This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001AR0345
Opinion of the Committee of the Regions on the "Green Paper on Promoting a European Framework for Corporate Social Responsibility"
Advies van het Comité van de Regio's over het "Groenboek De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"
Advies van het Comité van de Regio's over het "Groenboek De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"
PB C 192 van 12.8.2002, p. 1–5
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Comité van de Regio's over het "Groenboek De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"
Publicatieblad Nr. C 192 van 12/08/2002 blz. 0001 - 0005
Advies van het Comité van de Regio's over het "Groenboek 'De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven'" (2002/C 192/01) HET COMITÉ VAN DE REGIO'S, gezien het door de Commissie uitgebrachte Groenboek "De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven" (COM(2001) 266 def.); gezien het besluit van de Commissie van 25 juli 2001 om, overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag, het Comité van de Regio's over het onderwerp in kwestie te raadplegen; gezien het besluit van het bureau van het Comité van 13 juni 2000 om commissie 5 "Sociaal beleid, volksgezondheid, consumentenbescherming, onderzoek, toerisme" met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten; gezien de conclusies van de Europese Raad van Lissabon en van de Europese Raad van Nice, waarin de nadruk is gelegd op de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven voor de werkgelegenheid en de bijsturing van de arbeidsvoorwaarden in de nieuwe economie, alsook op de vraag hoe die verantwoordelijkheid kan bijdragen tot de opbouw van een dynamische, concurrentiekrachtige en samenhangende kenniseconomie; gezien het door commissie 5 op 19 november 2001 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 345/2001 rev.) (rapporteurs: mevrouw Hanniffy (IRL-EVP), lid van de raad van het graafschap Offaly en van Midlands Regional Authority, en mevrouw Buron(1) (F-PSE), gemeenteraadslid van Châteaubriant); overwegende dat het tot dusverre alleen grote ondernemingen zijn die hun sociale verantwoordelijkheid hebben genomen, maar dat álle ondernemingen (dus ook het MKB) en de openbare sector (met inbegrip van de lokale en regionale overheden) over ruime mogelijkheden beschikken om veelvuldiger methoden toe te passen die van sociale verantwoordelijkheid getuigen; overwegende dat sociale verantwoordelijkheid méér betekent dan alleen maar wettelijke verplichtingen nakomen, heeft tijdens zijn 43e zitting van 13 en 14 maart 2002 (vergadering van 14 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd. 1. Algemene opmerkingen 1.1. Het Comité beschouwt onderhavig Groenboek als een belangrijke stap vooruit op weg naar een Europa dat blijk geeft van sociaal verantwoordelijkheidsbesef, dat concurrentiekrachtig is en waar maatschappelijke uitsluiting wordt uitgebannen. Bovendien juicht het toe dat met dit Groenboek een discussie op gang wordt gebracht over de vraag hoe de Europese Unie het sociale-verantwoordelijkheidsbesef van bedrijven kan bevorderen, hoe kan worden gestimuleerd dat dit begrip algemeen ingang vindt en hoe optimaal profijt kan worden getrokken van daarmee al opgedane ervaringen. 1.2. Het Comité ziet in dat dit Groenboek het resultaat is van veel denkwerk en discussie over de manier waarop het bedrijfsleven ertoe kan worden aangezet om aan de verwezenlijking van een betere samenleving mee te werken. Bovendien is het zich ervan bewust dat dit Groenboek is uitgebracht in een tijd waarin bestuursstructuren om aanpassing aan de globalisering van de economie vragen, waardoor het noodzakelijk is geworden een nieuw licht te laten schijnen over de betrekkingen tussen onderneming en maatschappij. 1.3. Het Comité stemt ermee in dat het sociale verantwoordelijkheidsbesef van bedrijven wordt ondersteund door het beginsel van een sociaal partnerschap tussen bedrijven, regeringen, ngo's, individuele burgers en maatschappelijke organisaties. Ook ziet het in dat lokale en regionale overheden een rol van betekenis kunnen spelen bij het bevorderen van praktijken waarmee bedrijven van sociale verantwoordelijkheid blijk geven. 1.4. Volgens het Comité is het van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen handelen uit sociaal verantwoordelijkheidsbesef en handelen op grond van filantropische overwegingen, uit liefdadigheid of als sponsor. In het Groenboek van de Commissie wordt uitgegaan van dat eerstgenoemde besef van sociale verantwoordelijkheid. 1.5. Het Comité benadrukt dat in dit Groenboek uitsluitend wordt uitgegaan van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering op vrijwillige basis, met dien verstande dat het instemt met de uitspraak van de Commissie dat "De sociale verantwoordelijkheid van bedrijven echter geen substituut vormt voor voorschriften en wetten inzake sociale rechten en milieunormen (met inbegrip van nieuwe, aangepaste wetten)." 1.6. Naar het oordeel van het Comité bestaan er mogelijkheden om de beginselen van sociale verantwoordelijkheid van bedrijven beter in EU-beleid en -programma's op ander gebied te verwerken. Bovendien zijn daar programma's onder die zouden kunnen worden aangewend voor beter onderzoek naar op een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering geijkt beleid, alsook voor de bevordering en de benchmarking van een dergelijk beleid. 1.7. Het Comité ziet in dat de in het Groenboek behandelde vraagstukken zowel op de overheidssector als op de particuliere sector betrekking hebben. Het acht het raadzaam in het voorgestelde memorandum of Witboek met name stil te staan bij de rol van de overheid, waaronder lokale en regionale overheden, bij de goedkeuring en naleving van beginselen van sociale verantwoordelijkheid. 2. Aanbevelingen 2.1. Rol van de Europese Unie en behoefte aan een Europees kader 2.1.1. Alhoewel bedrijven alleen op basis van vrijwilligheid sociale verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen, belegt het Comité dat daarbij voor de EU een rol is weggelegd: de EU kan de randvoorwaarden scheppen voor een bewustwordingsproces onder ondernemingen, zich ervoor inzetten om de beginselen van sociale verantwoordelijkheid ingang te doen vinden en ondernemingen en overheidsinstanties helpen de juiste methoden toe te passen en daar bekendheid aan te geven. 2.1.2. Een andere mogelijkheid is dat de EU zich inzet voor beter onderzoek naar de invloed van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering op de prestaties van ondernemingen en naar de gevolgen daarvan voor specifieke doelgroepen en sociale sectoren. 2.1.3. De Commissie zou volgens het Comité een studie moeten laten verrichten naar de vraag hoe met sociaal verantwoorde bedrijfsvoering consistente gedragingen en methoden hun weerslag kunnen vinden in de begroting van de EU. 2.1.4. Ten slotte acht het Comité het raadzaam dat de door de "Community's Business Impact Task Force" uit te werken indicatoren, waar zulks passend is, onverwijld worden overgenomen en ten uitvoer gelegd. 2.2. Bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven 2.2.1. Als het uitgangspunt is dat sociale verantwoordelijkheid door bedrijven eerder als een investering dan als een onkostenpost moet worden gezien, dan komt het er op aan ondernemingen te overtuigen en bewust te maken van de zakelijke voordelen van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering. Met het oog daarop zou in de hele EU onderzoek naar de houding van consumenten moeten worden gedaan om uit te maken hoe groot de steun van consumenten voor sociaal verantwoorde producten en diensten is en welke economische voordelen er voor bedrijven aan investering in dergelijke producten en diensten kleven. 2.2.2. Ook zou op zo kort mogelijke termijn onderzoek moeten worden gedaan naar de invloed op de prestaties van ondernemingen die sociaal verantwoorde methoden toepassen. 2.2.3. De Commissie zou een lijst van bruikbare tips moeten opstellen voor ondernemingen en overheidsinstanties die overtuigd zijn van de noodzaak en voordelen van sociale verantwoordelijkheid en de daaraan verbonden beginselen in praktijk willen brengen door de methoden toe te passen waarmee de beste resultaten zijn bereikt. 2.2.4. Het Comité is van oordeel dat moet worden nagegaan of het wel écht nuttig en noodzakelijk is een keurmerk voor sociaal verantwoorde producten en diensten in te voeren. De invoering van een dergelijk keurmerk kan weliswaar de bewustwording van consumenten ten goede komen, maar misbruik kan niet worden uitgesloten. Daarom is het Comité van mening dat, als van overheidswege of door een particuliere instantie een keurmerk zou worden ingevoerd, er toezicht moet zijn op de eisen waaraan producten en diensten moeten voldoen om voor dit keurmerk in aanmerking te komen. Verder zouden er minimale objectieve criteria moeten worden uitgewerkt en zou de toepassing daarvan onder controle moeten worden gehouden, zodat de geloofwaardigheid van het begrip "sociale verantwoordelijkheid" niet wordt aangetast en de consumenten tegen misbruik worden beschermd. 2.2.5. Bij de bevordering van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering moeten ook degenen die aan de zijlijn van de maatschappij staan, hun zegje kunnen doen. Er zou een gering bedrag moeten worden uitgetrokken om ook die bevolkingsgroepen de nodige capaciteiten te helpen ontwikkelen waardoor het gemakkelijker wordt hen erbij te betrekken. Het Comité adviseert om de banden tussen bedrijven die voor sociale verantwoordelijkheid kiezen, en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen te versterken door de aanwending van bestaande financieringsmogelijkheden, waar nodig, enigszins bij te sturen. 2.3. Optimaal profijt trekken uit nu al opgedane ervaringen 2.3.1. Volgens het Comité moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van al opgedane ervaring en dienen de beste praktijkvoorbeelden te worden aangewend als middel bij uitstek om ondernemingen tot vrijwillige deelname over te halen. 2.3.2. Ook case-studies uit landen buiten de EU moeten bij deze aanpak worden betrokken, omdat daardoor nieuwe zienswijzen kunnen ontstaan over hoe ondernemen kan worden gecombineerd met het streven naar een betere maatschappij, met als uiteindelijke doel het concurrentievermogen van Europa te vergroten. 2.3.3. Sociaal verantwoorde bedrijfsvoering moet een plaats krijgen in onderwijs en opleiding (al dan niet formeel). De handen moeten ineen worden geslagen om dit onderwerp op het programma te krijgen in het tertiair onderwijs, met name bij bedrijfs- en bestuurskunde. 2.3.4. Het Comité acht het vooral belangrijk dat ondernemingen zich actief opstellen wat de voortdurende bij- en omscholing van hun werknemers betreft. Er moet worden aangetoond welk voordeel ondernemingen erbij hebben als hun werknemers vaker aandelen in het bedrijf mogen nemen en, dankzij een strategie voor levenslang leren, beter opgeleid zijn en geleerd hebben om zich snel aan nieuwe omstandigheden aan te passen. 2.3.5. Ontwikkelingen op gebieden als milieu, maatschappelijk leven, cultuur en economie komen nooit los van de rest tot stand: wat in de ene sector gebeurt, heeft gevolgen voor andere sectoren en vooruitgang op één van die gebieden heeft een positief effect op - soms zelfs alle - andere gebieden. 2.3.6. Het Comité pleit voor een uitdrukkelijke verwijzing in het Groenboek naar de ontwikkeling van de cultuur. Het verband tussen bedrijfsleven en cultuur is al gelegd en bergt mogelijkheden in zich om sociale veranderingen teweeg te brengen en de economische bedrijvigheid te vergroten. 2.3.7. Ook vindt het Comité dat melding moet worden gemaakt van het verband tussen sociaal verantwoorde bedrijfsvoering en sociaal kapitaal. Met "sociaal kapitaal" wordt immers gedoeld op vormen van sociale ordening zoals netwerken, normen en sociaal vertrouwen waardoor coördinatie en samenwerking in het algemeen belang worden vergemakkelijkt (Putman, 1995). De voornaamste concepten daarin zijn: - deelname in sociale netwerken - participatie in democratische structuren - terugdringing van ongelijkheden in de samenleving - bevordering van vertrouwen en samenwerking. Vergroting van sociaal kapitaal betekent méér netwerken, vertrouwen en participatie. Hierdoor zal de samenleving op den duur een grotere sociale samenhang gaan vertonen. 2.3.8. Het Comité beklemtoont het belang van informatie- en communicatietechnologie voor een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering, vooral omdat informatie over goede praktijkvoorbeelden door de toepassing daarvan snel kan rondgaan. Bovendien beschikken bedrijven dankzij die technologieën over de mogelijkheid om op een openhartige en transparante wijze met werknemers en bevolkingsgroepen te communiceren. 2.3.9. Verder adviseert het, meer de nadruk te leggen op het positieve effect van een pro-actieve aanpak door ondernemingen van de problematiek van gezondheid en veiligheid. Werkverzuim door ziekte of ongevallen kost ondernemingen geld en kan het concurrentievermogen dus aantasten. Preventief beleid om de oorzaken van ziekte en bedrijfsongevallen tegen te gaan, maakt onlosmakelijk deel uit van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering. 2.3.10. Voor veel activiteiten worden tegenwoordig toeleveringscontracten gesloten. Ondernemingen zouden hun toeleveranciers ertoe moeten stimuleren de hierboven uiteengezette pro-actieve/preventieve aanpak toe te passen. 2.3.11. Het personeelsbeleid van ondernemingen moet inspelen op sociaal verantwoorde bedrijfsvoering en op de behoeften aan opleiding en ontwikkeling van het personeel. Bedrijven zouden moeten worden aangemoedigd om sociale verantwoordelijkheid te laten meespelen in de scholingsprogramma's voor hun werknemers. 2.3.12. Het Comité wijst met klem op de doorslaggevende rol die voor het MKB is weggelegd. Alhoewel grote ondernemingen waarschijnlijk als eerste tot een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering zullen overgaan, zijn kleine en middelgrote ondernemingen volgens het Comité het meest aangewezen om, in een voortdurende interactie met hun lokale leefgemeenschappen, een ondernemingscultuur te ontwikkelen. De verbondenheid tussen werknemers en hun onmiddellijke leefomgeving is een belangrijke factor als het erom gaat de pro-actieve dialoog tussen kleine en middelgrote ondernemingen en het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken. Het MKB zal gestructureerde steun uit bestaande fondsen nodig hebben, omdat de kans dat het op korte termijn tot een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering zal overgaan, anders niet erg groot is. 2.3.13. Ten slotte stelt het Comité voor om mentorschap met meer nadruk naar voren te brengen als een mogelijke uiting van sociale verantwoordelijkheid. Pro-actieve interactie met beginnende ondernemingen bevordert het ontstaan van een meer innoverende en op ondernemerschap ingestelde samenleving, waardoor ook bestaande ondernemingen winstgevender worden. 2.4. Hoe lokale en regionale overheden kunnen bijdragen tot de bevordering van sociale verantwoordelijkheid 2.4.1. Volgens het Comité spelen lokale en regionale overheden nu al een belangrijke rol bij de bevordering van sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen. Die rol kunnen zij (blijven) spelen door zich voornamelijk toe te leggen op: - de ontwikkeling van lokale sociale partnerschappen tussen ondernemingen uit de dienstensector en gemarginaliseerde groeperingen; - publiek-private samenwerking (PPS), vooral in het licht van de impact daarvan op lokale leefgemeenschappen; - het uitloven van lokale prijzen/benchmarking; - steun voor het MKB; - de ontplooiing van lokale culturele initiatieven die verband houden met het bedrijfsleven; - de aanwijzing van lokale gemarginaliseerde groeperingen die als doelgroep voor de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen kunnen dienen; - de bevordering van het besef dat er een verband bestaat tussen de ontwikkeling van de leefgemeenschap en economische groei; - de coördinatie van opleiding/levenslang-leren; - het sturen van de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën. 2.4.2. De nadruk moet daarbij worden gelegd op de rol die lokale en regionale overheden bij economische en sociale planning kunnen spelen. Die overheden dragen een speciale verantwoordelijkheid bij het creëren van vaste structuren voor de uitwisseling van informatie, het voeren van een dialoog en het uitwerken van projecten, in een samenwerkingsverband tussen het door de sociale partners vertegenwoordigde bedrijfsleven en de andere actoren van de plaatselijke gemeenschap, met name op gebieden als beroepsopleiding, werkgelegenheid, bestrijding van maatschappelijke uitsluiting en milieubescherming. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zou moeten worden gevraagd om deel te nemen aan de planning in hun regio, bijvoorbeeld door mee te helpen bij het opstellen van de lokale Agenda 21. De structuurfondsen, en met name het ESF, zouden kunnen worden aangewend ter ondersteuning van dergelijke vaste structuren en ter stimulering van innoverende experimenten in dat verband. De communautaire initiatieven Urban en Equal zouden eveneens kunnen worden gebruikt voor lokale activiteiten ter stimulering van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering. Verder dient speciale aandacht te worden besteed aan de gevolgen van de herstructurering van ondernemingen voor lokale of regionale gemeenschappen. Subnationale overheden moeten meehelpen aan de oprichting van groepen voor "strategisch toezicht" die de situatie in de gaten moeten houden, niet alleen om een evaluatie te maken van de impact van te verwachten veranderingen in de activiteiten van ondernemingen, maar ook om de voor alle partijen aanvaardbare voorwaarden te creëren die nodig zijn om die veranderingen te begeleiden. Daarnaast moeten ook veiligheidsvraagstukken in verband met de situatie en activiteiten van een onderneming de volle aandacht krijgen. 2.4.3. De klemtoon moet worden gelegd op de rol van lokale en regionale overheden bij economische en sociale planning, vooral als het gaat om het op gang brengen van een dialoog tussen ondernemingen en de plaatselijke gemeenschap. Op die manier kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat er later conflicten ontstaan over de manier waarop het bedrijfsleven zich ontwikkelt. 2.4.4. Lokale en regionale overheden besteden nog steeds veel van hun activiteiten uit aan externe ondernemingen, hebben en beheren daarnaast eigen ondernemingen, en behoren - zoals al dikwijls eerder is opgemerkt - tot de grootste werkgevers op lokaal niveau. Bovendien zetten lokale overheden gedecentraliseerde samenwerkingsverbanden op voor de ontwikkeling van het lokale bestuur in landen buiten de EU. Het Comité is voorstander van EU-steun voor proefprojecten voor het uitwerken van indicatoren aan de hand waarvan lokale en regionale overheden ethisch verantwoorde begrotingen ten uitvoer kunnen gaan leggen. Het Comité onderkent dat lokale en regionale overheden het voortouw kunnen nemen bij de bevordering van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering, door erop toe te zien dat hun eigen aankoopbeleid en beleid voor het gunnen van opdrachten "sociaal verantwoord" zijn. Om hieraan een extra stimulans te geven, roept het Comité lokale en regionale overheden op om op hun grondgebied goede praktijkvoorbeelden van een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering te belonen en op die manier te bevorderen dat andere ondernemingen die methoden ook gaan toepassen. Brussel, 14 maart 2002. De voorzitter van het Comité van de Regio's Albert Bore (1) Lid van het CvdR tot 25 januari 2002.