Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0770

    Voorstel voor een Verordening van de Raad met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

    /* COM/2002/0770 def. */

    52002PC0770

    Voorstel voor een Verordening van de Raad met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing /* COM/2002/0770 def. */


    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    (1) Bijgaand voorstel beoogt een specifieke handelsregeling op te stellen die bepaalde instrumenten en producten bestrijkt die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het doel van een dergelijke regeling is er toe bij te dragen dat schendingen van het fundamentele recht van de mens op een leven zonder foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing kunnen worden voorkomen. Dit is een prioritaire doelstelling van de Europese Unie, zoals werd benadrukt in de richtsnoeren voor het EU-beleid inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing die op 9 april 2001 werden goedgekeurd door de Raad (Algemene Zaken). Deze richtsnoeren belichten het standpunt van de EU inzake de preventie van het gebruik en de productie van en de handel in dergelijke instrumenten.

    (2) Deze richtsnoeren verklaren tevens dat het verbod op wrede, onmenselijke of onterende bestraffing duidelijke grenzen stelt aan het gebruik van de doodstraf. Wat de doodstraf betreft, hechtte de Raad op 29 juni 1998 zijn goedkeuring aan de richtsnoeren voor het beleid van de EU ten opzichte van derde landen inzake de doodstraf.

    (3) Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, het VN-Verdrag van 1984 tegen folteringen en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie stipuleren dat geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt op het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling.

    (4) Het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing maakt deel uit van de goede zeden van de internationale gemeenschap. De voorgestelde regeling legt beperkingen op aan de handel om schendingen van dat verbod te voorkomen in gevallen waarin dergelijke schendingen wellicht zouden kunnen plaatsvinden en het derhalve noodzakelijk is de goede zeden te beschermen.

    (5) De voorgestelde regeling bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is een verbod op alle handel in instrumenten die geen of vrijwel geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    (6) Het tweede onderdeel biedt de bevoegde autoriteiten de gelegenheid controle uit te oefenen op de handel in instrumenten en producten op de lijst van verboden instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing terwijl zij ook andere, legitieme toepassingen kennen. De bevoegde autoriteiten dienen naar eigen goeddunken voorwaarden op te leggen aan deze handel om te voorkomen dat de instrumenten en producten worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Hierbij dient vanzelfsprekend rekening te worden gehouden met alle relevante factoren met inbegrip van verslagen over eventuele gevallen van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het land van bestemming.

    (1)

    (7) De lijst van instrumenten bestaat derhalve uit twee delen. Bijlage I omvat zowel instrumenten die geen, of vrijwel geen andere praktische toepassingen kennen dan de doodstraf en instrumenten die geen of vrijwel geen andere praktische toepassingen kennen dan foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    (8) Bijlage II omvat instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling maar ook andere legitieme toepassingen kennen. Om onnodig omslachtige en kostbare procedures te voorkomen is Bijlage II beperkt tot instrumenten en producten die zodanig zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kunnen worden misbruikt met het oog op de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, bijvoorbeeld omdat hiermee hevige pijn of letsel kan worden toegebracht aan mensen en tot instrumenten en producten die worden gebruikt voor ordehandhaving, d.w.z. die bestemd zijn om te worden gebruikt door de politie en personen die zich beroepsmatig met ordehandhaving bezighouden.

    (9) In de voorgestelde verordening worden tevens beperkingen opgelegd aan diensten die verband houden met de in de lijst opgenomen instrumenten en makelaarsactiviteiten. Er worden echter geen beperkingen opgelegd aan de handel in instrumenten en producten die niet zijn opgenomen in de desbetreffende lijst.

    (10) Om rekening te houden met technologische ontwikkelingen dient de lijst van instrumenten en producten regelmatig te worden herzien. Hierbij dient met name te worden gelet op uitrusting voor de ordehandhaving die als niet-dodelijk wordt voorgesteld, doch meer schadelijk kan zijn dan de fabrikant verklaart en zich derhalve leent voor misbruik met het oog op foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    (11) De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die op 9 april 2001 door de Raad werden goedgekeurd, verklaren dat de EU er bij derde landen op aan zal dringen "het gebruik en de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering en voor wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen". De Commissie is van oordeel dat de EU als eerste de maatregelen moet nemen die zij van derde landen verlangt. Hiertoe stelt zij voor beperkingen op te leggen aan de handel met derde landen in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering, of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling.

    (12) De voorgestelde verordening legt geen beperkingen op aan het gebruik, de productie het op de markt brengen en de verkoop op de interne markt van de desbetreffende instrumenten en producten. De Commissie moedigt de lidstaten aan aanvullende maatregelen te nemen, met name met betrekking tot de productie van dergelijke instrumenten en producten en verwacht dat hieraan op korte termijn gevolg zal worden gegeven.

    (1)

    (13) Tot slot dient te worden opgemerkt dat de voorgestelde verordening geen afbreuk doet aan de regeling voor de exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik (Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad) en de regeling voor de controle op vuurwapens (Richtlijn 91/477/EG van de Raad waarin onder meer wordt bepaald dat de lidstaten de controles op het voorhanden hebben van wapens aan de buitengrenzen moeten versterken) en evenmin betekent dat geen exportverbod kan worden opgelegd op andere gronden, bijvoorbeeld om binnenlandse repressie in een derde land te voorkomen en te veroordelen (bijvoorbeeld Verordeningen (EG) nr. 1081/2000 van de Raad betreffende Myanmar/Birma en nr. 310/2002 met betrekking tot Zimbabwe).

    (13)

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

    Gezien het voorstel van de Commissie [1],

    [1] PB C [...] van [...], blz. [...].

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden vormt, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag van de Europese Unie een van de beginselen die de lidstaten alle onderschrijven. De Gemeenschap besloot derhalve in 1995 de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een fundamenteel onderdeel te maken van haar betrekkingen met derde landen. Zij besloot hiertoe in alle nieuwe handels-, samenwerkings- en associatieovereenkomsten van algemene aard die zij met derde landen sluit een hiertoe strekkende clausule op te nemen.

    (2) Artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevatten een onvoorwaardelijk, allesomvattend verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Andere bepalingen, met name de VN-verklaring tegen foltering [2] en het VN-verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing leggen staten de verplichting op foltering te voorkomen.

    [2] Resolutie3452 (XXX) van 9.12.1975 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

    (3) Artikel 2, lid 2, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie [3] verbiedt terechtstelling en veroordeling tot de doodstraf. Op 29 juni 1998 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake de doodstraf "en werd besloten dat de Europese Unie zich zou inzetten voor de universele afschaffing van de doodstraf".

    [3] PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

    (4) Artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie verbiedt folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Op 9 april 2001 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de "Richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing". In deze richtsnoeren wordt verwezen naar zowel de goedkeuring van de EU-gedragscode voor de wapenexport in 1998 als naar en de toekomstige invoering van controles op de uitvoer van paramilitaire uitrusting als voorbeelden van doeltreffende maatregelen met het oog op de preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. In deze richtsnoeren wordt er tevens voor gepleit er bij derde landen op aan te dringen het gebruik en de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering en voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen. Voorts wordt in deze richtsnoeren verklaard dat het verbod op wrede, onmenselijke of onterende behandeling duidelijke grenzen stelt aan het gebruik van de doodstraf.

    (5) De VN-commissie inzake mensenrechten, vraagt de VN-lidstaten in haar resolutie inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die op 25 april 2001 werd goedgekeurd en wordt gesteund door de EU-lidstaten, passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wetgeving, om onder meer de uitvoer van instrumenten die specifiek zijn ontworpen om foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing toe te brengen te voorkomen en verbieden. Dit punt werd bevestigd in een resolutie die op 16 april 2002 werd goedgekeurd.

    (6) Op 3 oktober 2001 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan een resolutie [4] betreffende het tweede jaarverslag van de Raad overeenkomstig uitvoeringsbepaling nr. 8 van de gedragscode van de Europese Unie betreffende de wapenuitvoer waarin het er bij de Commissie op aan drong zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om een passend communautair mechanisme op te stellen om de promotie, handel en export van veiligheids- en politieuitrusting, waarvan het gebruik inherent wreed, onmenselijk of vernederend is te verbieden en er voor te zorgen dat deze regeling de overdracht van uitrusting waarvan de medische effecten nog niet volledig bekend zijn, alsmede van uitrusting waarvan het gebruik in de praktijk een substantieel risico van misbruik of van ongerechtvaardigd letsel in zich bergt op schorten.

    [4] PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 136.

    (7) Het is dan ook passend dat de Gemeenschap regels vaststelt voor de handel met derde landen in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf en in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Deze regels helpen het eerbiedigen van het menselijk leven en van de fundamentele rechten van de mens te bevorderen en dragen derhalve bij aan de bescherming van de goede zeden. Met deze regels wil men er voor zorgen dat handelaren in de Gemeenschap geen voordeel halen uit handel die de tenuitvoerlegging van beleid inzake de doodstraf of inzake foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat niet verenigbaar is met de relevante EU-richtsnoeren, het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en internationale verdragen en overeenkomsten, bevordert of anderszins vergemakkelijkt.

    (8) Voor deze verordening dienen de definities van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te worden toegepast die zijn omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Bij de interpretatie ervan dient rekening te worden gehouden met de jurisprudentie inzake de interpretatie van de dienovereenkomstige termen in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

    (9) Het werd noodzakelijk geacht de in- en uitvoer van instrumenten die geen of vrijwel geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing te verbieden. In dit verband wordt er op gewezen dat artikel 33 van de minimumnormen voor behandeling van gedetineerden van de Verenigde Naties [5] het gebruik van kluisters en boeien om mensen in bedwang te houden verbiedt.

    [5] Goedgekeurd bij Resoluties nr. 663 C (XXIV) van 31.7.1957 en 2076 (LXII) van 13.5.1977 van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties.

    (10) Voorts dienen controles te worden ingesteld op de uitvoer van bepaalde instrumenten en producten die niet alleen gebruikt kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing doch ook voor andere legitieme doeleinden. Deze controle dient te worden ingesteld op instrumenten die zodanig zijn ontworpen dat ze makkelijk kunnen worden misbruikt voor de doodstraf of voor foltering of voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en op instrumenten en producten die worden gebruikt voor het handhaven van de orde.

    (11) Wat de instrumenten voor ordehandhaving betreft moet worden opgemerkt dat artikel 3 van de gedragscode voor politieambtenaren [6] bepaalt dat politieambtenaren alleen dwang mogen gebruiken wanneer dit strikt noodzakelijk en vereist is voor het uitoefenen van hun taak. De Basisbeginselen inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door politieambtenaren, die in 1990 werden goedgekeurd door het achtste congres van de Verenigde Naties inzake de preventie van misdaad en de behandeling van misdadigers bepalen dat ambtenaren bij de uitoefening van hun taak zoveel mogelijk gebruik moeten maken van geweldloze middelen alvorens hun toevlucht te nemen tot het gebruik van geweld en vuurwapens.

    [6] Resolutie 34/169 van 17.12.1979 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties..

    (12) In deze Basisbeginselen wordt ervoor gepleit niet-dodelijke wapens te ontwikkelen om mensen uit te schakelen die onder passende omstandigheden moeten worden gebruikt terwijl men zich er tegelijkertijd van bewust is dat zorgvuldig toezicht moet worden gehouden op het gebruik van dergelijke wapens. Bepaalde door de politie van oudsher gebruikte instrumenten voor zelfverdediging en oproerbeheersing werden bijvoorbeeld zodanig gewijzigd dat ze ook kunnen worden gebruikt voor het toedienen van elektrische schokken en chemische stoffen om mensen uit te schakelen. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke wapens in verschillende landen worden misbruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    (13) In deze Basisbeginselen wordt benadrukt dat politieambtenaren moeten worden uitgerust met instrumenten voor hun zelfverdediging. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op de handel in traditionele instrumenten voor zelfverdediging zoals schilden.

    (14) Deze verordening dient tevens van toepassing te zijn op de handel in chemische stoffen die worden gebruikt om mensen uit te schakelen met inbegrip van traangas en stoffen voor oproerbeheersing.

    (15) De minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties [7] bepalen voorts dat instrumenten om mensen in bedwang te houden nooit mogen worden toegepast als straf en dat dergelijke instrumenten alleen mogen worden gebruikt als voorzorgsmaatregel om ontvluchting te voorkomen tijdens een verplaatsing, op medische gronden, op aanwijzing van een arts of indien andere controlemethodes het laten afweten, om te voorkomen dat een gevangene zichzelf of anderen verwondt of eigendom beschadigt.

    [7] Goedgekeurd bij Resoluties nr. 663 C (XXIV) van 31.7.1957 en 2076 (LXII) van 13.5.1977 van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties.

    (16) De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen onder meer dat de hoofden van missies in derde landen in hun periodieke verslagen een analyse dienen op te nemen van eventuele gevallen van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het land waar zij geaccrediteerd zijn en de maatregelen die zijn genomen om dit tegen te gaan. De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij besluiten nemen inzake verzoeken om vergunningen rekening te houden met deze verslagen en soortgelijke verslagen van relevante internationale organisaties. Dergelijke verslagen dienen tevens een beschrijving te omvatten van instrumenten die in derde landen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    (17) Om te kunnen bijdragen aan de afschaffing van de doodstraf in derde landen en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen wordt het noodzakelijk geacht beperkingen op te leggen aan het verlenen van diensten aan derde landen die betrekking hebben op het gebruik van alle instrumenten die aan deze verordening zijn onderworpen. Beperkingen dienen op grond van deze reden ook te worden ingesteld op het verlenen van diensten die de verkoop bevorderen van instrumenten en producten die aan deze verordening onderworpen zijn zoals makelaarsdiensten, ongeacht of de betrokken instrumenten op een bepaald moment in het vrije verkeer, waren, zijn of zullen zijn op het grondgebied van de Gemeenschap.

    (18) De maatregelen van deze verordening hebben tot doel zowel de doodstraf als foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in derde landen te voorkomen. Ze omvatten beperkingen voor de handel met derde landen in instrumenten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het wordt niet noodzakelijk geacht soortgelijke controles in te stellen op transacties binnen de Gemeenschap omdat de doodstraf niet bestaat in de lidstaten en er voldoende waarborgen zijn om foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen.

    (19) De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen dat, om doeltreffende maatregelen te kunnen nemen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maatregelen om het gebruik en de productie tegen te gaan van instrumenten die zijn ontworpen voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, een aanvulling dienen te vormen op deze beperkingen op de handel met derde landen.

    (20) Om rekening te houden met nieuwe gegevens en technologische ontwikkelingen dient de lijst van instrumenten en producten waarop deze verordening van toepassing is binnen een redelijke termijn te worden herzien.

    (21) De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te brengen van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen alsmede van andere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken.

    (22) De inhoudelijke maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn beheersmaatregelen in de zin van artikel 2 van Besluit nr. 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [8]. Deze maatregelen dienen te worden goedgekeurd middels de beheersprocedure van artikel 4 van dat besluit.

    [8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (23) De lidstaten dienen regels vast te stellen voor sancties die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze verordeningen en er op toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doelmatig, evenredig en weerhoudend te zijn.

    (24) Deze verordening neemt de fundamentele rechten in acht alsmede de beginselen die zijn erkend met name in het Handvest van de Fundamentele Rechten van de Europese Unie,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I Inhoud, reikwijdte en definities

    Artikel 1 Inhoud en reikwijdte

    In deze verordening worden de communautaire voorschriften vastgesteld ten aanzien van de handel met derde landen in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in aanverwante diensten.

    Artikel 2 Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder :

    (a) "foltering": iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde worden verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen, waarbij geldt dat de doodstraf voor deze verordening niet als een wettige straf wordt beschouwd;

    (b) "andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing": iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Het omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen, waarbij voor deze verordening geldt dat de doodstraf niet als een wettige straf wordt beschouwd;

    (c) "instantie voor rechtshandhaving": iedere autoriteit die verantwoordelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, bestrijden en bestraffen van misdaden, met inbegrip, doch niet beperkt tot de politie, aanklagers, juridische autoriteiten, openbare of particuliere gevangenisautoriteiten en, indien van toepassing, nationale veiligheidstroepen en militaire autoriteiten;

    (d) "exporttransactie": elke vorm van uitvoer, wederuitvoer, verkoop, overdracht, levering of verzending rechtstreeks of onrechtstreeks, aan personen, rechtspersonen of instanties in een derde land of andere personen, rechtspersonen of instanties voor handelingen uitgevoerd in of vanuit het grondgebied van een derde land;

    (e) "invoertransactie": het binnenbrengen van goederen op het grondgebied van de Gemeenschap;

    (f) "bevoegde autoriteit": een in bijlage III vermelde autoriteit;

    (g) "grondgebied van de Gemeenschap": al het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is onder de in dat Verdrag neergelegde voorwaarden.

    Hoofdstuk II Instrumenten die geen, of vrijwel geen, andere toepassingen hebben in de praktijk dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

    Artikel 3 Uitvoerverbod

    1. Het is verboden instrumenten van de in bijlage I opgenomen bijlagen uit te voeren ongeacht de oorsprong van dergelijke instrumenten.

    Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks technisch advies, bijstand of opleiding te verstrekken, te verkopen, te leveren of over te dragen die verband houden met de werking, het gebruik, de productie, de samenstelling of de omvorming van de in Bijlage I bij deze verordening vermelde instrumenten aan personen, rechtspersonen of instanties in een derde land of andere personen, rechtspersonen of instanties voor handelingen uitgevoerd in of vanuit het grondgebied van een derde land.

    Het is verboden makelaars- en soortgelijke diensten te verlenen om de uitvoer van dergelijke instrumenten te vergemakkelijken of te bevorderen.

    2. In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen voor de uitvoer van de in Bijlage I vermelde instrumenten en de hieraan verbonden diensten indien wordt aangetoond dat dergelijke instrumenten in het derde land waarnaar de instrumenten worden uitgevoerd, uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis.

    Artikel4 Invoerverbod

    1. Het is verboden de in Bijlage I vermelde instrumenten in te voeren ongeacht de oorsprong van dergelijke instrumenten.

    Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks technisch advies, bijstand of opleiding te verstrekken, te verkopen, te leveren of over te dragen die verband houden met de werking, het gebruik, de productie, de samenstelling of de omvorming van de in de bijlage bij deze verordening vermelde instrumenten aan personen, rechtspersonen of instanties in de Gemeenschap of andere personen, rechtspersonen of instanties voor handelingen uitgevoerd in of vanuit het grondgebied van de Gemeenschap.

    Het is verboden makelaars- en soortgelijke diensten te verlenen om de uitvoer van dergelijke instrumenten te vergemakkelijken of te bevorderen.

    2. In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen voor invoer van de in de Bijlage I vermelde instrumenten en de hiermee verbonden diensten indien wordt aangetoond dat dergelijke instrumenten in de lidstaat van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis.

    Hoofdstuk III Instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

    Artikel 5 Exportvergunningen

    1. Een exportvergunning is vereist voor de in Bijlage II vermelde instrumenten en producten, ongeacht de oorsprong van dergelijke instrumenten.

    2. Voor de in Bijlage II vermelde instrumenten en producten is voor de volgende activiteiten een vergunning vereist:

    (a) het onderhandelen over of regelen van een contract of overeenkomst met betrekking tot de aankoop, overdracht, levering of verzending van dergelijke instrumenten indien

    (i) een dergelijk contract of een dergelijke overeenkomst wordt gesloten door of namens een persoon, rechtspersoon of instantie in een derde land of door of namens een andere persoon, rechtspersoon of instantie voor handelingen uitgevoerd in of vanuit het grondgebied van een derde land,

    (ii) een dergelijk contract of een dergelijke overeenkomst inhoudt dat de in Bijlage II vermelde instrumenten ter beschikking worden gesteld van die persoon, rechtspersoon of instantie en

    (iii) de persoon, rechtspersoon of instantie die zich bezighoudt met makelaars- of soortgelijke activiteiten op het grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd;

    (b) het rechtstreeks of onrechtstreeks verstrekken, verkopen, leveren of overdragen van technisch advies, bijstand of opleiding die verband houden met de werking, het gebruik, de productie, de samenstelling of de omvorming van dergelijke instrumenten aan personen, rechtspersonen of instanties in een derde land of andere personen, rechtspersonen of instanties voor handelingen uitgevoerd in of vanuit het grondgebied van een derde land.

    Artikel 6 Vergunningaanvragen

    1. Vergunningen voor de in de artikelen 5, lid 1, en 5, lid 2, onder b) vermelde exporttransacties en activiteiten kunnen alleen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur, verkoper, dienstverlener of overdragende partij is gevestigd.

    Vergunningen voor de in artikel 5, lid 2, onder a) vermelde activiteiten kunnen alleen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de persoon, rechtspersoon of instantie die zich bezighoudt met het onderhandelen over of het regelen van de uitvoer is gevestigd.

    2. Aanvragen dienen te zijn voorzien van relevante informatie over de activiteiten waarvoor een vergunning wordt gevraagd. Voor uitvoertransacties omvat dit met name:

    (a) een nauwkeurige verklaring van het land van bestemming, de eindgebruiker en het voorgenomen eindgebruik; en

    (b) volledige informatie over de verzendingsroute en tussenpersonen.

    De bevoegde autoriteiten kunnen aanvullende informatie verlangen indien zij dit noodzakelijk achten om een besluit te kunnen nemen.

    3. De bevoegde autoriteit kan bepaalde eisen en voorwaarden verbinden aan een vergunning die zij noodzakelijk acht om te voorkomen dat de betrokken instrumenten worden gebruikt voor de doodstraf, of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling, zoals een verplichting voor de eindgebruiker om een ondertekende verklaring over te leggen of zich ertoe te verbinden de instrumenten niet weder uit te voeren.

    4. Onverminderd artikel 14, lid 2, neemt de bevoegde autoriteit binnen twee maanden een besluit inzake het verlenen van een vergunning. Zij deelt haar besluit onverwijld mede aan de aanvrager en, indien van toepassing aan de lidstaat op wiens grondgebied de aangifte tot uitvoer zal worden ingediend.

    5. Tenzij een uitvoervergunning anders bepaalt, houdt een vergunning in dat de aanvrager en diegene die contractuele betrekkingen aangaan met de aanvrager toestemming krijgen om de in de aanvraag vermelde instrumenten te verkopen, over te dragen, leveren en verzenden naar een specifieke persoon, rechtspersoon of instantie in een derde land.

    6. Vergunningen zijn geldig in de gehele Gemeenschap. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt zes maanden, tenzij de bevoegde autoriteit bepaalt dat deze periode korter is.

    Artikel 7 Besluiten inzake uitvoervergunningen

    Afhankelijk van de artikelen 8 tot en met 11 nemen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten inzake uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage II vermelde instrumenten en producten, rekening houdend met alle relevante overwegingen met inbegrip van het eventuele toezicht door het land van bestemming op de naleving van de beperkingen die gelden voor de overdracht van de betrokken instrumenten en de aanvaarding van internationale verplichtingen en verbintenissen in dit opzicht.

    Artikel 8 Criteria voor uitvoervergunningen voor eindgebruik door andere partijen dan rechtshandhavingsinstanties

    De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor exporttransacties die betrekking hebben op de in bijlage II vermelde instrumenten en producten bestemd voor andere eindgebruikers dan rechtshandhavingsinstanties indien zij er niet overtuigd zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    (a) de eindgebruiker heeft dergelijke instrumenten nodig voor legitieme doeleinden;

    (b) de eindgebruiker zal deze instrumenten daadwerkelijk voor dergelijke doeleinden gebruiken;

    (c) de instrumenten zullen niet verkocht, overgedragen of geleverd worden door de eindgebruiker aan andere personen, rechtspersonen of instanties, met inbegrip van privérechtshandhavingsinstanties in een derde land waar sprake is van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    Artikel 9 Criteria voor uitvoervergunningen voor eindgebruik door rechtshandhavingsinstanties

    De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor exporttransacties met betrekking tot de in bijlage II vermelde instrumenten en producten die bestemd zijn voor rechtshandhavingsinstanties indien

    (a) er aanwijzingen zijn dat de desbetreffende rechtshandhavingsinstantie zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en

    (b) de bevoegde autoriteiten er niet van overtuigd zijn dat het betrokken derde land

    (i) foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing wettelijk en strafrechtelijk heeft verboden,

    (ii) personen die zich schuldig hebben gemaakt aan foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing voor het gerecht brengt, en

    (iii) voor dergelijke daden straffen oplegt, met uitzondering van de doodstraf, die een voldoende weerhoudend zijn en in verhouding staan tot de aard van de overtredingen.

    Zij verlenen geen vergunning indien zij redenen hebben om aan te nemen dat de betrokken instrumenten waarschijnlijk worden gebruikt voor van rechtswege opgelegde lijfstraf.

    Artikel 10 Aanvullende criteria voor uitvoervergunningen voor eindgebruik door rechtshandhavingsinstanties voor het verhoor van personen

    De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor uitvoertransacties met betrekking tot de in bijlage II vermelde instrumenten en producten die bestemd zijn voor rechtshandhavingsinstanties voor het verhoor van personen indien

    (a) er aanwijzingen zijn dat foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing hebben plaatsgevonden in het betrokken derde land tijdens verhoren en

    (b) de bevoegde autoriteiten er niet van overtuigd zijn dat het betrokken derde land er voor heeft gezorgd dat in procedures geen beroep kan worden gedaan op verklaringen die zijn verkregen middels foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing behalve wanneer deze als bewijs worden aangevoerd tegen een persoon die wegens dergelijke daden terecht staat.

    Artikel 11 Aanvullende criteria voor exportvergunningen voor eindgebruik door rechtshandhavingsinstanties die personen in hechtenis houden

    De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor exporttransacties met betrekking tot de in bijlage II vermelde instrumenten en producten bestemd voor rechtshandhavingsinstanties die personen in hechtenis houden indien

    (a) er aanwijzingen zijn dat foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing hebben plaatsgevonden in een penitentiaire inrichting of gevangenis die beheerd of geëxploiteerd wordt door of onder gezag of toezicht staat van de desbetreffende rechtshandhavingsinstantie en

    (b) de bevoegde autoriteiten er niet van zijn overtuigd dat het betrokken derde land personen die verantwoordelijk zijn voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in penitentiaire inrichtingen of gevangenissen voor het gerecht brengt en andere straffen oplegt dan de doodstraf, die zowel een afschrikkend effect hebben als in verhouding staan tot de overtredingen die zijn begaan.

    Artikel 12 Vergunningen voor de uitvoer van diensten

    1. Bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor de in artikel 5, lid 2, onder a) vermelde activiteiten indien de exporttransacties of het verlenen van diensten voor de uitvoering van het contract of de overeenkomst waarover de aanvrager wil onderhandelen of die hij wil regelen op grond van deze verordening niet zou zijn toegestaan er in voorkomend geval van uitgaand dat dergelijke exporttransacties of dienstverlening onder jurisdictie van de Gemeenschap vallen.

    2. De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor de in artikel 5, lid 2, onder b) vermelde activiteiten indien de instrumenten waarop de diensten betrekking hebben niet in aanmerking komen voor een uitvoervergunning van de Gemeenschap naar de eindgebruiker in kwestie, er in voorkomend geval van uitgaand dat een dergelijke uitvoertransactie onder jurisdictie van de Gemeenschap valt.

    Hoofdstuk IV Algemene en slotbepalingen

    Artikel 13 Wijziging van gegevens betreffende de bevoegde autoriteiten

    De gegevens betreffende de bevoegde autoriteiten in bijlage III worden door de Commissie gewijzigd op basis van door de lidstaten ingediende informatie.

    Artikel 14 Uitwisseling van informatie

    1. De Commissie en de lidstaten stellen elkaar in kennis van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen en verstrekken elkaar alle relevante informatie waarover zij beschikken in verband met deze verordening, met name

    (a) informatie over vergunningen die zijn verleend en geweigerd;

    (b) informatie over nieuwe instrumenten op het gebied van de rechtshandhaving, met inbegrip van testverslagen;

    (c) conclusies over en verslagen van het beleid en de praktijken van derde landen met betrekking tot de doodstraf en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling;

    (d) informatie over schendingen en problemen bij het toezicht op de naleving en vonnissen van nationale rechtbanken.

    2. De bevoegde autoriteiten die een aanvraag voor een in artikel 6 bedoelde vergunning ontvangt dient de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie ten hoogste twee weken na ontvangst van de aanvraag een samenvatting van deze aanvraag te verstrekken. Hierin dient zij de redenen toe te lichten op grond waarvan zij voornemens is de aanvraag te weigeren of een vergunning te verlenen en eventuele voorwaarden die zij hieraan wil verbinden.

    Indien een lidstaat of de Commissie ten hoogste twee weken na ontvangst van de samenvatting van de aanvraag met redenen omklede bezwaren indient kan de bevoegde autoriteit in kwestie binnen een termijn van een week een nieuw voorstel opstellen.

    Indien de bevoegde autoriteit niet met een nieuw voorstel komt of een lidstaat of de Commissie binnen een termijn van een week met redenen omklede bezwaren indient ten aanzien van het nieuwe voorstel neemt de Commissie overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde procedure in deze een besluit.

    Artikel 15 Verslag

    Iedere bevoegde autoriteit dient een verslag in van haar activiteiten bij de Commissie waarin zij informatie verstrekt over het aantal ontvangen aanvragen, de instrumenten, producten en landen waarop deze aanvragen betrekking hebben, de besluiten die zij heeft genomen inzake deze aanvragen, de interpretatiekwesties die zich voor hebben gedaan en eventuele problemen van organisatorische of andere aard waarmee zij werd geconfronteerd. Ieder jaar wordt voor een periode van twaalf maanden een activiteitenverslag opgesteld.

    Artikel 16 Comité

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2603/1969 [9] ingestelde comité met betrekking tot gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten.

    [9] PB L 324 van 27.12.1969, blz. 25.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijn bedraagt 10 werkdagen.

    3. Het comité keurt zijn reglement van orde goed.

    Artikel 17 Sancties

    1. Elke lidstaat bepaalt de sancties die moeten worden genomen indien de bepalingen van deze verordening worden overtreden en neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om er voor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Dergelijke sancties zijn doelmatig, weerhoudend en staan in verhouding tot de overtreding.

    2. De lidstaten delen deze bepalingen uiterlijk 30 april 2003 aan de Commissie mede en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

    Artikel 18 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten.

    Gedaan te Brussel, op [...]

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE I

    Lijst van de in artikelen 3 en 4 bedoelde instrumenten

    Instrumenten die geen, of vrijwel geen, andere toepassingen hebben in de praktijk dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    GN-code // Omschrijving

    ex 4421 90 98 ex 8208 90 00 // Galgen en guillotines

    ex 8543 89 95 ex 9401 79 00 ex 9401 80 00 ex 9402 10 00 ex 9402 90 00 // Elektrische stoelen die specifiek zijn ontworpen of gewijzigd met het oog op de executie van mensen (spanning hoger dan 1000 Volt)

    ex 9406 00 39 ex 9406 00 90 // Hermetisch gesloten kluizen, bijvoorbeeld van staal en glas, ontworpen of gewijzigd met het oog op de executie van mensen door toediening van een dodelijk gas

    ex 8413 81 90 ex 9018 90 50 ex 9018 90 60 ex 9018 90 85 // Systemen voor het automatisch injecteren van verdovende middelen die ontworpen of gewijzigd zijn voor de executie van mensen door toediening van een dodelijke chemische stof

    ex 8543 89 95 // Elektrische schokriemen die zijn ontworpen of aangepast om mensen in bedwang te houden door toediening van elektrische schokken van 50000 Volt of meer

    ex 7326 90 97 ex 8301 50 00 ex 3926 90 99 // Voetboeien, groeps- en individuele kluisters die specifiek zijn ontworpen om mensen in bedwang te houden, met uitzondering van handboeien waarvan de maximum afmetingen, met inbegrip van de ketting gemeten vanuit de uiterste hoek van een boei tot de uiterste hoek van de andere boei, ten hoogste 240 mm bedragen in gesloten toestand

    ex 7326 90 97 ex 8301 50 00 ex 3926 90 99 // Individuele boeien of kluisters, die specifiek zijn ontworpen om mensen in bedwang te houden met een minimale interne omtrek van meer dan 190 mm in gesloten toestand

    ex 7326 90 97 ex 8301 50 00 ex 3926 90 99 // Duimboeien en duimschroeven, met inbegrip van getande duimboeien

    // Onderdelen die specifiek zijn ontworpen of gewijzigd voor een van de hierboven genoemde instrumenten

    BIJLAGE II

    Lijst van de in artikel 5 bedoelde artikelen

    Instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    GN-code // Omschrijving

    ex 9401 61 00 ex 9401 69 00 ex 9401 71 00 ex 9401 79 00 ex 9402 90 00 ex 9403 20 91 ex 9403 20 99 ex 9403 50 00 ex 9403 70 90 ex 9403 80 00 // Dwangstoelen en shackle boards (plank met klemmen voor polsen en enkels)

    ex 8543 89 95 ex 9304 00 00 // Draagbare toestellen die zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van een elektrische schok (hoge frequentie stroomstoot van 50 000 Volt of meer), met inbegrip van doch niet beperkt tot stroomstokken, stroomschilden, verdovingsgeweren en geweren voor het afvuren van schokpijltjes (tasers)

    ex 8424 20 00 ex 9304 00 00 // Draagbare toestellen die zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van chemische stoffen zoals traangas, OC (capsicum-oleohars of peperspray) en PAVA (pelargoonzuurvanillylamide, synthetische peperspray) om mensen uit te schakelen

    // Onderdelen die specifiek zijn ontworpen of gewijzigd voor een van de hierboven genoemde instrumenten

    ex 2926 90 95 // á-Broomfenylacetonitril (á-broombenzylcyanide) (CA) (CAS 5798-79-8)

    ex 2926 90 95 // (2-chloorbenzylideen)malononitril (o-chloorbenzalmalononitril) (CS) (CAS 2698-41-1)

    ex 2914 70 90 // 2-chlooracetofenon (Fenylacylchloride) (CN) (CAS 532-27-4)

    ex 2934 99 90 // Dibenz[b,f][1,4]oxazepine (CR) (CAS 257-07-8)

    ex 2924 29 95 // Pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) of synthetische peperspray (CAS 2444-46-4)

    ex 2939 99 90 // Capsicum-oleohars(OC) of peperspray (CAS 8023-77-6)

    BIJLAGE III

    Lijst van in artikel 6 bedoelde bevoegde autoriteiten

    (in te vullen door de lidstaten)

    Top