Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001SC1407

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten

    /* SEC/2001/1407 def. - COD 2000/0183 */

    52001SC1407

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten /* SEC/2001/1407 def. - COD 2000/0183 */


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten

    1. Achtergrond

    In juli 2000 heeft de Commissie het voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten, COM(2000) 392 definitief - C5-0429/2000 - 2000/0183 (COD), met de bedoeling dat dit zal worden goedgekeurd volgens de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap [1].

    [1] PB C 365 van 19.12.2000, blz. 238.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 1 maart 2001 [2] advies uitgebracht.

    [2] PB C 139 van 11.5.2001, blz. 15.

    Het Comité van de Regio's heeft op 14 december 2000 [3] advies uitgebracht.

    [3] PB C 144 van 16.5.2001, blz. 18.

    Op 13 juni 2001 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een reeks amendementen aangenomen [4].

    [4] PB C ...

    De Raad heeft op de bijeenkomst van de telecommunicatieraad op 27 juni een politiek akkoord bereikt over een gemeenschappelijk standpunt. Op 17 september 2001 [5] heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende dit richtlijnvoorstel aangenomen overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag.

    [5] PB C ...

    In deze mededeling wordt het standpunt van de Commissie inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uiteengezet overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde streepje van het EG-Verdrag.

    2. Doel van het voorstel van de Commissie

    De richtlijn inzake universele dienst en gebruikersrechten heeft tot doel de levering van een universele dienst voor openbare telefoniediensten in een context van toegenomen algemene concurrentie te waarborgen, waarbij voorschriften worden gegeven voor de financiering van de kosten van de levering van de universele dienst op een wijze die vanuit het oogpunt van de concurrentie zo neutraal mogelijk is. Tevens worden de rechten van gebruikers en consumenten van elektronische communicatiediensten vastgelegd, evenals de corresponderende verplichtingen voor bedrijven. Voorts beoogt de richtlijn de interoperabiliteit van digitale televisieapparatuur voor consumenten en de levering van bepaalde verplichte diensten, zoals huurlijnen, te waarborgen. De richtlijn erkent het recht van de lidstaten om aan bepaalde radio- en televisie-uitzendingen een "must carry"-status toe te kennen voor de distributie via bepaalde netwerken teneinde de universele beschikbaarheid van welomschreven programmering te waarborgen. Tevens waarborgt de richtlijn dat netwerkexploitanten oproepen doorgeven naar de nieuwe Europese regionale code +"3883" die door de ITU aan de Europese nummeringsruimte voor telefonie is toegewezen, en worden exploitanten verplicht om informatie over de locatie door te geven aan de nationale hulpdiensten.

    3. Commentaar op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad vergeleken met het advies van het Europees Parlement

    3.1. Samenvatting van het standpunt van de Commissie

    De Commissie kan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad onderschrijven. Er zijn geen fundamentele verschillen tussen de tekst van de Raad en het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Evenals het advies van het Europees Parlement heeft ook de Raad veel veranderingen aangebracht die betrekking hebben op details of die redactioneel van aard zijn. De oorspronkelijke doelstellingen van de richtlijn, de omvang van de universele dienst, de mate van bescherming van de eindgebruikers, de regelgevingsmaatregelen en de voornaamste beleidsmatige bepalingen zijn gehandhaafd, zij het vaak anders geformuleerd als een verbetering en verduidelijking ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. De onder 3.2.2 genoemde artikelnummers zijn aangepast in verband met de nieuwe artikelen die vanaf artikel 17 in de richtlijn zijn geïntroduceerd.

    3.2. Door het gemeenschappelijk standpunt van de Raad ingevoerde wijzigingen ten opzichte van het advies van het Europees Parlement in eerste lezing

    3.2.1 Overwegingen

    Overweging 5bis (nieuw) (netwerkbeveiliging)

    Amendement 1 van het Parlement voerde een nieuwe overweging in waarmee bepalingen uit de gegevensbeschermingsrichtlijn werden overgenomen in verband met maatregelen om de veiligheid van netwerken en diensten te waarborgen. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad worden deze kwesties in de universele-dienstenrichtlijn niet aangeroerd.

    Overweging 26 [ex-19]

    In amendement 2 van het Parlement en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is dezelfde tekst geschrapt in verband met ondernemingen die vroeger uitsluitende rechten hadden. De door het Parlement voorgestelde tekst die aan het einde van de overweging is toegevoegd en de tekst van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn vergelijkbaar qua doelstelling, hoewel het amendement van het Parlement een prescriptiever karakter heeft en regelgevende terughoudendheid bij het ontstaan van nieuwe markten expliciet wordt genoemd.

    Overweging 39 (ex-27)

    De in amendement 4 van het Parlement voorgestelde extra tekst komt volledig tot uiting in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.

    Overweging 47 (ex-32)

    In het amendement van het Parlement wordt co-regulering genoemd als een goed alternatief voor sectorspecifieke regulering. Hierbij werd opgemerkt dat waar co-regulering wordt ingevoerd, de sectorspecifieke regels moeten worden ingetrokken en dat de co-reguleringsmaatregelen op dezelfde beginselen moeten worden gebaseerd als de formele regelgeving. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt co-regulering niet genoemd.

    3.2.2 Artikelen

    Hoofdstuk I: Werkingssfeer, doelstellingen en definities

    Artikel 1 (Werkingssfeer en doelstellingen)

    De tekst van het gemeenschappelijk standpunt en de amendementen van het Parlement op artikel 1 zijn verenigbaar en sluiten op elkaar aan. De Commissie is van mening dat de wijzigingen van het Parlement in artikel 1 om de werkingssfeer en doelstellingen van de richtlijn duidelijk te omschrijven, parallel lopen aan de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt is "gebruikers en consumenten" vervangen door "eindgebruikers", waarmee volgens de Commissie de werkingssfeer van de richtlijn beter wordt beschreven.

    Artikel 2 (Definities)

    De tekst van het gemeenschappelijk standpunt voor artikel 2 verduidelijkt de in de richtlijn gehanteerde definities, zodat meer duidelijkheid wordt verkregen wat de werkingssfeer van de richtlijn betreft. De amendementen van het Parlement op artikel 2 betreffen een wijziging van tekst die thans in het gemeenschappelijk standpunt is geschrapt en de invoering van een nieuwe term "verwante dienst" en de omschrijving daarvan. De Commissie is van mening dat deze toevoeging niet nodig is. Artikel 2 van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat de definities die voor de richtlijn vereist zijn.

    Hoofdstuk II: Universele-dienstverplichtingen en maatschappelijke verplichtingen

    In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt is de titel van hoofdstuk II gewijzigd en zijn de woorden "en maatschappelijke verplichtingen" toegevoegd. De Commissie acht deze wijziging aanvaardbaar.

    Artikel 3 (Beschikbaarheid van de universele dienst)

    Het amendement van het Parlement voegde "neutraliteit ten aanzien van concurrentie" toe aan de criteria om te bepalen op welke wijze het best kan worden gewaarborgd dat in de universele dienst wordt voorzien. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt voor artikel 3 voegt het woord "proportionaliteit" toe aan de criteria en handhaaft het beginsel "minimale verstoring van de markt" in artikel 3(2) en "zonder verstoring van de concurrentie" in artikel 1. De universele dienst kan gevolgen hebben voor de concurrentie tussen ondernemingen en voor de marktprijzen voor eindgebruikers en de Commissie is van mening dat beide aspecten in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt worden behandeld.

    Artikel 4 (Aanbieding van toegang op vaste locaties)

    Het Parlement stelde voor om "effectieve" toe te voegen aan de internettoegang in het kader van de universele-dienstverplichtingen. De Commissie geeft de voorkeur aan de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, waarin "functionele" internettoegang wordt voorgeschreven en tevens een overweging wordt geïntroduceerd waarin deze term in detail wordt toegelicht. Het tweede amendement van het Parlement op dit artikel verplichtte de lidstaten om bij het bepalen van datasnelheden uit te gaan van gangbare technologieën. De Commissie is het ermee eens dat dit een relevant aspect voor datasnelheden is en dit komt tevens naar voren in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. Tevens schreef het Parlement het beginsel voor dat de lidstaten geen datasnelheden vast mogen stellen die hoger zijn dan die welke beschikbaar zijn voor het grote publiek. De Commissie is van mening dat snelheden die thans door het grote publiek worden gebruikt het juiste uitgangspunt vormen, hetgeen naar voren komt in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt.

    Artikel 6 (Openbare betaaltelefoons)

    De tekst van de Raad voor artikel 6 verwijst naar "redelijke behoeften" van eindgebruikers en verduidelijkt het beginsel dat is overgenomen uit de bestaande wetgeving dat de lidstaten geen specifieke maatregelen hoeven te treffen wanneer openbare betaaltelefoons al ruimschoots beschikbaar zijn, terwijl een openbare raadpleging verplicht wordt gesteld. De Commissie acht al deze wijzigingen aanvaardbaar. Het amendement van het Parlement was een redactionele wijziging die is achterhaald door de herformulering van de tekst in het gemeenschappelijk standpunt, die naar de mening van de Commissie het genoemde principe beter weergeeft.

    Artikel 7 (Bijzondere maatregelen voor gebruikers met een handicap)

    De tekst van artikel 7 in het gemeenschappelijk standpunt heeft uitsluitend betrekking op gebruikers met een handicap, terwijl gebruikers met bijzondere sociale behoeften worden genoemd in artikel 9. De herindeling van de artikelen 7 en 9 in het gemeenschappelijk standpunt verandert de wezenlijke bepalingen van de richtlijn in geen enkel opzicht. Amendement 11 van het Parlement over gebruikers met bijzondere sociale behoeften heeft thans betrekking op de bepalingen van artikel 9.

    Artikel 8 (Aanwijzing van ondernemingen)

    De tekst van het gemeenschappelijk standpunt en het voorstel van het EP zijn identiek wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de verantwoordelijkheid voor de dekking van de universele dienst wat betreft verleende diensten en geografische dekking te delegeren. De Commissie had het amendement van het Parlement onderschreven waarbij een openbare raadplegingsprocedure werd toegevoegd aan de nationale procedure voor het aanwijzen van ondernemingen die met de universele-dienstverplichtingen worden belast. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat geen raadplegingsprocedure.

    Artikel 9 (Betaalbaarheid van de tarieven)

    In amendement 11 van het Parlement werd voorgesteld dat de lidstaten door middel van een raadplegingsprocedure vaststellen welke gebruikers met bijzondere sociale behoeften er zijn. De Commissie onderschreef dit als een nuttige maatregel om het in aanmerking nemen van consumenten met bijzondere sociale behoeften nader te omschrijven. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt voorziet niet in een overlegprocedure voordat wordt vastgesteld welke gebruikers bijzondere sociale behoeften hebben.

    Artikel 10 (Controle van de uitgaven)

    De tekst van het Parlement en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voor de leden 1 en 2 van dit artikel stemmen erg overeen en zijn verenigbaar met elkaar. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt heeft een nieuw lid 3 toegevoegd om NRI's de nodige flexibiliteit te bieden wanneer de relevante faciliteiten in de lidstaat ruimschoots beschikbaar zijn, terwijl dit aspect in het advies van het Parlement niet werd behandeld. De Commissie steunt het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.

    Artikel 11 (Kwaliteit van de dienstverlening door aangewezen ondernemingen)

    Met het amendement van het Parlement op artikel 11 werd de inhoud van de informatie over de kwaliteit van de dienstverlening uitgebreid met maatregelen ter beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan gehandicapte gebruikers, hetgeen de Commissie aanvaardde. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat geen specifieke verwijzing naar informatie over de kwaliteit van de dienstverlening aan gehandicapte gebruikers. Artikel 35 biedt echter de mogelijkheid om de bijbehorende bijlage over parameters voor de kwaliteit van de dienst aan te passen volgens de comitologieprocedure. De Commissie is van mening dat het voorgestelde amendement van het Parlement kan worden verwerkt in de procedure om deze bijlage aan te passen.

    Artikel 12 (Kostenberekening van de universele dienst)

    De veranderingen in artikel 12, lid 1, die in het advies van het Parlement en in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt worden voorgesteld, hebben een gelijke uitwerking, hoewel het amendement van het Parlement de nationale regelgevende instanties expliciet de verplichting oplegt om na te gaan of het aanbieden van de universele dienst een onredelijke last vormt. Lid 2 is eveneens op vergelijkbare wijze gewijzigd door het Parlement en de Raad, d.w.z. dat is gesteld dat de nationale regelgevende instanties erop toe moeten zien dat de berekeningen van de nettokosten transparant zijn. De Commissie is van mening dat in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad de verantwoordelijkheden en verplichtingen van de nationale regelgevende instanties duidelijker worden omschreven.

    Artikel 13 (Financiering van de universele-dienstverplichtingen)

    Het amendement van het Parlement op lid 1, waarbij de verplichting wordt ingevoerd om ondernemingen schadeloos te stellen wanneer het voldoen aan universele-dienstverplichtingen een onredelijke last meebrengt, is ook terug te vinden in het gemeenschappelijk standpunt. De expliciete verwijzing van het Parlement naar voorbeelden van andere specifieke financieringsbronnen is opgenomen in een overweging. Het voorstel van het Parlement om duidelijk aan te geven dat een combinatie van beide mogelijke financieringsbronnen mag worden gebruikt, komt tot uiting in het gebruik van "en/of" in artikel 13.1(a) van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. De tekst van het Parlement en die van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voor lid 2 zijn identiek.

    Artikel 15 (Evaluatie van de omvang van de universele dienst)

    Het amendement van het Parlement op lid 2 en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verwijzen beide naar specifieke factoren die bij de evaluatie van de omvang van de universele dienst in aanmerking moeten worden genomen; het Parlement noemt mobiliteit en capaciteit en het gemeenschappelijk standpunt mobiliteit en datasnelheid in het licht van de voornaamste technologieën die door de meeste abonnees worden gebruikt. Deze criteria zijn gelijkwaardig, maar de Commissie is van mening dat de tekst van het gemeenschappelijk standpunt duidelijker is. Volgens beide teksten moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de evaluatie. Bovendien schrijft het amendement van het Parlement voor dat de evaluatie in zo groot mogelijke openheid moet geschieden door alle belanghebbende partijen te raadplegen.

    Hoofdstuk III - Regelgeving inzake ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht op specifieke markten

    Met de introductie van een nieuw hoofdstuk III dat uitsluitend betrekking heeft op de regelgeving inzake exploitanten met een aanmerkelijke marktmacht op specifieke markten, wordt rekening gehouden met de amendementen 25, 27 en 29 van het Parlement, waarin het Parlement vroeg om een algemener artikel inzake de levering aan de eindgebruiker, dat ook huurlijnen zou moeten omvatten, en waarin het Parlement op een aantal plaatsen "controle op eindgebruikerstarieven" verving door "eindgebruikerscontrole".

    Artikel 16 (Evaluatie van de verplichtingen)

    In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn verschillende bepalingen van de richtlijn in verband met de verplichtingen van ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht samengebracht in één enkel hoofdstuk inzake regulering. Lid 1 voorziet in de evaluatie en voortzetting van bestaande verplichtingen in verband met: eindgebruikerstarieven voor toegang tot en gebruik van het openbare telefoonnet; carrier selectie en -preselectie; en het minimumpakket huurlijnen dat onder de huidige wetgeving is gedefinieerd, totdat deze verplichtingen door de nationale regelgevende instanties worden herzien. Deze wijzigingen stemmen volledig overeen met amendement 25 van het Parlement. In het amendement van het Parlement werd als voorwaarde gesteld dat een ontbrekende marktwerking "duurzaam" van aard moest zijn, maar dit aspect maakt deel uit van de evaluatie die de NRI's uitvoeren volgens de procedure van artikel 14 van de kaderrichtlijn.

    Het amendement van het Parlement op lid 2, waarbij de NRI's werden verplicht om met alle belanghebbende partijen overleg te plegen over elke nieuwe regelgeving inzake de eindgebruikersprijzen, was in beginsel aanvaardbaar voor de Commissie maar is niet opgenomen in artikel 16.

    Artikel 17 (Regulering van de tarieven voor de eindgebruiker)

    Amendement 25 van het Parlement had betrekking op wat thans artikel 17 van de richtlijn is. De amendementen van het Parlement en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn grotendeels vergelijkbaar, daar zij inhouden dat de NRI's, voordat zij op eindgebruikersniveau verplichtingen opleggen, eerst moeten onderzoeken of verplichtingen die krachtens de toegangsrichtlijn aan exploitanten met een aanmerkelijke marktmacht kunnen worden opgelegd, de problemen op het vlak van de mededinging kunnen oplossen.

    Amendement 26 van het Parlement voegde een nieuw lid toe aan de bepalingen inzake regulering van de eindgebruikersdiensten. De NRI's werden verplicht om de dienstverlening op grootgebruikersniveau te reguleren in het geval van gerechtvaardigde klachten waaruit blijkt dat niet consequent rekening wordt gehouden met de eisen van de gebruikers en de consumenten. Hoewel de Commissie dit amendement in beginsel aanvaardt, is zij van mening dat hierin reeds wordt voorzien door de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, waarin is bepaald dat de nationale regelgevende instanties systematisch moeten onderzoeken of op de eindgebruikersmarkten sprake is van effectieve concurrentie en voorrang moeten geven aan regulering op grootgebruikersniveau wanneer blijkt dat er sprake is van aanmerkelijke marktmacht. Analyses van de eindgebruikersmarkten krachtens artikel 14 van de kaderrichtlijn behelzen noodzakelijkerwijze een evaluatie van de positie van de consumenten op die markten.

    De toevoeging "zo nodig" van amendement 27 is opgenomen in lid 3. Amendement 28 van het Parlement is weliswaar prescriptiever, maar vergelijkbaar met de tekst van het gemeenschappelijk standpunt van lid 4, waarin is bepaald dat de NRI's het toe te passen formaat en de methodologie kunnen specificeren en ervoor moeten zorgen dat jaarlijks een verslag over de tenuitvoerlegging wordt gepubliceerd.

    Amendement 30 van het Parlement stelde de publicatie verplicht van details van kortingstelsels van ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht die verplicht zijn kostengerelateerde prijzen te hanteren. De Commissie heeft dit in beginsel aanvaard. Artikel 17 van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad biedt, gecombineerd met de toepasselijke overwegingen, de nationale regelgevende instanties de mogelijkheid om te verlangen dat tarieven van ondernemingen die zijn aangewezen als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht, transparant zijn. Artikel 21 van het gemeenschappelijk standpunt schrijft voor dat tarieven in het algemeen transparant moeten zijn.

    Artikel 18 (Regulering inzake een minimumpakket huurlijnen)

    Het amendement van het Parlement op het oorspronkelijke artikel 27, dat thans als artikel 18 in hoofdstuk III is opgenomen, verplichtte de NRI's om hun marktanalyse tenminste jaarlijks te verrichten, terwijl de tekst van artikel 16.3 van het gemeenschappelijk standpunt voorschrijft dat dergelijke analyses "periodiek" moeten worden verricht na de inwerkingtreding van de richtlijn. De Commissie is van mening dat de tekst van het gemeenschappelijk standpunt de nodige flexibiliteit biedt zonder dat buitensporige eisen worden opgelegd aan de NRI's wat de evaluatie van de concurrentie op de nationale markten betreft.

    Hoofdstuk IV - Belangen en rechten van eindgebruikers

    Artikel 20 (Contracten)

    De bepalingen van amendement 31 van het Parlement zijn gedeeltelijk terug te vinden in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. De verplichting om informatie te verstrekken voordat een contract wordt gesloten, is impliciet in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, terwijl de eis om de toegepaste prijzen en tarieven op te nemen op het ogenblik dat het contract wordt gesloten, niet tot de voorgeschreven onderdelen van het contract behoort. Amendement 32 van het Parlement wijzigde "gebruikers of consumenten" in "abonnees", terwijl de tekst van het gemeenschappelijk standpunt blijft verwijzen naar consumenten totdat er een contract is gesloten. In dat opzicht stemt de tekst van het gemeenschappelijk standpunt overeen met de definitie van abonnee in de kaderrichtlijn. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt heeft "elektronische" toegevoegd, evenals amendement 32, maar de verwijzing naar tussenpersonen, die al onder de werkingssfeer van de oorspronkelijke versie van het artikel vallen, niet overgenomen. Lid 3 is in verband met amendement 33 zo gewijzigd dat wordt bepaald dat een abonnee niet alleen het recht heeft om te worden geïnformeerd over zijn recht om een contract op te zeggen wanneer hij op de hoogte wordt gesteld van wijzigingen van de contractvoorwaarden, maar ook het recht heeft om daarover te worden geïnformeerd op het ogenblik waarop hij de voorgestelde wijzigingen van de contractvoorwaarden ontvangt. Amendement 34 is terug te vinden in lid 1 van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, waar wordt erkend dat naast de bepalingen van het artikel ook horizontale consumentenbeschermingsmaatregelen van de Gemeenschap wat betreft billijke en transparante contractuele voorwaarden voor alle consumenten volledig van toepassing zijn.

    Artikel 21 (Transparantie en bekendmaking van informatie)

    Amendement 35 van het Parlement voerde voor NRI's de verplichting in om ervoor te zorgen dat "nauwkeurige en up-to-date" informatie over de geldende prijzen en tarieven voor het publiek beschikbaar is, "met name voor alle gebruikers en consumenten". De tekst van het gemeenschappelijk standpunt vermeldt "transparante en up-to-date" informatie, "met name voor alle consumenten". De Commissie is van mening dat beide teksten dezelfde werking en rijkwijdte hebben. De verwijzing naar "consumenten" in plaats van "gebruikers en consumenten" is slechts een kwestie van nadruk en beperkt de rijkwijdte van het artikel niet. Ook het gebruik van "transparant" in het gemeenschappelijk standpunt en het gebruik van "nauwkeurige" in het amendement van het Parlement hebben hetzelfde oogmerk. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat geen bepaling die de NRI's verplicht om regelmatig verslagen over tarieven te publiceren of om de ontwikkeling van interactieve gidsen aan te moedigen waarmee consumenten alternatieve tariefplannen kunnen vergelijken. De Commissie was van mening dat beide verplichtingen overregulering inhielden.

    Artikel 22 (Kwaliteit van de dienst)

    De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat de bepaling van lid 2, waarin NRI's worden verplicht om de meningen van de belanghebbende partijen te horen voordat de verplichting om informatie te publiceren wordt opgelegd. Amendement 36 van het Parlement is dan ook in het gemeenschappelijk standpunt terug te vinden.

    Artikel 23 (Integriteit van het netwerk)

    Zowel het gemeenschappelijk standpunt van de Raad als het Europees Parlement hebben nieuwe artikelen aan dit hoofdstuk toegevoegd in verband met de continuïteit en integriteit van het netwerk. De nieuwe bepalingen van het Parlement inzake veiligheid zijn niet in het artikel opgenomen, maar zijn in de gegevensbeschermingsrichtlijn terug te vinden.

    Artikel 24 (Interoperabiliteit van digitale televisieapparatuur voor consumenten)

    Zowel het Parlement als de tekst van het gemeenschappelijk standpunt hebben het redundante tweede lid van dit artikel geschrapt.

    Artikel 25 (Assistentie van telefonist en inlichtingendiensten)

    Het amendement van het Parlement op dit artikel bepaalde dat alle gebruikers gratis of tegen geringe kosten toegang moeten kunnen hebben tot de diensten van een telefonist en tot inlichtingendiensten, hetgeen verenigbaar is met de tekst van het gemeenschappelijk standpunt die in artikel 3 in het hoofdstuk inzake de universele dienst voorschrijft dat de diensten van de telefonist en de inlichtingendiensten die deel uitmaken van de universele dienst, betaalbaar moeten zijn. Alle andere inlichtingendiensten dienen op commerciële voorwaarden beschikbaar te worden gesteld.

    Artikel 26 (Europees alarmnummer)

    Het amendement van het Parlement op lid 1 van dit artikel vermeldde "teksttelefoons". De tekst van het gemeenschappelijk standpunt regelt deze kwestie door een nieuwe bepaling in overweging 13, waar expliciet wordt verklaard dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om teksttelefoons te gebruiken wanneer zij specifieke maatregelen treffen voor gehoor- of spraakgestoorden.

    Met amendement 42 van het Parlement werden in lid 3 twee voorwaarden opgenomen voor het opleggen van de verplichting aan netwerkexploitanten om informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen aan de nationale instanties die noodsituaties behandelen. In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt is de voorwaarde "voor zover technisch haalbaar" opgenomen, maar niet de voorwaarde "voor zover het geen onevenredig hoge kosten met zich meebrengt". De Commissie was van mening dat deze laatste voorwaarde overbodig was en al tot de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht behoort. De Commissie is evenwel van mening dat het ontbreken van een verwijzing naar de economische haalbaarheid niet inhoudt dat de civiele beschermingsinstanties moeten worden belast met hoge investeringskosten om de verplichting van artikel 26 na te komen. Gezien het manuele karakter van de huidige voorzieningen zullen er bepaalde investeringen nodig zijn om automatische systemen te installeren. De diensten van de Commissie zullen nauw samenwerken met CGALIES (Co-ordination Group on Access to Location Information by Emergency Services) om overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke interface voor de transmissie van locatiegegevens. Dit zal de ontwikkeling vergemakkelijken van standaard softwarepakketten die door alarmcentrales (PSAP's - Public Safety Answering Points) kunnen worden gebruikt, zodat de infrastructuurinvesteringen die nodig zijn om deze verplichting van de PSAP's na te komen, worden verlaagd. In de praktijk zal de exploitatie van deze voorziening dan ook worden gecoördineerd met de ontwikkeling van infrastructuurvoorzieningen door de betrokken nationale hulpdiensten om de locatie-informatie te ontvangen en te gebruiken.

    Amendement 42 bevatte ook gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van het Europees alarmnummer, met inbegrip van de bepaling dat de gegevensopmaak moet worden gestandaardiseerd op basis van een nog vast te stellen norm. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat geen gedetailleerde voorschriften voor de toepassing. De Commissie is van mening dat gedetailleerde toepassingsmaatregelen beter kunnen worden geregeld in aanvullende maatregelen die tussen de nationale instanties en de netwerkexploitanten worden overeengekomen, waarbij kwesties met een Europese dimensie worden behandeld door, voor zover beschikbaar, de toepasselijke ETSI-normen te gebruiken. De Commissie is van mening dat het om onduidelijkheid, bijvoorbeeld tussen exploitanten en civiele beschermingsinstanties, te vermijden toch nuttig zou zijn om in artikel 26 expliciet te vermelden dat exploitanten niet alleen "informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking stellen van de instanties die noodsituaties behandelen", maar ook dat zij dat "zonder kosten" voor de nationale instanties doen. Amendement 42 schreef ook voor dat moest worden voldaan aan artikel 9 van de gegevensbeschermingsrichtlijn. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bevat geen verwijzing naar de bepalingen van de gegevensbeschermingsrichtlijn die volledig van toepassing is. De Commissie is van mening dat het volstaat eraan te herinneren dat de onderhavige richtlijn deel uitmaakt van een groot pakket dat een nieuw allesomvattend juridisch kader voor elektronische communicatie vormt en dat de beperkingen die worden opgelegd door artikel 9 van de gegevensbeschermingsrichtlijn ten aanzien van de rechtmatige verwerking van gegevens over de locatie van de oproeper door netwerkexploitanten volledig van toepassing zijn in het kader van artikel 26 van de universele-dienstenrichtlijn.

    Artikel 27 en overweging 37 (Europese toegangscodes)

    De amendementen 3 en 43 van het Parlement legden de Commissie de verplichting op om een studie uit te voeren om de economische en commerciële voordelen en de technische uitvoerbaarheid van de regionale code "3883" aan te tonen voordat de netwerkexploitanten worden verplicht om oproepen naar de Europese telefoonnummeringsruimte te behandelen. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt houdt rekening met de bezorgdheid die uit het amendement van het Parlement spreekt, doordat de noodzaak wordt erkend dat netwerkexploitanten in staat moeten zijn de kosten van het verzenden en doorgeven van dergelijke oproepen terug te verdienen. De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad een oplossing biedt voor de bezorgdheid die ten grondslag ligt aan het amendement van het Parlement.

    Artikel 29 (Aanbieding van extra faciliteiten)

    Amendement 44 van het Parlement schreef bepaalde extra telefoonfaciliteiten voor die momenteel niet verplicht zijn en waarvoor ook geen voorstellen zijn gedaan om ze verplicht te stellen, maar die, wanneer zij niet algemeen beschikbaar zijn, door de NRI's verplicht kunnen worden gesteld. In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt is de oorspronkelijke mate van flexibiliteit van deze bepaling gehandhaafd, maar is "voor zover technisch uitvoerbaar en economisch haalbaar", zoals door het Parlement voorgesteld, toegevoegd. Het voorstel van het Parlement om ervoor te zorgen dat deze faciliteiten over de nationale grenzen heen beschikbaar zijn, dat door de Commissie werd gesteund, is niet overgenomen in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt.

    Artikel 30 (Nummerportabiliteit)

    Het amendement van het Parlement in verband met de nummerportabiliteit hield in dat de kosten in verband met het overdragen van nummers het gebruik van deze faciliteit niet mochten ontmoedigen. Dit is volledig terug te vinden in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. Het Parlement had ook de eis ingevoerd dat de gebruikers regelmatig over deze voorziening moeten worden geïnformeerd, en dit is niet terug te vinden in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. De Commissie is van mening dat de tekst van het gemeenschappelijk standpunt aanvaardbaar is.

    Artikel 31 (Doorgifteverplichtingen)

    Het Parlement heeft verschillende amendementen op dit artikel en de bijbehorende overweging ingevoerd. Het eerste hiervan betrof de beperking van de rijkwijdte van eventuele doorgifteverplichtingen ("must carry") tot "uitzendingen ingevolge een openbare omroepopdracht". In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt wordt deze voorwaarde niet gesteld wanneer lidstaten programma's willen aanwijzen die in aanmerking komen voor de "must carry"-status. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt beperkt de op te leggen last doordat wordt gespecificeerd dat de verplichtingen "redelijk" moeten zijn; tevens erkent het gemeenschappelijk standpunt de mogelijkheid om deze verplichtingen uit te breiden tot elk netwerk wanneer dat door een aanzienlijk aantal abonnees wordt gebruikt als het voornaamste middel om televisie- of radioprogramma's te ontvangen.

    Een ander amendement van het Parlement was de erkenning dat "must carry"-verplichtingen diensten kunnen betreffen die bestemd zijn voor gehandicapte gebruikers en gebruikers met bijzonderde behoeften. De Commissie is van mening dat lid 1 van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt in dit amendement voorziet, doordat niet alleen kanalen, maar ook omroepdiensten worden genoemd, welke laatste ook diensten voor gehandicapte gebruikers en gebruikers met bijzondere behoeften kunnen omvatten. De redactionele wijziging van lid 1 door het Parlement, waarbij "in de tijd beperkt" is vervangen door "onderworpen aan periodieke controles" is vergelijkbaar met de tekst van het gemeenschappelijk standpunt voor dit lid.

    Een ander amendement van het Parlement hield in dat van aanbieders van voorwaardelijke toegangsdiensten en verwante faciliteiten kon worden verlangd dat zij omroepen toegang verlenen tot hun diensten en faciliteiten. Krachtens artikel 6 van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt voor de toegangs- en interconnectierichtlijn wordt omroepen op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang verleend tot voorwaardelijke toegangsdiensten en verwante faciliteiten. Krachtens artikel 5 van de toegangsrichtlijn kunnen de lidstaten op nationale basis bepalen dat omroepen toegang wordt verleend tot andere voorzieningen zoals elektronische programmagidsen en interfaces voor toegangsprogramma's, terwijl in artikel 6 ook is bepaald dat de toegang tot andere faciliteiten te zijner tijd in het licht van de technologische ontwikkelingen op EU-niveau verplicht kan worden gesteld.

    Een ander voorgesteld amendement bepaalde dat de "must carry"-uitzendingen duidelijk moeten zijn aangegeven op navigatoren en elektronische programmagidsen (EPG's). De Commissie is van mening dat de regulering van de wijze van vermelding op EPG's en navigatoren deel uitmaakt van de regulering van de inhoud en dit komt thans tot uiting in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt van artikel 6.5 van de toegangsrichtlijn.

    Wat de vergoeding voor netwerkexploitanten betreft, volgen het gemeenschappelijk standpunt en het advies van het Europees Parlement dezelfde benadering, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om te bepalen of netwerkexploitanten al dan niet een vergoeding ontvangen wanneer zij aan "must carry"-verplichtingen worden onderworpen. Het Parlement geeft een aantal criteria voor het geval dat de lidstaten besluiten om netwerkexploitanten een vergoeding toe te kennen, terwijl de tekst van het gemeenschappelijk standpunt geen criteria bevat om de vergoeding te bepalen, maar voorschrijft dat er geen discriminatie mag zijn bij de behandeling van netwerkexploitanten en dat elke vergoeding op proportionele en transparante wijze moet worden toegekend.

    Artikel 32 (Aanvullende verplichte diensten)

    Het amendement van het Parlement op dit artikel onderschreef het beginsel dat ondernemingen die verplichtingen krijgen opgelegd om aanvullende verplichte diensten te leveren, de kosten van het verlenen van die diensten vergoed krijgen van de lidstaten. De tekst van het gemeenschappelijk standpunt bepaalt dat er in verband met de krachtens dit artikel opgelegde verplichtingen geen vergoedingsmechanisme kan worden opgelegd voor specifieke ondernemingen, zoals is toegestaan voor de financiering van de universele dienst. De Commissie is van mening dat de rechtszekerheid zal worden verbeterd wanneer het door het Parlement voorgestelde beginsel wordt ingevoerd dat alle nettokosten voor ondernemingen die voortvloeien uit krachtens dit artikel genomen maatregelen, moeten worden vergoed, op voorwaarde dat die vergoeding in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.

    Artikel 33 (Overleg met belanghebbende patijen)

    Het amendement van het Parlement op dit artikel voegde aan lid 1 extra nadruk op het overleg met gehandicapte gebruikers toe, terwijl de tekst van het gemeenschappelijk standpunt dat niet doet. Tevens stelde het Parlement een nieuw lid voor dat bepaalt dat de lidstaten mechanismen voor co-regulering moeten aanmoedigen voor het uitvoeren van sommige diensten die onder de universele dienst vallen, het voldoen aan behoeften van gehandicapte consumenten, het controleren van tarieven, het mogelijk maken van controle op de uitgaven, het bereiken van een bepaald niveau van de kwaliteit van de dienstverlening, het voorzien in transparante financiering van de nettokosten van de universele dienst, het voorzien in een minimumniveau van consumentenbescherming, het waarborgen van de bekendmaking van prijzen en tariefinformatie, het voorzien in diensten van de telefonist, nummerportabiliteit en carrier selectie en -preselectie, het zorgen voor overleg met belanghebbende partijen en het invoeren van een niet-gerechtelijke beslechting van geschillen. In het gemeenschappelijk standpunt worden geen specifieke gebieden genoemd die voor co-reguleringsmaatregelen in aanmerking komen. De Commissie is echter van mening dat een aantal artikelen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zorgen voor de nodige flexibiliteit wat betreft de middelen die de lidstaten kunnen gebruiken om de doelstellingen van de richtlijn te bereiken. De Commissie verkiest de benadering van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat de nodige flexibiliteit biedt, boven het opnemen van artikelen inzake toekomstige co-regulering.

    Artikel 34 (Beslechting van geschillen)

    Amendement 55 van het Parlement bepaalde dat er een nationaal klachtenloket moet worden opgericht, terwijl de tekst van het gemeenschappelijk standpunt dichter bij de oorspronkelijke tekst blijft en bepaalt dat er transparante, eenvoudige en goedkope procedures voor de niet-gerechtelijke beslechting van geschillen moeten zijn. Het gemeenschappelijk standpunt biedt de lidstaten de mogelijkheid om deze procedures desgewenst te beperken tot consumenten, terwijl het amendement van het Parlement het oorspronkelijke toepassingsgebied, dat zowel gebruikers als consumenten omvat, handhaaft. De Commissie acht de tekst van het gemeenschappelijk standpunt aanvaardbaar.

    3.2.3 Bijlagen

    Bijlage I (Beschrijving van faciliteiten als bedoeld in artikel 10 en artikel 29)

    In amendement 56 van het Parlement op de bijlage werd een periode van beperkte dienstverlening in geval van wanbetaling verplicht gesteld in plaats van toegestaan, terwijl de tekst van het gemeenschappelijk standpunt deze flexibiliteit handhaaft.

    Bijlage II (Overeenkomstig artikel 21 te publiceren informatie)

    Amendement 57 zette uiteen welke redenen er met het oog op de consumentenbescherming zijn om voor te schrijven dat bepaalde informatie wordt gepubliceerd. Dit aspect wordt niet behandeld in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. Een nieuw punt schreef voor dat de lidstaten de consumenten op de hoogte moeten stellen van hun rechten op het gebied van de universele dienst, waarbij de in bijlage I bedoelde faciliteiten expliciet worden genoemd. Dit aspect wordt niet behandeld in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt.

    Bijlage IV (Berekening van eventuele nettokosten van universele-dienstverplichtingen en instelling van een regeling voor kostendekking of gezamenlijke financiering overeenkomstig de artikelen 12 en 13)

    Zowel in amendement 59 van het Parlement als in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is de alinea geschrapt over het nagaan van de mogelijkheden van een mechanisme van BTW-heffing om de kosten te dekken. De Commissie geeft de voorkeur aan handhaving van deze bepaling.

    Bijlage V (Procedure voor herziening van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15)

    Zowel in amendement 60 van het Parlement als in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn de bepalingen van de bijlage geschrapt waarin de opties worden beschreven die de Commissie in overweging kan nemen in verband met de herziening van de omvang van de universele dienst.

    Bijlage VI (Interoperabiliteit van digitale consumentenapparatuur)

    De amendementen van het Parlement overlapten andere bepalingen in de bijlage gedeeltelijk of waren uitdrukkelijk prescriptief, bijvoorbeeld wat betreft de toepassing van de MHP-standaard voor televisieapparaten die voor interactieve diensten bedoeld zijn. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt de MHP-standaard niet genoemd.

    4. Conclusie

    In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn veel van de amendementen opgenomen die door het Europees Parlement in eerste lezing zijn voorgesteld. Zowel het gemeenschappelijk standpunt van de Raad als de definitieve tekst van het Parlement handhaven de essentie van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. De Commissie is evenwel van mening dat bijkomende specifieke maatregelen in verband met gehandicapte gebruikers en overleg met belanghebbenden over bepaalde aspecten van de tenuitvoerlegging van de universele dienst, bijvoorbeeld het definiëren van gebruikers met bijzondere sociale behoeften, ten goede zouden komen aan de tekst. Desondanks is de Commissie van mening dat het in het gemeenschappelijk standpunt bereikte resultaat aanvaardbaar is.

    Top