EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001DC0385

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hoger-onderwijsgebied

/* COM/2001/0385 def. */

52001DC0385

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hoger-onderwijsgebied /* COM/2001/0385 def. */


Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hoger-onderwijsgebied

1. Inleiding

1. Uit artikel 149 van het EG-Verdrag (Onderwijs) blijkt dat het onderwijsbeleid in de Gemeenschap hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de lidstaten blijft. Maatregelen op communautair niveau zijn gerechtvaardigd indien ze "meerwaarde" hebben, d.w.z. dat de lidstaten daardoor meer kunnen bereiken dan door alleen op te treden. De Europese Gemeenschap verleent op velerlei wijze steun aan onderwijs in de lidstaten. Sinds 1987 heeft de EG programma's ontwikkeld om de samenwerking en de mobiliteit in het onderwijs in de Gemeenschap te stimuleren. Sinds kort worden ook de geassocieerde landen bij deze programma's betrokken [1]. Het gaat daarbij vooral om de uitwisseling van studenten [2], stagiairs, leerkrachten en opleiders, de uitwisseling van ervaring tussen projecten en partners (gewoonlijk via netwerken) en de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve activiteiten. Netwerken en partnerschappen tussen instellingen (scholen, opleidingscentra en universiteiten) zijn vanaf het begin van cruciaal belang geweest. Momenteel wordt jaarlijks ongeveer 500 miljoen euro aan deze activiteiten besteed.

[1] Het gaat vooral om het Socrates-programma en het Leonardo-programma, PB nr. L 146 van 11.6.99 en PB nr. L 28 van 3.2.2000.

[2] De term "student" staat voor allen die deelnemen aan cursussen of programma's van instellingen voor hoger of beroepsonderwijs en opleidingsinstellingen.

2. Overeenkomstig artikel 149, lid 3, van het EG-Verdrag "bevorderen de Gemeenschap en de lidstaten de samenwerking met derde landen [...]". Sommige lidstaten hebben een lange traditie van - vooral bilaterale - onderwijssamenwerking met derde landen. Van haar kant heeft de Gemeenschap, voortbouwend op de ervaring die is opgedaan met ERASMUS en soortgelijke programma's, op hoger-onderwijsgebied een aantal initiatieven in samenwerking met derde landen opgezet. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de twee overeenkomsten met de VS en Canada, die onlangs voor vijf jaar zijn verlengd; het TEMPUS-programma, dat in 1990 oorspronkelijk is opgezet als onderdeel van PHARE, maar dat nu (sinds de voornaamste onderwijsactiviteiten van de EG ook openstaan voor geassocieerde landen) Oost-Europa, de Kaukasus, Centraal-Azië en de westelijke Balkan omvat; en ALFA, een programma dat het hoger onderwijs in Latijns-Amerika moet helpen ontwikkelen door samenwerking met instellingen in de EG.

2. Een eerste antwoord op de nieuwe uitdagingen

3. Bij de ontwikkeling van haar hoger-onderwijssystemen moet de Gemeenschap deze een internationale dimensie geven om haar burgers en arbeidskrachten goed voor te bereiden op een mondiale omgeving. In het recente verslag van de Raad Onderwijs aan de Europese Raad van Stockholm over de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels wordt daar uitdrukkelijk naar verwezen [3].

[3] Zie punt 2.3, document nr. 5980/01 van de Raad.

4. Verscheidene lidstaten (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Nederland) hebben daartoe maatregelen genomen. De British Council, de Britse internationale organisatie voor onderwijs en culturele betrekkingen, gebruikt bijvoorbeeld haar aanzienlijke middelen in binnen- en buitenland (243 kantoren in 110 landen) om de internationale dimensie van het Britse onderwijs en de Britse cultuur te ontwikkelen en van het Verenigd Koninkrijk een toonaangevende aanbieder van onderwijsmogelijkheden en cultuur voor mensen in het buitenland te maken. Frankrijk richtte in 1998 Edufrance op, een agentschap dat Frankrijk in de hele wereld als bestemming voor buitenlandse studenten en onderzoekers promoot, internationale studenten wereldwijde opvangmogelijkheden biedt en het Franse onderwijsaanbod coördineert. De Deutscher Akademischer Austauschdienst (DAAD), een instelling met lange traditie in het bevorderen van internationaal onderwijs in Duitsland, heeft onlangs zijn inspanningen om het onderwijs in Duitsland te promoten, opgevoerd door zich als dienstverlener te profileren en het label "Qualified in Germany" goed te keuren.

5. Dankzij de communautaire onderwijsprogramma's, en met name ERASMUS, hebben de Europese universiteiten aanzienlijk meer mogelijkheden gekregen om internationaal samen te werken. Veel universiteiten hebben niet alleen hun onderwijsprogramma's gewijzigd en nieuwe mogelijkheden aangeboden om in andere lidstaten te gaan studeren, maar hebben ook een dienst internationale betrekkingen opgezet of uitgebreid. Deze moet vooral het toenemende aantal internationale activiteiten beheren dat hun betrokkenheid bij de communautaire programma's met zich brengt. Op EG-niveau moet een bijkomende inspanning worden geleverd om instellingen systematisch aan te moedigen om nieuwe samenwerking met derde landen in een ruimer samenwerkingsverband te integreren.

6. De steeds toenemende vraag naar internationaal onderwijs en internationale studentenmobiliteit maakt dit ook noodzakelijk. Het aantal internationale uitwisselingsstudenten is groter dan ooit. Ze gaan echter vooral naar de Verenigde Staten (ruim 500 000 internationale studenten in 1999-2000). Van de ongeveer 400 000 studenten uit niet-Europese landen die in de EG studeren, gaat ruim drie vierde naar het VK, Frankrijk en Duitsland [4].

[4] Bron: UNESCO Statistical Yearbook 1998, chapter 3.14: "Education at the third level: foreign students by country of origin, in the 50 major host countries".

7. Er bestaat weliswaar geen enkel bezwaar tegen dat de verschillende lidstaten elkaar beconcurreren om internationale studenten aan te trekken, maar toch moet de rol van de EG er vooral in bestaan samenwerking aan te moedigen, zodat zoveel mogelijk lidstaten en partnerlanden er profijt van kunnen trekken. Daarbij moet de EG accepteren dat universiteiten in derde landen of studenten die internationaal onderwijs willen volgen, de positie van Europa als centre of excellence op onderwijsgebied niet altijd erkennen of begrijpen.

8. De kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa, die onder meer aan de hand van de omvang en de aard van het verrichte wetenschappelijke (in de ruimste zin) en technologische onderzoek wordt gemeten, is dan ook van cruciaal belang. Samenwerking op het vlak van hoger onderwijs en opleiding gaat daarom hand in hand met wetenschappelijke en technologische samenwerking, waaraan universiteiten in de Gemeenschap en derde landen veel wetenschappelijke middelen besteden. De aantrekkelijkheid van onze universiteiten kan alleen toenemen als elders in de wereld het inzicht groeit dat nauwgezet op de kwaliteit van ons onderwijs wordt toegezien. Indien deze kwaliteitsgarantie ontbreekt, zal Europa niet zo goed presteren als andere toonaangevende aanbieders van onderwijs. Anderzijds is het ook voor het politieke en commerciële succes van Europa in de wereld belangrijk dat de toekomstige beleidsmakers in derde landen Europa beter begrijpen en de banden met Europa aanhalen.

9. Veel derde landen zien potentiële voordelen in systematische samenwerking met Europese hoger-onderwijsinstellingen, met name binnen multilaterale netwerken waaraan instellingen uit verscheidene lidstaten deelnemen. Dergelijke samenwerking geeft een meerwaarde aan bilaterale onderwijsovereenkomsten met afzonderlijke lidstaten. Daarom wordt onderwijs in vrijwel alle overeenkomsten tussen de EG en derde landen vermeld als een gebied dat eventueel voor samenwerking in aanmerking komt. Of aan deze toezeggingen gevolg wordt gegeven, hangt af van de beschikbare middelen.

10. Uit het voorgaande kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

* De Gemeenschap moet er op meer systematische wijze voor zorgen dat haar onderwijsactiviteiten een internationale dimensie krijgen;

* De Gemeenschap moet haar maatregelen op dit gebied meer zichtbaarheid geven teneinde Europa als centre of excellence te promoten en studenten aan te trekken die internationaal onderwijs willen volgen.

11. In deze mededeling wordt een aantal urgente maatregelen voorgesteld om op korte termijn een antwoord te bieden op deze uitdagingen. Op middellange termijn wil de Commissie een globale strategie ontwikkelen op basis van de verdere discussie over deze mededeling, de opgedane ervaring en een verdere analyse van de thema's in kwestie [5].

[5] Hierover is reeds een studie gemaakt die voor een deel als achtergrond voor deze mededeling heeft gediend. Zie "The Globalisation of Education and Training : Recommendations for a Coherent Response of the European Union; Dr. Sybille Reichter, Bernd Wächter, 2000. http:/europa.eu.int/comm/education/infos.html.

3. Doelstellingen

12. Bij haar samenwerking met derde landen op onderwijsgebied moet de EG zo spoedig mogelijk twee doelstellingen nastreven:

(1) in partnerlanden en in de EG door op uitwisseling gebaseerd human resources development hooggekwalificeerde mensen opleiden;

(2) de EG promoten als centre of excellence op wereldniveau voor studie, opleiding en wetenschappelijk en technologisch onderzoek.

13. Bij haar keuze van eventuele samenwerkingsactiviteiten en partnerschappen met derde landen moet de Europese Gemeenschap nagaan in welke mate deze doelstellingen daardoor kunnen worden verwezenlijkt. Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moet de Gemeenschap de samenwerking bevorderen met instellingen in derde landen die een soortgelijk ontwikkelingsniveau als dat van de instellingen in de EG hebben bereikt. De Gemeenschap moet ook ontvankelijk zijn voor verzoeken van derde landen om samenwerkingsactiviteiten op te zetten.

14. Op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking kan een adequate integratie van het hoger onderwijs in de samenwerkingsactiviteiten bijdragen tot een succesvolle bestrijding van de armoede in de wereld, de belangrijkste doelstelling van het communautaire ontwikkelingsbeleid. Aangezien dit een bijzondere uitdaging vormt, waaraan aanzienlijke middelen worden besteed, zal de Commissie hierover tegen eind 2001 een afzonderlijke mededeling opstellen.

4. Te nemen maatregelen

15. Om een begin te maken met de verwezenlijking van de in punt 12 vermelde doelstellingen zullen de volgende maatregelen worden genomen. De Gemeenschap zal:

* in haar relaties met derde landen zo mogelijk gebruik maken van haar ervaring met intracommunautaire programma's. Met name voor ERASMUS wordt vanuit de hele wereld interesse getoond en komen aanvragen voor deelname binnen. Daarop moet worden voortgebouwd;

* voor elk land en zo nodig voor elke regio in aangepaste regelingen voorzien. De activiteiten in het kader van deze mededeling zijn op samenwerking op het gebied van hoger onderwijs gericht; ze moeten aansluiten bij het nationale onderwijsbeleid van de landen en de ontwikkelingssamenwerkingsstrategie van de EG.

16. Er moet vooral worden samengewerkt via bestaande multilaterale netwerken en partnerschappen met landen waar het hoger onderwijs een niveau heeft bereikt dat vergelijkbaar is met dat van instellingen in Europa. Om binnen een tussen universiteiten overeengekomen kader samen te werken (zoals in het kader van de programma's EG-VS of EG-Canada of, in een andere context, TEMPUS of ALFA), moeten de partnerinstellingen afspraken maken over de academische inhoud van de cursussen die de uitwisselingsstudenten volgen. De instellingen moeten ook afspraken maken over de erkenning van de werkzaamheden van de thuis- en gastuniversiteiten en voorzieningen voor de opvang van gaststudenten.

17. Er zal worden nagegaan of het aantal uitwisselingen van studenten in het kader van deze en andere samenwerkingsprogramma's kan worden verhoogd. Uitwisselingen die los staan van een partnerschap tussen hoger-onderwijsinstellingen moeten echter zo mogelijk worden vermeden omdat de betrokken instellingen er weinig profijt van trekken. Bij uitwisselingen in het kader van een partnerschap tussen universiteiten is het waarschijnlijker dat ook de andere studenten en docenten - zij het dan in mindere mate - in de ervaring kunnen delen en er profijt van trekken. Dankzij de ontwikkeling van e-learning, open onderwijs en afstandsonderwijs en het algemene gebruik van informatie- en communicatietechnologie draagt virtuele mobiliteit tot wederzijds voordeel bij tot het belang (en de totstandkoming) van gestructureerde partnerschappen tussen universiteiten.

18. Studentenuitwisselingen alleen volstaan echter niet. Samenwerking kan pas echt lonend zijn wanneer de studentenuitwisselingen gepaard gaan met personeelsuitwisselingen, virtuele mobiliteit, de ontwikkeling van gemeenschappelijke programma's, de nodige erkenningsregelingen, enz. Kortom, een volledige academisch kader waarin de geïnvesteerde tijd, vakkennis en middelen het best renderen.

19. Bij het uitbreiden van het aantal uitwisselingen moet er rekening mee worden gehouden dat braindrain een ernstig probleem vormt. Mobiliteit op korte termijn, bijvoorbeeld op basis van in het kader van TEMPUS of ALFA gesloten interuniversitaire overeenkomsten (gewoonlijk één academiejaar), houdt in dat de studenten naar hun land van herkomst terugkeren, en veroorzaakt dus minder gemakkelijk braindrain.

20. Aangezien vandaag de dag meer free movers dan ooit internationaal onderwijs willen volgen, moet echter ook worden overwogen of het wenselijk is om studenten uit derde landen die een volledig studieprogramma in de EG willen volgen, meer langdurige studiebeurzen te geven. Dit kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn wanneer in het land in kwestie onvoldoende opleidingen (of, in sommige gevallen, voortgezette opleidingen) bestaan, of wanneer studenten hoe dan ook in het buitenland gaan studeren en aan universiteiten in de EG het beste cursusaanbod vinden. Het is voor ieder land belangrijk dat de best opgeleide mensen er over enige internationale expertise beschikken.

21. De Commissie zal erkenningssystemen stimuleren die aansluiten bij Europese systemen die hun waarde reeds hebben bewezen, met name het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS), dat tegenwoordig de Europese norm in het hoger onderwijs is. Dit systeem maakt de erkenning in het thuisland van universitair onderwijs in het buitenland veel gemakkelijker. Elders in de wereld (bijvoorbeeld in Latijns-Amerika of binnen het UMAP-programma) is er reeds veel belangstelling voor. Een verdere ontwikkeling van dit systeem zou in de lijn liggen van het "proces van Bologna" en de conclusies van de vergadering van de ministers van hoger onderwijs uit dertig Europese landen in Praag op 18 en 19 mei 2001. Op deze vergadering legden de ministers vooral belangstelling aan de dag voor onderwerpen als mobiliteit, erkenning en kwaliteitszorg.

22. Als eerste stap naar de verwezenlijking van de tweede doelstelling onder punt 12 moet in samenwerking met de lidstaten een campagne op touw worden gezet om de EG wereldwijd te promoten als centre of excellence op onderwijsgebied. Deze campagne moet vooral worden toegespitst op landen met een groot aantal potentiële uitwisselingsstudenten.

23. Ter ondersteuning van dit initiatief is het belangrijk het aanbod aan Europese studies in derde landen uit te breiden. Zo zal de Commissie het netwerk van centra voor EU-studies en Jean Monnet-leerstoelen wereldwijd uitbreiden om zo volledig mogelijk op de belangstelling van academici in te spelen en binnen de academische wereld bekendheid te geven aan de activiteiten van de EG op dit gebied. Europese instellingen moeten worden aangemoedigd om echte Europese "onderwijspaketten" aan te bieden, bijvoorbeeld door gemeenschappelijke cursussen te ontwikkelen zodat zowel buitenlandse als Europese studenten meer dan één academiejaar in verschillende lidstaten kunnen gaan studeren. Dit kan eventueel tot gemeenschappelijke diploma's leiden.

24. Daarom wordt steun aangeboden om de Europese universiteiten te helpen samen te werken om onder andere gezamenlijk Europese studieprogramma's te ontwikkelen en te promoten en zich met kwesties zoals erkenning en de bevordering van het ECTS bezig te houden.

5. Een proefprogramma voor Latijns-Amerika

25. Voortbouwend op de resultaten van ALFA zal de Commissie spoedig een proefprogramma voor postuniversitaire studiebeurzen opzetten om de meest geschikte deskundigen en postuniversitaire studenten uit Latijns-Amerika aan te trekken. Dit reis- en studiebeursprogramma heeft tot doel:

* onlangs afgestudeerde deskundigen van hoog niveau profijt te laten trekken van het voortreffelijke niveau van het Europese hoger onderwijs;

* de toekomstige beleidsmakers in Latijns-Amerika de kans te bieden de banden met Europa aan te halen en zijn culturele diversiteit beter te leren begrijpen;

* de ontwikkeling van nieuwe banden tussen beide regio's bevorderen.

26. Om het programma met succes ten uitvoer te leggen en voor de nodige zichtbaarheid, transparantie en efficiëntie te zorgen, zal de Commissie de bestaande geïnstitutionaliseerde netwerken ter bevordering van de samenwerking en de mobiliteit tussen deskundigen en postuniversitaire studenten in de EG en Latijns-Amerika, erbij betrekken. Alle instellingen voor hoger (beroeps)onderwijs in de EG en Latijns-Amerika komen in aanmerking om aan het programma deel te nemen, mits zij officieel door de regering van hun land erkend zijn en deel uitmaken van één van deze netwerken. Dit zal de deelname bevorderen en voor meer transparantie zorgen. De Commissie zal via de media een voorlichtingscampagne voeren om bij de netwerken, de studenten en het publiek aan dit proefprogramma bekendheid te geven.

6. Middelen

27. Deze doelstellingen moeten zo mogelijk via bestaande programma's worden verwezenlijkt en op bestaande wetgeving worden gebaseerd. Doel is de voorgestelde activiteiten via eventuele bestaande overeenkomsten en protocollen en volgens de normale planningsprocedures en uitvoeringsbepalingen te financieren. Zo nodig zullen binnen de bestaande budgetten, overeenkomstig de bestaande wetgeving en in het kader van de financiële vooruitzichten nieuwe middelen worden toegekend. Zo nodig zal de toekenning van middelen worden toegelicht in de desbetreffende landenstrategieën en meerjarenprogrammering. Indien nieuwe bilaterale programma's naar het voorbeeld van de bestaande samenwerkingsprogramma's met de Verenigde Staten en Canada werkbaar en wenselijk blijken, zal volgens de normale procedures specifieke wetgeving worden voorgesteld.

28. Om de mobiliteit van studenten uit derde landen binnen de EG te bevorderen zullen de inspanningen om geharmoniseerde toegangs- en verblijfscriteria voor studiedoeleinden vast te stellen, worden voortgezet.

7. Conclusie

29. Deze eerste stappen zullen gepaard gaan met een evaluatie van de bereikte resultaten en een grondiger analyse van de uitdagingen waarvoor Europa wordt gesteld door de mondiale ontwikkelingen op hoger-onderwijsgebied. De Commissie hoopt dat deze mededeling een discussie over de onderwerpen in kwestie op gang zal brengen. De Commissie wil uit dit proces de nodige conclusies trekken met het oog op eventuele verdere beleidsvoorstellen. Deze zijn in de loop van 2003 te verwachten.

30. Deze mededeling wordt ter overweging voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

Top