerk de klant te assisteren bij de sluiting of uitvoering van een verzekerings- of herverzekeringsovereenkomst, in het beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekerings- of een herverzekeringsonderneming of in schaderegeling en schade-expertise (bv. door accountants, advocaten en schade-experts), niet als verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling worden beschouwd. In deze overweging, die samenhangt met artikel 2, punt 3, laatste alinea, en artikel 2, punt 4, laatste alinea, van het gemeenschappelijk standpunt, wordt rekening gehouden met de amendementen 1, 15 en 16.

    Overweging 14 van het gemeenschappelijk standpunt

    Amendement 4 vervolledigt overweging 14 van het Commissievoorstel zodat deze in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn, in het bijzonder artikel 2, lid 9, van het gemeenschappelijk standpunt.

    b) Dispositief

    Artikel 1 - Toepassingsgebied

    Artikel 1, lid 2

    Deze bepaling, die betrekking heeft op het toepassingsgebied van de richtlijn, verduidelijkt onder welke voorwaarden bepaalde personen die bemiddelingsdiensten voor verzekeringsovereenkomsten verrichten, niet onder de richtlijn vallen. In het geherformuleerde punt a) van het gemeenschappelijk standpunt wordt met de strekking van amendement 7 van het Parlement rekening gehouden. Voorts weerspiegelen de bewoordingen van punt e) de amendementen 8, 9 en 11 van het Parlement. Doel van deze amendementen is de kenmerken te verduidelijken van bepaalde op de markt aangeboden verzekeringsovereenkomsten die ook levensverzekerings- en/of aansprakelijkheidsrisico's dekken in de vorm van een bijkomende dekking in het kader van een reisverzekering die verband houdt met een bij de aanbieder geboekte reis. Deze bepaling beperkt het toepassingsgebied van de richtlijn in vergelijking met het Commissievoorstel.

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1 definieert het toepassingsgebied van de richtlijn. In artikel 1, lid 3, wordt het territoriale toepassingsgebied van de richtlijn afgebakend. De rechtsgrondslag van de richtlijn wordt gevormd door artikel 47, lid 2, en artikel 55 van het Verdrag, d.w.z. bepalingen waarmee de totstandbrenging van de interne markt wordt beoogd. De richtlijn is derhalve niet van toepassing op verzekeringsbemiddelingsactiviteiten die buiten de Unie met in derde landen gevestigde tussenpersonen worden verricht en evenmin op de werkzaamheden die communautaire verzekerings- en herverzekeringsondernemingen via tussenpersonen in derde landen uitoefenen. In deze bepaling is rekening gehouden met amendement 27 op artikel 3, lid 5, van het Commissievoorstel. Gezien het feit dat artikel 1 op het algemene toepassingsgebied van de richtlijn betrekking heeft, werd het om wetgevingstechnische redenen evenwel passender geacht het in dat amendement vervatte idee in een afzonderlijke bepaling betreffende het toepassingsgebied van de richtlijn weer te geven.

    Artikel 2 - Definities

    Artikel 2, punten 3 en 4

    De definities van "verzekeringsbemiddeling" en "herverzekeringsbemiddeling" zijn verder uitgewerkt in vergelijking met het Commissievoorstel, in die zin dat er thans in wordt aangegeven dat de werkzaamheden uitgeoefend door een verzekerings- of een herverzekeringsonderneming of door een werknemer van een verzekerings- of een herverzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekerings- of herverzekeringsonderneming handelt, niet als bemiddelingsactiviteiten mogen worden beschouwd. Deze verduidelijking waarborgt de samenhang tussen de desbetreffende definities en de begrippen "verzekeringstussenpersoon" en "herverzekeringstussenpersoon", die in de punten 5 en 6 van artikel 2 worden omschreven.

    Voorts is een nieuwe derde alinea toegevoegd om aan te geven dat werkzaamheden die bestaan in incidentele informatieverstrekking in de context van een andere beroepswerkzaamheid (bv. als accountant of advocaat), zonder het oogmerk de klant te assisteren bij de sluiting of uitvoering van een verzekerings- of herverzekeringsovereenkomst, in het beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekerings- of een herverzekeringsonderneming of in schaderegeling en schade-expertise, niet als verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling worden beschouwd. In beide alinea's is het eerste deel van de door de Commissie aanvaarde amendementen 15 en 16 overgenomen en wordt ook met het reeds in overweging 12 verwerkte amendement 1 rekening gehouden.

    Het voorstel voor een richtlijn bestrijkt alle verzekerings- en herverzekeringsbemiddelingsactiviteiten als dusdanig, ongeacht de gehanteerde verkooptechniek (zoals bijvoorbeeld elektronische handel). Het lijkt derhalve overbodig de laatste zin van bovengenoemde amendementen 15 en 16 over de toepassing van de richtlijn op langs elektronische weg verrichte verzekerings- en herverzekeringsbemiddelingsactiviteiten over te nemen.

    Artikel 2, punt 7

    Er is een definitie van "verbonden verzekeringstussenpersoon" ingelast om met amendement 17 rekening te houden. Voorts wordt in de door de Raad ingevoegde nieuwe overweging 10 eveneens naar dit begrip "verbonden verzekeringstussenpersoon" verwezen.

    Artikel 2, punt 12

    In de tweede alinea wordt het in artikel 2, punt 12, van het gemeenschappelijk standpunt gedefinieerde begrip "duurzame drager" nader omschreven. Er wordt rekening gehouden met de doelstelling van amendement 21 van het Parlement, namelijk de uitoefening van het verzekeringsbemiddelingsbedrijf met behulp van technieken voor de afstandverkoop vergemakkelijken. De definitie spoort overigens met andere communautaire besluiten, zoals met name het gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van de richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten.

    Artikel 3 - Registerinschrijving van tussenpersonen

    Artikel 3, lid 1

    Artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt is enigszins gewijzigd in vergelijking met het Commissievoorstel. In de eerste plaats stelt de tweede alinea van lid 1 de lidstaten in de mogelijkheid verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of andere lichamen toe te staan met de bevoegde autoriteiten samen te werken voor de registerinschrijving van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen. Meer bepaald kunnen verbonden verzekeringstussenpersonen worden ingeschreven door een verzekeringsonderneming of een vereniging van verzekeringsondernemingen, onder toezicht van een bevoegde autoriteit. Deze bepaling ligt in de lijn van amendement 23.

    Alinea 3 van lid 1 is toegevoegd om de draagwijdte van de inschrijvingsplicht aan te geven voor een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon die een rechtspersoon is. Er wordt bepaald dat in dat geval deze rechtspersoon moet worden ingeschreven, waarbij in het register tevens de namen moeten worden vermeld van de tot de leiding behorende natuurlijke personen die voor het bemiddelingsbedrijf verantwoordelijk zijn. Zowel in deze bepaling als in artikel 3, lid 2, tweede alinea, is amendement 26 naar de geest overgenomen, maar is de formulering met de rest van het dispositief van het gemeenschappelijk standpunt in overeenstemming gebracht.

    Artikel 3, lid 2

    Deze bepaling biedt de lidstaten de gelegenheid meer dan één register voor verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen in te stellen. De richtlijn schrijft evenwel voor dat de lidstaten in dat geval één loket moeten instellen, waardoor een vlotte en snelle toegang tot informatie uit deze verschillende langs elektronische weg beschikbare en te allen tijde geactualiseerde registers mogelijk is. Op deze wijze wordt met amendement 5 rekening gehouden.

    Artikel 3, lid 3

    In lid 3 is het eerste deel van amendement 24 overgenomen. Deze bepaling schrijft voor dat de lidstaten al het nodige moeten doen om ervoor te zorgen dat de registerinschrijving van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen slechts mogelijk is indien aan de in artikel 4 bedoelde vereisten inzake beroepsbekwaamheid is voldaan. Tevens wordt bepaald dat indien niet langer aan die vereisten wordt voldaan, de tussenpersoon in het register moet worden doorgehaald.

    Wat daarentegen de laatste zin van amendement 24 betreft, waarin de geldigheidstermijn van een registerinschrijving van een tussenpersoon tot 3 jaar wordt beperkt, heeft de Commissie het Parlement er reeds op geattendeerd dat een dergelijke regeling in de praktijk moeilijk te beheren zou zijn en de goede werking van het ingevoerde regelgevingskader zou hinderen. Vanuit dezelfde overwegingen is dit deel van het amendement niet in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad overgenomen.

    Artikel 4 - Vereisten inzake beroepsbekwaamheid van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen

    Artikel 4, lid 1

    Lid 1 van artikel 4 bepaalt dat alle verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen over de passende kennis en bekwaamheid moeten beschikken. Het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt dat de lidstaat van herkomst van de tussenpersoon de vereiste kennis en bekwaamheid voorschrijft. De lidstaat van herkomst kan de vereisten aanpassen al naargelang de werkzaamheid van de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon en de gedistribueerde producten, in het bijzonder indien de hoofdberoepswerkzaamheid van de tussenpersoon een andere is dan verzekeringsbemiddeling. In dat geval mag de betrokken tussenpersoon uitsluitend een verzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefenen indien hetzij een verzekeringstussenpersoon die aan de vereisten van dit artikel voldoet, hetzij een verzekeringsonderneming volledig aansprakelijk is voor de handelingen van die persoon.

    Het gemeenschappelijk standpunt bepaalt tevens dat ingeval een verzekeringsonderneming voor de registerinschrijving van tussenpersonen (bv. verbonden verzekeringstussenpersonen) met de bevoegde autoriteiten samenwerkt, zij moet nagaan of de kennis en bekwaamheid van de tussenpersonen in overeenstemming zijn met de vereisten en die tussenpersonen in voorkomend geval een opleiding dient te verstrekken die beantwoordt aan de vereisten betreffende de door deze tussenpersonen aangeboden producten. In deze bepalingen is amendement 29 verwerkt.

    Artikel 4, lid 2

    Amendement 30 heeft betrekking op de vereisten inzake de betrouwbaarheid van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en verstrengt de betrouwbaarheidseisen waaraan verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen moeten voldoen om in het register te kunnen worden opgenomen. De desbetreffende bepaling van het gemeenschappelijk standpunt is zodanig geformuleerd dat de essentie van dit amendement erin is overgenomen.

    Artikelen 11 en 12 - Door de verzekeringstussenpersoon te verstrekken informatie

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 11, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt is gewijzigd ten opzichte van het Commissievoorstel en bepaalt dat de te verstrekken informatie moet worden medegedeeld voordat de verzekeringsovereenkomst wordt gesloten. Aldus wordt in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt met amendement 37 rekening gehouden.

    Artikel 12, leden 2 en 3

    In het gemeenschappelijk standpunt zijn deze leden aangepast om rekening te houden met per telefoon verrichte verzekeringsbemiddelingsactiviteiten. Het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt hoe de op grond van artikel 11 te verstrekken informatie in geval van verkoop per telefoon aan de klant moet worden medegedeeld. De voorgeschreven regeling, die gebaseerd is op de regeling die in het gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van de richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten is vastgesteld, houdt rekening met de doelstelling die met amendement 44 wordt beoogd.

    3.2.2. Door de Commissie aanvaarde, maar niet in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt overgenomen amendementen

    Amendement 32 voert een overgangsregeling in voor alle verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen die op de datum van indiening van het richtlijnvoorstel reeds in een register ingeschreven stonden en over een zelfde kennis en bekwaamheid beschikten als die welke bij het voorstel worden voorgeschreven. Deze personen zouden automatisch worden ingeschreven in het register dat door hun lidstaten van herkomst op grond van de richtlijn wordt ingesteld.

    3.3. Nieuwe bepalingen die door de Raad zijn toegevoegd

    a) Overwegingen

    Overweging 19

    Deze overweging hangt samen met artikel 11, lid 5, van het gemeenschappelijk standpunt. Zij verduidelijkt de reikwijdte van de harmonisatie op het gebied van de informatieplicht van tussenpersonen, alsmede de beperkingen die gelden ten aanzien van de aan de lidstaten geboden mogelijkheid om strengere bepalingen te handhaven of aan te nemen dan die waarin de onderhavige richtlijn voorziet.

    Overweging 23

    De Raad heeft deze overweging gelijkgetrokken met het gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van de richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten.

    b) Dispositief

    Artikel 2, punt 10, van het gemeenschappelijk standpunt

    Om wetgevingstechnische redenen is een definitie van het begrip "lidstaat van ontvangst" toegevoegd omdat deze term meermalen in de richtlijn wordt gebruikt. Deze definitie is vergelijkbaar met die welke in andere Gemeenschapswetgeving ten aanzien van het verzekeringswezen wordt gehanteerd (zoals bijvoorbeeld de Richtlijnen 92/49/EEG en 92/96/EEG).

    Artikel 3, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt

    Artikel 3, lid 4, biedt de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid aan de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon een document af te geven aan de hand waarvan elke belanghebbende via raadpleging van het register/de registers als bedoeld in artikel 3, lid 2, kan toetsen of die tussenpersoon naar behoren is ingeschreven. Deze beroepskaart moet ten minste informatie vermelden betreffende de identiteit en het adres van de tussenpersoon en het register waarin hij is ingeschreven. Wanneer het een rechtspersoon betreft, moet(en) ook de na(a)m(en) worden vermeld van de tot de leiding behorende natuurlijke perso(o)n(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor bemiddeling inzake verzekeringsproducten. De lidstaat dient te verlangen dat wanneer de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon niet langer ingeschreven is, het document wordt teruggezonden aan de bevoegde autoriteit die het heeft afgegeven.

    Artikel 4, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt

    In het Commissievoorstel was bepaald dat de verzekering of de vergelijkbare financiële garantie voor de beroepsaansprakelijkheid van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen een dekking van ten minste 1 000 000 EUR per schadevordering diende te bieden. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een minimumbedrag van 1 000 000 EUR per schadevordering en in een totaalbedrag van 1 500 000 EUR per jaar voor alle schadevorderingen. De Raad heeft daarmee een dekkingsgraad van de beroepsaansprakelijkheid van de tussenpersonen willen bewerkstelligen die aan de eisen van de interne markt beantwoordt, en tegelijkertijd rekening willen houden met de inspanning die vereist zal zijn van de tussenpersonen van sommige lidstaten die momenteel een lagere dekkingsgraad verplicht stellen.

    Artikel 4, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt

    Deze bepaling voert een vereiste in inzake de financiële draagkracht van verzekeringstussenpersonen die gelden van klanten beheren. Het gemeenschappelijk standpunt is op twee plaatsen gewijzigd in vergelijking met het Commissievoorstel. Ten eerste bepaalt het gemeenschappelijk standpunt dat wat de eerste vorm van financiële garantie (artikel 4, lid 4, onder a)) betreft, de lidstaten in bij wet of bij overeenkomst vastgestelde bepalingen kunnen voorzien op grond waarvan door de klant aan de tussenpersoon betaalde bedragen worden geacht aan de onderneming te zijn betaald, terwijl door de onderneming aan de tussenpersoon betaalde bedragen, totdat de klant deze bedragen ontvangt, worden geacht niet aan de klant te zijn betaald. Op deze manier wordt amendement 56 in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt.

    Daarnaast is de berekeningsgrondslag en het percentage van de tweede vorm van financiële garantie in het gemeenschappelijk standpunt gewijzigd. Het door de Commissie voorgestelde minimumbedrag van 15 000 EUR is evenwel gehandhaafd. De Raad is van oordeel dat dit een geschiktere oplossing is om de nagestreefde doelstelling te bereiken. Een dergelijke regeling is trouwens reeds in een aantal lidstaten van kracht.

    Artikel 4, lid 7, van het gemeenschappelijk standpunt

    Deze bepaling voorziet in een indexering van de in euro uitgedrukte bedragen.

    Artikel 5 - Kennisgeving van vestiging en dienstverrichting in andere lidstaten

    Het gemeenschappelijk standpunt bepaalt dat de lidstaat van ontvangst ervan kan afzien dat de lidstaat van herkomst hem in kennis stelt van het dossier betreffende het voornemen van een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon om op zijn grondgebied werkzaamheden uit hoofde van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting uit te oefenen. De lidstaten die van de kennisgevingsregeling gebruik wensen te maken, dienen dit mede te delen aan de Commissie, die op haar beurt alle lidstaten daarvan op de hoogte zal brengen.

    Artikel 6 - Bevoegde autoriteiten

    Het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt dat de bevoegde autoriteiten geen verzekerings- of herverzekeringsondernemingen mogen zijn (artikel 6, lid 2). Voorts completeert het gemeenschappelijk standpunt het Commissievoorstel door te bepalen dat indien in een lidstaat meer dan één autoriteit bevoegd is, de betrokken lidstaat een nauwe samenwerking moet bevorderen zodat de autoriteiten zich doeltreffend van hun respectieve taken kunnen kwijten.

    Artikel 7 - Sancties en artikel 8 - Informatie-uitwisseling tussen de lidstaten

    De inhoud van artikel 7 van het Commissievoorstel is in het gemeenschappelijk standpunt over twee artikelen gespreid. Artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt heeft betrekking op de eigenlijke sancties. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt is opgebouwd volgens hetzelfde stramien dat reeds in andere wetgeving betreffende de financiële diensten is gehanteerd.

    Net als in andere wetgevingsbesluiten betreffende de financiële diensten is in het gemeenschappelijk standpunt aan de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten een apart artikel gewijd. Dit artikel legt twee verplichtingen op, namelijk een algemene verplichting tot samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, alsmede een bijzondere verplichting tot informatie-uitwisseling in specifieke gevallen (bij sancties tegen een tussenpersoon of maatregelen die de registerdoorhaling van de tussenpersoon tot gevolg kunnen hebben).

    Artikel 11 - Door de verzekeringstussenpersoon te verstrekken informatie

    De Raad heeft niet alleen de uit de inaanmerkingneming van amendement 37 voortvloeiende aanpassingen aangebracht, maar het ter wille van de duidelijkheid ook nuttig geacht de presentatie van lid 1 te wijzigen.

    De Raad heeft tevens de leden 2 en 3 geherformuleerd om meer duidelijkheid te scheppen over de werkingssfeer van deze bepalingen en over de inhoud van de informatieplicht van verzekeringstussenpersonen.

    Ten slotte heeft de Raad een lid 5 toegevoegd om te verduidelijken dat deze bepaling een harmonisatie op een minimumniveau tot stand brengt. De lidstaten mogen immers strengere bepalingen betreffende de informatievereisten handhaven of aannemen. Overweging 19 stelt dat deze strengere bepalingen kunnen worden opgelegd aan alle verzekeringstussenpersonen die op hun grondgebied bemiddelingsactiviteiten uitoefenen, ongeacht de plaats waar deze tussenpersonen gevestigd zijn. Deze strengere bepalingen moeten evenwel steeds in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. In dit verband preciseert overweging 19 dat deze bepalingen conform moeten zijn aan het Verdrag en het afgeleide recht, met name de richtlijn inzake elektronische handel waarbij deze laatste enkel van toepassing is op de door haar bestreken activiteiten.

    Teneinde een hoge mate van transparantie te bereiken, moeten deze bepalingen ter kennis worden gebracht van de Commissie, die ervoor zorgt dat zij aan de consumenten en de verzekeringstussenpersonen worden medegedeeld.

    Artikel 13 - Beroep op de rechter

    Deze in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen bepaling is ook reeds in andere verzekeringsrichtlijnen gebruikt en heeft ten doel een verzekeringstussenpersoon, een herverzekeringstussenpersoon of een verzekeringsonderneming het recht te verlenen beroep bij de rechter in te stellen tegen maatregelen die de lidstaten krachtens de bepalingen van de onderhavige richtlijn hebben genomen.

    4- CONCLUSIES

    De Commissie is van mening dat in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, dat de Raad unaniem heeft vastgesteld, de essentie van haar voorstel alsook de strekking van de door het Europees Parlement voorgestelde en door de Commissie aanvaarde amendementen bewaard blijven. Zij had evenwel gehoopt dat ook het door haar aanvaarde amendement 32 in het gemeenschappelijk standpunt zouden zijn overgenomen.

    In vergelijking met het Commissievoorstel zijn in het gemeenschappelijk standpunt de voornaamste bepalingen verduidelijkt. De Commissie kan dan ook aan het Europees Parlement aanbevelen dit gemeenschappelijk standpunt te aanvaarden.

    Top