EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999PC0310

Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen

/* COM/99/0310 def. - CNS 93/0463 */

PB C 248E van 29.8.2000, p. 3–55 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51999PC0310

Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen /* COM/99/0310 def. - CNS 93/0463 */

Publicatieblad Nr. C 248 E van 29/08/2000 blz. 0003 - 0055


Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende Gemeenschapsmodellen (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

ALGEMEEN

In 1993 legde de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement een voorstel voor een verordening betreffende Gemeenschapsmodellen [1] (hierna genoemd "de verordening") en een voorstel voor een richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen [2] (hierna genoemd "de richtlijn") voor.

[1] PB C 29 van 31.1.1994, COM(1993) 342 def.

[2] PB C 345 van 23.12.1993, COM(1993) 344 def.

Op 6 juli 1994 bracht het Economisch en Sociaal Comité een eerste advies [3] uit en op 22 februari 1995 een vervolgadvies [4].

[3] PB C 388 van 31.12.1994.

[4] PB C 110 van 2.5.1995.

In 1995 besloot het Europees Parlement om eerst het voorstel voor een richtlijn te bespreken en dit in tweede lezing te behandelen op het ogenblik dat over het voorstel voor een verordening een standpunt werd ingenomen. Dienovereenkomstig werd door het Parlement tijdens de voltallige vergadering van 9 tot en met 13 oktober 1995 een wetgevingsresolutie aangenomen [5].

[5] PB C 287 van 30.10.1995.

Op 21 februari 1996 legde de Commissie haar gewijzigde voorstel voor een richtlijn voor [6]. De Raad stelde vervolgens op 17 juni 1997 zijn gemeenschappelijke standpunt over de richtlijn vast [7].

[6] PB C 142 van 14.5.1996, COM(1996) 66 def.

[7] PB C 237 van 4.8.1997.

Tijdens de zitting van 22 oktober 1997 nam het Parlement een aantal amendementen op het gemeenschappelijk standpunt aan. Per brief van 22 december 1997 deelde de Raad evenwel mede dat niet alle amendementen van het Parlement voor hem aanvaardbaar waren.

Vervolgens werd de bemiddelingsprocedure ingesteld. Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag werd op 29 juli 1998 door het bemiddelingscomité een gemeenschappelijke ontwerp-tekst van de richtlijn goedgekeurd [8].

[8] Besluit van het Europees Parlement van 22 oktober 1997 (PB C 339 van 10.11.1997). Besluit van het Europees Parlement van 15 september 1998. Besluit van de Raad van 24 september 1998.

De richtlijn werd uiteindelijk op 13 oktober 1998 aangenomen [9].

[9] Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de rechtsbescherming van modellen (PB L 289 van 28.10.1998.

De discussies die over de richtlijn werden gevoerd waren een van de redenen waarom de verordening tijdelijk in de ijskast werd gezet.

Een andere reden voor de tijdelijke stopzetting van het werk aan de verordening was een belangrijk advies dat in 1994 door het Hof van Justitie werd uitgebracht [10]. Overeenkomstig dat advies zou de Gemeenschap zich bij haar verordening tot invoering van een nieuw en unitair Gemeenschapsmodel moeten baseren op dezelfde juridische basis als werd gebruikt voor de verordening betreffende het Gemeenschapsmerk [11], namelijk artikel 308 van het Verdrag. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een verordening was echter gebaseerd op artikel 95 van het Verdrag.

[10] Advies nr. 1/94 van het Hof van Justitie van 15 november 1994 (Uruguay-ronde).

[11] Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994.

In november 1997 verzocht de voorzitter van de commissie juridische zaken en rechten van de burger van het Europees Parlement de Commissie haar oorspronkelijke voorstel voor een verordening in te trekken en in plaats daarvan een nieuw voorstel voor te leggen op basis van artikel 308 van het Verdrag.

Om bovengenoemde redenen besloot de Commissie haar voorstel voor een verordening betreffende Gemeenschapsmodellen te herzien.

Het gewijzigde voorstel is gebaseerd op artikel 308 van het Verdrag.

Voorts zijn in het gewijzigde voorstel alle relevante materieelrechtelijke bepalingen uit de richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen overgenomen. Deze bepalingen verschillen op bepaalde punten van de materieelrechtelijke bepalingen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende Gemeenschapsmodellen.

De reden hiervoor is dat de bepalingen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor de verordening overeenkwamen met de materieelrechtelijke bepalingen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor de richtlijn. Een aantal relevante bepalingen van de richtlijn werd in de loop van de discussies evenwel gewijzigd. Op deze wijzigingen wordt nader ingegaan in de toelichting betreffende de afzonderlijke artikelen.

Bij de discussies die in het kader van de bemiddelingsprocedure over de richtlijn werden gevoerd werd vooral aandacht besteed aan het vrij gebruik van onderdelen voor reparatiedoeleinden en de bescherming van het model ervan. Wat de modellen betreft, had het probleem vooral betrekking op onderdelen van samengestelde voortbrengselen waarvan de vorm bepalend was voor het model. In dergelijke gevallen heeft de consument geen keus ten aanzien van de vervanging van het onderdeel om het samengestelde voortbrengsel in de oorspronkelijke toestand te herstellen. De zogenaamde "reparatieclausule" moet vermijden dat vooral in de automobielsector gesloten markten voor onderdelen ontstaan.

Na langdurig en ingewikkeld overleg werd door het bemiddelingscomité eindelijk een compromis bereikt (het "freeze plus"-compromis). Dit compromis komt erop neer dat de lidstaten hun bestaande wettelijke bepalingen inzake het gebruik van onderdelen voor reparaties handhaven en deze alleen wijzigen als daarmee een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen wordt beoogd. De Commissie heeft zich verplicht om drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn de gevolgen van de richtlijn te analyseren en om uiterlijk één jaar daarna wijzigingen op de richtlijn voor te stellen met het oog op de voltooiing van de interne markt voor onderdelen. Het compromis over de onderdelen is in artikel 14 en 18 en in een aantal overwegingen van de richtlijn belichaamd. Tot slot heeft de Commissie zich verplicht om onmiddellijk na de goedkeuring van de richtlijn een overlegprocedure op gang te brengen met de partijen die het nauwst hierbij betrokken zijn, met het doel een vrijwillig akkoord tussen deze partijen over het vrij gebruik van onderdelen voor reparatiedoeleinden en over de bescherming van deze onderdelen tot stand te brengen. Deze procedure is inmiddels gestart.

Aangezien het op het ogenblik nog niet mogelijk is om een volledige harmonisatie van het modellenrecht van de lidstaten inzake onderdelen tot stand te brengen, lijkt het niet op zijn plaats en ook niet realistisch te verwachten dat door deze verordening een dergelijke harmonisatie kan worden bereikt.

Een dergelijke verwachting is niet op zijn plaats omdat de Commissie, overeenkomstig de verplichting die zij jegens de Raad en het Europees Parlement is aangegaan, pas onlangs het overleg met de partijen die het meest betrokken zijn bij de onderdelenkwestie op gang heeft gebracht. In deze omstandigheden verdient het dus de voorkeur om de resultaten van dit overleg en vervolgens die van de overeenkomstig artikel 18 uit te voeren analyse van de gevolgen van de richtlijn voor met name de onderdelensector af te wachten, voordat in het kader van deze verordening voorstellen worden gedaan met betrekking tot het vrij gebruik van onderdelen en de bescherming van de modellen ervan.

Ook is het niet realistisch om in deze fase en in de hierboven beschreven omstandigheden te verwachten dat in het kader van deze verordening een concrete oplossing kan worden gevonden voor het gebruik en de bescherming van modellen van onderdelen.

Om deze redenen zijn in het gewijzigde voorstel voorlopig geen bepalingen opgenomen betreffende de inschrijving van modellen van onderdelen van samengestelde voortbrengselen waarvan de vorm bepalend is voor het model van het onderdeel (artikel 10 bis). Een voorstel over het gebruik en de bescherming van onderdelen in het kader van deze verordening zal door de Commissie worden ingediend tegelijk met het voorstel dat zij in het kader van de richtlijn zal voorleggen ter voltooiing van de interne markt voor onderdelen.

Dit is wellicht niet de meest ideale aanpak, maar wel een benadering die volledig strookt met het compromis dat in oktober 1998 over de richtlijn werd bereikt.

Er zij op gewezen dat de voorgestelde aanpak de ontwerpers van onderdelen er geenszins van weerhoudt om inschrijving van hun model aan te vragen.

Ten eerste kan voor onderdelen waarvan het model niet wordt bepaald door de vorm van het samengestelde voortbrengsel inschrijving worden aangevraagd, voor zover aan de voorwaarden van artikel 4 van de verordening is voldaan.

Ten tweede kan, als het model van een onderdeel overeenkomstig artikel 10 bis niet als Gemeenschapsmodel kan worden ingeschreven, wel inschrijving worden aangevraagd in die lidstaten die in overeenstemming met artikel 14 van de richtlijn ook verder deze mogelijkheid bieden.

TOELICHTING BETREFFENDE DE AFZONDERLIJKE ARTIKELEN

Artikel 1

In lid 2, onder a), is bepaald dat in tegenstelling tot de aanpak bij het auteursrecht (waarbij een voortbrengsel ongeacht "formaliteiten" wordt beschermd) een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel aan een voorwaarde moet voldoen om bescherming te genieten, namelijk dat het voor het publiek beschikbaar moet zijn gesteld.

Artikelen 3 en 4

De artikelen 3 en 4 zijn afgestemd op de artikelen 1 en 3 respectievelijk van de richtlijn.

Artikel 5

Artikel 5 is afgestemd op artikel 4 van de richtlijn. De nieuwe formulering onder a) en b) is bedoeld om het begrip "in aanmerking te nemen datum" uit het oorspronkelijke voorstel te vermijden. Lid 2 in het oorspronkelijke voorstel is nu artikel 8, lid 1, geworden.

Artikel 6

Artikel 6 is afgestemd op artikel 5 van de richtlijn.

Artikel 7

Dit artikel is geschrapt daar de inhoud ervan gedeeltelijk is opgenomen in artikel 5, onder a) en b), in artikel 6, lid 1, en in artikel 8.

Artikel 8

Artikel 8 is afgestemd op artikel 6 van de richtlijn. Lid 1 komt overeen met artikel 5, lid 2, van het oorspronkelijke voorstel. De verwijzing naar de artikelen 5 en 6 is noodzakelijk omdat het begrip "in aanmerking te nemen datum" is verdwenen. De leden 2 en 3 komen overeen met artikel 8, leden 1 en 2, van het oorspronkelijke voorstel.

Artikelen 9 en 10

Deze artikelen zijn afgestemd op respectievelijk artikel 7 en artikel 8 van de richtlijn.

Artikel 10 bis

Dit nieuwe artikel bepaalt dat modellen van onderdelen van samengestelde voortbrengselen voorlopig niet als Gemeenschapsmodel kunnen worden beschermd. Dit artikel vloeit voort uit het compromis over onderdelen dat in het kader van de bemiddelingsprocedure over de richtlijn werd bereikt. In de algemene toelichting wordt nader hierop ingegaan.

Artikel 11

Artikel 11 is afgestemd op artikel 9 van de richtlijn.

Artikel 12

Het fundamentele verschil met de oorspronkelijke tekst bestaat erin dat de bescherming van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel ingaat op het ogenblik waarop het model "binnen de Gemeenschap" voor het eerst voor het publiek beschikbaar wordt gesteld. Er is een nieuw lid 2 opgenomen waarin het begrip "voor het publiek beschikbaar stellen" nader wordt verduidelijkt. Als dit begrip wordt gebruikt om te definiëren vanaf welk tijdstip aanspraak kan worden gemaakt op het aan een niet-ingeschreven model toegekende recht, valt het niet meer samen met het begrip dat in artikel 8 wordt gebruikt om te bepalen vanaf welk tijdstip de voorwaarden voor bescherming moeten worden beoordeeld, daar alleen openbaarmaking binnen de Gemeenschap relevant is.

Artikel 13

Dit artikel is afgestemd op artikel 10 van de richtlijn.

Artikel 15

De nieuwe tweede volzin van dit artikel legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van een gezamenlijk recht op een model.

Artikel 16

De leden 1 en 2 van dit artikel werden gewijzigd teneinde te verduidelijken dat rechtsvorderingen betreffende aanspraken op het recht op een Gemeenschapsmodel tot doel hebben om als rechtmatig houder van een Gemeenschapsmodel te worden erkend. De mogelijke gevolgen van deze erkenning zijn dan dat de eigendom van het Gemeenschapsmodel op verzoek van de rechthebbende aan hem wordt overgedragen of dat het Gemeenschapsmodel wordt ingetrokken. De eerste mogelijkheid (terugvordering) valt onder het lex fori, de tweede (intrekking) onder de verordening.

Artikel 20

De artikelen 20 en 21 van het oorspronkelijke voorstel zijn in dit artikel samengevoegd dat derhalve zowel de niet-ingeschreven als ingeschreven Gemeenschapsmodellen bestrijkt. Bovendien is het artikel afgestemd op artikel 12 van de richtlijn.

In lid 2 is de inhoud van artikel 20 van het oorspronkelijke voorstel overgenomen, namelijk dat een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel alleen het recht verleent om het gebruik van het model te beletten als het aangevochten gebruik voortvloeit uit het te kwader trouw namaken van het beschermde model.

Artikel 22

Dit artikel is afgestemd op artikel 13 van de richtlijn.

Artikel 26

Lid 1 is een nieuwe formulering van lid 1 van het oorspronkelijke voorstel. Hierin wordt gespecificeerd dat de nietigverklaring door een rechterlijke instantie moet voldoen aan het vormvereiste dat om een dergelijke verklaring moet worden verzocht door een reconventionele rechtsvordering in een inbreukprocedure.

Het nieuwe lid 2 bepaalt door wie en hoe een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard.

Lid 3 bevat een nieuwe formulering van lid 2 van het oorspronkelijke voorstel en is afgestemd op artikel 11, lid 9, van de richtlijn

Artikel 27

Artikel 27 heeft een nieuwe structuur gekregen en is afgestemd op artikel 11 van de richtlijn.

Lid 1, onder a), is nieuw en afgestemd op artikel 11, lid 1, onder a), van de richtlijn. Verder zijn a), b) en c) van het oorspronkelijke voorstel samengevoegd tot het nieuwe b). Dit komt overeen met artikel 11, lid 1, onder b), van de richtlijn.

Het nieuwe d) komt overeen met artikel 27, lid 2, van het oorspronkelijke voorstel. De formulering is aangepast aan artikel 11, lid 1, onder d), van de richtlijn.

De nieuwe bepalingen e), f), en g) komen overeen met de gronden voor nietigverklaring in artikel 11, lid 2, onder a), b) en c), van de richtlijn. Terwijl volgens de richtlijn iedere lidstaat zelf kan bepalen of hij dergelijke gronden hanteert, moet bij het Gemeenschapsmodel worden verklaard of deze gronden al dan niet behoren tot de volledige lijst van dit artikel. Er wordt voorgesteld deze aanvullende gronden als verplicht op te nemen, tevens gelet op de bijzondere bepalingen van de leden 3 tot en met 6.

De nieuwe leden 2 tot en met 4 zijn afgestemd op artikel 11, leden 3 tot en met 5, van de richtlijn en preciseren welke personen of instanties het recht hebben de specifieke gronden voor nietigverklaring in te roepen.

De bepaling in de tweede volzin van lid 3 komt overeen met artikel 11, lid 6, van de richtlijn en geeft iedere lidstaat die op nationaal niveau een ouder recht heeft dat in strijd is met het Gemeenschapsmodel, de mogelijkheid om aan zijn instanties het recht te verlenen ambtshalve om nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel te verzoeken, zelfs als de houders van de strijdige rechten niet een dergelijke procedure inleiden. Een soortgelijke benadering wordt voorgesteld voor de zaken in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs (zie nieuwe lid 4).

Lid 5 is een nieuwe versie van artikel 27, lid 3, van het oorspronkelijke voorstel. Hierin wordt de mogelijkheid van een territoriale begrenzing van de nietigverklaring uitgebreid tot gevallen waarin het Gemeenschapsmodel in strijd is met een ouder merk, een onder het auteursrecht vallend werk, een door artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs beschermd embleem of emblemen die niet onder laatstgenoemd artikel vallen en die in een lidstaat van bijzonder belang zijn.

Het nieuwe lid 6 is afgestemd op artikel 11, lid 7, van de richtlijn.

Artikel 34

Het nieuwe lid 1, onder a), is vergelijkbaar met artikel 22, lid 2, van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 37

Artikel 37 is een samenvoeging van de artikelen 37 en 38 van het oorspronkelijke voorstel met enkele kleine redactionele wijzigingen.

Lid 1 bepaalt dat de mogelijkheid om een aanvraag om een Gemeenschapsmodel in te dienen bij een nationale dienst voor de industriële eigendom niet meer afhankelijk is van een beslissing van de betrokken lidstaat, zoals in het oorspronkelijke voorstel het geval was.

Aan lid 2 is een bepaling toegevoegd die de nationale dienst of het Benelux-Bureau de verplichting oplegt om de aanvrager in kennis te stellen van de doorzending van de aanvraag naar het Bureau voor harmonisatie.

Artikel 39

De structuur van dit artikel is gewijzigd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel.

In lid 1 en het nieuwe lid 1a zijn alle voorwaarden opgenomen waaraan de aanvraag moet voldoen om rechtsgeldig te zijn. Hierin staat ook een voorwaarde uit het geschrapte lid 4 van het oorspronkelijke voorstel.

Lid 2 van het oorspronkelijke voorstel is geschrapt, daar de indiening van specimens of monsters, zelfs alleen bij opschorting van publicatie, het Bureau voor enorme opslagproblemen zou stellen. Bovendien zou dit onmogelijk zijn bij de papierloze verwerking van aanvragen door het Bureau.

In lid 1a zijn drie verplichte voorwaarden opgenomen. Deze staan afzonderlijk en niet bij de voorwaarden van lid 1 vermeld, daar bij niet-naleving van deze voorwaarden verschillende regels van toepassing zijn (zie de artikelen 48 en 49).

In lid 3 zijn de facultatieve voorwaarden opgenomen.

Het nieuwe lid 7 heeft tot doel te vermijden dat de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel onnodig wordt beperkt door de uit lid 1a voortvloeiende verplichting om bepaalde gegevens openbaar te maken (vermelding van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt zou bijvoorbeeld tot de conclusie kunnen leiden dat er geen obstakels zijn voor het gebruik van hetzelfde model voor een ander voortbrengsel).

Artikel 41

De voorwaarde dat het inschrijvings- en publicatierecht moeten zijn betaald voordat de datum van indiening kan worden vastgesteld, is uit lid 1 van dit artikel geschrapt.

Lid 2 is nieuw en is opgenomen voor het geval dat een door een nationale dienst of het Benelux-Bureau doorgestuurde aanvraag ondanks alle voorzorgsmaatregelen overeenkomstig artikel 37, leden 2 en 3, met vertraging door het Bureau voor harmonisatie wordt ontvangen. In vergelijking met een soortgelijke bepaling in de verordening inzake het Gemeenschapsrecht (artikel 27) is de termijn voor verzending van dergelijke aanvragen naar het Bureau voor harmonisatie waarbinnen de datum van indiening bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-Bureau als datum van indiening wordt behouden, met twee maanden verlengd.

Artikel 48

De structuur van artikel 48 is aanzienlijk gewijzigd; in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel is dit artikel nu duidelijker geformuleerd.

Lid 1 van het oorspronkelijke voorstel is geschrapt. De inhoud ervan is nu met een duidelijkere formulering opgenomen in het nieuwe artikel 49 bis. Het nieuwe lid 1 komt overeen met lid 2, onder a), van het oorspronkelijke voorstel. Het is nu opgenomen als een afzonderlijk lid, omdat het een eerste afgescheiden fase van het onderzoek van het Bureau betreft waarin wordt vastgesteld of een datum van indiening kan worden toegekend.

Het toepassingsgebied van lid 2, onder a), is ruimer dan dat van lid 2, onder b), van het oorspronkelijke voorstel, daar het nu de verplichte voorwaarden van artikel 39, lid1a, en ook de facultatieve voorwaarden van artikel 39, lid 3, omvat.

De nieuwe bepaling in lid 2, onder b), vermeldt expliciet dat moet worden voldaan aan de vormvereisten die zijn vastgelegd in de uitvoeringsverordening.

Lid 2, onder c), is nieuw en bepaalt dat aanvragers die buiten het grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd, verplicht zijn een vertegenwoordiger aan te wijzen.

Het nieuwe lid 2, onder d), legt expliciet de verplichting op na te gaan of de betrokken inschrijvings- en publicatierechten zijn betaald. In het oorspronkelijke voorstel was deze verplichting impliciet opgenomen in lid 2, onder b).

Artikel 49

De nieuwe formulering van artikel 49 vloeit voort uit de herstructurering van artikel 48 (zie toelichting hierboven).

In lid 1, dat inhoudelijk overeenkomt met lid 1 van het oorspronkelijke voorstel, maar anders is geformuleerd, is het beginsel opgenomen dat het Bureau de aanvrager moet verzoeken herstelbare gebreken, die uit het onderzoek overeenkomstig artikel 48 naar voren zijn gekomen, recht te zetten.

Het nieuwe lid 2 komt inhoudelijk overeen met de tweede volzin van lid 2 van het oorspronkelijke voorstel. De eerste volzin van lid 2 van het oorspronkelijke voorstel is nu lid 3 geworden. In dit lid is ook de sanctiemaatregel van lid 3 van het oorspronkelijke voorstel opgenomen die wordt toegepast als de gebreken niet tijdig zijn hersteld.

Artikel 49 bis

Het nieuwe artikel 49 bis is een verdere uitwerking van artikel 48, lid 1, van het oorspronkelijke voorstel.

Bij de uitvoering van het onderzoek naar de vormvereisten overeenkomstig artikel 48 gaat het Bureau ambtshalve na of het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd een model is in de zin van de verordening of dat het strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

Dit artikel heeft tot doel de verplichting van het Bureau om te controleren of aan de materiële voorwaarden voor inschrijving van het model is voldaan, zo veel mogelijk te beperken, aangezien de verordening op het beginsel is gebaseerd dat het onderzoek naar de voldoening aan de vereisten voor bescherming in principe achteraf moet worden uitgevoerd.

Artikel 52

Overeenkomstig lid 1 kan de rechthebbende alleen om opschorting van publicatie met 30 maanden verzoeken. Als de rechthebbende dat wenst, kan hij het Bureau verzoeken deze periode te verkorten en op een eerder tijdstip tot publicatie van het model over te gaan (lid 4). Lid 3 van het oorspronkelijke voorstel is dienovereenkomstig aangepast.

Lid 2 is gewijzigd om duidelijk te maken dat voor het verkrijgen van inschrijving van een model waarvan de publicatie wordt opgeschort, aan alle voorwaarden voor inschrijving moet zijn voldaan.

De schrapping van lid 4, onder b), vloeit voort uit de schrapping van de bepaling dat specimens of monsters kunnen worden ingediend van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt.

Lid 7 van het oorspronkelijke voorstel is als zijnde overbodig geschrapt.

Artikel 53

Artikel 53 van het oorspronkelijke voorstel is geschrapt daar de inhoud ervan is opgenomen in het nieuw geformuleerde artikel 13.

Artikel 56

De verwijzing naar de Commissie en de lidstaten in lid 1 is geschrapt. Na verder beraad is besloten dat het passend noch nuttig is de Commissie en de lidstaten de mogelijkheid te geven om een nietigverklaringsprocedure bij het Bureau in te stellen en bij een dergelijke procedure partij te zijn.

De doelstellingen van artikel 56 van het oorspronkelijke voorstel kunnen worden bereikt door andere middelen waarin reeds in het Gemeenschapsrecht wordt voorzien.

Wat het recht van tussenkomst bij het Bureau betreft, is het voldoende dat de Commissie en elke lidstaat het recht hebben om overeenkomstig artikel 230 van het EG-Verdrag een beslissing van het Bureau aan te vechten bij het Hof van Justitie. Hoewel dit recht niet uitdrukkelijk in het Verdrag is opgenomen, vloeit het voort uit de beginselen zoals die zijn opgenomen in de uitspraak van het Hof in de zaak "Les Verts/Europees Parlement" (zaak 294/83, Jurispr. 1986, blz. 1339).

Bovendien hebben de Commissie en de lidstaten overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie een eigen recht van tussenkomst in elk beroep dat overeenkomstig artikel 65 van deze verordening dient bij het Gerecht van eerste aanleg of bij het Hof van Justitie.

Om dezelfde redenen als hierboven is uit het oorspronkelijke voorstel ook de bepaling (artikel 58, lid 2) geschrapt dat de Commissie en de lidstaten zich in de procedure tot nietigverklaring kunnen voegen.

Artikel 59

Lid 1 is gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe formulering van de artikelen 113 tot en met 115.

Artikel 67

Lid 1 werd gewijzigd om rekening te houden met het nieuwe artikel 49 bis. Het Bureau kan ambtshalve niet alleen de feiten, bewijzen en argumenten die de partijen aanvoeren onderzoeken, maar ook de rechtsgeldigheid als het beschermde model niet voldoet aan de definitie van een model, als het niet in overeenstemming is met de openbare orde of de goede zeden of als het is verwerkt in een samengesteld voortbrengsel in de zin van artikel 10 bis, lid 1. Dit is vooral noodzakelijk met betrekking tot het onderzoek van artikel 49 bis, waar de procedure op verzoek plaatsheeft.

Artikel 82

Dit artikel werd aanzienlijk gewijzigd.

Het gewijzigde artikel ontlast het Bureau van alle administratie betreffende vertegenwoordigers die reeds op de lijst van erkende gemachtigden voor Gemeenschapsmerken staan, zoals opgesteld overeenkomstig artikel 89 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk, aangezien zij op dezelfde gronden bevoegd zijn ter zake van modellen als vertegenwoordiger op te treden (lid 1, onder b)).

Bovendien wordt aan degenen die bevoegd zijn ter zake van modellen voor een modellenbureau van een lidstaat als vertegenwoordiger op te treden, maar die niet in aanmerking komen voor opname op de lijst van erkende gemachtigden overeenkomstig de verordening inzake het Gemeenschapsmerk, een recht van vertegenwoordiging voor het Bureau worden toegekend dat alleen ter zake van modellen geldt (lid 1, onder c)). In dit verband is in lid 4, onder a) (lid 2 van het oorspronkelijke voorstel), de voorwaarde toegevoegd dat de vertegenwoordiger onderdaan van een van de lidstaten moet zijn, waardoor het voorstel is aangepast aan de overeenkomstige bepaling in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

De groep personen die overeenkomstig lid 4, onder c) (lid 2, onder b) van het oorspronkelijke voorstel) op de speciale lijst van gemachtigden ter zake van modellen kan worden opgenomen, is beperkt tot degenen die gerechtigd zijn om ter zake van modellen voor de nationale bureaus van de lidstaten als vertegenwoordiger op te treden. De voorwaarde dat de betrokkene gerechtigd moet zijn als vertegenwoordiger op te treden voor het bureau van de lidstaat waar zich zijn kantoor of plaats van tewerkstelling bevindt is evenwel geschrapt, omdat deze in het licht van de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag als te restrictief werd beschouwd.

Lid 6, onder a) brengt enige flexibiliteit in de nieuwe nationaliteitsvoorwaarde van lid 4, onder a). De Commissie verwacht van de voorzitter van het Bureau dat hij op positieve wijze gebruik maakt van de door deze bepaling verleende discretionaire bevoegdheid om, wanneer de betrokkene aan de eisen van lid 4, onder c) voldoet, ontheffing te verlenen van de voorwaarde dat hij onderdaan moet zijn van een van de lidstaten.

Artikel 83

Dit artikel is grotendeels ongewijzigd gebleven. Er zijn echter twee nieuwe bepalingen toegevoegd, namelijk lid 1a en het nieuwe artikel 83 bis.

Het nieuwe lid 1a, dat werd ingegeven door artikel 104 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk, werd opgenomen met het oog op situaties waarin de executie van een beslissing door een Franse rechtbank in Duitsland of Italië valt onder het Verdrag van Brussel in de tekst die voortvloeit uit het Verdrag van San Sebastian van 1989 inzake de toetreding van Spanje en Portugal, terwijl executie van dezelfde beslissing door een Belgische rechtbank nog altijd is geregeld door het Verdrag van Brussel in de eerdere tekst waarin geen rekening is gehouden met het Verdrag van San Sebastiant. Dergelijke situaties zullen zich in de toekomst waarschijnlijk vaker voordoen, naarmate het Verdrag inzake de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden van kracht wordt en nog meer in het kader van de toekomstige uitbreiding van de EU.

Lid 3 is geschrapt als zijnde overbodig en misleidend.

Artikel 83 bis

Dit nieuwe artikel heeft tot doel om meer duidelijkheid te scheppen voor het geval deze verordening van kracht wordt voordat Oostenrijk, Finland en Zweden (of welke nieuwe lidstaat dan ook in de toekomst) hun eigen Verdrag inzake toetreding tot het Verdrag van Brussel hebben geratificeerd. De vermelding van het Verdrag van Brussel in artikel 83 houdt niet in dat de onlangs toegetreden of in de toekomst toetredende lidstaten op hun toetreding tot dit Verdrag vooruit moeten lopen en het op dit specifieke gebied moeten toepassen, voordat hun parlement met hun toetredingsverdrag akkoord is gegaan en dit van kracht is geworden. De verwijzing naar multilaterale of bilaterale overeenkomsten is met name bedoeld om het Verdrag van Lugano te omvatten dat van toepassing zou kunnen zijn op een aantal betrekkingen tussen de nieuwkomers en vele oudere lidstaten.

Artikel 88

De wijzigingen in lid 2 vloeien voort uit de nieuwe structuur van artikel 27.

Artikel 89

Er wordt onderscheid gemaakt tussen ingeschreven Gemeenschapsmodellen (lid 1) en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen (lid 2) ten aanzien van de bewijzen die moeten worden aangevoerd om aan te tonen dat aan de vereisten voor bescherming wordt voldaan.

Artikel 93

Dit artikel bevat een aantal nieuwe kenmerken in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel.

Het recht op informatie (lid 2, onder a), van het oorspronkelijke voorstel) is verdwenen in overeenstemming met de schrapping van de overeenkomstige clausule in de richtlijn. Deze specifieke kwestie inzake het recht op informatie zal worden behandeld in het kader van het initiatief van de Commissie inzake de bestrijding van namaak [12].

[12] Groenboek - Bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt, COM(1998) 569 def. van 15 oktober 1998.

Lid 1, onder c), is nieuw en zou moeten bijdragen aan de bestrijding van indirecte inbreuken.

Lid 1, onder d), is een nieuwe formulering van lid 4 van het oorspronkelijke voorstel.

Artikel 100

Dit artikel is afgestemd op de artikelen 16 en 17 van de richtlijn.

TITEL XII (artikelen 101 tot en met 122)

De benaming van deze titel is gewijzigd om rekening te houden met de andere benadering bij de bepalingen betreffende het Bureau.

Het Bureau voor harmonisatie (merken, tekeningen en modellen) werd opgericht bij de verordening inzake het Gemeenschapsmerk en is sinds 1 september 1994 operationeel. Om die reden wordt voorgesteld om de bepalingen betreffende het Bureau te beperken tot die welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van het Bureau op het gebied van modellen.

Derhalve is de onderverdeling van deze titel in verschillende afdelingen overbodig geworden, daar enkel een paar bepalingen zijn opgenomen die de bepalingen in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk aanvullen.

Artikelen 101 tot en met 106

Deze artikelen zijn geschrapt daar zij volledig worden bestreken door de overeenkomstige bepalingen in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikelen 107 tot en met 112

De meeste bepalingen van de artikelen 107 tot en met 112 van het oorspronkelijke voorstel zijn geschrapt daar zij volledig worden bestreken door de verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Er zijn slechts een paar punten die in een enigszins andere vorm zijn gehandhaafd.

Artikelen 113 tot en met 128

Deze artikelen zijn ook geschrapt of zijn anders geformuleerd, maar in de grond is de benadering hetzelfde als in het oorspronkelijke voorstel en in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Het leek passender om de bevoegdheid van de bestaande afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden uit te breiden en de naam van deze afdeling dienovereenkomstig te wijzigen (artikel 113).

Artikel 114 werd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel op twee punten gewijzigd. Er wordt niet meer naar instelling van afdelingen voor het onderzoek inzake de vormvoorwaarden gestreefd en de gedecentraliseerde bevoegdheid om in de aan de inschrijving voorafgaande procedure beslissingen te nemen ligt nu uitsluitend bij de onderzoekers. De onderzoekers zullen krachtens het nieuwe artikel 49 bis ook de gronden voor niet-inschrijving onderzoeken.

De artikelen 118 tot en met 122 zijn geschrapt daar zij volledig worden bestreken door de overeenkomstige bepalingen in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 124 bevat een aantal bepalingen betreffende de uitvoering van de verordening: lid 1 is aanzienlijk vereenvoudigd door schrapping van de lijst van zaken die in de uitvoeringsverordening moeten zijn geregeld; lid 2 bepaalt dat een reglement inzake de te betalen rechten zal worden aangenomen en bevat de volledige lijst van rechten die door het Bureau naast de elders in de verordening genoemde rechten in rekening kunnen worden gebracht. De inhoud van dit lid komt derhalve overeen met de inhoud van artikel 127, leden 1 en 2, van het oorspronkelijke voorstel.

Het nieuwe artikel 124 bis vloeit voort uit de nieuwe benadering in artikel 117 dat de kamers van beroep, zoals die zijn ingesteld bij de verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegdheid verleent om over beroepen te beslissen.

Artikel 125 van het oorspronkelijke voorstel is geschrapt daar het als grotendeels overbodig werd beschouwd.

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende Gemeenschapsmodellen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie [13],

[13] PB C 29 van 31.1.1994, blz. 20.

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [14],

[14] PB C 110 van 2.5.1995, blz. 12

(1) Overwegende dat het tot de in het Verdrag neergelegde doelstellingen van de Gemeenschap behoort een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde Staten tot stand te brengen, alsmede door gemeenschappelijk optreden de economische en sociale vooruitgang van de landen van de Gemeenschap te verzekeren en daartoe de barrières die Europa verdelen, te verwijderen; dat volgens het Verdrag te dien einde een interne markt tot stand moet worden gebracht, alsook de hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen moeten worden verwijderd en een regime ingevoerd waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst; dat een uniform stelsel ter verkrijging van Gemeenschapsmodellen waaraan overal op het grondgebied van de Gemeenschap dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen wordt verleend, tot deze doelstellingen zal bijdragen;

(2) Overwegende dat alleen in de Benelux-landen een eenvormige wet inzake de bescherming van tekeningen of modellen geldt; dat elders in de Gemeenschap de modellenbescherming op nationale wetgeving berust en telkens tot het grondgebied van de betrokken lidstaat beperkt is; dat in één lidstaat thans nog geen wetgeving ter zake bestaat; dat het mogelijk is dat in verscheidene lidstaten gelijke modellen op uiteenlopende wijze en ten behoeve van verschillende houders worden beschermd; dat dit in het handelsverkeer tussen de lidstaten onvermijdelijk tot geschillen leidt;

(3) Overwegende dat de grote verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake modellen de mededinging tussen de producenten van beschermde voortbrengselen in de Gemeenschap belemmeren en vervalsen, omdat in vergelijking met de binnenlandse handel in en de binnenlandse mededinging tussen voortbrengselen waarin een model is verwerkt, de handel en de mededinging in de Gemeenschap door het grote aantal aanvragen, bevoegde diensten, procedures, wetsbepalingen en nationaal begrensde uitsluitende rechten alsmede door de cumulatie van administratieve kosten, waardoor de uitgaven en te betalen rechten voor de aanvrager sterk oplopen, worden belemmerd en vervalst;

(4) Overwegende dat de territoriale werking van de modellenbescherming in de onderscheiden lidstaten, ongeacht of hun wetgevingen al dan niet onderling zijn aangepast, tot gevolg kan hebben dat de interne markt bij voortbrengselen waarin een model is verwerkt, in gebieden met verschillende houders van het recht wordt opgesplitst, waardoor het vrije verkeer van goederen wordt belemmerd;

(5) Overwegende dat bijgevolg een in elke lidstaat rechtstreeks toepasselijk communautair modellenrecht tot stand moet worden gebracht en een ter zake in de gehele Gemeenschap bevoegde instantie moet worden ingesteld, omdat het slechts op deze wijze mogelijk zal zijn om door middel van één aanvraag bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) volgens één procedure en krachtens één regeling één recht op een model te verkrijgen dat in één, alle lidstaten omvattend gebied geldig is;

(6) Overwegende dat ter bereiking van deze doelstellingen derhalve de Gemeenschap maatregelen dient vast te stellen, daar die doelstellingen niet door de lidstaten afzonderlijk, doch wegens de grootschalige gevolgen van de instelling van een communautair modellenrecht en een ter zake bevoegde gemeenschappelijke modelleninstantie slechts door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt;

(7) Overwegende dat hoogwaardige vormgeving een belangrijke troef van de bedrijven in de Gemeenschap is in de concurrentiestrijd met die uit andere landen en voor het commerciële slagen van een aldus vorm gegeven voortbrengsel in vele gevallen doorslaggevend; dat een betere bescherming van industriële vormgeving niet alleen de bijdrage van individuele ontwerpers aan de vooraanstaande rol van de Gemeenschap op dit gebied bevordert, maar ook innovatie, ontwikkeling van nieuwe voortbrengselen en investering in de productie ervan aanmoedigt; dat een toegankelijker, aan de vereisten van de interne markt aangepaste regeling van modellenbescherming voor het bedrijfsleven in de Gemeenschap derhalve van wezenlijk belang is;

(8) Overwegende dat er eerst een dergelijke modellenbeschermingsregeling moet zijn, vooraleer ernaar kan worden gestreefd een overeenkomstige bescherming op de voornaamste exportmarkten van de Gemeenschap te verkrijgen;

(9) Overwegende dat de materiële bepalingen van deze verordening inzake het modellenrecht moeten worden afgestemd op soortgelijke bepalingen in Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen [15];

[15] PB L 289 van 28.10.1998, blz. 28.

(10) Overwegende dat de technologische innovatie niet mag worden gehinderd door aan kenmerken die uitsluitend door een technische functie worden bepaald, modelbescherming te bieden; dat hieruit niet mag worden afgeleid dat een model esthetische waarde moet bezitten; dat evenmin de interoperabiliteit van voortbrengselen van verschillend fabrikaat mag worden gehinderd door de bescherming uit te breiden tot de vormgeving van mechanische samenvoegingen of verbindingen; dat met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten geen rekening mag worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de voorwaarden voor bescherming voldoen;

(11) Overwegende dat voorzieningen voor mechanische samenvoeging of verbinding bij modulaire voortbrengselen daarentegen een belangrijk aspect van het innoverend karakter van die voortbrengselen en een belangrijk verkoopargument kunnen vormen en bijgevolg voor bescherming in aanmerking moeten kunnen komen;

(12) Overwegende dat in het kader van Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen geen volledige harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen van onderdelen van samengestelde voortbrengselen voor reparatiedoeleinden kon worden bereikt en de Commissie in het kader van de bemiddelingsprocedure betreffende deze richtlijn de verplichting is aangegaan om de gevolgen van de bepalingen van de richtlijn, met name voor de bedrijfstakken die het meest betrokken zijn bij de lopende discussies over een reparatieclausule voor onderdelen van samengestelde voortbrengselen, drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn te herzien; dat het onder deze omstandigheden passend is om modellen van onderdelen van samengestelde voortbrengselen van bescherming krachtens deze verordening uit te sluiten, totdat de Raad zijn beleid terzake op basis van een voorstel van de Commissie heeft bepaald;

(13) Overwegende dat de bepalingen van deze verordening de toepassing van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag onverlet laten;

(14) Overwegende dat een communautair modellenrecht zoveel mogelijk tegemoet dient te komen aan de behoeften van elk van de vele verschillende bedrijfstakken in de Gemeenschap;

(15) Overwegende dat in sommige van deze bedrijfstakken grote aantallen modellen worden gemaakt voor voortbrengselen met vaak een korte commerciële levensduur, waarbij een niet door een teveel aan inschrijvingsformaliteiten bezwaarlijk gemaakte bescherming een voordeel is en de beschermingsduur van ondergeschikt belang; dat er anderzijds bedrijfstakken zijn waar aan de voordelen van een inschrijving belang wordt gehecht wegens de daaraan verbonden grotere rechtszekerheid en waar een langere, met de verwachte commerciële levensduur van de producten overeenstemmende beschermingsduur wordt verlangd;

(16) Overwegende dat er bijgevolg behoefte bestaat aan twee vormen van bescherming, namelijk enerzijds één van korte duur, gevormd door een niet-ingeschreven modellenrecht en anderzijds één van langere duur, gevormd door een ingeschreven modellenrecht;

(17) Overwegende dat een ingeschreven communautair modellenrecht vergt dat een register wordt ingesteld en bijgehouden, waarin alle aanvragen welke aan bepaalde vormvereisten voldoen en waaraan een datum van indiening is toegekend, worden ingeschreven; dat, om de inschrijvings- en andere formaliteiten voor de aanvrager tot een minimum te beperken, het inschrijvingsstelsel in principe niet moet berusten op een aan de registratie voorafgaand grondig onderzoek naar het al dan niet voldaan zijn aan de voorwaarden voor bescherming;

(18) Overwegende dat men een communautair modellenrecht slechts zal kunnen doen gelden indien het model nieuw is in die zin dat het niet gelijk is aan enig ander, eerder voor het publiek beschikbaar gesteld model, en het een eigen karakter vertoont ten opzichte van andere modellen;

(19) Overwegende dat het tevens noodzakelijk is de ontwerper of zijn rechtsopvolger de gelegenheid te bieden de voortbrengselen waarin het model is verwerkt, op de markt te testen, alvorens te beslissen of het wenselijk is het model als ingeschreven Gemeenschapsmodel te doen beschermen; dat het derhalve noodzakelijk is ervoor te zorgen dat het binnen een periode van twaalf aan de indiening van de aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, voorafgaande maanden bekendheid geven aan het model door de ontwerper of zijn rechtsopvolger, respectievelijk het op misbruik makende wijze daaraan bekendheid geven, de beoordeling van de nieuwheid of van het eigen karakter van het model niet ongunstig beïnvloedt;

(20) Overwegende dat het uitsluitende karakter van het recht dat aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt ontleend, met grotere rechtszekerheid ervan gepaard gaat; dat echter aan het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel het recht dient te zijn verbonden om enkel namaak te beletten; dat dit recht zich ook moet uitstrekken tot de handel in voortbrengselen waarin inbreukmakende modellen zijn verwerkt;

(21) Overwegende dat het doen naleven van deze rechten een zaak van nationaal recht dient te zijn; dat derhalve in een aantal, voor alle lidstaten uniforme basissancties, dient te worden voorzien; dat deze het mogelijk moeten maken om, ongeacht de daartoe aangezochte rechterlijke instantie, de inbreukmakende handelingen te doen staken;

(22) Overwegende dat een procedure voor de behandeling, op één plaats, van rechtsvorderingen betreffende de geldigheid van een ingeschreven Gemeenschapsmodel kosten- en tijdbesparend zal zijn ten opzichte van procedures waarbij verschillende nationale rechterlijke instanties zijn betrokken; dat, indien die plaats een rechterlijke instantie is in het land waar de houder van het modellenrecht zijn woonplaats heeft, een persoon uit een ander land die de geldigheid betwist, mogelijk ook dan nog met te hoge kosten en te grote moeilijkheden wordt geconfronteerd;

_ geschrapt -

(23) Overwegende dat het noodzakelijk is in waarborgen te voorzien, waaronder een recht op beroep bij een Kamer van beroep en in laatste instantie bij het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen; dat een dusdanige procedure de ontwikkeling van een uniforme uitlegging van de geldigheidsvoorwaarden voor Gemeenschapsmodellen ten goede zal komen;

(24) Overwegende dat het een fundamentele doelstelling is dat de procedure voor het verkrijgen van een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor de aanvragers zo weinig mogelijk kosten en moeilijkheden met zich dient te brengen, zodat het stelsel voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor individuele ontwerpers gemakkelijk toegankelijk is;

(25) Overwegende dat bedrijfstakken waar in korte tijd grote aantallen modellen met een wellicht korte levensduur worden geproduceerd, waarvan er uiteindelijk maar enkele in de handel worden gebracht, bij het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel baat zullen hebben; dat deze bedrijfstakken eveneens behoefte hebben aan een gemakkelijkere toegang tot het ingeschreven Gemeenschapsmodel; dat de mogelijkheid om een aantal modellen in één, meervoudige, aanvraag samen te voegen, aan deze behoefte tegemoet zal komen;

(26) Overwegende dat de normale publicatie na inschrijving van een Gemeenschapsmodel in sommige gevallen een commerciële operatie met betrekking tot het model zou kunnen doen mislukken of in gevaar zou kunnen brengen; dat de mogelijkheid om gedurende een redelijke termijn opschorting van publicatie te verkrijgen, in zulke gevallen een oplossing biedt;

(27) Overwegende dat het van wezenlijk belang is dat de aan de Gemeenschapsmodellen verbonden rechten op het grondgebied van de gehele Gemeenschap doeltreffend worden gehandhaafd; dat te dien einde specifieke regels inzake geschillen betreffende Gemeenschapsmodellen dienen te worden vastgesteld; dat de beperking van het aantal ten aanzien van rechtsvorderingen wegens inbreuk en rechtsvorderingen tot nietigverklaring bevoegde nationale rechterlijke instanties specialisering bij de rechters kan bevorderen; dat de lidstaten daartoe Gemeenschapsmodellengerechten kunnen oprichten;

(28) Overwegende dat het stelsel voor de behandeling van geschillen "forum shopping" zoveel mogelijk moet uitsluiten; dat het derhalve noodzakelijk is duidelijke internationale bevoegdheidsregels vast te stellen;

(29) Overwegende dat deze verordening niet uitsluit dat op als Gemeenschapsmodel beschermde modellen andere relevante wetgeving van de lidstaten van toepassing is, onder meer die betreffende door inschrijving verworven modellenbescherming of betreffende niet-ingeschreven modellenrechten, alsook betreffende merken, octrooien en gebruiksmodellen, oneerlijke mededinging en burgerrechtelijke aansprakelijkheid;

(30) Overwegende dat het in afwachting van een harmonisatie van het auteursrecht belangrijk is het beginsel vast te leggen dat de bescherming uit hoofde van het Gemeenschapsmodel en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd, waarbij het de lidstaten vrij staat de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Gemeenschapsmodellen

1. Modellen die aan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoen, worden door een communautair stelsel van rechten als "Gemeenschapsmodellen" beschermd.

2. Een model wordt overeenkomstig de bepalingen van deze verordening beschermd als een:

a) "niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel", indien het op de bij deze verordening bepaalde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld;

b) "ingeschreven Gemeenschapsmodel", indien het op de bij deze verordening bepaalde wijze is ingeschreven.

3. Een Gemeenschapsmodel vormt een eenheid. Het heeft in de gehele Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen; inschrijving, overdracht en overgang, afstand of nietigverklaring ervan kunnen slechts voor de gehele Gemeenschap gelden. Dit beginsel en de implicatie ervan gelden voor zover in deze verordening niet anders is bepaald.

Artikel 2

Bureau

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), hierna "het Bureau" te noemen, dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 40/94 van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, hierna de "verordening inzake het Gemeenschapsmerk" te noemen, voert de taken uit die hem bij deze verordening worden opgelegd.

TITEL II

HET RECHT INZAKE MODELLEN

Afdeling 1

Voorwaarden voor bescherming

Artikel 3

Definities

Voor de doeleinden van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "model": de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan;

b) "voortbrengsel": elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen, doch niet computerprogramma's;

c) "samengesteld voortbrengsel": een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.

Artikel 4

Beschermingsvoorwaarden

1. Een model wordt als Gemeenschapsmodel beschermd voorzover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

2. Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben:

(a) voorzover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft; en

(b) voorzover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.

3. "Normaal gebruik" in de zin van lid 2, onder a), houdt het gebruik door de eindgebruiker in, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud of reparatie.

Artikel 5

Nieuwheid

Een model wordt als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld:

a) bij een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel, vóór de datum waarop het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd voor het eerst voor het publiek beschikbaar is gesteld;

b) bij een ingeschreven Gemeenschapsmodel, vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving van het model waarvoor bescherming wordt gevraagd of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang.

Modellen worden geacht identiek te zijn, indien de kenmerken ervan slechts in onbelangrijke details verschillen.

Artikel 6

Eigen karakter

1. Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld:

a) bij een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel, vóór de datum waarop het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd voor het eerst voor het publiek beschikbaar is gesteld;

b) bij een ingeschreven Gemeenschapsmodel, vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving van het model waarvoor bescherming wordt gevraagd of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang.

2. - geschrapt

3. Bij de beoordeling van het eigen karakter wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

Artikel 7

In aanmerking te nemen datum

(geschrapt)

Artikel 8

Openbaarmaking

1. Voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 wordt een model geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien dit gepubliceerd is na inschrijving of op andere wijze, of tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is vóór de in artikel 5, onder a) en artikel 6, lid 1, onder a), genoemde datum of de in artikel 5, onder b) en artikel 6, lid 1, onder b), genoemde datum, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn. Het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.

2. Openbaarmaking wordt voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 niet in aanmerking genomen, wanneer een model waarvoor op grond van een inschrijving als Gemeenschapsmodel aanspraak op bescherming wordt gemaakt, voor het publiek beschikbaar is gesteld:

a) door de ontwerper, zijn rechtsopvolger of een derde op basis van door de ontwerper of diens rechtsopvolger verstrekte informatie of genomen maatregelen; en

b) gedurende het tijdvak van twaalf maanden voorafgaande aan de datum van indiening van de aanvraag of, indien aanspraak wordt gemaakt op voorrang, aan de datum van voorrang

3. Lid 2 is eveneens van toepassing wanneer het model ten gevolge van misbruik jegens de ontwerper of diens rechtsopvolger voor het publiek beschikbaar is gesteld.

Artikel 9

Modellen die bepaald zijn door hun technische functie en modellen van verbindingen

1. Een recht op het Gemeenschapsmodel geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald.

2. Een recht op het Gemeenschapsmodel geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het voortbrengsel waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.

3. In afwijking van lid 2 kan een model dat tot doel heeft binnen een modulair systeem de meervoudige samenvoeging of verbinding van onderling verwisselbare voortbrengselen mogelijk te maken, onder de in de artikelen 5 en 6 gestelde voorwaarden als Gemeenschapsmodel worden beschermd.

Artikel 10

Met de openbare orde of goede zeden strijdige modellen

Een model dat met de openbare orde of goede zeden strijdig is, is niet vatbaar voor bescherming als Gemeenschapsmodel.

Artikel 10 bis

Overgangsbepaling

1. Tot het ogenblik waarop op basis van een desbetreffend voorstel van de Commissie wijzigingen op de verordening zijn aangenomen, kan een Gemeenschapsmodel geen model zijn dat is verwerkt in of dat wordt toegepast op een voortbrengsel dat een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model.

2. Het in lid 1 genoemde voorstel van de Commissie wordt ingediend samen en rekening houdend met eventuele wijzigingen die de Commissie krachtens artikel 18 van Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen [16] over deze zelfde kwestie zal voorstellen.

[16] PB L 289 van 28.10.1998, blz. 28.

Afdeling 2

Draagwijdte en duur van de bescherming

Artikel 11

Draagwijdte van de bescherming

1. De bescherming krachtens het Gemeenschapsmodel omvat elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt.

2. Bij het beoordelen van de draagwijdte van de bescherming wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

Artikel 12

Aanvang en duur van de bescherming van het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel

1. Een model dat aan de in afdeling 1 vastgestelde voorwaarden voldoet, wordt gedurende drie jaar met ingang van de datum waarop het model voor het eerst binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar werd gesteld, als niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel beschermd.

2. Voor de toepassing van lid 1 wordt een model geacht binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien het gepubliceerd is na inschrijving of op andere wijze, of tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn. Het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.

Artikel 13

Aanvang en duur van de bescherming van het ingeschreven Gemeenschapsmodel

Een model dat aan de in afdeling 1 vastgestelde voorwaarden voldoet en dat door het Bureau is ingeschreven, wordt gedurende vijf jaar met ingang van de datum van indiening van de aanvraag als ingeschreven Gemeenschapsmodel beschermd. De houder van het recht kan de beschermingsduur telkens met een of meer tijdvakken van vijf jaar laten verlengen, tot een totale termijn van 25 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

Afdeling 3

Rechthebbenden op het Gemeenschapsmodel

Artikel 14

Recht op het Gemeenschapsmodel

1. Het recht op het Gemeenschapsmodel komt toe aan de ontwerper of zijn rechtsopvolger.

2. Wanneer evenwel een model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie of volgens de instructies van zijn werkgever wordt ontwikkeld, komt het recht op het Gemeenschapsmodel aan de werkgever toe, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald.

Artikel 15

Veelheid van ontwerpers

Wanneer twee of meer personen gezamenlijk een model hebben ontwikkeld, komt hen het recht op het Gemeenschapsmodel gezamenlijk toe. De voorwaarden voor de uitoefening van dit recht worden vastgelegd in een contract tussen de beide eigenaren of anders door toepassing van het recht van de lidstaat waar het recht wordt uitgeoefend.

Artikel 16

Aanspraken met betrekking tot het recht op het Gemeenschapsmodel

1. Wanneer op het recht op een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel aanspraak wordt gemaakt door, of wanneer een ingeschreven Gemeenschapsmodel is ingeschreven op naam van een persoon die uit hoofde van artikel 14 daarop geen recht heeft, kan de rechthebbende uit hoofde van genoemde bepaling, onverminderd andere door hem te nemen stappen, vorderen dat hij als rechtmatig houder van het Gemeenschapsmodel wordt erkend.

2. Een persoon die samen met anderen recht heeft op een Gemeenschapsmodel, kan overeenkomstig lid 1 vorderen dat hij als medehouder daarvan wordt erkend.

3. Rechtsvorderingen uit hoofde van lid 1 kunnen binnen twee jaar na de datum waarop het Gemeenschapsmodel ontstond worden ingesteld. Deze bepaling is niet van toepassing, indien de persoon die geen recht heeft op het Gemeenschapsmodel te kwader trouw was op het ogenblik waarop een dergelijk model ontstond of aan hem werd toegekend.

4. In het geval van een ingeschreven Gemeenschapsmodel worden de volgende gegevens in het register opgenomen:

a) de vermelding dat overeenkomstig lid 1 een rechtvordering is ingesteld;

b) de in kracht van gewijsde gegane uitspraak of een andere beëindiging van de procedure;

c) een verandering in de eigendom van het ingeschreven Gemeenschapsmodel ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane uitspraak.

Artikel 17

Gevolgen van de rechterlijke uitspraak inzake het recht op het ingeschreven Gemeenschapsmodel

1. Wanneer ingevolge een rechtsvordering op grond van artikel 16, lid 1, er zich een volledige verandering in het houderschap van een ingeschreven Gemeenschapsmodel voltrekt, vervallen licenties en andere rechten op het tijdstip waarop de rechthebbende in het register wordt ingeschreven.

2. Wanneer de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel of een licentiehouder, alvorens het feit van het instellen van een rechtsvordering op grond van artikel 16, lid 1, in het register is ingeschreven, het model in de Gemeenschap heeft geëxploiteerd of daartoe ernstige en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen, mag hij met deze exploitatie voortgaan, mits hij binnen de in de uitvoeringsverordening vastgestelde termijn aan de nieuwe houder, wiens naam in het register wordt ingeschreven, om verlening van een niet-uitsluitende licentie verzoekt. De licentie wordt voor een redelijk tijdvak en tegen redelijke voorwaarden verleend.

3. Lid 2 is niet van toepassing, indien de houder van het recht of de licentiehouder op het tijdstip waarop hij met het exploiteren van het model of het treffen van de voorbereidingen daartoe begon, te kwader trouw handelde.

Artikel 18

Vermoeden ten gunste van de ingeschrevene

De persoon op wiens naam het ingeschreven Gemeenschapsmodel is ingeschreven of, voorafgaande aan de inschrijving, op wiens naam de aanvraag werd ingediend, wordt geacht in alle procedures bij het Bureau rechthebbende te zijn.

Artikel 19

Recht van de ontwerper om te worden vermeld

De ontwerper heeft ten opzichte van de indiener van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel of ten opzichte van de houder van een ingeschreven Gemeenschapsmodel het recht bij het Bureau en in het register als zodanig te worden vermeld. Wanneer het model in teamverband is ontwikkeld, mag in plaats van de afzonderlijke ontwerpers het team worden vermeld.

Afdeling 4

Rechtsgevolgen van de Gemeenschapsmodellen

Artikel 20

Aan het Gemeenschapsmodel verbonden rechten

1. De inschrijving van een ingeschreven Gemeenschapsmodel verleent aan de houder ervan het exclusieve recht om het te gebruiken en om derden aan wie hij daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten het te gebruiken. Onder dit gebruik wordt met name verstaan het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel.

2. Aan een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel is voor de houder echter alleen het recht verbonden om de in lid 1 genoemde handelingen te beletten, als het aangevochten gebruik voortvloeit uit het te kwader trouw namaken van het beschermde model.

3. Lid 2 is ook van toepassing op een ingeschreven Gemeenschapsmodel waarvan de publicatie is opgeschort, zolang de relevante inschrijvingen in het register en het dossier niet overeenkomstig artikel 52, lid 4 voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 21

Aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verbonden rechten

- geschrapt

Artikel 22

Beperking van de aan het Gemeenschapsmodel verbonden rechten

1. De rechten op een Gemeenschapsmodel mogen niet geldend worden gemaakt voor handelingen:

a) in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden;

b) voor experimentele doeleinden;

c) bestaande in het reproduceren ter illustratie of voor onderricht, mits deze handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken, zij niet zonder noodzaak afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model en de bron wordt vermeld.

2. De rechten op een Gemeenschapsmodel mogen evenmin geldend worden gemaakt voor:

a) de uitrusting van in een ander land geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich tijdelijk op het grondgebied van de Gemeenschap bevinden;

b) de invoer in de Gemeenschap van vervangingsonderdelen en toebehoren voor de reparatie van dergelijke vervoermiddelen;

c) reparaties aan dergelijke vervoermiddelen.

Artikel 23

Gebruik van een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor herstellingsdoeleinden

-geschrapt -

Artikel 24

Uitputting van rechten

De aan een Gemeenschapsmodel verbonden rechten bestrijken geen handelingen die betrekking hebben op een voortbrengsel waarin een model dat binnen de draagwijdte van de door het Gemeenschapsmodel geboden bescherming valt, is verwerkt of waarop het is toegepast, indien het voortbrengsel door de houder van het Gemeenschapsmodel of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel is gebracht.

Artikel 25

Recht van voorgebruik met betrekking tot een ingeschreven Gemeenschapsmodel

De aan een ingeschreven Gemeenschapsmodel verbonden rechten kunnen niet worden tegengeworpen aan een derde die kan aantonen dat hij:

a. vóór de datum van indiening van de aanvraag, of

b. indien aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang,

te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of ernstige voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat binnen de draagwijdte van de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en, dat onafhankelijk van dit laatste is ontwikkeld en op de datum van indiening of op de datum van voorrang van het Gemeenschapsmodel nog niet voor het publiek beschikbaar is gesteld in de zin van artikel 12, lid 2. Deze derde heeft het recht het model te exploiteren voor de behoeften van de onderneming waarin het gebruik geschiedde of waarin het voornemen tot het gebruik bestond. Dit recht mag niet afzonderlijk van de onderneming worden overgedragen, noch afzonderlijk daarvan overgaan.

Afdeling 5

Nietigheid

Artikel 26

Nietigverklaring

1. Een ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard nadat bij het Bureau overeenkomstig de procedure in de Titels VII en VIII een verzoek daartoe is ingediend of door een Gemeenschapsmodellengerecht op basis van een reconventionele rechtsvordering in een inbreukprocedure.

2. Een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard door een Gemeenschapsmodellengerecht nadat bij dat gerecht een verzoek daartoe is ingediend of op basis van een reconventionele rechtsvordering in een inbreukprocedure.

3. Een Gemeenschapsmodel kan ook na verval of afstand nietig worden verklaard.

Artikel 27

Nietigheidsgronden

1. Een Gemeenschapsmodel kan slechts in de volgende gevallen nietig worden verklaard:

a. als het model geen model is in de zin van artikel 3, onder a);

b. als het niet beantwoordt aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 10 bis;

c. als de houder van het recht op het Gemeenschapsmodel, gelet op een rechterlijke uitspraak, geen aanspraak hierop kan maken uit hoofde van de artikelen 14 en 15;

d. als het Gemeenschapsmodel strijdig is met een ouder model dat na de datum van indiening van de aanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, na de datum van voorrang voor het publiek beschikbaar is gesteld, en dat vanaf een aan deze datum voorafgaand tijdstip wordt beschermd als ingeschreven Gemeenschapsmodel dan wel door een aanvraag om inschrijving als Gemeenschapsmodel of door een ingeschreven modelrecht van een lidstaat dan wel door een aanvraag om een zodanig recht;

e. als in een later model van een onderscheidend teken gebruik wordt gemaakt en het Gemeenschapsrecht of het recht van de lidstaat dat op dat teken van toepassing is, het de houder van het recht op het teken toestaat dat gebruik te verbieden;

f. als in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd;

g. als het model een oneigenlijk gebruik vormt van een van de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs ter bescherming van de industriële eigendom genoemde zaken, of van kentekenen, emblemen en wapens die niet onder genoemd artikel 6 ter vallen en die in de betrokken lidstaat van bijzonder algemeen belang zijn.

2. De in lid 1, onder c), vermelde grond kan alleen worden ingeroepen door degene die uit hoofde van de artikelen 14 en 15 aanspraak kan maken op het Gemeenschapsmodel.

3. De in lid 1, onder d), e) en f), vermelde gronden kunnen alleen door de aanvrager of de houder van het strijdige recht worden ingeroepen. Als het strijdige recht een recht van een lidstaat is en die lidstaat van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, kan de grond van lid 1, onder d), ook worden ingeroepen door een bevoegde door die lidstaat aangewezen instantie.

4. De in lid 1, onder g), vermelde grond kan alleen door de belanghebbende worden ingeroepen. Als de lidstaat waarvan het algemeen belang op het spel staat van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, kan deze grond ook worden ingeroepen door een bevoegde door die lidstaat aangewezen instantie.

5. In afwijking van artikel 1, lid 3, wordt, als het model in strijd is met artikel 10 en in de gevallen van lid 1, onder d), e), f) en g), de nietigheid slechts uitgesproken ten aanzien van de lidstaat of lidstaten waar de grond voor nietigverklaring bestaat.

6. Een ingeschreven Gemeenschapsmodel dat overeenkomstig lid 1, onder b), e), f) of g), nietig is verklaard, kan in gewijzigde vorm worden gehandhaafd, indien het in die vorm aan de beschermingsvoorwaarden voldoet en het model zijn identiteit behoudt. Handhaving in gewijzigde vorm kan erin bestaan dat de inschrijving vergezeld gaat van een verklaring van de houder van het recht op een ingeschreven Gemeenschapsmodel dat hij gedeeltelijk afziet van aanspraken op dat recht, of van een vermelding in het register van een rechterlijke beslissing waarbij het ingeschreven Gemeenschapsmodel gedeeltelijk nietig is verklaard.

Artikel 28

Rechtsgevolgen van de nietigheid

1. Een Gemeenschapsmodel dat nietig is verklaard, wordt geacht van het begin af niet de in deze verordening bepaalde rechtsgevolgen te hebben gehad.

2. Onverminderd de bepalingen van nationaal recht inzake rechtsvorderingen tot vergoeding van schade, veroorzaakt door nalatigheid van of het ontbreken van goede trouw bij de houder van het Gemeenschapsmodel, of inzake ongerechtvaardigde verrijking, laat de terugwerkende kracht van de nietigheid van het Gemeenschapsmodel onverlet:

a. elke uitspraak ter zake van een inbreuk, die vóór de nietigverklaring in kracht van gewijsde is gegaan en ten uitvoer is gelegd;

b. elke vóór de uitspraak tot nietigverklaring gesloten overeenkomst, in zoverre deze vóór de nietigverklaring is uitgevoerd; evenwel kan op billijkheidsgronden, en in zoverre de omstandigheden zulks rechtvaardigen, terugbetaling van uit hoofde van de overeenkomst betaalde bedragen worden gevorderd.

TITEL III

GEMEENSCHAPSMODELLEN ALS VERMOGENSBESTANDDELEN

Artikel 29

Gelijkstelling van Gemeenschapsmodellen met nationale modellenrechten

1. Behoudens andersluidende bepaling in de artikelen 30 tot en met 34, wordt een Gemeenschapsmodel als vermogensbestanddeel in zijn geheel en met betrekking tot het gehele grondgebied van de Gemeenschap gelijkgesteld met het nationale modellenrecht van de lidstaat waar:

a. de houder op de in aanmerking te nemen datum zijn zetel of woonplaats heeft, of

b. indien het bepaalde onder a) niet van toepassing is, de houder op de in aanmerking te nemen datum een vestiging heeft.

2. In het geval van een ingeschreven Gemeenschapsmodel is lid 1 overeenkomstig de inschrijvingen in het register van toepassing.

3. In het geval van gezamenlijk houderschap wordt, wanneer twee of meer medehouders aan het bepaalde in lid 1, onder a), of indien deze bepaling niet van toepassing is, aan het bepaalde in lid 1, onder b), voldoen, voor het aanwijzen van de in lid 1 bedoelde lidstaat in aanmerking genomen:

a. in het geval van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel, diegene van de medehouders die door hen in onderlinge overeenstemming wordt aangewezen;

b. in het geval van een ingeschreven Gemeenschapsmodel, de eerste van de medehouders in de volgorde waarin zij in het register worden vermeld.

4. Indien het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 niet van toepassing is, is de in lid 1 bedoelde lidstaat die waar het Bureau is gevestigd.

Artikel 30

Overdracht en overgang van het ingeschreven Gemeenschapsmodel

Op de overdracht en overgang van een ingeschreven Gemeenschapsmodel zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. op verzoek van een van de partijen wordt de overdracht of overgang in het register ingeschreven, waarna publicatie geschiedt;

b. zolang de overdracht of overgang niet in het register is ingeschreven, kan de rechtsopvolger de uit het ingeschreven Gemeenschapsmodel voortvloeiende rechten niet doen gelden;

c. indien ten aanzien van het Bureau termijnen in acht moeten worden genomen, kan de rechtsopvolger ten overstaan van het Bureau de desbetreffende verklaringen afleggen, zodra dit laatste het verzoek tot inschrijving van de overdracht of overgang heeft ontvangen;

d. alle stukken waarvan overeenkomstig artikel 70 aan de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel kennisgeving moet worden gedaan, worden door het Bureau aan de persoon die als houder is ingeschreven of, indien hij een vertegenwoordiger heeft aangewezen, aan deze laatste toegezonden.

Artikel 31

Zakelijke rechten op het ingeschreven Gemeenschapsmodel

1. Een ingeschreven Gemeenschapsmodel kan tot zekerheid dienen of voorwerp van andere zakelijke rechten vormen.

2. Rechten als bedoeld in lid 1 worden op verzoek van een van de partijen in het register ingeschreven, waarna publicatie geschiedt.

Artikel 32

Executie met betrekking tot een ingeschreven Gemeenschapsmodel

1. Een ingeschreven Gemeenschapsmodel is vatbaar voor executie.

2. De rechterlijke instanties en de autoriteiten van de overeenkomstig artikel 29 aangewezen lidstaat zijn ter zake van de executieprocedure met betrekking tot een ingeschreven Gemeenschapsmodel bij uitsluiting bevoegd.

3. De executie wordt op verzoek van een van de partijen in het register ingeschreven, waarna publicatie geschiedt.

Artikel 33

Faillissement of soortgelijke procedures

1. Totdat voor de lidstaten gemeenschappelijke bepalingen ter zake in werking treden, kan een Gemeenschapsmodel slechts in een faillissement of in soortgelijke procedures worden betrokken in de lidstaat waar deze procedures het eerst worden ingeleid in de zin van het ter zake geldende nationale recht of in die van de ter zake geldende internationale overeenkomsten.

2. Wanneer een ingeschreven Gemeenschapsmodel in een faillissement of in soortgelijke procedures wordt betrokken, wordt dit op verzoek van de bevoegde nationale autoriteit in het register ingeschreven, waarna publicatie geschiedt.

Artikel 34

Verlening van licenties

1. Een Gemeenschapsmodel kan ten aanzien van de gehele Gemeenschap of ten aanzien van een gedeelte ervan voorwerp van een licentie vormen. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

1a. De aan het Gemeenschapsmodel verbonden rechten kunnen door de houder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake de duur ervan, de vorm waarin het Gemeenschapsmodel mag worden gebruikt, de voortbrengselen waarvoor de licentie is verleend en de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde voortbrengselen.

2. Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst, kan de licentiehouder een rechtsvordering wegens inbreuk op het Gemeenschapsmodel alleen instellen met toestemming van de houder van het Gemeenschapsmodel. De houder van een uitsluitende licentie kan een dergelijke vordering evenwel instellen, indien de houder van het recht op het Gemeenschapsmodel, na daartoe te zijn aangespoord, dit niet binnen een redelijke termijn zelf doet.

3. Een licentiehouder heeft ter verkrijging van vergoeding voor de hem opgekomen schade het recht om in een door de houder van het Gemeenschapsmodel aanhangig gemaakte inbreukprocedure te interveniëren.

4. Wanneer het een ingeschreven Gemeenschapsmodel betreft, wordt de verlening of de overdracht, respectievelijk overgang van een desbetreffende licentie op verzoek van een van de partijen in het register ingeschreven, waarna publicatie geschiedt.

Artikel 35

Werking jegens derden

1. De werking jegens derden van de in de artikelen 30, 31, 32 en 34 bedoelde rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de overeenkomstig artikel 29 aangewezen lidstaat.

2. Wat ingeschreven Gemeenschapsmodellen betreft, kunnen de in de artikelen 30, 31 en 34 bedoelde rechtshandelingen evenwel slechts in alle lidstaten aan derden worden tegengeworpen, nadat die rechtshandelingen in het register zijn ingeschreven. Niettemin kan een dergelijke rechtshandeling, alvorens zij in het register wordt ingeschreven, worden tegengeworpen aan derden die na de datum van die rechtshandeling rechten op het ingeschreven Gemeenschapsmodel hebben verkregen, doch op de datum waarop die rechten werden verkregen, van die rechtshandeling kennis droegen.

3. Lid 2 is niet van toepassing ten aanzien van een persoon die het ingeschreven Gemeenschapsmodel of een daarop betrekking hebbend recht verkrijgt door overdracht van de onderneming in haar geheel of door een andere wijze van rechtsopvolging onder algemene titel.

4. Totdat voor de lidstaten gemeenschappelijke bepalingen inzake faillissement in werking treden, wordt de werking jegens derden van een faillissement of van soortgelijke procedures beheerst door het recht van de lidstaat waar deze procedures het eerst worden ingeleid in de zin van het ter zake geldende nationale recht of in die van de ter zake geldende internationale overeenkomsten.

Artikel 36

De aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel als vermogensbestanddeel

1. Een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt als vermogensbestanddeel in zijn geheel en met betrekking tot het gehele grondgebied van de Gemeenschap met een nationaal modellenrecht van de overeenkomstig artikel 29 aangewezen lidstaat gelijkgesteld.

2. Het bepaalde in de artikelen 30 tot en met 35 is van overeenkomstige toepassing op aanvragen om ingeschreven Gemeenschapsmodellen. Indien het intreden van het rechtsgevolg van een dezer bepalingen een inschrijving in het register vergt, dient aan deze formaliteit te worden voldaan bij de inschrijving van het ingeschreven Gemeenschapsmodel, waartoe de aanvraag leidt.

TITEL IV

AANVRAAG OM EEN INGESCHREVEN GEMEENSCHAPSMODEL

Afdeling 1

Indiening van de aanvragen en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen

Artikel 37

Indiening en doorzending van de aanvraag

1. Een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt naar keuze van de aanvrager ingediend:

a. bij het Bureau, of

b. bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat, of

c. in de Benelux-landen, bij het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen.

2. Wanneer de aanvraag bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen wordt ingediend, zorgt deze dienst respectievelijk het genoemd Benelux-bureau ervoor dat de aanvraag binnen twee weken na de indiening aan het Bureau wordt doorgezonden. De betrokken nationale dienst, respectievelijk het genoemd Benelux-bureau mag van de aanvrager betaling verlangen van een recht dat niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor inontvangstneming en doorzending van de aanvraag. Zodra de aanvraag is doorgezonden, wordt de aanvrager door de betrokken dienst of het Benelux-bureau daarvan in kennis gesteld. Zodra het Bureau een door de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of door het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen doorgezonden aanvraag ontvangt, stelt het de aanvrager hiervan in kennis met vermelding van de datum waarop de aanvraag bij het Bureau is ingekomen.

3. De Commissie stelt niet eerder dan tien jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een verslag op over de werking van de regeling inzake de indiening van aanvragen om inschrijving van een ingeschreven Gemeenschapsmodel en dient in voorkomend geval de door haar passend geachte voorstellen tot wijziging in.

Artikel 38

Doorzending van de aanvraag

- geschrapt

Artikel 39

Voorwaarden waaraan aanvragen moeten voldoen

1. Een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel moet behelzen:

a. een verzoek tot inschrijving;

b. gegevens die de aanvrager identificeren;

c. een voor reproductie geschikte afbeelding van het model.

1a De aanvraag moet verder behelzen:

a. een aanduiding van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast;

b. de classificatie naar klasse van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast;

c. vermelding van de ontwerper of het team van ontwerpers of een verklaring onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat de ontwerper of het team van ontwerpers afstand heeft gedaan van het recht op vermelding.

2. - geschrapt

3. Daarnaast kan de aanvraag behelzen:

a. een beschrijving ter verduidelijking van de afbeelding;

b. en verzoek tot opschorting van de publicatie van de aanvraag overeenkomstig artikel 52.

4. - geschrapt

5. Bij de indiening van de aanvraag moeten het inschrijvings- en het publicatierecht worden betaald. Indien overeenkomstig lid 3, onder b), een verzoek tot opschorting wordt ingediend, moet in plaats van het publicatierecht het recht voor opschorting van de publicatie worden betaald.

6. De aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de uitvoeringsverordening.

7. De informatie die krachtens de leden 1a, onder a) en b), en lid 3, onder a), wordt verstrekt, is niet van invloed op de draagwijdte van de bescherming van het model als zodanig.

Artikel 40

Meervoudige aanvraag

1. Voor verscheidene modellen kan één meervoudige aanvraag om ingeschreven Gemeenschapsmodellen worden ingediend. Behalve bij versieringen is dit slechts mogelijk, indien alle voortbrengselen waarin de modellen zullen worden verwerkt of waarop zij zullen worden toegepast, tot dezelfde klasse behoren.

2. Bij de indiening van de meervoudige aanvraag worden behalve de in artikel 39, lid 5, bedoelde rechten een bijkomend inschrijvingsrecht en een bijkomend publicatierecht betaald. Indien de meervoudige aanvraag een verzoek tot opschorting van de publicatie behelst, wordt in plaats van het bijkomende publicatierecht een bijkomend recht voor opschorting van de publicatie betaald. De bijkomende rechten bedragen voor elk bijkomend model een percentage van de basisrechten.

3. De meervoudige aanvraag beantwoordt aan de vormvereisten die in de uitvoeringsverordening zijn vervat.

Artikel 41

Datum van indiening

1. De datum van indiening van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel is die waarop de stukken die de in artikel 39, lid 1, bedoelde gegevens bevatten, door de aanvrager aan het Bureau of, wanneer de aanvraag bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen wordt ingediend, aan deze dienst respectievelijk aan genoemd Benelux-bureau worden overgelegd.

2. In afwijking van lid 1 geldt als datum van indiening van een aanvraag die bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen is ingediend en die het Bureau meer dan twee maanden na de datum van indiening van de stukken met de in artikel 39, lid 1, genoemde informatie bereikt, de datum van ontvangst van die stukken door het Bureau.

Artikel 42

Classificatie

Voor de toepassing van deze verordening wordt gebruik gemaakt van de modellenclassificatie die is opgenomen in de bijlage bij de Overeenkomst tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid, die op 8 oktober 1968 te Locarno werd ondertekend.

Afdeling 2

Voorrang

Artikel 43

Recht van voorrang

1. Een persoon die op regelmatige wijze een aanvraag om een modelrecht heeft ingediend in of voor een Staat die partij is bij het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, hierna "Verdrag van Parijs" genoemd, of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, of zijn rechtsopvolgers, beschikken voor de indiening van een aanvraag, voor hetzelfde model, om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, gedurende zes maanden vanaf de datum van indiening van de eerste aanvraag over een recht van voorrang.

2. Elke aanvraag die uit hoofde van de nationale wetgeving van de Staat waar de aanvraag werd ingediend, of uit hoofde van bi- of multilaterale overeenkomsten gelijkwaardig is aan een op regelmatige wijze ingediende nationale aanvraag, wordt geacht een recht van voorrang te doen ontstaan

3. Onder een op regelmatige wijze ingediende nationale aanvraag wordt verstaan, een aanvraag die toereikend is om de datum vast te stellen waarop de aanvraag werd ingeschreven, ongeacht het aan die aanvraag gegeven gevolg.

4. Wanneer met betrekking tot een modelrecht dat reeds voorwerp van een eerste aanvraag was, later in of ten aanzien van dezelfde Staat opnieuw een aanvraag wordt ingediend, wordt ter bepaling van de voorrang de latere aanvraag geacht de eerste aanvraag te zijn, mits op de datum van indiening van de latere aanvraag de eerdere aanvraag is ingetrokken, daarvan afstand is gedaan of is afgewezen zonder dat die aanvraag ter inzage van het publiek heeft gelegen of enig recht laat bestaan, en mits op grond van de eerdere aanvraag geen aanspraak op voorrang is gemaakt. Op grond van de eerdere aanvraag mag nadien geen aanspraak op voorrang meer worden gemaakt.

5. Indien de eerste aanvraag is ingediend in een Staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, is het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing, indien uit gepubliceerde informatie blijkt dat deze Staat op grond van een bij het Bureau ingediende aanvraag en onder gelijkwaardige voorwaarden als die welke bij deze verordening zijn vastgesteld, een recht van voorrang met gelijkwaardige rechtsgevolgen toekent.

Artikel 44

Aanspraak op voorrang

Wanneer de indiener van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel van de voorrang van een eerdere aanvraag wenst te genieten, dient hij een verklaring van voorrang en een afschrift van de eerdere aanvraag in. Indien de taal waarin de eerdere aanvraag is gesteld, niet een van de proceduretalen van het Bureau is, kan het Bureau om een vertaling van die aanvraag in een van de proceduretalen verzoeken.

Artikel 45

Rechtsgevolgen van het recht van voorrang

Het recht van voorrang heeft tot rechtsgevolg dat voor de doeleinden van de artikelen 5, 6, 8 en 25 en van artikel 27, lid 1, onder d) en artikel 52, lid 1, de datum van voorrang als de datum van indiening van de aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel geldt.

Artikel 46

Gelijkwaardigheid van de Gemeenschapsrechtelijke aanvraagindiening met een aanvraagindiening volgens de nationale wetgeving

Een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, waarin een datum van indiening is toegekend, is in de lidstaten gelijkwaardig aan een volgens de nationale wetgeving op regelmatige wijze gebeurde indiening met daarbij, in voorkomend geval, de voorrang waarop voor genoemde aanvraag aanspraak wordt gemaakt.

Artikel 47

Voorrang op grond van tentoonstelling

1. Indien de aanvrager van een ingeschreven Gemeenschapsmodel voortbrengselen waarin het model is verwerkt of waarop het wordt toegepast, heeft tentoongesteld op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling welke valt onder het te Parijs op 22 november 1928 ondertekende Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, zoals laatstelijk gewijzigd op 30 november 1972, kan hij, indien hij de aanvraag indient binnen zes maanden na de datum waarop die voortbrengselen voor het eerst zijn tentoongesteld, vanaf die datum aanspraak op voorrang maken in de zin van artikel 45.

2. Een aanvrager die overeenkomstig lid 1 aanspraak op voorrang wenst te maken, dient overeenkomstig de in de uitvoeringsverordening vervatte voorwaarden, het bewijs te leveren dat de voortbrengselen waarin het model is verwerkt of waarop het wordt toegepast, zijn tentoongesteld.

3. Een in een lidstaat of in een derde land toegekende voorrang op grond van tentoonstelling brengt geen verlenging van de in artikel 43 vastgestelde voorrangsduur mee.

TITEL V

INSCHRIJVINGSPROCEDURE

Artikel 48

Onderzoek of bij indiening van een aanvraag aan de vormvereisten is voldaan

1. Het Bureau onderzoekt of de aanvraag voldoet aan de vereisten van artikel 39, lid 1, voor de toekenning van een datum van indiening.

2. Het Bureau onderzoekt of:

a. de aanvraag voldoet aan de andere vereisten van artikel 39 en, in het geval van een meervoudige aanvraag, aan de vereisten van artikel 40;

b. de aanvraag voldoet aan de vormvereisten die in de uitvoeringverordening voor de uitvoering van de artikelen 39 en 40 zijn vastgelegd;

c. aan de vereisten van artikel 81, lid 2, is voldaan;

d. de in artikel 39, lid 5, genoemde rechten en, bij een meervoudige aanvraag, de in artikel 40, lid 2, genoemde rechten zijn betaald;

e. aan de vereisten betreffende de aanspraak op voorrang wordt voldaan, indien op voorrang aanspraak wordt gemaakt.

Artikel 49

Herstelbare gebreken

1. Wanneer het Bureau bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 48 vaststelt dat er gebreken zijn die kunnen worden rechtgezet, verzoekt het de aanvrager om deze binnen de vastgestelde termijn te herstellen.

2. Als de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 39, lid 1, en de aanvrager binnen de vastgestelde termijn aan het verzoek van het Bureau voldoet, kent het Bureau als datum van indiening de datum toe waarop de gebreken worden hersteld. Indien de gebreken niet binnen de vastgestelde termijn worden hersteld, wordt de aanvraag niet als aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel behandeld.

3. Als de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 48, lid 2, onder a) tot en met c), of met de betaling van de in artikel 48, lid 2, onder d), bedoelde rechten en de aanvrager binnen de vastgestelde termijn aan het verzoek van het Bureau voldoet, kent het Bureau als datum van indiening de datum toe waarop de gebrekkige aanvraag oorspronkelijk werd ingediend. Als de gebreken of het verzuim van betaling niet binnen de vastgestelde termijn worden hersteld, wijst het Bureau de aanvraag af.

4. Als de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 48, lid 2, onder e), heeft het verzuim de gebreken te herstellen het verlies van het recht van voorrang voor de aanvraag tot gevolg.

Artikel 49 bis

Onderzoek naar de gronden voor niet-inschrijving

1. Wanneer het Bureau bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 48 vaststelt dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd

a) niet aan de vereiste van artikel 3 voldoet, of

b) strijdig is met de openbare orde of de goede zeden,

wordt de aanvraag afgewezen.

2. De aanvraag wordt niet afgewezen, voordat de aanvrager gelegenheid heeft gehad deze in te trekken of te wijzigen of om zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Artikel 50

Inschrijving

Als aan de vereisten waaraan een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel moet voldoen, is voldaan en de aanvraag niet is afgewezen uit hoofde van de procedure van artikel 49 bis, schrijft het bureau de aanvraag als ingeschreven Gemeenschapsmodel in het register van Gemeenschapsmodellen in. De inschrijving draagt als datum die waarop de datum van indiening is toegekend.

Artikel 51

Publicatie

Na de inschrijving publiceert het Bureau het ingeschreven Gemeenschapsmodel in het in artikel 77, lid 1, bedoelde Gemeenschapsmodellenblad. De inhoud van de publicatie wordt vastgesteld in de uitvoeringverordening.

Artikel 52

Opschorting van de publicatie

1. De indiener van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel kan bij het indienen van de aanvraag verzoeken de publicatie van het ingeschreven Gemeenschapsmodel gedurende dertig maanden vanaf de datum van indiening van de aanvraag of, indien aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vanaf de datum van voorrang op te schorten.

2. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan en indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 50, vindt de inschrijving als ingeschreven Gemeenschapsmodel plaats, doch worden, behoudens het bepaalde in artikel 78, lid 2, noch de afbeelding van het model, noch enig dossier betreffende de aanvraag voor het publiek ter inzage gelegd.

3. Het Bureau publiceert in het Gemeenschapsmodellenblad een bericht betreffende de opschorting van de publicatie van het ingeschreven Gemeenschapsmodel. Dit bericht bevat gegevens waarmee de identiteit van de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel kan worden vastgesteld, de datum van indiening van de aanvraag en alle andere krachtens de uitvoeringsverordening vereiste gegevens.

4. Bij het verstrijken van de termijn van opschorting of op een vroegere datum indien de houder erom verzoekt, legt het Bureau alle inschrijvingen in het register alsmede het dossier betreffende de aanvraag ter inzage van het publiek en publiceert het ingeschreven Gemeenschapsmodel in het Gemeenschapsmodellenblad, mits binnen de in de uitvoeringsverordening vastgestelde termijn het publicatierecht en, in het geval van een meervoudige aanvraag, het bijkomende publicatierecht zijn betaald.

Indien de houder niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt het ingeschreven Gemeenschapsmodel geacht van het begin af niet de in deze verordening bepaalde rechtsgevolgen te hebben gehad, tenzij overeenkomstig artikel 55 daarvan afstand wordt gedaan.

5. In het geval van een meervoudige aanvraag kunnen de bepalingen van lid 4 slechts op sommige van de modellen waarop die aanvraag betrekking heeft, worden toegepast.

6. Tijdens de duur van de opschorting mag een rechtsvordering op grond van een ingeschreven Gemeenschapsmodel slechts worden ingesteld, indien de verweerder van de in het register en in het dossier betreffende de aanvraag vervatte informatie in kennis is gesteld.

TITEL VI

BESCHERMINGSDUUR VOOR HET INGESCHREVEN GEMEENSCHAPSMODEL

Artikel 53

Beschermingsduur

- geschrapt

Artikel 54

Vernieuwing

1. De inschrijving van een Gemeenschapsmodel wordt op verzoek van de houder of van een uitdrukkelijk door deze gemachtigde vernieuwd, mits het vernieuwingsrecht is betaald.

2. Het Bureau stelt de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel alsook elke persoon die houder van een ingeschreven recht op het ingeschreven Gemeenschapsmodel is, tijdig vóór het verstrijken van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Bij verzuim van die kennisgeving is de verantwoordelijkheid van het Bureau daarmee niet gemoeid.

3. Het verzoek tot vernieuwing wordt ingediend en het vernieuwingsrecht betaald binnen zes maanden vóór de laatste dag van de maand waarin de bescherming eindigt. Indien dat niet het geval is, mag het verzoek nog worden ingediend en het recht nog worden betaald binnen zes maanden na de in de eerste volzin bedoelde dag, mits binnen deze termijn een toeslag op het recht wordt betaald.

4. De vernieuwing gaat in op de dag na die waarop de inschrijving verstrijkt. De vernieuwing wordt ingeschreven.

TITEL VII

AFSTAND EN NIETIGHEID VAN HET INGESCHREVEN GEMEENSCHAPSMODEL

Artikel 55

Afstand

1. De houder geeft schriftelijk aan het Bureau kennis van de afstand van een ingeschreven Gemeenschapsmodel. De afstand heeft eerst na de inschrijving ervan rechtsgevolgen.

2. De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een in het register ingeschreven recht. Wanneer een licentie is ingeschreven, wordt de afstand slechts in het register ingeschreven, indien de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel het bewijs levert dat hij de licentiehouder van zijn voornemen om afstand te doen in kennis heeft gesteld; deze inschrijving gebeurt na het verstrijken van de in de uitvoeringsverordening vastgestelde termijn.

Artikel 56

Verzoek tot nietigverklaring

1. Ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon kan bij het Bureau een verzoek tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel indienen. Het verzoek kan evenwel alleen worden ingediend

a) door de rechthebbende of rechthebbenden in het in artikel 27, lid 1, onder c), e) of f), bedoelde geval;

b) door de houder van het oudere recht in het in artikel 27, lid 1, onder d), bedoelde geval;

c) door de belanghebbende of belangehbbenden in het in artikel 27, lid 1, onder g), bedoelde geval.

2. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en met redenen omkleed. Het wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat het ter zake verschuldigde recht is betaald.

3. Het verzoek tot nietigverklaring is niet ontvankelijk, indien een Gemeenschapsmodellengerecht uitspraak heeft gedaan over een verzoek dat op dezelfde aangelegenheid betrekking heeft, op dezelfde grond berust en waarbij dezelfde partijen zijn betrokken, en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 57

Behandeling van het verzoek

1. Indien het Bureau vaststelt dat het verzoek tot nietigverklaring ontvankelijk is, onderzoekt het of de in artikel 27 genoemde nietigheidsgronden voor de instandhouding van het ingeschreven Gemeenschapsmodel een beletsel vormen.

2. Bij de behandeling van het verzoek, die overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening verloopt, verzoekt het Bureau de partijen zo vaak als nodig om ten aanzien van het betoog van de andere partijen of ten aanzien van de opmerkingen van het Bureau zelf binnen de termijn die het vaststelt, schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken.

3. Het besluit waarbij het ingeschreven Gemeenschapsmodel nietig wordt verklaard, wordt, zodra het een eindbesluit is geworden, in het register ingeschreven.

Artikel 58

Deelneming aan de procedure door de beweerde inbreukmaker

1. In het geval dat een verzoek tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt ingediend, mag elke derde die aantoont dat met betrekking tot hetzelfde model jegens hem een inbreukprocedure is ingeleid, zich, zolang de Nietigheidsafdelingen geen eindbesluit hebben genomen, als partij in de nietigheidsprocedure voegen, indien hij binnen drie maanden na de inleiding van de inbreukprocedure een verzoek daartoe indient. Hetzelfde geldt, wanneer een derde aantoont dat de houder van het Gemeenschapsmodel hem heeft aangemaand de beweerde inbreuk op het model te beëindigen, en dat hij een procedure heeft ingeleid ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ertoe strekkende dat hij geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel maakt.

2. Het verzoek tot voeging wordt schriftelijk gedaan en met redenen omkleed. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn gedaan nadat het in artikel 56, lid 2, bedoelde recht voor nietigverklaring is betaald. Vanaf dat tijdstip wordt het verzoek, behoudens de in de uitvoeringsverordening vastgestelde uitzonderingen, als een verzoek tot nietigverklaring behandeld.

TITEL VIII

BEROEP TEGEN BESLUITEN VAN HET BUREAU

Artikel 59

Voor beroep vatbare besluiten

1. Tegen de besluiten van de onderzoekers van de afdeling merken-, tekeningen- en modellenadministratie en juridische aangelegenheden en de nietigheidsafdelingen, kan beroep worden ingesteld. Het beroep heeft schorsende werking.

2. Een besluit waarbij de procedure ten aanzien van een van de partijen niet wordt afgesloten, is slechts samen met het eindbesluit vatbaar voor beroep, tenzij bij dat besluit is bepaald dat afzonderlijk beroep mogelijk is.

Artikel 60

Bevoegdheid tot het instellen van beroep; partijen in de beroepsprocedure

Elke partij in een procedure kan beroep instellen tegen een besluit dat voor haar ongunstig is. Alle andere partijen in de procedure zijn van rechtswege partij in de beroepsprocedure.

Artikel 61

Termijn en vorm van beroep

Het beroep wordt binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit waartegen in beroep wordt gegaan, schriftelijk bij het Bureau ingesteld. Het beroep wordt eerst geacht te zijn ingesteld nadat het ter zake verschuldigde recht is betaald. Binnen vier maanden na de kennisgeving van het besluit wordt een schriftelijke uiteenzetting van de beroepsgronden ingediend.

Artikel 62

Wijziging van het aangevochten besluit

1. Indien de dienst die het aangevochten besluit heeft genomen, het beroep ontvankelijk en gegrond acht, wijzigt hij zijn besluit. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer het beroep door een andere partij wordt betwist.

2. Indien het besluit niet binnen één maand na ontvangst van de uiteenzetting van de beroepsgronden wordt gewijzigd, wordt het beroep onverwijld en zonder opmerkingen ten gronde naar de kamer van beroep verwezen.

Artikel 63

Behandeling van het beroep

1. Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de kamer van beroep of het gegrond is.

2. Bij de behandeling van het beroep verzoekt de kamer van beroep de partijen zo vaak als nodig om ten aanzien van het betoog van de andere partijen of ten aanzien van de opmerkingen van de kamer van beroep zelf binnen de termijn die zij vaststelt, schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken.

Artikel 64

Uitspraken over het beroep

1. Nadat zij de ontvankelijkheid van het beroep heeft onderzocht, doet de kamer van beroep uitspraak over het beroep. De kamer van beroep kan hetzij de bevoegdheden uitoefenen van de afdeling die het besluit heeft genomen, waartegen in beroep is gegaan, hetzij de zaak voor afdoening naar die afdeling terugverwijzen.

2. Indien de kamer van beroep de zaak voor afdoening terugverwijst naar de afdeling die het besluit heeft genomen waartegen in beroep is gegaan, is deze afdeling aan de beoordeling van de rechtsvragen door de Kamer van beroep gebonden, voor zover de feiten dezelfde zijn.

3. De uitspraken van de kamer van beroep hebben eerst kracht van gewijsde na het verstrijken van de in artikel 65, lid 5, vastgestelde termijn of, wanneer binnen die termijn beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is ingesteld, na de datum waarop dit beroep is verworpen.

Artikel 65

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

1. Tegen de beslissingen in beroep van de kamers van beroep kan beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden ingesteld.

2. Beroep kan worden ingesteld op grond van onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van deze verordening of van enige regeling ter uitvoering daarvan, of misbruik van bevoegdheid.

3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om de aangevochten uitspraak nietig te verklaren of te wijzigen.

4. Elke partij in de procedure voor de kamer van beroep voor wie de uitspraak van de kamer ongunstig uitvalt, kan beroep instellen.

5. Het beroep wordt binnen twee maanden na de kennisgeving van de uitspraak van de kamer van beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

6. Het Bureau is gehouden die maatregelen te nemen welke nodig zijn om aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gevolg te geven.

TITEL IX

PROCEDURE VOOR HET BUREAU

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 66

Motivering van de besluiten

De besluiten van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden en op basis van bewijsmateriaal ten aanzien waarvan de partijen hun standpunt naar voren hebben kunnen brengen.

Artikel 67

Ambtshalve onderzoek van de feiten door het Bureau

1. Het Bureau stelt in een bij het Bureau aanhangig gemaakte procedure ambtshalve onderzoek naar de feiten in; in een procedure inzake nietigverklaring beperkt het Bureau zich bij dit onderzoek evenwel tot de feiten, bewijzen en argumenten die de partijen aanvoeren en de verzoeken die zij indienen, behalve wanneer de nietigheidsgronden van artikel 27, lid 1, onder a), en van de artikelen 10 en 10 bis worden ingeroepen.

2. Het Bureau behoeft geen rekening te houden met feiten en bewijsmateriaal, die door de partijen niet tijdig zijn aangevoerd.

Artikel 68

Mondelinge behandeling

1. Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een partij bij de procedure tot mondelinge behandeling overgaan, indien het zulks wenselijk acht.

2. De mondelinge behandeling, met inbegrip van het uitspreken van het besluit, is openbaar, tenzij het Bureau anders beslist in gevallen waarin openbaarheid ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen berokkenen, met name aan een partij bij de procedure.

Artikel 69

Bewijsmiddelen

1. In de procedure voor het Bureau bestaan de bewijsmiddelen uit:

a) het horen van partijen;

b) inwinning van inlichtingen;

c) overlegging van stukken en van andere inlichtingen bevattend materiaal;

d) getuigenverhoor;

e) deskundigenbericht;

f) onder ede of onder belofte afgelegde schriftelijke verklaringen, respectievelijk schriftelijke verklaringen die naar het recht van de Staat waar zij zijn afgelegd, een gelijkaardige rechtskracht hebben.

2. De betrokken afdeling van het Bureau kan een van haar leden ermee belasten om het geleverde bewijsmateriaal te onderzoeken.

3. Indien het Bureau het nodig acht dat een partij, een getuige of een deskundige een mondelinge verklaring aflegt, roept het de betrokkene op om voor het Bureau te verschijnen.

4. Wanneer een getuige of een deskundige door het Bureau wordt gehoord, worden de partijen daarvan in kennis gesteld. Zij hebben het recht bij het horen aanwezig te zijn en de getuige of de deskundige vragen te stellen.

Artikel 70

Kennisgeving

Het Bureau doet ambtshalve aan de betrokkenen kennisgeving van besluiten en oproepen, alsook van alle andere berichten of mededelingen die een termijn doen ingaan of waarvan de kennisgeving aan de betrokkenen krachtens andere bepalingen van deze verordening of van de uitvoeringsverordening is voorgeschreven of door de voorzitter wordt gelast.

Artikel 71

Herstel van rechten

1. Wanneer de indiener van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, de houder van een ingeschreven Gemeenschapsmodel of een andere persoon die partij is in een procedure voor het Bureau, ondanks inachtneming van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, verhinderd was ten aanzien van het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij, indien hij uit hoofde van de bepalingen van deze verordening als rechtstreeks gevolg van zijn verzuim een recht of een rechtsmiddel verliest, op zijn verzoek in zijn rechten hersteld.

2. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend binnen twee maanden nadat de oorzaak van de niet-inachtneming van de termijn is weggenomen. De verzuimde handeling moet binnen dat tijdvak alsnog worden verricht. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen het onmiddellijk op het verstrijken van de niet in acht genomen termijn volgende jaar. In het geval waarin is verzuimd een verzoek tot vernieuwing van de inschrijving in te dienen of het vernieuwingsrecht te betalen, wordt de in artikel 54, lid 3, tweede volzin, genoemde bijkomende termijn van zes maanden van het tijdvak van één jaar afgetrokken.

3. Het verzoek moet met redenen zijn omkleed en moet de ter staving dienende feiten vermelden. Het verzoek wordt eerst geacht te zijn ingediend nadat het ter zake van het herstel verschuldigde recht is betaald.

4. De afdeling van het Bureau die bevoegd is over de verzuimde handeling een besluit te nemen, besluit over het verzoek tot herstel.

5. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de termijnen in lid 2 en in artikel 43, lid 1.

6. Wanneer de indiener van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel of de houder van een ingeschreven Gemeenschapsmodel in zijn rechten wordt hersteld, mag hij deze rechten niet doen gelden ten aanzien van een derde die, na het verlies van de rechten op de aanvraag of op het ingeschreven Gemeenschapsmodel en vóór de publicatie van het bericht betreffende het herstel van die rechten, voortbrengselen in de handel heeft gebracht waarin een model is verwerkt of waarop een model wordt toegepast dat onder de draagwijdte van de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt.

7. Een derde die zich op het bepaalde in lid 6 kan beroepen, mag tegen het besluit waarbij de indiener van de aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel of de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel in zijn rechten wordt hersteld, binnen twee maanden na de publicatie van het bericht betreffende het herstel verzet aantekenen.

8. Het bepaalde in dit artikel laat het recht van een lidstaat onverlet om met betrekking tot de in deze verordening vastgestelde en ten aanzien van de autoriteiten van die lidstaat in acht te nemen termijnen herstel te verlenen.

Artikel 72

Verwijzing naar algemene beginselen

In zoverre deze verordening, de uitvoeringsverordening, het reglement inzake de te betalen rechten en het reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep geen bepalingen betreffende de te volgen procedure bevatten, richt het Bureau zich naar de in de lidstaten algemeen erkende beginselen van procesrecht.

Artikel 73

Einde van de financiële verplichtingen

1. Vorderingen van het Bureau tot betaling van rechten verjaren vier jaar na afloop van het kalenderjaar waarin het recht opeisbaar is geworden.

2. Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van rechten of van aan rechten te veel betaalde bedragen verjaren vier jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan.

3. De verjaring wordt in het in lid 1 bedoelde geval door een aanmaning tot betaling en in het in lid 2 bedoelde geval door een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek tot terugbetaling gestuit. De stuiting doet een nieuwe verjaringstermijn ingaan, die uiterlijk zes jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de oorspronkelijke verjaringstermijn is ingegaan, verstrijkt, tenzij intussen de vordering in rechte is ingesteld; in dit laatste geval verstrijkt de verjaringstermijn ten vroegste een jaar nadat de uitspraak over de vordering in kracht van gewijsde is gegaan.

Afdeling 2

Kosten

Artikel 74

Verdeling van de kosten

1. De partij die in een tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel strekkende procedure, of in beroep in het ongelijk wordt gesteld, is gehouden tot vergoeding van de rechten die de andere partij heeft betaald en van de noodzakelijke kosten die deze in verband met de procedure heeft gemaakt, met inbegrip van de reis- en verblijfkosten en het honorarium van een gemachtigde, raadsman of advocaat, met inachtneming van de voor elke categorie van kosten overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening geldende tarieven.

2. Indien de respectieve partijen op een of meer punten gelijk krijgen en op andere in het ongelijk worden gesteld of indien de billijkheid zulks vereist, besluit de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep evenwel tot een andere kostenverdeling.

3. De partij die door van het ingeschreven Gemeenschapsmodel afstand te doen, door de inschrijving daarvan niet te vernieuwen of door het verzoek tot nietigverklaring of het beroep in te trekken, aan de procedure een einde stelt, is overeenkomstig de leden 1 en 2 ertoe gehouden de rechten die de andere partij heeft betaald en de door deze gemaakte kosten te vergoeden.

4. Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, besluit de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep vrijelijk ten aanzien van de kosten.

5. Wanneer de partijen voor de nietigheidsafdeling of voor de kamer van beroep een regeling ten aanzien van de kosten treffen die van het bepaalde in de voorgaande leden afwijkt, neemt de betrokken dienst van die regeling kennis.

6. De griffie van de nietigheidsafdeling of van de kamer van beroep stelt op verzoek het bedrag van de overeenkomstig de voorgaande leden te vergoeden kosten vast. Dit bedrag kan bij besluit van de nietigheidsafdeling, respectievelijk kamer van beroep worden herzien, indien daartoe binnen de in de uitvoeringsverordening vastgestelde termijn een verzoek wordt ingediend.

Artikel 75

Tenuitvoerlegging van besluiten tot vaststelling van de kosten

1. Een eindbesluit van het Bureau waarbij het bedrag aan kosten wordt vastgesteld, vormt executoriale titel.

2. De tenuitvoerlegging wordt beheerst door de bepalingen van burgerlijk procesrecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging geschiedt. Het exequatur wordt, na een onderzoek dat zich tot de echtheid van de titel beperkt, verleend door de nationale autoriteit die de regering van elke lidstaat daartoe heeft aangewezen; de regeringen stellen het Bureau en het Hof van justitie van deze aanwijzing in kennis.

3. De betrokken partij kan, nadat deze formaliteiten op haar verzoek zijn vervuld, overeenkomstig het nationale recht tot tenuitvoerlegging overgaan door zich rechtstreeks tot de bevoegde autoriteit te wenden.

4. De tenuitvoerlegging kan slechts bij uitspraak van het Hof van Justitie worden opgeschort. Het behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat om van klachten over onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging kennis te nemen.

Afdeling 3

Voorlichting van het publiek en van de autoriteiten van de lidstaten

Artikel 76

Register

Het Bureau houdt een register, "Register van Gemeenschapsmodellen" te noemen, waarin alle gegevens worden opgenomen waarvan de inschrijving bij deze verordening of bij de uitvoeringsverordening is voorgeschreven. Het register ligt voor het publiek ter inzage, behoudens de andersluidende bepaling in artikel 52, lid 2, ten aanzien van aantekeningen welke betrekking hebben op ingeschreven Gemeenschapsmodellen waarvan de publicatie is opgeschort.

Artikel 77

Periodieke publicaties

1. Het Bureau publiceert regelmatig een Gemeenschapsmodellenblad, waarin inschrijvingen in het register welke ter inzage van het publiek liggen, alsook andere gegevens waarvan de publicatie bij deze verordening of bij de uitvoeringsverordening wordt voorgeschreven, worden opgenomen.

2. Berichten en bekendmakingen van algemene aard die van de voorzitter van het Bureau uitgaan, alsook alle andere informatie met betrekking tot deze verordening en de toepassing ervan worden gepubliceerd in het "Publicatieblad van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)", zoals bedoeld in artikel 85 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 78

Inzage van dossiers

1. Van de nog niet gepubliceerde dossiers betreffende aanvragen om ingeschreven Gemeenschapsmodellen en van de dossiers betreffende ingeschreven Gemeenschapsmodellen ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 52 de publicatie is opgeschort of waarvan, onderworpen zijnde aan die maatregel, vóór of bij het verstrijken van de termijn van opschorting van de publicatie afstand is gedaan, wordt slechts met toestemming van de indiener van de aanvraag om, respectievelijk met die van de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel inzage verkregen.

2. In het in lid 1 bedoelde geval kan elke persoon die aantoont daarbij een gewettigd belang te hebben, zonder toestemming van de indiener van de aanvraag om, respectievelijk zonder die van de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel, vóór publicatie ervan of nadat daarvan afstand is gedaan, inzage van het desbetreffende dossier verkrijgen. Dit is met name het geval, indien de belanghebbende bewijst dat de indiener van de aanvraag om, respectievelijk de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel stappen heeft ondernomen om het aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verbonden recht te zijnen aanzien te doen gelden.

3. Na publicatie van het ingeschreven Gemeenschapsmodel kan een ieder op verzoek inzage van het dossier krijgen.

4. In geval van raadpleging van een dossier op grond van lid 2 of lid 3 kunnen overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening bepaalde stukken daaruit aan inzage worden onttrokken.

Artikel 79

Administratieve samenwerking

Tenzij in deze verordening of in de nationale wetgeving anders is bepaald, verlenen het Bureau en de rechterlijke instanties of autoriteiten van de lidstaten elkaar op verzoek bijstand door het verstrekken van inlichtingen of het geven van inzage van dossiers. Wanneer het Bureau een rechterlijke instantie, een openbaar ministerie of een centrale dienst voor de industriële eigendom inzage van een dossier verleent, zijn de in artikel 78 vervatte beperkingen niet van toepassing.

Artikel 80

Uitwisseling van publicaties

1. Het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten verstrekken elkaar op verzoek, kosteloos en voor eigen gebruik, een of meer exemplaren van hun publicaties.

2. Het Bureau kan met betrekking tot de uitwisseling of toezending van publicaties overeenkomsten sluiten.

Afdeling 4

Vertegenwoordiging

Artikel 81

Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

1 Behoudens het bepaalde in lid 2, is niemand verplicht zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.

2. Behoudens het bepaalde in lid 3, tweede volzin, zijn natuurlijke personen of rechtspersonen, die noch hun woonplaats respectievelijk zetel, noch hun hoofdkantoor, respectievelijk een daadwerkelijke industriële of commerciële vestiging in de Gemeenschap hebben, gehouden zich in alle bij deze verordening ingestelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, overeenkomstig artikel 82, lid 1, voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.

3. Natuurlijke personen of rechtspersonen, die hetzij hun woonplaats, respectievelijk zetel, hetzij hun hoofdkantoor, respectievelijk een daadwerkelijke industriële of commerciële vestiging in de Gemeenschap hebben, kunnen zich voor het Bureau doen vertegenwoordigen door een werknemer, die overeenkomstig de nadere bepalingen in de uitvoeringsverordening aan het Bureau een ondertekende volmacht moet overleggen, welke bij het dossier wordt gevoegd. Een werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid mag eveneens optreden als vertegenwoordiger van andere rechtspersonen die economische bindingen met eerstgenoemde rechtspersoon hebben, ook wanneer deze andere rechtspersonen noch hun zetel, noch hun hoofdkantoor, respectievelijk een daadwerkelijke industriële of commerciële vestiging in de Gemeenschap hebben.

Artikel 82

Erkende gemachtigden

1. Natuurlijke personen of rechtspersonen mogen bij procedures voor het Bureau in de zin van deze verordening slechts worden vertegenwoordigd door:

a) een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een lidstaat praktijk uit te oefenen en in de Gemeenschap kantoor houdt en voor zover in die lidstaat bevoegd als vertegenwoordiger ter zake van industriële eigendom op te treden;

b) erkende gemachtigden die zijn ingeschreven op de in artikel 89, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 40/94 van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk genoemde lijst van erkende gemachtigden; of

c) personen die staan vermeld op de in lid 4 genoemde speciale lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen.

2. De in lid 1, onder c), bedoelde personen zijn alleen gerechtigd om in procedures inzake modellen derden voor het Bureau te vertegenwoordigen.

3. De uitvoeringverordening stelt vast of en onder welke voorwaarden gemachtigden een ondertekende volmacht voor toevoeging aan het dossier aan het Bureau moeten overleggen.

4. Op de speciale lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen kan ieder aan de volgende voorwaarden beantwoordend natuurlijk persoon worden ingeschreven:

a) hij moet onderdaan zijn van een van de lidstaten;

b) zijn kantoor of de plaats waar hij werkt moet zich binnen de Gemeenschap bevinden;

c) hij moet gerechtigd zijn om natuurlijke personen of rechtspersonen te vertegenwoordigen

ter zake van modellen, voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat. Wanneer in die lidstaat het recht tot vertegenwoordiging ter zake van modellen niet van het vereiste van bijzondere beroepsbekwaamheid afhankelijk is gesteld, komen slechts personen voor inschrijving op de lijst in aanmerking die gedurende ten minste vijf jaar voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van die lidstaat gewoonlijk als vertegenwoordiger ter zake van modellen zijn opgetreden. De voorwaarde inzake de uitoefening van het beroep geldt evenwel niet ten aanzien van personen van wie overeenkomstig de in een lidstaat geldende voorschriften officieel wordt erkend dat zij over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om ter zake van industriële eigendom, met inbegrip van modellen, voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van die lidstaat natuurlijke personen of rechtspersonen te vertegenwoordigen.

5. Inschrijving op de in lid 4 genoemde lijst geschiedt op verzoek en op overlegging van een verklaring van de centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken lidstaat, waaruit blijkt dat aan de in dit lid genoemde voorwaarden is voldaan.

6. De voorzitter van het Bureau kan ontheffing verlenen van:

a) de in lid 4, onder a), genoemde voorwaarde, als er bijzondere omstandigheden zijn;

b) de in lid 4, onder c), tweede volzin, genoemde voorwaarde, indien de om inschrijving verzoekende aantoont dat hij de vereiste bekwaamheid op andere wijze heeft verworven.

7. De voorwaarden waaronder een persoon van de lijst kan worden geschrapt, worden in de uitvoeringsverordening geregeld.

TITEL X

BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSMODELLEN

Afdeling 1

Bevoegdheid en executie

Artikel 83

Toepassing van het bevoegdheids- en executieverdrag

1. Behoudens andersluidende bepaling in deze verordening, is het te Brussel op 27 september 1968 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij de Verdragen houdende toetreding van de tot de Europese Gemeenschappen toetredende landen tot dat Verdrag, hierna "bevoegdheids- en executieverdrag" te noemen, van toepassing op de procedures inzake ingeschreven Gemeenschapsmodellen en inzake aanvragen om ingeschreven Gemeenschapsmodellen, alsmede op de procedures inzake rechtsvorderingen op grond van Gemeenschapsmodellen en nationale modellenrechten, welke gelijktijdige bescherming genieten.

1a) De bepalingen van het bevoegdheids- en executieverdrag die krachtens het voorgaande lid van toepassing zijn, worden ten aanzien van een lidstaat alleen van kracht in de tekst van het verdrag die op een bepaald tijdstip voor deze lidstaat geldt.

2. Met betrekking tot procedures inzake de in artikel 85 bedoelde rechtsvorderingen zijn:

a) artikel 2, artikel 4, artikel 5, punten 1, 3, 4 en 5, artikel 16, punt 4, en artikel 24 van het bevoegdheids- en executieverdrag niet van toepassing;

b) de artikelen 17 en 18 van het onder a) genoemde verdrag van toepassing, behoudens de in artikel 86, lid 4, van de onderhavige verordening vervatte beperkingen;

c) de bepalingen van titel II van het onder a) genoemde verdrag die van toepassing zijn op personen die hun woonplaats in een lidstaat hebben, eveneens van toepassing op personen die in een lidstaat niet hun woonplaats maar een vestiging hebben.

3. - geschrapt

Artikel 83 bis

Overgangsbepaling

De bepalingen van het bevoegdheids- en executieverdrag die krachtens artikel 83 van toepassing zijn, worden niet van kracht ten aanzien van een lidstaat voor wie dat verdrag nog niet in werking is getreden. Totdat dat verdrag in werking is getreden, worden de in artikel 83, lid 1, genoemde procedures in de betrokken lidstaat beheerst door bilaterale of multilaterale overeenkomsten die zijn betrekkingen met de andere betrokken lidstaat regelen, of, als dergelijke overeenkomsten niet bestaan, door zijn nationale recht inzake de bevoegdheid, erkenning en executie van beslissingen.

Afdeling 2

Geschillen betreffende inbreuken op en de rechtsgeldigheid van Gemeenschapsmodellen

Artikel 84

Gemeenschapsmodellengerechten

1. De lidstaten wijzen op hun grondgebied een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan, de "Gemeenschapsmodellengerechten", die de bij deze verordening daaraan opgedragen taken vervullen.

2. Elke lidstaat deelt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie een lijst van Gemeenschapsmodellengerechten mede met de naam en de territoriale bevoegdheid ervan.

3. Wanneer zich na de in lid 2 bedoelde mededeling een wijziging voordoet met betrekking tot het aantal, de naam of de territoriale bevoegdheid van de Gemeenschapsmodellengerechten, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

4. De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens worden door de Commissie ter kennis van de lidstaten gebracht en in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

5. Zolang een lidstaat de in lid 2 bedoelde mededeling niet heeft gedaan, worden procedures inzake rechtsvorderingen als bedoeld in artikel 85, ter zake waarvan op grond van artikel 86 de rechterlijke instanties van die lidstaat bevoegd zijn, aanhangig gemaakt bij die rechterlijke instantie van die lidstaat welke absoluut en relatief bevoegd zou zijn indien de procedure op een nationaal modelrecht van die lidstaat betrekking zou hebben.

Artikel 85

Bevoegdheid ter zake van inbreuken en rechtsgeldigheid

De Gemeenschapsmodellengerechten zijn bij uitsluiting bevoegd ter zake van:

a) rechtsvorderingen betreffende een inbreuk en, indien zij naar nationaal recht zijn toegestaan, rechtsvorderingen betreffende een dreigende inbreuk van Gemeenschapsmodellen;

b) rechtsvorderingen tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk van Gemeenschapsmodellen, indien deze naar nationaal recht zijn toegestaan;

c) rechtsvorderingen tot nietigverklaring van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel;

d) in samenhang met rechtsvorderingen als bedoeld onder a) ingestelde reconventionele rechtsvorderingen tot nietigverklaring van een Gemeenschapsmodel.

Artikel 86

Internationale bevoegdheid

1. Onverminderd de bepalingen van deze verordening en de op grond van artikel 83 toepasselijke bepalingen van het bevoegdheids- en executieverdrag, worden procedures inzake de in artikel 85 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft of, wanneer deze zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, bij die van de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

2. Wanneer de verweerder noch zijn woonplaats noch een vestiging in een lidstaat heeft, wordt de procedure aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats heeft of, indien deze zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, bij die van de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

3. Wanneer noch de verweerder noch de eiser zijn woonplaats of een vestiging in een lidstaat heeft, wordt de procedure aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau is gevestigd.

4. Onverminderd het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 is:

a) artikel 17 van het bevoegdheids- en executieverdrag van toepassing, indien de partijen overeenkomen dat een ander Gemeenschapsmodellengerecht bevoegd is;

b) artikel 18 van het onder a) genoemde Verdrag van toepassing, indien de verweerder voor een ander Gemeenschapsmodellengerecht verschijnt.

5. Procedures inzake rechtsvorderingen als bedoeld in artikel 85, onder a) en d), kunnen ook aanhangig worden gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreukmakende handelingen hebben plaatsgevonden of dreigen plaats te vinden.

Artikel 87

Omvang van de bevoegdheid ter zake van inbreuken

1. Wanneer een Gemeenschapsmodellengerecht op grond van artikel 86, leden 1, 2, 3 of 4, bevoegd is, strekt zijn bevoegdheid zich uit tot alle inbreukmakende handelingen die op het grondgebied van eender welke lidstaat hebben plaatsgevonden of dreigen plaats te vinden.

2. Wanneer een Gemeenschapsmodellengerecht op grond van artikel 86, lid 5, bevoegd is, is haar bevoegdheid beperkt tot de inbreukmakende handelingen die op het grondgebied van de lidstaat waar het gerecht zich bevindt, hebben plaatsgevonden of dreigen plaats te vinden.

Artikel 88

Rechtsvordering of reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een Gemeenschapsmodel

1. Een rechtsvordering of reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een Gemeenschapsmodel kan slechts op de in artikel 27 genoemde nietigheidsgronden steunen.

2. De rechtsvordering of reconventionele rechtsvordering mag slechts worden ingesteld:

a) door de betrokken rechthebbende in de in artikel 27, lid 1, onder c), e) en f), bedoelde gevallen;

b) door de belanghebbende in het in artikel 27, lid 1, onder g), bedoelde geval;

c) door de houder van het oudere recht in het in artikel 27, lid 1, onder d), bedoelde geval.

3. Wanneer de reconventionele rechtsvordering wordt ingesteld in een procedure waarin de houder van het Gemeenschapsmodel niet reeds partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij overeenkomstig de bepalingen van het recht van de lidstaat waar zich de rechterlijke instantie bevindt, in de procedure interveniëren.

4. De rechtsgeldigheid van een Gemeenschapsmodel mag niet worden aangevochten in een tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk strekkende procedure.

Artikel 89

Vermoeden van rechtsgeldigheid; verweer ten gronde

1. In een procedure inzake een rechtsvordering betreffende een inbreuk of een dreigende inbreuk van een ingeschreven Gemeenschapsmodel gaat het Gemeenschapsmodellengerecht ervan uit dat het Gemeenschapsmodel rechtsgeldig is, tenzij de verweerder bij wege van een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring de rechtsgeldigheid ervan aanvecht.

2. In een procedure inzake een rechtsvordering betreffende een inbreuk of een dreigende inbreuk van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel gaat het Gemeenschapsmodellengerecht, indien de houder bewijzen aanvoert tot staving van zijn bewering dat het model eigenheid vertoont, ervan uit dat het model rechtsgeldig is, tenzij de verweerder een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring ervan instelt.

3. Wanneer in een procedure als bedoeld in lid 1 en 2 de nietigheid van een Gemeenschapsmodel anders dan bij wege van een reconventionele rechtsvordering wordt opgeworpen, is dit middel slechts ontvankelijk, indien de verweerder stelt dat het Gemeenschapsmodel op grond van een ouder nationaal modelrecht in de zin van artikel 27, lid 1, onder d), waarvan hij houder is, nietig zou moeten worden verklaard.

Artikel 90

Uitspraken betreffende de rechtsgeldigheid

1. Wanneer in een procedure voor een Gemeenschapsmodellengerecht een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel wordt ingesteld,

a) verklaart het Gemeenschapsmodellengerecht het Gemeenschapsmodel nietig, indien blijkt dat een van de in artikel 27 genoemde gronden voor de instandhouding van het Gemeenschapsmodel een beletsel vormt;

b) wijst het Gemeenschapsmodellengerecht de reconventionele rechtsvordering af, indien blijkt dat geen van de in artikel 27 genoemde gronden voor de instandhouding van het Gemeenschapsmodel een beletsel vormt.

2. Wanneer bij een Gemeenschapsmodellengerecht een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt ingesteld, stelt het het Bureau van de datum van die rechtsvordering in kennis. Het Bureau schrijft dit in het register in.

3. Wanneer bij een Gemeenschapsmodellengerecht een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel is ingesteld, kan het op verzoek van de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel, en na de andere partijen te hebben gehoord, de procedure schorsen en de verweerder vragen binnen de termijn die door het gerecht wordt vastgesteld, een verzoek tot nietigverklaring bij het Bureau in te dienen. Indien het verzoek niet binnen deze termijn is ingediend, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele rechtsvordering wordt geacht te zijn ingetrokken. Het bepaalde in artikel 95, lid 3, is van toepassing.

4. Wanneer een Gemeenschapsmodellengerecht over een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel uitspraak heeft gedaan, zendt het, zodra die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aan het Bureau een afschrift daarvan toe. Elke partij mag verzoeken om van die toezending in kennis te worden gesteld. Het Bureau schrijft overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening de uitspraak in het register in.

5. Een reconventionele rechtsvordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel mag niet worden ingesteld, indien het Bureau reeds een hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen betreffend, op dezelfde gronden berustend besluit heeft genomen, dat een eindbesluit is geworden.

Artikel 91

Rechtsgevolgen van de uitspraak inzake rechtsgeldigheid

Behoudens het bepaalde in artikel 27, lid 5, heeft een uitspraak van een Gemeenschapsmodellengerecht waarbij een Gemeenschapsmodel nietig wordt verklaard, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, in alle lidstaten de in artikel 28 genoemde rechtsgevolgen.

Artikel 92

Toepasselijk recht

1. De Gemeenschapsmodellengerechten passen de bepalingen van deze verordening toe.

2. Op alle niet door deze verordening bestreken punten past een Gemeenschapsmodellengerecht het nationaal recht van dat gerecht toe, met inbegrip van het internationaal privaatrecht van dat gerecht.

3. Behoudens andersluidende bepaling in deze verordening, past een Gemeenschapsmodellengerecht de bepalingen van procesrecht toe die in de lidstaat waar het zich bevindt, voor dezelfde soort rechtsvorderingen betreffende een nationaal modelrecht gelden.

Artikel 93

Dwangmaatregelen ter zake van inbreuken

1. Wanneer een Gemeenschapsmodellengerecht in een procedure inzake een inbreuk of een dreigende inbreuk vaststelt dat de verweerder inbreuk op een Gemeenschapsmodel heeft gemaakt of dreigt te maken, beveelt het, tenzij er bijzondere redenen zijn om dit niet te doen,

a) de verweerder de op het Gemeenschapsmodel inbreukmakende of de daarmee dreigende handelingen te staken, respectievelijk zich daarvan te onthouden;

b) inbeslagname van de inbreukmakende voortbrengselen;

c) inbeslagname van de materialen en gereedschappen die voornamelijk worden gebruikt voor de vervaardiging van de inbreukmakende voortbrengselen, indien de eigenaar ervan op de hoogte is van het doel waarvoor deze materialen en gereedschappen worden gebruikt of indien dit doel duidelijk uit de omstandigheden blijkt;

d) andere dwangmaatregelen die in de omstandigheden passend zijn en waarin is voorzien in het recht, met inbegrip van het internationaal privaatrecht, van de lidstaat waar de inbreukmakende handelingen hebben plaatsgevonden of dreigen plaats te vinden.

2. Het Gemeenschapsmodellengerecht treft overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht ervan maatregelen om de in de lid 1 genoemde bevelen te doen naleven.

Artikel 94

Bewarende en andere voorlopige maatregelen

1. Bij de rechterlijke instanties, met inbegrip van de Gemeenschapsmodellengerechten, van een lidstaat kan met betrekking tot een Gemeenschapsmodel een verzoek worden ingediend tot zodanige bewarende en andere voorlopige maatregelen als naar het nationale recht van die lidstaat met betrekking tot nationale modelrechten mogelijk zijn, ook wanneer krachtens deze verordening een Gemeenschapsmodellengerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is.

2. In een procedure inzake bewarende en andere voorlopige maatregelen mag de verweerder, anders dan bij wege van een reconventionele rechtsvordering, de nietigheid van een Gemeenschapsmodel opwerpen. Artikel 89, lid 2, is evenwel van overeenkomstige toepassing.

3. Een op grond van artikel 86, leden 1, 2, 3 of 4, bevoegd Gemeenschapsmodellengerecht is bevoegd bewarende en andere voorlopige maatregelen te bevelen die, behoudens een uit hoofde van titel III van het bevoegdheids- en executieverdrag vereiste procedure van erkenning en tenuitvoerlegging, in alle lidstaten van toepassing zijn. Geen enkele andere rechterlijke instantie is daartoe bevoegd.

Artikel 95

Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid

1. Wanneer bij een Gemeenschapsmodellengerecht een rechtsvordering als bedoeld in artikel 85, niet zijnde een rechtsvordering tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk, is ingesteld en de rechtsgeldigheid van het Gemeenschapsmodel reeds bij wege van een reconventionele rechtsvordering voor een ander Gemeenschapsmodellengerecht wordt aangevochten of, indien het een ingeschreven Gemeenschapsmodel betreft, reeds een verzoek tot nietigverklaring bij het Bureau is ingediend, schorst eerstgenoemd gerecht de procedure, hetzij ambtshalve en na de partijen te hebben gehoord, hetzij op verzoek van een partij en na de andere partijen te hebben gehoord, en voor zover er geen bijzondere redenen bestaan om de behandeling voort te zetten.

2. Wanneer bij het Bureau een verzoek tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel is ingediend en de rechtsgeldigheid van het ingeschreven Gemeenschapsmodel reeds bij wege van een reconventionele rechtsvordering voor een Gemeenschapsmodellengerecht wordt aangevochten, schorst het Bureau de procedure, hetzij ambtshalve en na de partijen te hebben gehoord, hetzij op verzoek van een partij en na de andere partijen te hebben gehoord, en voor zover er geen bijzondere redenen bestaan om de behandeling voort te zetten. Wanneer evenwel een van de partijen in de procedure voor het Gemeenschapsmodellengerecht daarom verzoekt, kan dit gerecht, na de andere partijen in die procedure te hebben gehoord, de procedure schorsen. In dit geval wordt de bij het Bureau aanhangige procedure voortgezet.

3. Wanneer het Gemeenschapsmodellengerecht de procedure schorst, kan het voor de duur van de schorsing bewarende en andere voorlopige maatregelen bevelen.

Artikel 96

Bevoegdheid van de Gemeenschapsmodellengerechten van tweede aanleg en het beroep op de uitspraken daarvan

1. Tegen een uitspraak van een Gemeenschapsmodellengerecht van eerste aanleg ter zake van een rechtsvordering als bedoeld in artikel 85 kan bij een Gemeenschapsmodellengerecht van tweede aanleg beroep worden ingesteld.

2. De voorwaarden waaronder bij een Gemeenschapsmodellengerecht van tweede aanleg beroep kan worden ingesteld, worden bepaald door het nationale recht van de lidstaat waar dat gerecht zich bevindt.

3. Op uitspraken van Gemeenschapsmodellengerechten van tweede aanleg zijn de bepalingen van het nationale recht inzake het beroep op uitspraken van rechterlijke instanties in tweede aanleg van toepassing.

Afdeling 3

Andere geschillen betreffende Gemeenschapsmodellen

Artikel 97

Aanvullende bepalingen inzake de bevoegdheid van andere nationale rechterlijke instanties dan de Gemeenschapsmodellengerechten

1. In de lidstaat waarvan de rechterlijke instanties op grond van artikel 83, lid 1, of artikel 83 bis bevoegd zijn, worden rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmodellen, andere dan die bedoeld in artikel 85, bij die rechterlijke instanties ingesteld welke absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien de rechtsvordering betrekking had op een nationaal modelrecht van die lidstaat.

2. Rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmodellen, andere dan die bedoeld in artikel 85, ter zake waarvan geen enkele rechterlijke instantie op grond van artikel 83, lid 1, artikel 83 bis en lid 1 van het onderhavige artikel bevoegd is, kunnen worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau is gevestigd.

Artikel 98

Gebondenheid van de nationale rechterlijke instanties

De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere rechtsvordering betreffende een Gemeenschapsmodel dan die bedoeld in artikel 85 wordt ingesteld, gaat ervan uit dat dit model rechtsgeldig is. Het bepaalde in artikel 89, lid 2, en in artikel 94, lid 2, is evenwel van overeenkomstige toepassing.

TITEL XI

GEVOLGEN VOOR HET RECHT VAN DE LIDSTATEN

Artikel 99

Samenloop van rechtsvorderingen op grond van Gemeenschapsmodellen en nationale modellenrechten

1. Wanneer bij rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen en voor dezelfde oorzaak rechtsvorderingen wegens inbreuk of dreigende inbreuk worden ingesteld, bij de ene rechterlijke instantie op grond van een Gemeenschapsmodel en bij de andere op grond van een nationaal modelrecht dat gelijktijdige bescherming verleent, verklaart de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst aanhangig wordt gemaakt, zich ambtshalve onbevoegd ten gunste van de andere. De rechterlijke instantie die zich onbevoegd zou moeten verklaren, kan haar uitspraak aanhouden, indien de bevoegdheid van de andere rechterlijke instantie wordt betwist.

2. Het Gemeenschapsmodellengerecht waarbij op grond van een Gemeenschapsmodel een rechtsvordering wegens inbreuk of dreigende inbreuk wordt ingesteld, verklaart die rechtsvordering niet-ontvankelijk, indien reeds tussen dezelfde partijen en voor dezelfde oorzaak uitspraak ten principale op grond van een modelrecht dat gelijktijdige bescherming verleent, is gedaan en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

3. De rechterlijke instantie waarbij op grond van een nationaal modelrecht een rechtsvordering wegens inbreuk of dreigende inbreuk wordt ingesteld, verklaart die rechtsvordering niet-ontvankelijk, indien reeds tussen dezelfde partijen en voor dezelfde oorzaak een uitspraak ten principale op grond van een Gemeenschapsmodel dat gelijktijdige bescherming verleent, is gedaan en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

4. Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing op bewarende en andere voorlopige maatregelen.

Artikel 100

Verhouding tot andere vormen van bescherming uit hoofde van het nationale recht

1. De bepalingen van deze verordening laten onverlet de bepalingen van het Gemeenschapsrecht en het recht van de betrokken lidstaat inzake niet-ingeschreven modellen, merken of andere onderscheidende tekens, octrooien en gebruiksmodellen, lettertypen, wettelijke aansprakelijkheid en oneerlijke mededinging.

2. Een model dat wordt beschermd door een Gemeenschapsmodel, kan tevens beschermd worden door het auteursrecht van lidstaten vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.

TITEL XII

AANVULLENDE BEPALINGEN BETREFFENDE HET BUREAU

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 101

Algemene bepaling

Tenzij in deze titel anders is bepaald, is titel XII van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk op de taken van het Bureau in het kader van deze verordening van toepassing.

Artikel 102

Administratieve diensten

- geschrapt

Artikel 103

Personeel

- geschrapt

Artikel 104

Voorrechten en immuniteiten

- geschrapt

Artikel 105

Aansprakelijkheid

- geschrapt

Artikel 106

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

- geschrapt

Afdeling 2

Leiding van het Bureau

Artikel 107

Aanvullende bevoegdheden van de voorzitter

Afgezien van de taken en bevoegdheden die de voorzitter van het Bureau krachtens artikel 119 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk worden toegekend, kan de voorzitter, na raadpleging van de Raad van Bestuur en, in het geval van het reglement inzake de te betalen rechten, het begrotingscomité, voorstellen bij de Commissie indienen tot wijziging van deze verordening, de uitvoeringsverordening, het reglement inzake de te betalen rechten en elk ander voorschrift, in zoverre zij op ingeschreven Gemeenschapsmodellen van toepassing zijn.

Artikel 108

Benoeming van hogere personeelsleden

- geschrapt

Afdeling 3

Raad van Bestuur

Artikel 109

Aanvullende bevoegdheden van de Raad van Bestuur

Naast zijn bevoegdheden uit hoofde van de verordening inzake het Gemeenschapsrecht en van andere bepalingen van deze verordening,

a. bepaalt de Raad van Bestuur overeenkomstig artikel 128, lid 2, vanaf welke datum aanvragen om inschrijving van een Gemeenschapsmodel kunnen worden ingediend;

b. wordt hij geraadpleegd alvorens de richtsnoeren betreffende het door het Bureau te verrichten onderzoek inzake de vormvoorwaarden, het onderzoek van de gronden voor weigering van inschrijving en de voor het Bureau gevoerde procedures tot nietigverklaring worden vastgesteld, en in alle andere gevallen waarin deze verordening zulks voorschrijft.

Artikel 110

Samenstelling

- geschrapt

Artikel 111

Voorzitterschap

- geschrapt

Artikel 112

Vergaderingen

- geschrapt

Afdeling 4

Behandeling van zaken

Artikel 113

Bevoegdheid

Tot het nemen van beslissingen in verband met de in deze verordening voorgeschreven procedures zijn bevoegd:

(a) de onderzoekers;

(b) de afdeling merken-, tekeningen- en modellenadministratie en juridische aangelegenheden;

(c) de nietigheidsafdelingen;

(d) de kamers van beroep.

Artikel 114

Onderzoekers

Een onderzoeker is bevoegd om namens het Bureau beslissingen te nemen over aanvragen om een ingeschreven Gemeenschapsmodel.

Artikel 115

Afdeling merken-, tekeningen- en modellenadministratie en juridische aangelegenheden

1. De bij de verordening inzake het Gemeenschapsmerk opgerichte afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden is voortaan de afdeling merken-, tekeningen- en modellenadministratie en juridische aangelegenheden.

2. Naast de bevoegdheden die haar zijn verleend uit hoofde van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk is deze afdeling bevoegd tot het nemen van de krachtens deze verordening vereiste beslissingen welke niet onder de bevoegdheid van een onderzoeker of van een nietigheidafdeling vallen. Zij is inzonderheid bevoegd te besluiten met betrekking tot aantekeningen in het register.

Artikel 116

Nietigheidsafdelingen

1. De nietigheidsafdelingen zijn bevoegd om te besluiten met betrekking tot verzoeken om nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel.

2. Een nietigheidsafdeling bestaat uit drie leden. Ten minste twee van de leden moeten rechtsgeleerden zijn.

Artikel 117

Kamers van beroep

Naast de bevoegdheden die hun zijn verleend door de verordening inzake het Gemeenschapsmerk, zijn de bij die verordening opgerichte kamers van beroep, bevoegd om te besluiten over het beroep tegen besluiten van, respectievelijk, de onderzoekers, de nietigheidsafdelingen en de afdeling merken-, tekeningen- en modellenadministratie en juridische aangelegenheden.

Artikel 118

Onafhankelijkheid van de leden van de kamers van beroep

- geschrapt

Artikel 119

Verschoning en wraking

- geschrapt

Artikel 120

Aanstelling van leden van de nietigheidsafdelingen en van de kamers van beroep tijdens een overgangsperiode

- geschrapt

Afdeling 5

Financiële bepalingen

- geschrapt

Artikel 121

Begroting

- geschrapt

Artikel 122

Te betalen rechten

- geschrapt

TITEL XIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 123

Officiële talen

- geschrapt

Artikel 124

Uitvoeringsverordening

1. De bepalingen tot uitvoering van deze verordening worden in een uitvoeringsverordening vastgesteld.

2. Naast de reeds in de voorgaande artikelen genoemde rechten worden op de wijze als nader bepaald in de uitvoeringsverordening en een reglement inzake de te betalen rechten, in de volgende gevallen rechten geheven:

a) te late betaling van het inschrijvingsrecht;

b) te late betaling van het publicatierecht;

c) te late betaling van het recht, verschuldigd bij opschorting van de publicatie;

d) te late betaling van de bijkomende rechten, verschuldigd bij een meervoudige aanvraag;

e) afgifte van een afschrift van het inschrijvingsbewijs;

f) inschrijving van de overdracht of overgang van een ingeschreven Gemeenschapsmodel;

g) inschrijving van een licentie of ander recht met betrekking tot een ingeschreven Gemeenschapsmodel;

h) doorhaling van de inschrijving van een licentie of ander recht;

i) afgifte van een uittreksel uit het register;

j) inzage van een dossier;

k) afgifte van afschriften van stukken uit een dossier;

l) mededeling van informatie uit een dossier;

m) herziening van een beslissing tot vaststelling van de te vergoeden procedurekosten;

n) afgifte van een gewaarmerkt afschrift van de aanvraag.

3. De uitvoeringsverordening en het reglement inzake de te betalen rechten worden vastgesteld en gewijzigd overeenkomstig de procedure van artikel 141 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 124 bis

Reglement van de kamers van beroep

Het reglement van de kamers van beroep is van toepassing op door die kamers uit hoofde van deze verordening behandelde beroepen, onverminderd noodzakelijke aanpassingen of toevoegingen die in overeenstemming met artikel 141 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk zijn vastgesteld.

Artikel 125

Systeem voor informatie-uitwisseling

- geschrapt

Artikel 126

Instelling van een Comité; procedure voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen

- geschrapt

Artikel 127

Reglement inzake de te betalen rechten

- geschrapt

Artikel 128

Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op de zestigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. Aanvragen om inschrijving van een Gemeenschapsmodel kunnen vanaf de datum die de Raad van Bestuur op aanbeveling van de voorzitter van het Bureau vaststelt, bij het Bureau worden ingediend.

3. Aanvragen om inschrijving van een Gemeenschapsmodel die binnen drie maanden vóór de in lid 2 genoemde datum worden ingediend, worden geacht op die datum te zijn ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Commissie

De Voorzitter

Top