Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0648

    Gewijzigd voorstel voor richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot tweede wijziging van Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van Richtlijn 89/391/EEG) (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend)

    /* COM/2000/0648 def. - COD 98/0327 */

    PB C 62E van 27.2.2001, p. 113–118 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0648

    Gewijzigd voorstel voor richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot tweede wijziging van Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van Richtlijn 89/391/EEG) (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend) /* COM/2000/0648 def. - COD 98/0327 */

    Publicatieblad Nr. 062 E van 27/02/2001 blz. 0113 - 0118


    Gewijzigd voorstel voor RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot tweede wijziging van Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van Richtlijn 89/391/EEG)

    (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

    TOELICHTING

    A) Beginselen

    1. In november 1998 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn tot tweede wijziging van Richtlijn 89/655/EEG [1] betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats [2].

    [1] PB L 393 van 30.12.1989, blz. 13, gewijzigd bij Richtlijn 95/63/EG, PB L 335 van 30.12.1995, blz. 28.

    [2] PB C 247E van 31.08.1999, blz. 23.

    Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is de juridische grondslag niet meer ex artikel 118 A, maar artikel 137, lid 2, van het EG-Verdrag en is als besluitvormingsprocedure voortaan de medebeslissingsprocedure van toepassing.

    2. Het Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies uitgebracht op 24 maart 1999 [3].

    [3] PB C 138 van 18.05.1999, blz. 30.

    Het Comité van de Regio's heeft de Raad per brief van 23 november 1999 meegedeeld dat het over dit voorstel geen advies zou uitbrengen.

    3. Op 21 september 2000 heeft het Europees Parlement in eerste lezing 21 amendementen goedgekeurd. Bij die gelegenheid heeft de Commissie voor elk van de amendementen haar standpunt bekendgemaakt en aangegeven met welke amendementen ze kon instemmen en welke amendementen niet konden worden overgenomen.

    Rekening houdend met deze ontwikkelingen dient de Commissie dit gewijzigde voorstel in.

    4. De Commissie heeft twee soorten wijzigingen aangebracht:

    Een eerste reeks betreft louter formele wijzigingen ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam.

    Een tweede reeks wijzigingen betreft de amendementen van het Europees Parlement die de Commissie in plenaire vergadering geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen.

    B) Beschrijving van de belangrijkste wijzigingen

    1. Evaluatie van de risico's

    Een risico-evaluatie alvorens werkzaamheden in de hoogte aan te vangen, is de belangrijkste vorm van preventie. Ze wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG [4] en artikel 3 van Richtlijn 89/655/EEG [5].

    [4] PB L 183 van 29.06.1989, blz. 1.

    [5] PB L 393 van 30.12.1989, blz. 13, gewijzigd bij Richtlijn 95/63/EG, PB L 335 van 30.12.1995, blz. 28.

    Amendement nr. 10, dat het gebruik van ladders afhankelijk maakt van een risico-evaluatie, is overgenomen onder voorbehoud van een herformulering van punt 4.1.2 van de bijlage in die zin.

    2. Opleiding van werknemers

    Een adequate specifieke opleiding van de werknemers is van fundamenteel belang voor de preventie van arbeidsongevallen die te wijten zijn aan het vallen van hoogte. De amendementen nrs. 5, 16 en 19 zijn bijgevolg overgenomen onder voorbehoud van een herformulering van de 8e overweging en van de punten 4.3.2 en 4.3.6 van de bijlage teneinde de begrippen opleiding en kwalificatie in overeenstemming te brengen met de overige teksten op dit gebied.

    In punt 4.3.6 van de bijlage wordt uitdrukkelijk verwezen naar artikel 7 van de oorspronkelijke richtlijn.

    3. Veiligheids-/risiconiveau

    De Commissie heeft de amendementen nrs. 9 en 12 (gedeeltelijk) overgenomen. Deze amendementen versterken de tekst van de punten 4.1.1 («handhaving van een zo hoog mogelijke mate van veiligheid») en 4.1.4 («de daaraan verbonden risico's tot een minimum beperken»).

    4. Technische specificaties en verbeteringen

    Een aantal amendementen heeft tot doel de tekst duidelijker en preciezer te maken. De amendementen nrs. 2 en 3 op de 5e en de 6e overweging zijn door de Commissie overgenomen, evenals de amendementen nrs. 13 en 18 na een herformulering van de punten 4.2.1 en 4.3.4 van de bijlage.

    Ingevolge de amendementen nrs. 14, 15, 17 en 20 heeft de Commissie de volgende technische wijzigingen aangebracht met betrekking tot:

    -het feit dat de toegangsladders voldoende ver boven de te bereiken werkplek moeten uitsteken (bijlage 4.2.2),

    -het dragen van een last met de hand op een ladder (bijlage 4.2.3),

    -het schoren van de steigers (bijlage 4.3.3),

    -het in werking stellen van de inrichtingen die voorkomen dat rolsteigers ongewild bewegen (bijlage 4.3.3) en

    -het verwijderen en weer aanbrengen van de collectieve valbeveiligingen bij speciale werkzaamheden (bijlage 4.3.7).

    De Commissie heeft ook amendement nr. 11 overgenomen, dat een onduidelijk deel van punt 4.1.3 van de bijlage weglaat, en heeft dat deel vervangen door een duidelijker tekst betreffende het verlenen van hulp indien nodig bij het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen.

    5. Zelfstandigen

    De Commissie heeft amendement nr. 4 overgenomen in de vorm van een nieuwe 7e overweging die stelt dat er een oplossing moet worden gezocht voor iedereen die op hoogte werkt, dus ook voor de zelfstandige ondernemers of werkgevers.

    Aangezien het Verdrag niet toestaat verder te gaan dan wat in Richtlijn 92/57/EEG [6] is bepaald, bereidt de Commissie op dat gebied een voorstel voor een aanbeveling van de Raad voor.

    [6] PB L 245 van 26.08.1992, blz. 6.

    6. Geheel of gedeeltelijk verworpen amendementen

    De amendementen nrs. 6 (9e overweging) en 7 (artikel 2, lid 3) zijn niet overgenomen omdat ze tot doel hebben standaardteksten te wijzigen die reeds herhaalde malen zijn goedgekeurd.

    De Commissie heeft de in amendement nr. 1 voorgestelde nieuwe overweging niet overgenomen omdat ze van mening is dat de huidige tekst die reeds bevat. Zo oordeelde de Commissie ook dat een definitie van de valbeveiligingen aan het begin van punt 4.1 van de bijlage (amendement nr. 8) niet nodig is, maar ze heeft de term in de tekst wel geharmoniseerd. In verband hiermee is de Commissie de mening toegedaan dat wat in amendement nr. 21 wordt voorgesteld in verband met de waarschuwingsborden op steigers, in voldoende mate wordt geregeld door Richtlijn 92/57/EEG.

    De Commissie is van oordeel dat de goedkeuring door een verantwoordelijke waarin amendement nr. 12 (punt 4.1.4 van de bijlage) voorziet, een te bureaucratische maatregel is die al te belastend is voor de bedrijven. Hetzelfde geldt voor het verhinderen van de toegang voor niet-bevoegde personen bij elke werkonderbreking.

    Het aangeven van de inrichting die voorkomt dat rolsteigers ongewild bewegen (amendement nr. 17), wordt niet beschouwd als een verbetering van de veiligheid (punt 4.3.3 van de bijlage).

    1998/0327 (COD)

    Gewijzigd voorstel voor

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot tweede wijziging van Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van Richtlijn 89/391/EEG) (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 137, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie [7], opgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats,

    [7] PB C..... van ........., blz.....

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [8],

    [8] PB C 138 van 18.5.1999, blz. 30.

    Na raadpleging van het Comité van de Regio's [9]

    [9] Het Comité van de Regio's heeft in zijn brief van 23 november 1999 meegedeeld dat het geen advies zou uitbrengen over dit voorstel voor een richtlijn.

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In artikel 137, lid 2, van het Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften kan vaststellen om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, teneinde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen.

    (2) Volgens dat artikel wordt in deze richtlijnen vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen.

    (3) De naleving van de bepalingen die een hogere graad van veiligheid en gezondheid bij het gebruik van ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte kunnen garanderen, is nodig voor het waarborgen van de veiligheid en gezondheid van de werknemers.

    (4) De uit hoofde van artikel 137, lid 2, van het Verdrag vastgestelde bepalingen vormen geen belemmering voor het handhaven en vaststellen, door elke lidstaat, van maatregelen voor een verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden die met het Verdrag verenigbaar zijn.

    (5) Werknemers kunnen bij werkzaamheden op hoogte worden blootgesteld aan bijzonder grote risico's voor hun gezondheid en veiligheid, met name de risico's van vallen van hoogte en van ernstige arbeidsongevallen die verantwoordelijk zijn voor de hoge ongevallen- en in het bijzonder dodelijke ongevallencijfers.

    (6) De werkgever die voornemens is tijdelijke werkzaamheden op hoogte uit te voeren, moet daarvoor arbeidsmiddelen kiezen die voldoende bescherming tegen de risico's van vallen van hoogte bieden.

    (7) Zelfstandige ondernemers of werkgevers die zelf een beroepsactiviteit uitoefenen of persoonlijk gebruikmaken van arbeidsmiddelen die bedoeld zijn voor het uitvoeren van tijdelijke werkzaamheden op hoogte kunnen invloed hebben op de veiligheid en gezondheid van de werknemers; bijgevolg moet een oplossing worden gezocht voor alle personen die belast zijn met de voorbereiding, uitvoering of voltooiing van tijdelijke werkzaamheden op hoogte.

    (8) Ladders en steigers zijn de arbeidsmiddelen die het vaakst gebruikt worden om werkzaamheden op hoogte uit te voeren; daarom hangen de veiligheid en gezondheid van de werknemers die dit soort werkzaamheden verrichten in hoge mate af van een correct gebruik van deze arbeidsmiddelen; er moet worden vastgelegd hoe deze arbeidsmiddelen door de werknemers zo veilig mogelijk kunnen worden gebruikt; daarom is een adequate specifieke opleiding van de werknemers van groot belang.

    (9) Deze richtlijn is het geschiktste middel om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te bereiken.

    (10) Deze richtlijn is een concrete bijdrage aan de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    AFDELING I

    Artikel 1

    De tekst in de bijlage bij deze richtlijn wordt toegevoegd aan bijlage II bij Richtlijn 89/655/EEG.

    Artikel 2 : Slotbepalingen

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ... aan deze richtlijn te voldoen (drie jaar na de vaststelling ervan). Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of vaststellen.

    Artikel 3

    Deze richtlijn treedt in werking op de 20e dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 4

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, op [...]

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De Voorzitter De Voorzitter

    BIJLAGE

    3.2.8 Werkzaamheden waarbij een risico op vallen van hoogte bestaat, mogen slechts in bijzondere, gerechtvaardigde gevallen worden uitgevoerd op arbeidsmiddelen voor het hijsen/heffen van niet-geleide lasten. In dat geval moeten de werknemers worden beschermd door persoonlijke valbeveiligingsmiddelen.

    4. Bepalingen betreffende het gebruik van ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte

    4.1 Algemeenheden

    4.1.1 Indien in toepassing van artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG en artikel 3 van deze richtlijn tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet volkomen veilig en onder aanvaardbare ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om een zo hoog mogelijke mate van veiligheid tijdens het hele gebruik te waarborgen en te handhaven. De dimensionering van deze arbeidsmiddelen moet afgestemd zijn op de aard van de te verrichten werkzaamheden en de voorzienbare belastingen en zodanig dat er zonder gevaar verkeer kan plaatsvinden.

    De meest geschikte toegangsmiddelen voor tijdelijke werkplekken op hoogte worden gekozen afhankelijk van het verkeer, de te overbruggen hoogte en de gebruiksduur. Het gekozen toegangsmiddel moet de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar bieden. Het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren en loopbruggen en omgekeerd mag geen extra valrisico's opleveren.

    4.1.2 Het gebruik van een ladder als werkplek op hoogte moet worden beperkt tot omstandigheden waarin, rekening houdend met punt 4.1.1, het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico en met ofwel de korte gebruiksduur, ofwel bestaande eigenschappen van de werkplek die de werkgever niet kan wijzigen .

    4.1.3 Het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen blijft beperkt tot bijzondere omstandigheden en onder de volgende voorwaarden:

    -het systeem omvat ten minste twee hanglijnen, elk met een onafhankelijk bevestigingspunt;

    -elk van beide hanglijnen is voorzien van een veilig falend afdaalmechanisme;

    -de gereedschappen en andere toebehoren zijn met het harnas van de werknemer verbonden;

    -het werk moet correct worden geprogrammeerd en gesuperviseerd, zodat indien nodig onmiddellijk hulp kan worden verleend aan de werknemer;

    -de betrokken werknemers hebben een specifieke opleiding voor de beoogde werkzaamheden ontvangen, onder meer betreffende de reddingsprocedures.

    4.1.4 Al naar het aan de hand van de voorgaande punten gekozen arbeidsmiddelen worden de nodige voorzorgen getroffen om de daaraan verbonden risico's tot een minimum te beperken. Zo nodig moeten collectieve valbeveiligingen worden aangebracht. Deze valbeveiligingen moeten van een zodanig configuratie en sterkte zijn dat vallen van hoogte wordt voorkomen of een eventuele val wordt gestopt, waarbij letsel bij de werknemers zo veel mogelijk wordt voorkomen. De collectieve valbeveiligingen mogen alleen onderbroken worden waar zij toegang tot een trap of ladder geven.

    4.2 Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van ladders

    4.2.1 Ladders moeten zodanig geplaatst worden dat hun stabiliteit tijdens het gebruik gewaarborgd is. De steunpunten van draagbare ladders moeten op een stabiele, stevige, voldoende grote en onbeweegbare ondergrond rusten, zodat de sporten horizontaal blijven. Hangladders worden stevig vastgemaakt, met uitzondering van touwladders zodanig dat zij zich niet kunnen verplaatsen en dat schommelingen vermeden worden.

    4.2.2 Weglijden van de voet van draagbare ladders moet tijdens het gebruik worden tegengegaan door de boven- of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, of door middel van een antislipinrichting of andere, even doeltreffende oplossing. Toegangsladders moeten hoog genoeg zijn om voldoende ver boven de te bereiken werkplek uit te steken. Ladders die zijn samengesteld uit verschillende delen die in elkaar kunnen worden gezet en uitschuifbare ladders moeten zodanig gebruikt worden dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Beweegbare ladders moeten vastgezet worden voordat zij worden betreden.

    4.2.3 Een ladder moet zodanig worden gebruikt dat de werknemers steeds veilige steun en houvast hebben. In het bijzonder als op een ladder een last met de hand moet worden gedragen, mag dit een veilig houvast niet verhinderen.

    4.3 Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van steigers

    4.3.1 Wanneer voor de gekozen steiger geen berekening beschikbaar is of de te gebruiken configuraties niet in de berekening voorkomen, moet een stabiliteitsberekening worden uitgevoerd.

    4.3.2 Afhankelijk van de complexiteit van de gekozen steiger moet door een bevoegd persoon een montage-, gebruiks- en demontageschema opgesteld worden. Dit schema kan de vorm van een algemeen standaardschema hebben, aangevuld met specifieke punten met betrekking tot het type steiger in kwestie.

    4.3.3 De ondersteuningen van een steiger moeten worden beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing en het steunvlak moet voldoende draagkracht bezitten. Steigers moeten worden geschoord om te voorkomen dat ze bewegen. Rolsteigers moeten voorzien zijn van een inrichting die voorkomt dat zij ongewild bewegen wanneer zij gebruiksklaar zijn. Deze inrichting moet in werking zijn voordat iemand de steiger betreedt.4.3.4 De afmetingen, de vorm en de schikking van de vloeren van een steiger moeten aan de aard van de te verrichten werkzaamheden zijn aangepast en op de te dragen lasten zijn afgestemd en zodanig dat hierop veilig kan worden gewerkt en veilig verkeer kan plaatsvinden. Zij moeten van zodanige dikte zijn dat zij, gelet op de afstand tussen twee steunpunten en de te dragen lasten, volledige veiligheid bieden. De vloeren van steigers moeten zodanig gemonteerd zijn dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet bewegen. Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale collectieve valbeveiligingen mogen geen gevaarlijke openingen voorkomen.

    4.3.5 Als bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, met name tijdens de opbouw, afbraak of ombouw, worden deze gedeelten gemarkeerd met gevaarstekens en behoorlijk afgebakend door materiële elementen die de toegang tot de gevarenzone beletten, overeenkomstig de nationale voorschriften ter omzetting van Richtlijn 92/58/EEG.

    4.3.6 Steigers mogen alleen opgebouwd, afgebroken of ingrijpend veranderd worden onder leiding van een bevoegd persoon en door werknemers die overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 voor de uit te voeren handelingen een adequate specifieke opleiding hebben gekregen, met name gericht op het begrijpen van het montage-, demontage- of ombouwschema van de betreffende steiger, het veilig opbouwen, afbreken of ombouwen van de betreffende steiger, de maatregelen ter preventie van de risico's van vallen van hoogte of vallende voorwerpen, de veiligheidsmaatregelen in geval van veranderende weersomstandigheden die een nadelige invloed hebben op de veiligheid van de betreffende steiger, de voorwaarden inzake toelaatbare belasting en ieder ander risico dat de bovengenoemde montage-, demontage- en ombouwwerkzaamheden met zich kunnen brengen. De bevoegde persoon en de betrokken werknemers beschikken tijdens de werkzaamheden over het in punt 4.3.2 bedoelde montage- en demontageschema.

    4.3.7 Wanneer de uitvoering van speciale werkzaamheden vereist dat een collectieve valbeveiliging tijdelijk wordt verwijderd, moet er worden gezorgd voor doeltreffende vervangende voorzieningen. De werkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen niet zijn getroffen. Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de speciale werkzaamheden worden de collectieve valbeveiligingen weer aangebracht.

    Top