EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001DC0075

Verslag van de Commissie - EindVerslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het Socrates-programma 1995 - 1999

/* COM/2001/0075 def. */

52001DC0075

Verslag van de Commissie - Eindverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het Socrates-programma 1995 - 1999 /* COM/2001/0075 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE EINDVERSLAG VAN DE COMMISSIE OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN HET SOCRATES-PROGRAMMA 1995 - 1999

1. kader en punten ter overweging

1.1. Waarom dit verslag-

Dit verslag betreft de tenuitvoerlegging van het Socrates-programma voor de periode 1995 tot 1999 [1], dat is de eerste fase van het programma. Het houdt rekening met alle beschikbare analyses, en in het bijzonder met de conclusies van de tussentijdse evaluatie [2], alsook met vier externe evaluaties waaraan in november 2000 [3] de laatste hand is gelegd. Met het oog op de transparantie kunnen al deze externe evaluaties worden ingekeken op de internetsite van de Commissie [4]. Het Socrates-comité en de stuurgroep die door het Socrates-comité is opgericht [5], zijn over dit document grondig geraadpleegd. De uitgevoerde analyses en de verstrekte informatie moeten tevens een zo ruim mogelijk debat stimuleren en zodoende bijdragen tot het succes van de nieuwe fase van het Socrates-programma [6], dat voordeel moet trekken uit de ervaring die in de periode 1995 tot 1999 is opgedaan.

[1] Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Besluit nr. 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 1995 (PB L 87 van 20.4.1995), gewijzigd bij Besluit nr. 98/576/EG van 23 februari 1998 (PB L 77 van 14.3.1998).

[2] Externe evaluatie door GMV Conseil (1998) en verslag van de Commissie COM (97) 99 def. van 14 maart 1997, voor de periode 1995-1996.

[3] Gedurende een periode van tien maanden zijn een algemene evaluatie en drie specifieke evaluaties uitgevoerd die in het kader van oproepen tot het indienen van voorstellen zijn gelanceerd. Verderop in het verslag wordt met "externe evaluatie" steeds het algemene evaluatieverslag bedoeld. De algemene evaluatie is uitgevoerd door het Wissenschaftliches Zentrum für Berufs- und Hochschulforschung van de Universität GH Kassel, in samenwerking met het Europees Instituut voor onderwijs en sociale politiek in Parijs. De specifieke evaluaties betreffen de deelname aan het Socrates-programma van personen met specifieke onderwijsbehoeften (European Agency for special needs, Kopenhagen), de uitwerking van Erasmus op het gebied van engineering (Sociedade portuguesa de inovaçao, Porto) en de resultaten van actie 1 van Comenius en actie E van Lingua (Deloitte and Touche, Brussel). Er is eveneens rekening gehouden met de conclusies van verschillende andere specifieke evaluaties die tussen 1995 en 1999 zijn uitgevoerd, met name in het kader van de actie Erasmus.

[4] http://europa.eu.int/comm/education. Op deze site vindt u ook gedetailleerde informatie over het Socrates-programma.

[5] De stuurgroep is samengesteld uit deskundigen die door de lidstaten zijn voorgedragen en uit een aantal vertegenwoordigers van Europese verenigingen op onderwijsgebied. De stuurgroep is in 1999 en 2000 vijf keer bijeengekomen.

[6] Bij Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 is een tweede fase van het programma vastgesteld voor de periode 2000-2006 (PB L 28/1 van 3.2.2000).

Het verslag bevat een onderzoek van de resultaten die het programma heeft behaald en vergelijkt die met de doelstellingen die Besluit nr. 819/95/EG had gesteld. Op deze analyse volgt een samenvatting van de belangrijkste ontwikkelingen van het programma, die zowel rekening houdt met de overgang van het programma van zijn aanvangsfase naar een tweede fase als met de politieke context waarin het Socrates-programma zich heeft ontwikkeld. Dit verslag is als syntheseverslag bedoeld en heeft vooral aandacht voor de kwalitatieve analyse. De bijlage bevat een aantal belangrijke kwantitatieve gegevens.

1.2. Het Socrates-programma: ontstaan, ontwikkelingen en doelstellingen

Door de vaststelling van het Socrates-programma bij Besluit 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (14 maart 1995) is op Gemeenschapsniveau voor het eerst een aanvang gemaakt met de uitvoering van een alomvattend programma op onderwijsgebied. Vroegere programma's van de Commissie, zoals het Erasmus-programma (dat in 1987 was goedgekeurd), een groot deel van het Lingua-programma (dat in 1989 was goedgekeurd), alsook verschillende modelinitiatieven, met name op het gebied van het schoolonderwijs, zijn in het Socrates-programma geïntegreerd. Het Socrates-programma stelt een geïntegreerd kader van acties en activiteiten in en betreft alle onderwijsniveaus [7]. Artikel 1 van het besluit luidt: "Dit programma heeft tot doel, bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte en een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied". Naast deze algemene doelstelling streeft het programma negen specifieke doelstellingen na, die in artikel 3 van het Socrates-besluit zijn opgenomen [8]. Die doelstellingen vormen de basis voor verschillende acties en sub-acties, die het kader vormen voor de ontwikkeling van projecten.

[7] Een samenvattende tabel van de acties van het Socrates-programma (aanvangsfase) is bij dit verslag gevoegd: zie bijlage 1.

[8] Dit zijn de negen doelstellingen:

1.3. Juridische en politieke context

Het Socrates-besluit heeft de artikelen 126 en 127 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen [9] als rechtsgrondslag. De belangrijkste doelstelling van de Gemeenschap op onderwijsgebied is "bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid".

[9] Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 zijn dat de artikelen 149 en 150 geworden.

Bij de analyse van de resultaten van het Socrates-programma dient rekening te worden gehouden met dat juridisch kader, dat de nadruk legt op het beginsel dat in de eerste plaats de lidstaten voor het onderwijsbeleid verantwoordelijk zijn. Het Socrates-programma dient het onderwijsbeleid van de lidstaten in feite tot openheid ten aanzien van Europa aan te zetten; het moet complementair zijn en mag zich niet in de plaats stellen van het onderwijsbeleid van de lidstaten. De wil om een "Europa van de kennis" tot stand te brengen dat gebaseerd is op een actiever beleid inzake levenslang leren, waarvan de lidstaten de jongste jaren blijk hebben gegeven, biedt het programma de mogelijkheid om een krachtig instrument te worden voor de tenuitvoerlegging van het onderwijsbeleid van de lidstaten en op communautair niveau. In de toekomst zal de Commissie een versterking van de open samenwerking tussen de beleidsmakers op nationaal en Europees niveau aanmoedigen, teneinde te garanderen dat de tenuitvoerlegging van de ambitieuze conclusies van de buitengewone top van Lissabon van maart 2000 een succes wordt.

Dit verslag houdt rekening met de belangrijke politieke ontwikkelingen op onderwijsgebied die zich tussen 1995 en 1999 op Europees niveau hebben voorgedaan. Zo bijvoorbeeld de publicatie van een "Witboek: Onderwijzen en leren - Naar een cognitieve samenleving" (1995) en van een "Groenboek: De belemmeringen voor transnationale mobiliteit" (1996), de mededeling van de Commissie "Voor een Europa van de kennis" (1997), en de twee opeenvolgende Europese jaren voor "onderwijs en scholing tijdens het gehele leven " (1996) en "tegen racisme en vreemdelingenhaat" (1997).

1.4. Het Socrates-programma: voor wie-

Tussen 1995 en 1997 kon het Socrates-programma ten uitvoer worden gelegd in de vijftien EU-lidstaten én in de landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (IJsland, Liechtenstein en Noorwegen). Sinds 1997 en 1998 is het programma ook van toepassing op de ingezetenen en de instellingen van verschillende landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU (Cyprus, Roemenië, Hongarije, Polen, de Tsjechische Republiek en Slowakije), en wel onder specifieke voorwaarden, die zijn vastgesteld in het kader van de associatie-overeenkomsten die met die landen zijn ondertekend. Bulgarije, Slovenië en de drie Baltische staten zijn in 1999 tot het programma toegetreden.

Het Socrates-programma heeft een grote potentiële doelgroep, die het natuurlijk niet in zijn geheel kan bereiken. De Europese Unie telt 145 miljoen jongeren onder de dertig jaar; dat is zowat 40 % van de bevolking. Ongeveer 70 miljoen onder hen genieten onderwijs, dat wordt verstrekt door meer dan vier miljoen leerkrachten in 305 000 scholen. Bovendien gaan ongeveer 10 miljoen kinderen naar de kleuterschool. De 5 000 instellingen voor hoger onderwijs tellen 11 miljoen studenten; en miljoenen volwassen volgen cursussen om hun kennis en vaardigheden te actualiseren.

Op onderwijsgebied zijn er verschillende soorten actoren. In het kader van een beperkt budget, dat minder dan 1% van de Gemeenschapsbegroting vertegenwoordigt, heeft het Socrates-programma gepoogd voorrang te verlenen aan de actoren wier acties een multiplicatoreffect kunnen hebben. De keuze van de deelnemers is een belangrijk aspect en zal worden opgenomen in de gedetailleerde analyse van de resultaten van het programma. Over het geheel genomen moeten nog inspanningen worden geleverd om de prioritaire actoren van elke actie beter te bepalen. Het effect van het Socrates-programma hangt namelijk in grote mate af van het beleid van de lidstaten, waar de communautaire acties slechts een aanvulling op kunnen zijn.

1.5. Met welke middelen-

Het besluit tot instelling van het programma had oorspronkelijk een budget van 850 miljoen euro vastgesteld. Reeds van bij het begin was voorzien in de mogelijkheid om het budget halverwege te herzien. Rekening houdend met de grote vraag die het programma kende, heeft de Commissie een herziening voorgesteld. Die herziening is goedgekeurd, zodat het budget voor het Socrates-programma tot 920 miljoen euro werd verhoogd. Voorts heeft de begrotingsautoriteit er rekening mee gehouden dat het programma voor 13 miljoen euro aan steunuitgaven heeft gefinancierd, en heeft ze dat bedrag toegevoegd aan de begroting van het laatste jaar. Het totale budget bedroeg op die manier 933 miljoen euro, waarvan 920 miljoen voor operationele kosten. Gelet op de geregeld stijgende vraag, kon met dat bedrag niet aan alle aanvragen worden voldaan. De kandidaat-lidstaten zijn geleidelijk tot het Socrates-programma toegetreden en konden daarbij gebruik maken van middelen die op communautair niveau van het Phare-programma [10] afkomstig waren. Een gedetailleerde financiële opsplitsing van de acties voor de hele periode 1995 - 1999 is als bijlage opgenomen [11].

[10] Het op elkaar aansluiten van het Phare- en het Socrates-programma zorgde voor een aantal problemen bij de tenuitvoerlegging, die de Commissie in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten op Europees en nationaal niveau naar best vermogen heeft proberen op te lossen.

[11] Bijlage 2: begrotingen ex post van 1995 tot 1999, met een opsplitsing per actie. Bijlage 3: opsplitsing per actie, gemiddelden voor 1995 tot 1999.

1.6. Het Socrates-programma: de structuren

Het Socrates-programma wordt door de Commissie ten uitvoer gelegd. Bij de uitvoering van haar taak wordt ze bijgestaan door het Socrates-comité, dat is samengesteld uit twee vertegenwoordigers van elke lidstaat en door de Commissie wordt voorgezeten. Onder de voorwaarden van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn ook IJsland, Liechtenstein en Noorwegen in het comité vertegenwoordigd. Voorts zijn ook twee subcomités ingesteld: voor het hoger onderwijs enerzijds en het schoolonderwijs anderzijds. De Commissie is verheugd over de uitstekende samenwerking die de laatste vijf jaar met het comité en de twee subcomités, alsook met de kandidaat-lidstaten in het kader van geregelde raadplegingen, tot stand is gekomen.

De aanbestedings- en selectieprocedures die bij Besluit 819/95/EG zijn vastgesteld variëren naar gelang het een gecentraliseerde maatregel betreft die door de Europese Commissie met de hulp van het Bureau voor technische bijstand (BTB) Socrates en Jeugd wordt beheerd, dan wel een gedecentraliseerde maatregel die wordt beheerd door de nationale bureaus die worden aangewezen door de landen die aan het programma deelnemen.

De nationale bureaus zorgen voor het beheer en de follow-up van de gedecentraliseerde acties, maar ook voor de informatie over alle acties. Het grote aantal bureaus in de aanvangsfase van het programma hield twee gevaren in: het gevaar verwarring te stichten bij de potentiële begunstigden, en het gevaar voor heterogene tenuitvoerleggingen van de acties. Daarom heeft de Commissie het instellen van beter geïntegreerde nationale structuren aangemoedigd.

1.7. De tenuitvoerlegging van het programma van 1995 tot 1999

De externe evaluatie wijst op drie punten van kritiek die de mensen die aan de aanvangsfase van Socrates hebben meegewerkt, hebben geformuleerd. De grootste kritiek betreft de toegepaste procedures, de verspreiding van de resultaten en de follow-up en evaluatie van het programma in zijn geheel.

Veel procedures zijn te omslachtig en te complex bevonden, gelet op de soms beperkte bedragen waar het om ging. Er werd te veel aandacht besteed aan het financiële aspect van de projecten, ten nadele van de pedagogische aspecten. De betalingstermijnen zijn vaak ook nog te lang. De Commissie aanvaardt deze kritiek en is ermee begonnen deze punten in detail met de lidstaten te bespreken. De vereenvoudiging van de procedures die bij de volgende fase van het programma moet worden doorgevoerd, dient namelijk rekening te houden met alle problemen. Die problemen betreffen de Commissie, maar vaak ook de procedures die de bureaus en instellingen op nationaal niveau toepassen.

Uit de externe evaluatie blijkt dat de deelnemers, met uitzondering van de gehandicapten, vrij tevreden waren over de toegang tot informatie. De inhoud van de informatie is evenwel nog vrij ingewikkeld. De verspreiding van de resultaten van het programma was trouwens teleurstellend. Het Socrates-programma blijft populair, maar het is onvoldoende zichtbaar. De Commissie zal rekening houden met deze kritiek en zal in de toekomst in nauwe samenwerking met de deelnemende landen een gerichter communicatiebeleid voeren.

Tot slot erkent de Commissie dat de follow-up en de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het programma onvoldoende was. Zo stuitte de externe evaluator op grote problemen om betrouwbare kwantificeerbare gegevens te verzamelen, vooral wat de gedecentraliseerde acties betreft. Op dat aspect wordt dieper ingegaan in het onderdeel van dit verslag dat aan de verder ontwikkeling van het programma is gewijd [12].

[12] Punt 3.2.: ingezette middelen.

2. RESULTATEN VAN HET PROGRAMMA

De resultaten die het programma via de verschillende acties heeft behaald, moeten worden afgewogen tegen de doelstellingen van het Socrates-programma in zijn aanvangsfase. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de budgettaire beperkingen van het communautaire programma in vergelijking met de nationale onderwijsbudgetten.

De resultaten worden afzonderlijk gepresenteerd voor de tien doelstellingen [13] die het besluit tot instelling van het programma heeft vastgesteld. Veel van die doelstellingen houden vanzelfsprekend onderling met elkaar verband en dienen bijgevolg samen te worden beschouwd. Ook dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen die zich de jongste vijf jaar hebben voorgedaan. De samenhang [14] komt later in dit verslag aan bod. Tot slot wordt ook een aantal belangrijke indirecte resultaten vermeld, ook al zijn deze doelstellingen niet echt door het programma vastgesteld.

[13] De negen specifieke doelstellingen, gevolgd door de algemene doelstelling, die erin bestaat bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte; hierbij zal ook de impact van het Socrates-programma op de nationale onderwijssystemen worden besproken.

[14] Artikel 6 van Besluit 819/95/EG.

De Commissie is van oordeel dat de talrijke doelstellingen die in 1995 door de Raad en het Europees Parlement zijn goedgekeurd, te vaag gedefinieerd zijn en dat het daarom moeilijk is een totaalbeeld van de bereikte resultaten te vormen. Ter wille van de duidelijkheid zal dit verslag in de eerste plaats aandacht besteden aan de doelstellingen die hoofdzakelijk verband houden met de ontwikkeling van het Europees burgerschap [15], en vervolgens met de doelstellingen die met name de verbetering van de kwaliteit van de onderwijsstelsels [16] nastreven.

[15] Doelstellingen a, b, d, e en f, die zijn opgenomen in de punten 2.1, 2.2 en 2.3.

[16] Doelstellingen c, g, h en i, die zijn opgenomen in de punten 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7.

2.1. De Europese dimensie in studies ontwikkelen ter consolidering van de zin voor Europees burgerschap

Deze eerste doelstelling is de meest algemene en betreft alle acties van het programma. De resultaten zijn weliswaar moeilijk kwantificeerbaar, maar tonen niettemin aan dat de projecten die door het programma zijn ondersteund, de ontwikkeling van belangrijke bekwaamheden inzake Europees burgerschap hebben bevorderd, met name op het gebied van de talen, maar ook inzake communicatie en bestrijding van culturele vooroordelen en stereotypes. De studenten uit het hoger onderwijs die aan het Erasmus-programma hebben deelgenomen, blijven de culturele en taalkundige openstelling die hun verblijf in het buitenland voor hen betekende, als een van de belangrijkste verworvenheden van deze ervaring beschouwen. Bij de andere acties van het programma was een overgrote meerderheid van de deelnemers van mening dat het programma een concrete bijdrage levert tot het Europees burgerschap. Deze opmerking betreft in het bijzonder de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa, voor wie het Socrates-programma een belangrijke pioniersrol vervulde voor de integratie van de onderwijsactoren op het gebied van het Europees burgerschap.

Tot nu toe heeft het Socrates-programma evenwel in grotere mate bijgedragen tot de ontwikkeling van het begrip Europees burgerschap in het algemeen, dan tot de versterking van de Europese dimensie in studies als zodanig. Op dat vlak moet met name op het niveau van het schoolonderwijs nog grote vooruitgang worden geboekt.

2.2. De kennis van de talen verbeteren en de interculturele dimensie bevorderen

De verbetering van de kennis van de talen van de Europese Unie was de doelstelling van het vroegere Lingua-programma. Dat programma [17] werd in het ruimere kader van het Socrates-programma geïntegreerd om de activiteiten op het gebied van het talenonderwijs beter op de overige onderwijssectoren te laten aansluiten en tegelijkertijd vooruitgang te boeken op de weg van de vernieuwing door middel van nieuwe acties op het gebied van het talenonderwijs. In het kader van het Lingua-onderdeel van het Socrates-programma [18] zijn vijf bijkomende acties toegevoegd.

[17] En het programma Leonardo da Vinci.

[18] Deze acties zijn nader omschreven in bijlage 1. Dit zijn de doelstellingen van de acties: de acties A, B en C strekken ertoe de kwaliteit van het talenonderwijs in Europa te verbeteren. Actie D heeft tot doel didactisch materiaal voor talenonderwijs en instrumenten voor de evaluatie van de talenkennis te ontwikkelen. Actie E moet jongeren ertoe aanzetten andere talen te leren en te gebruiken. Alle Lingua-acties verlenen voorrang aan de minst verspreide en onderwezen talen in de Europese Unie.

De externe evaluatie wijst op het goede algemene imago van het Lingua-programma, ook al zijn er grote verschillen tussen de afzonderlijke resultaten. Bijna 3 000 toekomstige leerkrachten vreemde talen namen tussen 1995 en 1999 deel aan actie C. De resultaten van deze actie zijn het best gevalideerd door de actoren op het terrein, met name wat de doelstelling van het leren van de minst verspreide talen in Europa betreft. Dankzij actie E konden jaarlijks ongeveer 1 500 scholen, met een sterke vertegenwoordiging van het beroepsonderwijs, bij onderwijsprojecten worden betrokken. De 73 projecten die door actie A zijn gesteund (programma's inzake Europese samenwerking op het gebied van de opleiding van taalleerkrachten) en de 35 000 leerkrachten die hebben deelgenomen aan acties inzake bijscholing op het gebied van onderwijs van vreemde talen (actie B) hebben bijgedragen tot een verbetering van de kwaliteit van het talenonderwijs in Europa. 86 projecten werden gesteund in het kader van actie D (ontwikkeling van didactisch materiaal voor talenonderwijs en van instrumenten voor de evaluatie van de talenkennis). Deze acties hebben kwantitatief gezien een beperkte reikwijdte. De leerkrachten die hebben deelgenomen aan actie B vertegenwoordigen bijvoorbeeld aanzienlijk minder dan 10% van alle leerkrachten vreemde talen in Europa. De impact van dergelijke acties is in dat geval des te positiever, daar het Socrates-programma het actieve nationale beleid op het gebied van het talenonderwijs heeft kunnen aanvullen.

Niet alleen het Lingua-programma heeft taalonderricht als doelstelling. Met name in het kader van het Erasmus-programma namen heel wat studenten deel aan een voorbereidende taalcursus. Het verblijf van de studenten in het buitenland heeft trouwens een zeer gunstige invloed op hun kennis van een andere taal. In feite wordt de talenkennis bevorderd van alle onderwijspartners (leerlingen, leerkrachten, volwassenen, ...), die in het kader van mobiliteitsacties of van samenwerkingsacties die door het Socrates-programma [19] zijn gefinancierd, een vreemde taal hebben moeten spreken.

[19] Voor de partnerschappen tussen scholen: zie de conclusies van de specifieke evaluatie van de acties Lingua E en Comenius 1. Deze conclusies zijn bijzonder nuttig in de context van de tweede fase van het programma, aangezien de nieuwe partnerschappen tussen scholen de taaldimensie omvatten die voorheen deel uitmaakte van actie E van het Lingua-programma.

De resultaten die het Socrates-programma op taalgebied heeft behaald, hebben evenwel geleden onder de spanning tussen twee doelstellingen van het programma: de "kwalitatieve" doelstelling - die al te zelden werd bereikt - en die erin bestond het onderricht van de minst onderwezen talen in de Europese Unie in een context van culturele diversiteit te bevorderen, en anderzijds de "kwantitatieve" doelstelling die erin bestond een stijging te bevorderen van het aantal mensen dat één of meer vreemde talen spreekt. Wat deze tweede doelstelling betreft, hebben de door het Socrates-programma voorgestelde samenwerkings- en mobiliteitsacties het Engels bevoordeeld, niet zozeer wat het onderwijs van die taal betreft, maar door het feit dat deze taal de status heeft van meest gebruikte taal voor internationale communicatie. De Commissie staat achter de doelstelling dat ieder van ons twee vreemde communautaire talen dient te beheersen [20]. Het Europees Jaar van de talen, dat in 2001 plaatsvindt, is in deze context een uitstekende gelegenheid om het beleid op het gebied van het levenslang leren van talen te versterken [21].

[20] Voorgesteld door het witboek "Onderwijzen en leren - Naar een cognitieve samenleving" (1995).

[21] Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad, ingediend door de Commissie - COM (1999) 485 def. van 13 oktober 1999.

De bevordering van de interculturele dimensie van het onderwijs betreft een groot aantal acties van het programma. Op het niveau van het schoolonderwijs is het zelfs een bijzonder belangrijke doelstelling, gelet op de toename van het geweld en het racisme in onze samenlevingen.

In het kader van actie 2 van het Comenius-programma konden tussen 1995 en 1999 350 projecten worden gefinancierd. Die projecten hadden uiteenlopende thematische onderwerpen, zoals de bevordering van geïntegreerde benaderingen in scholen in grote steden met een grote aanwezigheid van migrantenkinderen en de ontwikkeling van instrumenten voor open en afstandsonderwijs voor kinderen van personen met itinerante beroepen. Andere projecten hadden vooral aandacht voor de actieve samenwerking tussen de leerlingen om racisme op school te bestrijden. Op dat gebied moeten evenwel nog aanzienlijke inspanningen worden geleverd. Daarom is deze doelstelling in de nieuwe fase van het programma een transversale prioriteit van alle Comenius-acties [22].

[22] De bepalingen die artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam heeft ingevoerd met betrekking tot de bestrijding van sociale discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming versterken het politieke belang van deze doelstelling.

Verschillende projecten voor transnationale samenwerking die door de actie volwassenenonderwijs zijn gefinancierd, hebben eveneens gepoogd de interculturele dimensie van het onderwijs te ontwikkelen, met name door didactische modules of inpassingstrajecten aan te bieden aan mensen die door hun etnische identiteit uitgesloten dreigen te worden, alsook voor achtergestelde vrouwelijke bevolkingsgroepen.

2.3. Mobiliteit en uitwisselingen (studenten, leerkrachten, leerlingen) bevorderen

Het ondersteunen van mobiliteit is één van de pijlers van dit programma [23]. De Commissie betreurt evenwel dat het besluit tot instelling van het programma "mobiliteit" als één van zijn doelstellingen heeft opgenomen, terwijl mobiliteit vanzelfsprekend geen doel op zich is, maar een middel moet zijn en hoofdzakelijk moet bijdragen tot de ontwikkeling van het Europees burgerschap. Door de talrijke hinderpalen die de mobiliteit binnen de Europese ruimte nog in de weg staan, is dit thema, dat het Erasmusprogramma aan het eind van de jaren tachtig zo populair heeft gemaakt, op Europees niveau nog steeds zeer actueel, met name op onderwijsgebied [24]. Het voorliggende verslag poogt de bereikte resultaten eerst op kwantitatieve en vervolgens op kwalitatieve wijze te analyseren.

[23] In dit punt worden de resultaten geanalyseerd die op grond van de doelstellingen d, e en f van het programma zijn bereikt. Die doelstellingen bestaan erin de mobiliteit van leerkrachten en studenten en de betrekkingen tussen de leerlingen te bevorderen. Een aantal statistische gegevens zijn in de bijlage opgenomen. Bijlage 4: mobiliteit van studenten, actie Erasmus (1995-1999). Bijlage 5 : mobiliteit van de leerkrachten, acties Comenius, Lingua en Erasmus (1995-1999). Bijlage 6 : mobiliteit van de leerlingen bij actie Lingua E (1995-1999).

[24] Eind 2000: bespreking in het Europees Parlement en de Raad van een aanbeveling ter bevordering van de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders; actieplan voor mobiliteit dat door het Franse voorzitterschap is ingediend.

Op kwantitatief gebied zijn belangrijke resultaten geboekt. Meer dan de helft van het budget van het Erasmus-programma is besteed aan de financiering van mobiliteitsbeurzen voor studenten die een deel van hun studie in een ander deelnemend land wensen te volgen (actie 2). Ongeveer 460 000 studenten maakten tussen 1995 en 1999 van die mobiliteit gebruik (meer dan 90 000 in 1998/99). Dat is een verdubbeling in vergelijking met de voorgaande periode van vijf jaar (1990 tot 1995) [25]. Die verdubbeling is nog opmerkelijker daar de meeste deelnemende landen tijdens dezelfde periode een sterke stijging van het aantal studenten hebben gekend. De gemiddelde duur van de mobiliteit van de studenten bedraagt net geen zeven maanden. Bovendien namen meer dan 40 000 Europese universiteitsdocenten deel aan een academische mobiliteitservaring, in een eerste fase in het kader van interinstitutionele samenwerkingsprogramma's, en vervolgens in het kader van interinstitutionele overeenkomsten. Hun aantal steeg van 1 400 in 1990/91 tot 7 000 per jaar in 1998/99.

[25] De mobiliteit die werkelijk heeft plaatsgevonden ligt evenwel de helft lager dan de mobiliteit waarin de instellingen voor hoger onderwijs oorspronkelijk hadden voorzien en waarvoor financiële steun van de Commissie was goedgekeurd.

Ook in het kader van verschillende Comenius- en Lingua-acties konden leerkrachten naar het buitenland reizen. Ongeveer 40 000 personen namen deel aan bijscholingscursussen voor leerkrachten, vooral op het gebied van talen.

Het besluit tot instelling van het Socrates-programma voorziet niet in de mobiliteit van de leerlingen, maar strekt er meer algemeen toe "betrekkingen tussen leerlingen op het niveau van de Europese Unie te stimuleren". Ongeveer 150 000 leerlingen en taalleerkrachten trokken tussen 1995 en 1999 aan het einde van hun gemeenschappelijk talenproject (Lingua E) naar het buitenland. Hoewel de mobiliteit van leerlingen geen subsidieerbare uitgave is in het kader van Comenius 1, blijkt uit de specifieke externe evaluatie dat de Europese onderwijsprojecten in de helft van de gevallen gepaard gingen met een fysieke mobiliteit, waarvan de kosten uit hoofdzakelijk lokale fondsen zijn betaald.

Op kwalitatief vlak wordt de analyse ingewikkelder, gelet op de grote verscheidenheid aan verwachtingen die de onderwijsactoren en de beleidsmakers hebben van een mobiliteit die niet als een doel op zich mag worden beschouwd. Het effect van de mobiliteit hangt bovendien in grote mate af van de problemen op het gebied van de erkenning van de diploma's en de studieperiodes [26].

[26] Zie punt 2.5.

Een meer gedetailleerde analyse van de mobiliteitsstromen bij studenten wijst op een ongelijke verdeling per land [27] en per studierichting [28]. Bovendien blijkt uit de externe evaluatie dat er grote ongelijkheden blijven bestaan tussen de bedragen van de beurzen die elk van de deelnemende landen aan de studenten toekennen: de bedragen variëren van minder dan 100 euro tot meer dan 800 euro per maand, afhankelijk van het land. Uit die verschillen mogen evenwel geen overhaaste conclusies worden getrokken. Gemiddeld 60 % van het bedrag van de beurzen is afkomstig van het Socrates-programma; de overige 40 % komt uit andere bronnen. Achter dat gemiddelde gaat een grote verscheidenheid aan nationale situaties schuil. Tegen de achtergrond van een algemene daling van het bedrag van de beurzen die per student worden toegekend (1220 ecu in 1990/91, 959 ecu in 1997/98), heeft de bijdrage van de ouders de neiging te gaan stijgen. Deze trend houdt vanzelfsprekend gevaren in voor groeiende ongelijkheden tussen studenten. De Commissie zal de discussie aanzwengelen over de voor- en nadelen van de groeiende betrokkenheid in bepaalde landen van regionale of lokale structuren en van de privé-sector bij de financiering van mobiliteitsacties, in het bijzonder voor studenten.

[27] In 1997/98 hadden met name het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Nederland meer Erasmus-studenten te gast dan zij studenten naar het buitenland hadden gestuurd. Dat bevestigt het belang van de keuze voor het Engels voor de mobiliteitsstromen. De jongste jaren zijn Finland en Nederland erin geslaagd meer studenten aan te trekken doordat ze onderwijs in het Engels aanbieden - zie punt 2.2.

[28] Voor een gedetailleerde analyse per sector: zie de conclusies van de specifieke evaluatie "Erasmus/engineering".

De mobiliteit van de leerkrachten was weliswaar positief, maar heeft niet het verwachte resultaat opgeleverd. In het Comenius-programma kende de voorgestelde mobiliteit veel succes. Op het niveau van de scholen zijn er evenwel nog al te vaak hinderpalen die het vertrek van de leerkrachten en het (al dan niet formeel) in aanmerking nemen van de "toegevoegde waarde" die de mobiliteitsacties van de leerkrachten voor de hele schoolgemeenschap moeten hebben, in de weg staan. In het hoger onderwijs is de mobiliteit van de leerkrachten die aan het Erasmus-programma hebben deelgenomen gedaald van een gemiddelde van vierentwintig dagen in 1990/91 tot acht dagen in 1998/99, zodat geen belangrijk effect kan worden verwacht. Algemeen genomen vraagt de Commissie zich af welke leerkrachten prioritair aan mobiliteitsacties zouden moeten deelnemen. Bij Comenius en Lingua waren de typische deelnemers leerkrachten tussen de 40 en de 50 jaar met een vijftiental jaar ervaring. Zoals uit de externe evaluatie blijkt, zet de Commissie de deelnemende landen ertoe aan te overwegen of deze mobiliteit niet veeleer op voluntaristische wijze aan jonge leerkrachten moet worden aangeboden.

De effecten van de uitwisselingen tussen leerlingen op Europees niveau, met of zonder mobiliteit, zijn onmiskenbaar positief voor het in de praktijk brengen van het begrip Europees burgerschap. Het totale effect moet in het kader van een beperkt budget evenwel worden besproken tegen de achtergrond van het grote aantal scholen [29].

[29] De informatie die door de specifieke externe evaluatie wordt verstrekt en die erin bestaat dat ondanks het ontbreken van een financiering door het Socrates-programma de helft van de Europese onderwijsprojecten gepaard gaat met een mobiliteit van leerlingen, kan dit debat op nuttige wijze verrijken.

Meer algemeen wenst de Commissie te bespreken hoe de prioriteiten moeten worden verdeeld tussen doelstellingen zoals de mobiliteit - waarmee zo veel mogelijk onderwijsactoren moeten worden bereikt - en selectievere doelstellingen die open staan voor vernieuwing en prospectivisme in het onderwijs. De complementariteit van beide doelstellingen is inderdaad wenselijk, maar veronderstelt dat de acties, en met name de "massa-acties" die op Europees niveau worden opgezet, na verloop van tijd, bijvoorbeeld via nationale mobiliteitsplannen, op nationaal niveau voldoende, evenwichtig tussen de verschillende landen verdeelde opvolging vinden.

2.4. De samenwerking bevorderen tussen onderwijsinstellingen van elk niveau

Deze basisdoelstelling betreft alle acties van het programma [30].

[30] Een aantal statistische gegevens is als bijlage opgenomen. Bijlage 7: institutionele overeenkomsten, actie Erasmus (1999). Bijlage 8: geactualiseerde lijst van de thematische netwerken, actie Erasmus. Bijlage 9: scholen die aan de Europese onderwijsprojecten deelnemen, actie Comenius (1999).

In het hoger onderwijs was de wil om de samenwerking die in het kader van het programma was ontwikkeld, te organiseren en te intensifiëren en de institutionele ondersteuning ervan te verzekeren steeds aanwezig in de activiteiten die door Erasmus - actie 1 zijn ondersteund: de institutionele overeenkomst en de thematische netwerken.

De institutionele overeenkomst bindt een hele instelling voor hoger onderwijs aan de ontwikkeling van een coherent Europees beleid inzake Europese samenwerking op grond van een verbintenis die gevoegd is bij het verzoek dat elke instelling indient: de "Europese beleidsverklaring". Dankzij dit systeem zijn de Europese activiteiten van de universiteiten het resultaat van een coherente strategie, van een institutionele verbintenis op alle niveaus en van een breed intern overleg in de instelling, en niet meer uitsluitend een louter academische aangelegenheid verbonden aan het initiatief van een leerkracht of van een departement van een faculteit.

De externe evaluatie [31] wijst erop dat de problemen bij de overgang van de vroegere interuniversitaire samenwerkingsprogramma's naar de institutionele overeenkomsten tegenwoordig, in hun geheel genomen, opgelost blijken te zijn en de instellingen de mogelijkheid hebben gegeven een actiever Europees beleid te voeren. Elk jaar sluiten 1 800 instellingen voor hoger onderwijs een institutionele overeenkomst met de Commissie, voor in totaal ongeveer 5 000 partnerschappen per jaar. Die omvatten de intensieve programma's (bijna 900 in totaal) en de gemeenschappelijke ontwikkeling van studieprogramma's (in totaal bijna 400 projecten en 2 000 partners). Deze gunstige trend, die zich vooral in de landen van Midden-Europa voordoet, lijkt na verloop van tijd enigszins te vertragen, en dat dient te worden onderzocht. Het programma trekt voordeel uit de versterking van het institutionele kader, maar het is van belang dat het tegelijkertijd ook het academisch personeel de mogelijkheid blijft bieden zich persoonlijk voor de Europese samenwerkingsprogramma's in te zetten. De externe evaluatie maakt een grondige analyse van 53 programma's voor hoger onderwijs, waarvan het effect veelbelovend wordt geacht, op voorwaarde dat de actoren van de projecten een veel uitgesprokener institutionele ondersteuning kunnen genieten. De Commissie verzoekt de deelnemende landen deze kwestie verder uit te diepen en daarbij rekening te houden met het pedagogische werk van de universiteiten.

[31] De externe evaluatie houdt op dit punt rekening met een grondige studie van de CRE (de Permanente Conferentie van Rectoren en Vice-Rectoren van Europese Universiteiten) - het project "Emerging European poliy profiles of higher education institutions", 1998, dat door de Commissie werd gesteund.

De universitaire samenwerkingsprojecten over thema's van gemeenschappelijk belang (die beter bekend zijn onder de naam "projecten voor thematische netwerken") zijn een nieuwe activiteit van het Socrates-programma. Deze projecten hebben vooral tot doel binnen specifieke academische disciplines een Europese dimensie of andere kwesties van algemeen belang te definiëren en te ontwikkelen dankzij de samenwerking tussen faculteiten of departementen van universiteiten en verenigingen van universiteiten (en in een aantal gevallen beroepsverenigingen). De eerste thematische netwerken startten hun werkzaamheden in 1996/1997. De huidige 42 thematische netwerken bestrijken een grote verscheidenheid aan domeinen en zowat 1 700 instellingen zijn erbij betrokken. De externe evaluatie is voorzichtig met betrekking tot het effect van dit nog recente initiatief, dat in de volgende fase van het programma beter zal kunnen worden gemeten.

Een van de grote vernieuwingen van Socrates is dat dit programma voor het eerst het hele verplichte onderwijs de mogelijkheid heeft geboden om deel te nemen aan Europese samenwerkingsacties, die tot dan tot het hoger onderwijs en het talenonderwijs (Lingua) beperkt waren. De externe evaluatie beschouwt het effect van de deelname van meer dan twee miljoen leerlingen aan projecten in het kader van Comenius 1 als positief. Tussen 1995 en 1999 hebben 15 000 scholen deelgenomen aan 3 700 Europese onderwijsprojecten, wat overeenkomt met bijna 4 % van de scholen in de vijftien lidstaten. Het aantal scholen, waarvan ongeveer een derde scholen voor lager onderwijs zijn, steeg van 1 500 in 1995 tot 9 000 in 1999. Deze cijfers doen de vraag rijzen, die door de externe evaluatie verder wordt uitgediept, wat het reële effect is van de "massa"-doelstellingen die een programma met een beperkt budget nastreeft, met name op het gebied van het schoolonderwijs, waarbij meer dan 300 000 scholen in de Unie betrokken zijn. De specifieke externe evaluatie onderstreept dat tal van projecten interdisciplinair zijn en helpen aanleren hoe kan worden samengewerkt in een multiculturele omgeving die bevorderlijk is voor de tolerantie. Bovendien zullen de acties op het gebied van de bijscholing van leerkrachten (actie 3 van Comenius en Lingua A en B) in de nieuwe fase van het programma worden versterkt.

De samenwerking was ook een belangrijke pijler van de acties Lingua, volwassenenonderwijs en open en afstandsonderwijs.

Dankzij Lingua kon een vruchtbare samenwerking tussen instellingen voor taalleerkrachtenopleidingen tot stand komen en kon een ruim aanbod aan methodes voor taalonderwijs en opleidingscursussen worden gecreëerd en verspreid, wat de leerkrachten kan helpen om aan een gewijzigde vraag te beantwoorden.

2,7 % van het Socrates-budget werd besteed aan het volwassenenonderwijs [32], een nieuwe actie waardoor de weg van de Europese samenwerking kon worden geopend voor uiterst ruime doelgroepen, ook buiten de stelsels voor school- en hoger onderwijs. De aandacht ging vooral naar de volgende aspecten: de bevordering van de individuele vraag naar onderwijs, de verbetering van de kwaliteit van het aanbod aan onderwijsactiviteiten en de ontwikkeling van ondersteunende diensten voor volwassen cursisten en opleiders, gekoppeld aan een bevordering van flexibele regelingen voor de validering van kennis. De multiplicatoren (opleiders, leerkrachten...) werden als doelgroep voor deze projecten geprivilegieerd. Er kwam een goede samenwerking tot stand met de UNESCO en met de Raad van Europa. Het enorme potentieel van deze actie verantwoordt de keuze om in de tweede fase van het programma een belangrijke rol toe te kennen aan de nieuwe actie Grundtvig, die het beperkende kader van het volwassenenonderwijs overstijgt en aandacht heeft voor alle - formele en informele - trajecten voor levenslang leren.

[32] De externe evaluatie hield rekening met de resultaten van de evaluatie van een honderdtal projecten die tussen 1995 en 1997 zijn verwezenlijkt, die op verzoek van de Commissie (het MOPED-project) door het Deutsches Institut für Erwachsenenbildung is uitgevoerd.

2.5. De erkenning van diploma's, studieperiodes en andere kwalificaties aanmoedigen

De Europese burgers kunnen hun recht om zich vrij in de Europese Unie te bewegen en te vestigen slechts uitoefenen in de mate dat hun bekwaamheden en titels worden erkend. Daarom maakt de erkenning van diploma's, studieperiodes en andere kwalificaties onlosmakelijk deel uit van de hierboven beschreven mobiliteitsdoelstelling. Het Socrates-programma beschikt dan ook over twee specifieke instrumenten: het ECTS-systeem (European credit transfer system) in Erasmus - actie 1 en het Naric-netwerk (actie III.3.4). Het Socrates-programma blijkt trouwens open te staan voor een erkenning van niet-formele en informele leersystemen.

Binnen de beperkingen van de bevoegdheden die het Verdrag heeft vastgesteld, heeft het Socrates-programma de tenuitvoerlegging van het ECTS-systeem, een systeem voor de toekenning en de overdracht van universitaire studiepunten, voortgezet en versterkt. Het aantal instellingen voor hoger onderwijs (faculteiten of departementen) die het ECTS-systeem toepassen, steeg van 145 in 1989 tot meer dan 1 200 (5 000 faculteiten of departementen) in 1999. Ongeveer de helft van de Erasmus-studenten valt onder deze regeling. Het ECTS-systeem maakt voortaan deel uit van het institutionele beleid van de instellingen en moet in de nabije toekomst worden veralgemeend. Volgens de externe evaluatie heeft het ECTS-systeem in ongeveer 85 % van de gevallen zijn doelstellingen bereikt. Buiten het ECTS-systeem worden de studieperiodes bij gemiddeld 75 % van de studenten erkend. Die percentages zijn gebaseerd op een raadpleging van de studenten en houden geen rekening met een eventuele kloof tussen de verwachtingen van de studenten en de rechten die de contracten werkelijk toekennen. De Commissie hoopt dat de universitaire instellingen de vaststellingen van de externe evaluatie aan een grondige analyse zullen kunnen onderwerpen, zodat verbeteringen kunnen worden uitgevoerd, rekening houdend met de uiteenlopende nationale contexten. Gelet op de explosieve toename van het aantal gebruikers en de uitbreiding van het systeem tot de geassocieerde landen en tot andere gebieden zoals levenslang leren, zullen ook de voorlichtings-, advies- en follow-up-activiteiten moeten worden versterkt om een werkelijke tenuitvoerlegging van het ECTS-systeem in alle landen te waarborgen.

Het Naric-netwerk (Network of National Academic Recognition Information Centres) is in 1984 opgericht en telt momenteel tweeëndertig nationale centra in de lidstaten van de Europese Unie, maar ook in de EVA-landen, de landen van Midden-Europa, Cyprus en Malta. Het netwerk heeft zijn voorlichtings- en adviesactiviteiten over de erkenning van diploma's voortgezet en versterkt. In dat kader heeft de Commissie, in samenwerking met de Raad van Europa en de UNESCO, een diplomasupplement uitgewerkt, dat in principe zal worden goedgekeurd door het overgrote deel van de landen die aan het Socrates-programma deelnemen, en zelfs daarbuiten, wat de doorzichtigheid van de kwalificaties, en bijgevolg ook de erkenning van de diploma's zal bevorderen. De externe evaluatie heeft het effect van de acties van het Naric-netwerk evenwel niet kunnen meten.

Op het gebied van het volwassenenonderwijs kon wat de erkenning van de verworven kennis en vaardigheden betreft tot nu toe nog niet het verwachte resultaat worden behaald. De validering van de verworven beroepskennis, beroepsvaardigheden en beroepservaring in hun geheel moet een belangrijke plaats krijgen in de nieuwe fase van het programma, binnen de Grundtvig-actie, die op levenslang leren gericht is.

2.6. Open en afstandsonderwijs bevorderen

Deze doelstelling, die werd vastgesteld alvorens internet in Europa zo'n groot succes kende, is tijdens de eerste fase van het Socrates-programma aangepast en houdt voortaan rekening met de educatieve toepassingen van internet en met de steeds snellere ontwikkelingen op het gebied van de educatieve multimedia. Het oorspronkelijke concept van open en afstandsonderwijs, dat in de Angelsaksische en Scandinavische landen beter is begrepen dan in het zuiden van Europa, heeft bepaalde landen afgeschrikt. In het kader van de nieuwe fase van het programma moet deze handicap kunnen worden overwonnen dankzij de vaststelling van de Minerva-actie en een koppeling van deze actie aan het eLearning-initiatief.

Voor deze doelstelling is trouwens een beperkt budget uitgetrokken, met name in vergelijking met de ontwikkeling op hetzelfde gebied van de gemeenschapsfondsen voor technologisch onderzoek en technologische ontwikkeling (meer dan dertig miljoen euro per jaar tussen 1995 en 1999). Met deze vaststelling zal rekening moeten worden gehouden om het toekomstige succes te waarborgen van het eLearning-initiatief, in samenhang met het allesomvattende actieplan eEurope, dat wil dat Europa de meest concurrerende economie ter wereld wordt en de totstandkoming van een kennismaatschappij mogelijk wil maken.

Honderdzesenzestig projecten zijn geselecteerd. Meer dan duizend personen en organisaties waren erbij betrokken en de deelnemers aan de projecten wisselden geregeld. De traditionele universiteiten en de verenigingen uit het schoolmilieu hebben actiever deelgenomen dan de open universiteiten en de universiteiten voor afstandsonderwijs. De externe evaluatie wijst trouwens terecht op de aanwezigheid van vrij veel actoren op het gebied van het speciaal onderwijs, die afkomstig zijn uit plattelandsgebieden en werken met specifieke doelgroepen (vrouwen, jongeren met moeilijkheden). De logica van de projecten, die inherent is aan het programma, heeft de totstandkoming van een beter gestructureerde samenwerking tussen de besluitvormingscentra (ministeries van Onderwijs, universiteitsrectoren, ...) evenwel bemoeilijkt [33]. De Minerva-actie moet met deze vaststellingen rekening houden in het kader dat door het eLearning-initiatief is vastgesteld. Er moet ook meer worden gewerkt in de richting van het basis- en het middelbaar onderwijs en naast de traditionele onderwijsactoren dienen tevens de partnerschappen tussen de overheids- en de privé-sector te worden versterkt.

[33] Uitgezonderd projecten zoals het Humanities-project, dat door een federatie van Europese universiteiten werd gerealiseerd, of het European Schoolnet-project, dat verderop in het verslag wordt vermeld.

Dankzij al deze projecten kon belangrijk werk worden verricht voor de totstandbrenging van een netwerk en kon veel deskundigheid worden ontwikkeld. Er is vooral aandacht besteed aan de ontwikkeling van organisatiemodellen en onderwijsmethodes, met de bedoeling prioriteit te verlenen aan de beheersing van de onderwijsprocessen, en de aandacht niet zozeer toe te spitsen op de producten alleen. Het succes van de projecten hing bijgevolg in grote mate af van de kwaliteit van de ingestelde procedures, zoals de samenwerking tussen leerlingen en/of leerkrachten of de productie van multimedia-materiaal door leerlingen uit verschillende regio's. De coördinatoren kwamen om de twee jaar bijeen, zodat nieuwe samenwerkingen tot stand konden komen en de projecten konden worden geconsolideerd.

Naast de 166 modelprojecten zijn ook andere netwerkingsacties en acties om mensen met de nieuwe instrumenten vertrouwd te maken, gefinancierd. Veertien projecten op het gebied van "educatieve multimedia" werden gesteund in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen, die samen met de directoraten-generaal belast met technologisch onderzoek en technologische ontwikkeling en het programma Leonardo da Vinci werd georganiseerd. In dat kader is met name het project European Schoolnet gelanceerd, dat de inspanningen van eenentwintig ministeries van Onderwijs en van talrijke actoren uit de industrie van de multimedia-technologie bundelt [34]. In 1998 en 1999 zorgde deze actie voor een directe financiering van 150 projecten in het kader van de operatie Netd@ys Europe [35], die tot doel heeft de scholen interesse voor de communicatienetwerken bij te brengen en het gebruik van die netwerken te bevorderen door middel van mobiliserende en sterk gemediatiseerde evenementen.

[34] Dit is een strategisch initiatief van de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, voor de tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad van 6 mei 1996 inzake educatieve multimedia-software. Het project beschikt voortaan ook over een internetsite, http://www.eun.org, die toegang biedt tot gemeenschappelijke meertalige informatie- en communicatiediensten die bestemd zijn voor het onderwijsmilieu op Europees niveau.

[35] Deze operatie past in het kader van het actieplan van de Commissie "leren in de informatiemaatschappij", dat in 1997 is vastgesteld.

2.7. De uitwisseling van informatie en ervaringen bevorderen

In het kader van de transversale maatregelen van het Socrates-programma kon dankzij actie III.3 een hele reeks maatregelen en mechanismen worden ondersteund die tot doel hadden de uitwisseling van onderwijservaringen tussen deelnemende landen te bevorderen. Deze actie omvat vier elementen: kwesties van algemeen belang inzake onderwijsbeleid, het Eurydice-netwerk, Arion en het Naric-netwerk.

In het kader van de "kwesties van gemeenschappelijk belang inzake onderwijsbeleid" heeft de Commissie steun toegekend aan specifieke activiteiten in verband met door de Raad bepaalde prioritaire thema's. Het besluit tot vaststelling van het Socrates-programma noemde twee prioritaire thema's voor deze sub-actie: "de rol van het onderwijs voor de jongeren die de school zonder voldoende opleiding verlaten" en "de kwaliteitsbeoordeling in het schoolstelsel". Aan deze twee oorspronkelijke thema's werd in 1997, naar aanleiding van het "Europees Jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven" een derde thema toegevoegd, met name de "bijscholing ".

Deze thema's werden ten uitvoer gelegd door de publicatie van vier oproepen tot het indienen van voorstellen in het Publicatieblad tussen 1995 en 1998. 1999 werd besteed aan de valorisatie en de verspreiding van de resultaten van de om en bij vijftig projecten die sinds de lancering van het programma waren gefinancierd. Een aantal projecten, zoals het modelproject voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit [36], hadden een belangrijke politieke uitwerking.

[36] Bij dit project waren 101 middelbare scholen uit achttien landen betrokken. Het opende de weg naar een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende "Europese samenwerking inzake kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs" - COM (1999) 709 def. van 24.1.2000.

Dankzij het Arion-programma konden ervaringen worden uitgewisseld teneinde de kennis en de wederzijdse verrijking van de onderwijsstelsels te bevorderen door middel van studiebezoeken voor specialisten en beleidsmakers op onderwijsgebied. Tijdens de vijf jaar dat het Socrates-programma liep, zijn in het kader van deze actie 750 studiebezoeken georganiseerd voor in totaal ongeveer 8 000 deelnemers.

Eurydice, het informatienetwerk over onderwijs in Europa, is informatie over de onderwijsstelsels van de landen die aan het Socrates-programma deelnemen blijven uitwerken en verspreiden. Momenteel telt het netwerk 33 nationale eenheden en één Europese eenheid. Zijn taak bestaat erin vergelijkende studies over de organisatie en de ontwikkeling van de onderwijsstelsels en het onderwijsbeleid ter beschikking te stellen van de autoriteiten van de deelnemende landen en op Europees niveau, maar ook van een groot publiek dat zich voor onderwijs interesseert.

Sinds 1995 behaalde Eurydice onder meer de volgende resultaten: de productie en de publicatie van negentien vergelijkende studies en basisdocumenten over uiteenlopende thema's, alsook drie edities van het verslag "Key data on education in Europe", dat in samenwerking met Eurostat tot stand kwam, en de bijwerking en jaarlijkse publicatie van een communautaire gegevensbank over de onderwijsstelsels in Europa (Eurybase) [37]. In de toekomst zal de Commissie een beroep blijven doen op de deskundigheid van het netwerk om het beraad over onderwijs op communautair niveau met betrekking tot welomschreven doelstellingen te ondersteunen.

[37] Internetsite: www.eurydice.org

2.8. Onderwijs en opleiding van hoog gehalte ontwikkelen

Het Socrates-programma heeft niet alleen de negen hierboven beschreven specifieke doelstellingen voor ogen, maar wil via die doelstellingen ook bijdragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte op het niveau van de lidstaten [38]. De Commissie is van mening dat de mate waarin het Socrates-programma effect heeft op de ontwikkeling van de nationale onderwijsstelsels van fundamenteel belang is. De externe evaluatie kan hier een aantal nuttige antwoorden geven. Over het geheel genomen wordt dat effect door de beleidsmakers erkend, zij het op een vrij onduidelijke manier.

[38] Artikel 1 van het Socrates-besluit en artikel 149 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen - zie punt 1.2.

Op het gebied van het hoger onderwijs heeft het programma onmiskenbaar de invoering van hervormingen in de nationale stelsels en de lancering van verschillende initiatieven op Europese schaal helpen bevorderen. Op nationaal niveau heeft het Socrates-programma op vrijwillige basis invloed op de organisatie en de structuur van de studieprogramma's. Zo houdt de studiepuntenregeling die in verschillende Europese landen wordt of is goedgekeurd (en kan leiden tot de organisatie van de studieprogramma's in modules) in feite in dat het ECTS-systeem, dat in het kader van de Erasmus-uitwisselingen tot stand is gekomen, tot alle "nationale" studenten wordt uitgebreid. Dankzij het "Erasmus-samenwerkingsmodel" is trouwens ook samenwerking tot stand gekomen met Amerikaanse, Canadese, Aziatische en Afrikaanse universiteiten. Op lokaal vlak leidde de gemeenschappelijk ontwikkeling van Europese studieprogramma's door partners uit verschillende landen, met de steun van het Erasmus-programma, in de betrokken universiteiten tot een uitbreiding van het onderwijsaanbod voor alle studenten die bij die instellingen waren ingeschreven, en niet alleen voor de mobiele studenten.

Meer algemeen was de bereidheid tot samenwerking met partners uit andere landen en de noodzaak om de Erasmus-uitwisselingen te erkennen en te bevorderen overal in Europa een stimulans voor de ontwikkeling van een geest van openheid, vergelijking en aanvaarding van verschillende realiteiten, wat een gunstige context creëerde voor belangrijke omwentelingen en sterk vernieuwende initiatieven zoals de verklaring van Bologna [39], die tot doel had een Europese ruimte voor hoger onderwijs te creëren. Vier van de zes doelstellingen van deze verklaring betreffen de versterking en de veralgemening van de maatregelen en instrumenten die in het kader van de Erasmus-actie zijn ingesteld (bevordering van de mobiliteit, uitbreiding van het ECTS-systeem, goedkeuring van het diplomasupplement, samenwerking op het gebied van de kwaliteitsgarantie).

[39] Deze verklaring werd op 19 juni 1999 door eenendertig ministers van Onderwijs ondertekend.

Andere acties van het Socrates-programma zijn recenter en daarom kan het effect momenteel niet zo precies worden gemeten als voor het hoger onderwijs [40]. Daarom moeten over dat onderwerp in de komende jaren bijkomende analyses worden uitgevoerd. Op dat gebied geven de lancering van een nieuwe fase van het programma en de jongste ontwikkelingen in het kader van het overleg tussen de lidstaten op onderwijsgebied op Europees niveau evenwel aanleiding tot optimisme [41].

[40] Wat het schoolonderwijs betreft, verwijst de verklaring die op 30 september 1999 in Florence door zeven ministers van Onderwijs is ondertekend uitdrukkelijk naar de bijdrage van het Socrates-programma tot de ontwikkeling van de Europese samenwerking op dat gebied.

[41] Deze aangelegenheid wordt nader besproken in punt 3.1. (ontwikkelingen).

In het kader van het programma zijn de uitwisselingen van informatie en ervaringen over prioritaire thema's die in akkoord met het onderwijscomité zijn gekozen, bevorderd. Dat heeft het in ieder geval mogelijk gemaakt de Europese samenwerking te oriënteren naar gebieden die rechtstreeks kunnen bijdragen tot de kwaliteit van de nationale onderwijsstelsels [42], ook al is slechts een bescheiden deel van het budget van het programma daarvoor uitgetrokken.

[42] Zie de punten 2.7. en 3.1. Deze opmerking geldt met name voor het werk dat is verricht op het gebied van de kwaliteitsindicatoren in het onderwijs. Dat werk steunde op de netwerken voor onderzoek op onderwijsgebied, waarvan de ontwikkeling in sterke mate is gestimuleerd door actie III.3.1 van het programma.

2.9. Samenhang tussen dit programma en andere communautaire acties

Het programma streeft samenhang met andere communautaire acties na. Op het niveau van de actie "open en afstandsonderwijs" kwam een solide samenwerking tot stand met de sector van het onderzoek. Voor veel initiatiefnemers van projecten blijft de samenhang tussen de programma's Socrates en Leonardo da Vinci evenwel moeilijk. De banden met dat programma en met het Jeugd-programma moeten worden versterkt, met name door middel van de mogelijkheden die de "gezamenlijke acties" in het kader van de nieuwe fase van het programma bieden.

Het programma streeft ook de dubbele doelstelling na van gelijke kansen voor jongens en meisjes - mannen en vrouwen [43] en van een zo groot mogelijke deelname van gehandicapte kinderen en jongeren [44]. De specifieke evaluatie reikt nuttige analyse-elementen aan wat de deelname (of de afwezigheid) van gehandicapten betreft. De deelname van gehandicapten blijkt vooral voor de mobiliteitsacties ontoereikend te zijn, hoofdzakelijk om praktische redenen, maar ook door een gebrekkige bewustmaking van de institutionele beleidsmakers en te weinig voorlichting van de betrokkenen over de mogelijkheden die het programma biedt [45].

[43] Deze doelstelling is coherent met de doelstelling van de integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties: mededeling van de Commissie van 21.2.96 - COM (96) 67 def.

[44] Mededeling van de Commissie betreffende gelijke kansen voor gehandicapten van 30.7.96 - COM 406 def.

[45] Deze opmerking geldt met name voor de mobiliteit van studenten, rekening houdend met de middelen waarover de nationale bureaus konden beschikken om precies de mobiliteit van gehandicapte studenten en hun integratie in de onderwijsstelsels te bevorderen.

2.10. Andere resultaten

Het programma heeft ook resultaten behaald die niet uitdrukkelijk waren opgenomen in de doelstellingen van Besluit 819/95/EG. Dat geldt zeker voor de betrekkingen met de arbeidsmarkt [46]. Volgens de externe evaluatie, die een hoofdstuk wijdt aan de professionele toekomst van de Erasmus-studenten, vinden mobiele studenten gemiddeld twee maanden eerder hun eerste baan dan hun niet-mobiele collega's. Ze vinden ook vaker een baan met een internationale dimensie.

[46] Sinds 1995 wordt deze aangelegenheid op Europees niveau steeds belangrijker. Het hoofdstuk werkgelegenheid van het Verdrag van Amsterdam houdt rekening met de gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie die in november 1997 is vastgesteld door de buitengewone Europese Raad in Luxemburg. De Europese werkgelegenheidsstrategie hecht steeds meer belang aan de onderwijsstelsels. Dankzij de conclusies van de buitengewone top van Lissabon van 23 en 24.3.2000 kan in een Europees kader een sterkere coördinatie worden gestimuleerd tussen het werkgelegenheids- en onderwijsbeleid op nationaal niveau.

De actieve deelname aan het Socrates-programma van vertegenwoordigers uit Midden- en Oost-Europa heeft Europa bovendien populair gemaakt bij de onderwijsactoren in de kandidaat-landen, door hen de mogelijkheid te geven zich concreet het concept van het Europees burgerschap eigen te maken. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met de opmerkingen van de externe evaluatie met betrekking tot een ondervertegenwoordiging van de landen uit Midden-Europa in bepaalde acties, met name in de acties die verband houden met de mobiliteit van leerkrachten.

3. Verdere ontwikkeling van het programma: van Socrates 1 naar Socrates 2

Dit onderdeel moet de aandacht vestigen op een aantal in het oog springende punten in de analyse, die een positieve ontwikkeling van het programma tot in 2006 kunnen bevorderen. In dit onderdeel worden de transversale voorstellen van de externe evaluatieverslagen behandeld om een discussie daarover mogelijk te maken. Achtereenvolgens komen de doelstellingen en de middelen van het programma aan bod.

3.1. De doelstellingen

Over het geheel genomen bevestigt de externe evaluatie dat voor de nieuwe fase van het programma voor de volgende punten de juiste keuzes zijn gemaakt:

- de noodzaak om in de nieuwe fase van het programma een consolidering van de verworvenheden van de eerste fase te combineren met openstelling voor vernieuwing [47] ;

[47] In het bijzonder op de gebieden waar onze samenlevingen momenteel het snelst veranderen, zoals de nieuwe informatietechnologieën en het beleid inzake levenslang leren.

- groepering van het communautaire optreden rond een beperkt aantal doelstellingen en het nastreven van grotere samenhang tussen die doelstellingen [48] ;

[48] Bij wijze van voorbeeld voor de actie Comenius: integratie van de eigen taalacties van de school; integratie van de doelstelling van intercultureel onderwijs in de hele actie.

- versterking van de banden tussen de acties van het programma en tussen Socrates en andere programma's [49].

[49] Door prioriteit te verlenen aan een versterkte samenhang met het programma Leonardo da Vinci.

Uitgaande van deze eerste vaststelling reikt de externe evaluatie op twee punten nuttige analyse-elementen aan:

- de kwestie van de "kritische massa". Massale mobiliteits- en samenwerkingsacties waarmee zo veel mogelijk onderwijsactoren moeten worden bereikt en meer gerichte vernieuwende acties die bij voorrang zijn bedoeld voor actoren met een multiplicatorfunctie zijn onmiskenbaar complementair. Gelet op het beperkte budget acht de Commissie het onvermijdelijk dat strategische keuzes worden gemaakt die rekening houden met de beschikbare analyse-elementen, met name wat de ontwikkeling van de belangrijkste financieringsbronnen van de betrokken acties betreft. De decentralisatie van de nieuwe fase van het programma biedt kansen die ook moeten worden gegrepen, zodat het programma een groter effect krijgt op de nationale onderwijssystemen;

- de versterking van de banden tussen de verschillende acties van het programma moet in de eerste plaats de betrekkingen tussen de twee grootste acties betreffen: Erasmus en Comenius. Volgens de externe evaluatie zijn die banden momenteel namelijk onvoldoende sterk. Dat is een belangrijk punt, met name op het gebied van de opleiding van leerkrachten, die een van de prioriteiten van de nieuwe fase van het programma is. De externe evaluatie heeft vastgesteld dat de instellingen voor hoger onderwijs een groot gewicht hebben in andere acties van het programma [50] en dat zal de Commissie er meer in het algemeen toe aanzetten de synergieën tussen de acties werkelijk te versterken telkens wanneer dat mogelijk is. De problemen die zijn vastgesteld op het gebied van de samenhang tussen de programma's Socrates, Leonardo da Vinci en Jeugd verantwoorden de gemeenschappelijke acties waarin de nieuwe fase van het programma voorziet.

[50] Ongeveer 50 % in Lingua en 60 % in het open en afstandsonderwijs.

Voorts dient de doelstelling van gelijke kansen doeltreffender in het hele programma te worden geïntegreerd. Wat de gehandicapten betreft, bevat de externe evaluatie tal van praktische suggesties, die met name een actievere deelname van de gehandicapten aan de mobiliteitsacties moeten bevorderen. De Commissie wil zowel op Europees als op nationaal niveau een sterkere bewustwording van de institutionele beleidsmakers aanmoedigen. Deze kwestie moet worden gekoppeld aan de kwestie van de middelen, met name wat de voorlichting en het beleid inzake follow-up en evaluatie betreft. De gelijke kansen zijn geïntegreerd in de nieuwe doelstelling van de versterking van de Europese dimensie van het onderwijs. Voor de tenuitvoerlegging van deze doelstelling dienen evenwel de nodige operationele instrumenten, en in het bijzonder statistische instrumenten, voorhanden te zijn.

Wat de doelstellingen betreft, lijkt het eveneens essentieel dat de nieuwe fase van het programma een geregelde afstemming bevordert tussen het programma en de politieke agenda. De recente versnelling van de politieke agenda is namelijk de afspiegeling van de steeds snellere ontwikkelingen in onze samenlevingen. Heel wat elementen van die aard zijn reeds vastgesteld [51]. De Commissie wenst de analyse-elementen van het effect van het programma op het nationale onderwijsbeleid te versterken, teneinde de impact van het programma op nationaal vlak te vergroten zonder enige afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de staten met betrekking tot de organisatie van de onderwijsstelsels.

[51] Zie de conclusies van de buitengewone top van Lissabon op 23 en 24.3.2000 - "Naar een Europa van innovatie en kennis". In het voorjaar van 2001 zal de Raad Onderwijs aan de Europese Raad een verslag overleggen over de doelstelling van de onderwijsstelsels. De "voortschrijdende agenda", die op 26.11.1999 is vastgesteld bij een resolutie van de Raad Onderwijs en die op Europees niveau prioriteit verleent aan de volgende discussie-onderwerpen: mobiliteit, kwaliteit, onderwijs en werkgelegenheid, levenslang leren en nieuwe informatietechnologieën. Op het gebied van de talen: het Europees jaar 2001. Op het gebied van de nieuwe technologieën: het eLearning-initiatief. Op het gebied van de kwaliteit van het onderwijs: follow-up van het Europees verslag over de kwaliteit van het schoolonderwijs, dat de Commissie in mei 2000 heeft goedgekeurd. Een andere belangrijke kwestie is de aansluiting van het Socrates-programma op de follow-up van de verklaringen van Bologna en Florence.

Het effect van het Socrates-programma op andere onderdelen van het communautaire beleid dan het onderwijsbeleid blijft nog beperkt. De externe evaluatie bevat een aantal nuttige analyse-elementen met betrekking tot de betrokkenheid van het regionale niveau. Het is interessant hier bij wijze van voorbeeld te wijzen op de zeer ongelijke steun van de regio's voor de mobiliteitsbeurzen van de studenten. Tegen de achtergrond van een groeiende decentralisatie van tal van onderwijsstelsels zal de Commissie de bespreking van dat onderwerp zowel op nationaal niveau als in een Europees kader [52] stimuleren.

[52] Dat verantwoordt een versterking van de banden tussen het Socrates-programma en de structuurfondsen, die een derde van de communautaire begroting vertegenwoordigen en actief zijn op onderwijsgebied.

De standpunten van de "actoren in het veld" die de externe evaluatie heeft opgetekend en die vaak kritisch zijn ten aanzien van "Brussel", zetten de Commissie ertoe aan tijdens de nieuwe fase van het programma de banden te versterken, niet alleen met alle betrokken onderwijsactoren, maar met het hele maatschappelijke middenveld dat zich mogelijk voor het programma interesseert. Net als in zijn eerste fase voorziet het programma ook in zijn tweede fase in geregeld overleg met de Europese verenigingen en sociale partners op onderwijsgebied [53]. De Commissie is zich bewust van de steeds belangrijker rol die het maatschappelijke middenveld bij de Europese integratie kan spelen en zal deze verenigingen bijgevolg aansporen om het programma te bevorderen [54]. Deze aangelegenheid betreft ook de nationale bureaus, die in contact staan met de nationale structuren van de Europese verenigingen.

[53] Op de site van de Commissie vindt u de lijst van deze verenigingen en het verslag van de laatste overlegvergaderingen.

[54] In 2001 is de goedkeuring gepland van een witboek over Europees bestuur.

3.2. De ingezette middelen

Om deze nieuwe doelstellingen te kunnen bereiken, dient het programma over aangepaste middelen te beschikken. Op begrotingsvlak hebben de Raad en het Europees Parlement op langere termijn meer middelen vrijgemaakt. In deze context wijst de externe evaluatie op een groeiende kloof tussen de reële kosten van bepaalde acties en de kosten die effectief door het budget van het programma worden gedekt. Voor het hoger onderwijs betreft het in het bijzonder de mobiliteitsbeurzen voor de studenten. Deze kwestie ligt ook gevoelig wat het schoolonderwijs betreft, aangezien veel scholen aan acties voor Europese samenwerking willen deelnemen. Het open debat over de financieringsbronnen van elke actie moedigt de Commissie ertoe aan de betrokkenheid van de deelnemende landen ter sprake te brengen, met name bij de tenuitvoerlegging van een nationaal onderwijsbeleid dat open staat voor de Europese dimensie in een geest van partnerschap tussen het Europese en het nationale niveau.

De kwestie van de beschikbare middelen houdt ook verband met de structuren. Een harmonieuze tenuitvoerlegging van het Socrates-programma vereist een doeltreffende samenwerking tussen het Europese (Commissie, Bureau voor technische bijstand) en het nationale niveau (nationale bureaus, instellingen). Op grond van de kritische vaststellingen en de aanbevelingen van de externe evaluatie zal de Commissie voorstellen de reeds genomen maatregelen ter vereenvoudiging van de administratieve en financiële beheersprocedures te versterken. Deze doelstelling behoort tot de prioriteiten van de Commissie met het oog op een beter bestuur. Ze zal steunen op een aantal operationele instrumenten die momenteel worden ontwikkeld.

Ook over het communicatiebeleid dient zowel op het niveau van de Commissie als op dat van de deelnemende landen grondig te worden nagedacht. Er dienen maatregelen te worden genomen om de verspreiding van goede processen en resultaten op basis van duidelijk bepaalde doelstellingen te verbeteren. Er dient ook beter rekening te worden gehouden met de specifieke behoeften van gehandicapten. Meer in het algemeen wenst de Commissie samen met de deelnemende landen na te denken over de middelen waardoor de deelnemers aan het programma met hun Europese investering een groter effect op nationaal en lokaal vlak kunnen bereiken door meer de nadruk te legen op de noodzaak van multilaterale uitwisselingen van ervaringen op lokaal, nationaal en Europees vlak.

De Commissie zal ook rekening houden met het derde punt van de kritiek en de aanbevelingen van de externe evaluatie, dat het beleid inzake follow-up en beoordeling van het programma betreft. Bij de lancering van de nieuwe fase van het programma zal prioriteit worden verleend aan een geregelde follow-up van de verschillende acties van het programma, op basis van indicatoren die in overeenstemming tussen het Europese en de nationale niveaus zijn vastgesteld. De follow-up moet betrekking hebben op kwantitatieve en kwalitatieve elementen. De onderdelen van het programma die tijdens de eerste fase van het programma niet aan een grondige externe evaluatie konden worden onderworpen, zullen de komende jaren prioritair een specifieke evaluatie ondergaan. Geregelde evaluaties zijn ook nodig om met name de wisselwerking tussen de verschillende acties van het programma en het effect van het programma op de nationale onderwijsstelsels te meten.

4. VOORUITZICHTEN

Dit verslag wil bijdragen tot het welslagen van de tweede fase van het Socrates-programma (2000-2006) door de ervaring die tijdens de eerste fase is verworven, onder de aandacht te brengen. Deze ervaring toont aan dat het Socrates-programma een groot succes is omdat het ertoe heeft bijgedragen de Europese dimensie van alle onderdelen van het onderwijs te bevestigen. Niettemin moeten verbeteringen worden aangebracht om het beheer van het programma gebruiksvriendelijker te maken. Het is namelijk van belang de discrepantie te beperken tussen de doelstellingen van het programma, die de onderwijsgemeenschap met veel enthousiasme deelt, en de soms onaangepaste middelen die zowel op Europees als op nationaal niveau worden ingezet. Op dat gebied zal de Commissie aandachtig de aanbevelingen van de externe evaluatoren opvolgen. De administratieve en financiële procedures zullen worden vereenvoudigd, de follow-up zal worden verbeterd en de resultaten zullen beter worden benut.

Het is eveneens van belang dat het Socrates-programma zich niet alleen toespitst op de personen en instellingen die aan het programma deelnemen, maar dat het ook beter dan vroeger aansluiting vindt bij alle politieke debatten die op Europees niveau over onderwijs worden gevoerd. Een dergelijke versterking van de politieke dimensie van het programma kan er inderdaad voor zorgen dat het programma effectief bijdraagt tot de verbetering van de kwaliteit van de nationale onderwijsstelsels, zonder daarbij afbreuk te doen aan de bevoegdheden die in het Verdrag zijn vastgelegd. De langere looptijd van de nieuwe fase van het programma (zeven jaar), de grotere decentralisatie van het beheer van de acties en een actievere follow-up en evaluatie moeten het effect van het Socrates-programma versterken, in het bijzonder op de recentere samenwerkingsgebieden op Europees niveau, zoals het schoolonderwijs en levenslang leren. Socrates is een baanbrekend programma wat de openstelling naar de landen van Midden- en Oost-Europa betreft en moet ook bijdragen tot het succes van de komende uitbreiding van de Europese Unie, dat evenzeer zal afhangen van de inzet van de beleidsmakers als van die van de burgers.

Het succes van de tweede fase van het programma hangt in grote mate af van de menselijke en financiële middelen die voor de tenuitvoerlegging op nationaal en Europees niveau worden toegekend. In de context van een programma dat aan een groeiende decentralisatie wordt onderworpen, belangt deze tweede fase in sterke mate de nationale bureaus aan. Zij moeten de nodige steun krijgen van de deelnemende landen. De tweede fase van het programma richt zich ook tot alle Europese instellingen, met name met betrekking tot het prioriteitsniveau dat in de volgende jaren aan onderwijsvraagstukken zal worden toegekend, teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van een "Europa van de kennis", een doelstelling die de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 voorop hebben gesteld. Ze richt zich tot slot ook tot het nationale niveau met het oog op een versterking van de complementariteit tussen het Socrates-programma en de fondsen die door de deelnemende landen ter beschikking zijn gesteld om hun onderwijsbeleid voor Europa open te stellen.

BIJLAGE 1 : TABEL VAN DE ACTIES VAN HET SOCRATES-PROGRAMMA (1995-1999)

HOGER ONDERWIJS (Erasmus)

Actie 1: hulp aan universiteiten voor activiteiten met een Europese dimensie

* Institutionele overeenkomsten (de organisatie van de mobiliteit van de studenten; de mobiliteit van de leerkrachten; het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem; het uitwerken van programma's; intensieve programma's; voorbereidende bezoeken)

* Projecten die door de thematische netwerken worden ontwikkeld

Actie 2: beurzen voor de mobiliteit van de studenten

SCHOOLONDERWIJS (Comenius)

Actie 1: Partnerschappen tussen scholen voor Europese onderwijsprojecten, met inbegrip van uitwisselingen van leerkrachten en van bezoeken

Actie 2: Transnationale projecten met betrekking tot het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers en aan kinderen van personen met itinerante beroepen, van reizigers en van zigeuners - intercultureel onderwijs

Actie 3: Bijscholing, seminars en cursussen voor leerkrachten en opvoeders

BEVORDERING VAN DE TALENKENNIS (Lingua)

Actie A: Europese samenwerkingsprogramma's voor de opleiding van taalleerkrachten

Actie B: Bijscholing voor taalleerkrachten

Actie C: Assistentschappen voor toekomstige taalleerkrachten

Actie D: Ontwikkeling van instrumenten voor het onderwijzen en leren van talen en voor de beoordeling van de verworven talenkennis

Actie E: Gemeenschappelijke onderwijsprojecten op het gebied van talen

OPEN EN AFSTANDSONDERWIJS

VOLWASSENENONDERWIJS

UITWISSELING VAN INFORMATIE EN ERVARING OVER DE ONDERWIJSSTELSELS EN HET ONDERWIJSBELEID (analyse van kwesties van gemeenschappelijk belang inzake onderwijsbeleid, Eurydice, Arion, Naric)

AANVULLENDE MAATREGELEN

BIJLAGE 2 : GEDETAILLEERDE JAARLIJKSE BEGROTING VAN HET SOCRATES-PROGRAMMA (1995-1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 3 : ERASMUS-STUDENTEN 1998/99 per land van oorsprong en per gastland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 4 : Mobiliteit van de leerkrachten, acties Comenius, Erasmus en Lingua (1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* : schooljaar 1999/2000

** : gegevens niet beschikbaar

BIJLAGE 5: mobiliteit van de leerlingen in actie Lingua E (1995-1999)

Mobiliteit van de leerlingen in Lingua E per land van oorsprong - 1999 (contractjaar)

// Lingua E

BE // 715

DK // 2336

DE // 3758

GR // 783

ES // 8464

FR // 86

IE // 360

IT // 5706

LU // *

NL // 1345

AT // 736

PT // 1260

FI // 1681

SE // 1809

UK // 3832

IS // 177

LI // 40

NO // 846

CY // *

CZ // 1308

HU // 2455

RO // 689

PL // 1086

SK // 140

LV // 36

EE // 178

LT // 243

BG // 48

SI // 167

TOTAAL // 40284

* : gegevens niet beschikbaar

BIJLAGE 6 : samenwerking - institutionele overeenkomsten, actie Erasmus (1999/2000)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

[1] aantaal beschikbare plaatsen [4] EM : Europese modules

[2] CDA : ontwikkeling van curricula op gevorderd niveau [5] ILC : geïntegreerde taalcursussen

[3] CDI : ontwikkeling van curricula op basis- en intermediair niveau [6] ECTS : European Credit Transfer System

BIJLAGE 7: samenwerking - scholen die aan de Europese onderwijsprojecten deelnemen,

acties Comenius 1 en Lingua E (1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* : gegevens niet beschikbaar

Top