Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AG0029

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 29/1999 van 28 juni 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap (Altener) (1998-2002)

    PB C 243 van 27.8.1999, p. 47–53 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999AG0029

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 29/1999 van 28 juni 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap (Altener) (1998-2002)

    Publicatieblad Nr. C 243 van 27/08/1999 blz. 0047


    GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 29/1999

    door de Raad vastgesteld op 28 juni 1999

    met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../1999/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap (Altener) (1998-2002)

    (1999/C 243/03)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 175, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

    (1) Overwegende dat artikel 174 van het Verdrag bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap onder meer als doelstelling heeft een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verzekeren;

    (2) Overwegende dat ingevolge artikel 152 van het Verdrag de eisen inzake gezondheidsbescherming een bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormen; dat het in deze beschikking vervatte Altener-programma tot de bescherming van de gezondheid bijdraagt;

    (3) Overwegende dat de Raad in zijn bijeenkomst van 29 oktober 1990 als doel heeft vastgesteld tegen het jaar 2000 de totale CO2-emissies in de Gemeenschap in haar geheel op het niveau van 1990 te stabiliseren;

    (4) Overwegende dat het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering verdere verplichtingen bevat voor de Gemeenschap en haar lidstaten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen met inbegrip van de toezegging van de Gemeenschap de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 8 % te beperken ten opzichte van het emissieniveau van 1990;

    (5) Overwegende dat bij Beschikking 93/389/EEG van de Raad(4) een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap is ingesteld;

    (6) Overwegende dat de door het energieverbruik veroorzaakte CO2-uitstoot in de Gemeenschap bij een normale economische groei van 1995 tot 2000 waarschijnlijk met omstreeks 3 % zal toenemen; dat het in het licht van de genoemde toezegging van Kyoto noodzakelijk is aanvullende maatregelen te nemen; dat werkelijk doeltreffende maatregelen een veel intensiever gebruik van de hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie inhouden;

    (7) Overwegende dat de Raad in zijn zitting van 25 en 26 juni 1996 heeft vastgesteld dat het tweede evaluatierapport van de intergouvernementele werkgroep klimaatverandering (SAR IPCC) in het kader van de onderhandelingen voor een protocol overeenkomstig het mandaat van Berlijn concludeert, dat alles erop wijst dat er een duidelijke menselijke invloed op de wereldwijde klimaatverandering bestaat, en dat het de noodzaak beklemtoont van een dringend handelen op een zo ruim mogelijke grondslag; dat de Raad er voorts kennis van heeft genomen dat belangrijke "no-regret-opties" open staan en aan de Commissie heeft gevraagd te bepalen welke maatregelen door de Gemeenschap moeten worden genomen;

    (8) Overwegende dat de Commissie in het Groenboek van 11 januari 1995 en het Witboek van 13 december 1995 het Europees Parlement en de Raad haar standpunt te kennen heeft gegeven over de toekomst van het energiebeleid in de Gemeenschap en over de rol die duurzame energiebronnen moeten vervullen;

    (9) Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 4 juli 1996 over een actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van duurzame energie(5) de Commissie oproept een actieplan van de Gemeenschap ter bevordering van duurzame energiebronnen ten uitvoer te brengen;

    (10) Overwegende dat de Commissie met het Groenboek van 20 november 1996 en het Witboek van 26 november 1997, getiteld "Energie voor de toekomst: hernieuwbare energiebronnen", de aanzet heeft gegeven tot een proces van ontwikkeling en verdere uitvoering van een Gemeenschapsstrategie en een actieplan voor duurzame energiebronnen; dat deze samen met een aanloopcampagne in haar Witboek worden uiteengezet;

    (11) Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 15 mei 1997(6) over het Groenboek "Energie voor de toekomst: hernieuwbare energiebronnen" bij de Commissie aandringt op spoedige goedkeuring van een uitgebreider Altener-II-programma en dat het in zijn resolutie van 18 juni 1998(7) over de mededeling van de Commissie "Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan" een substantiële verhoging van de kredieten voor het Altener-programma in het kaderprogramma voor energie noodzakelijk acht;

    (12) Overwegende dat artikel 8 van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit(8) de lidstaten de mogelijkheid biedt, de marktpenetratie van elektriciteit uit duurzame energiebronnen te bevorderen door daaraan voorrang te geven;

    (13) Overwegende dat de Gemeenschap overeenkomstig artikel 158 van het Verdrag haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang ontwikkelt en vervolgt en zich in het bijzonder ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen; dat de energiesector onder meer onder dit optreden valt;

    (14) Overwegende dat de Raad bij Beschikking 93/500/EEG(9) en Beschikking 98/352/EG(10) een communautair programma heeft vastgesteld inzake de bevordering van hernieuwbare energiebronnen (Altener), dat tot doel heeft de CO2-uitstoot te beperken door het marktaandeel van duurzame energiebronnen en de bijdrage daarvan tot de totale productie van primaire energie in de Gemeenschap te verhogen;

    (15) Overwegende dat de Gemeenschap heeft erkend dat het Altener-programma een belangrijk onderdeel vormt van de Gemeenschapsstrategie tot beperking van de CO2-uitstoot;

    (16) Overwegende dat daarom binnen het bij Beschikking 1999/21/EG, Euratom van de Raad vastgestelde meerjarenkaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002)(11) een specifiek programma moet worden opgezet voor de bevordering van duurzame energiebronnen; dat dit specifieke programma in de plaats moet komen van het thans voor dit doel gehanteerde instrument;

    (17) Overwegende dat ter uitvoering van Besluit nr. 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002)(12), in de beschikking van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "energie, milieu en duurzame ontwikkeling" (1998-2000)(13) bijzondere aandacht wordt besteed aan efficiënte en duurzame-energietechnologieën; dat het Altener-programma een instrument is dat een aanvulling op dat programma vormt;

    (18) Overwegende dat het Altener-programma niets afdoet aan de nationale projecten of systemen ter bevordering van duurzame energiebronnen; dat het de bedoeling is een communautair aspect toe te voegen dat een toegevoegde waarde oplevert;

    (19) Overwegende dat duurzame energiebronnen een belangrijke energiebron voor de Europese Unie vertegenwoordigen, met een aanzienlijk commercieel potentieel; dat de ontwikkeling daarvan derhalve gepaard zou moeten gaan met een speciale strategie en gerichte maatregelen om die energiebronnen kansen te geven en concurrerend te maken en aldus een gunstig klimaat te scheppen voor investeringen;

    (20) Overwegende dat de ruimere toepassing van duurzame energiebronnen zowel op het milieu als op de continuïteit van de energievoorziening een positieve uitwerking zal hebben, dat het door de vrije en grootschalige ontwikkeling van duurzame energiebronnen mogelijk zal worden hun economisch en werkgelegenheidspotentieel ten volle te benutten; dat een hoog niveau van internationale samenwerking wenselijk is om de beste resultaten te verkrijgen;

    (21) Overwegende dat een versterkt Altener-programma een wezenlijk instrument voor de ontwikkeling van het potentieel van duurzame energiebronnen vormt; dat duurzame energiebronnen een redelijk aandeel in de Europese interne energiemarkt voor hun rekening moeten nemen;

    (22) Overwegende dat de Commissie ter waarborging van een behoorlijke uitvoering van de communautaire strategie en het communautaire actieplan tot 2010 voor hernieuwbare energiebronnen, aandacht dient te besteden aan passende mechanismen voor de follow-up en de evaluatie van de acties;

    (23) Overwegende dat de gerichte acties, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d), van deze beschikking, ten doel hebben investeringen in nieuwe geïnstalleerde capaciteit voor energieproductie uit duurzame bronnen te vergemakkelijken en te versnellen door het verlenen van financiële steun, met name aan het midden- en kleinbedrijf (MKB), teneinde de perifere en dienstverleningskosten van projecten op het gebied van duurzame energie te verlagen en zodoende de bestaande niet-technische hinderpalen uit de weg te ruimen; dat die acties onder meer de toegang tot gespecialiseerde bijstand, de analyse van marktvooruitzichten, de keuze van de locatie van projecten, het aanvragen van bouw- en exploitatievergunningen, de initiatieven van het MKB op het gebied van investeringen in duurzame energiebronnen, de opstelling van financieringsplannen, de voorbereiding van aanbestedingen, de opleiding van het exploitatiepersoneel en de ingebruikneming van installaties bevorderen;

    (24) Overwegende dat die gerichte acties betrekking hebben op projecten op het gebied van biomassa, waaronder energiegewassen, brandhout, afval van bosbouw en landbouw, niet recycleerbaar stadsafval, vloeibare biobrandstoffen en biogas, alsmede thermische en fotovoltaïsche zonne-energiesystemen, passieve en actieve zonne-energiesystemen in gebouwen, kleinschalige (< 10 MW) waterkrachtprojecten, golfenergie, windenergie en geothermische energie;

    (25) Overwegende dat de ontwikkeling van duurzame energiebronnen kan bijdragen tot de vorming van een concurrerend energiesysteem voor geheel Europa en tot het ontwikkelen van een Europese sector van duurzame energiebronnen, waarmee grote kansen ontstaan voor de export van technische kennis en voor investeringen in derde landen, met deelneming van de Gemeenschap;

    (26) Overwegende dat het politiek en economisch wenselijk is het programma open te stellen voor de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 zoals bevestigd in daaropvolgende Europese Raden, en zoals in mei 1994 uiteengezet in de mededeling van de Commissie daaromtrent; dat het programma ook open moet staan voor Cyprus;

    (27) Overwegende dat de Commissie, om te waarborgen dat de communautaire steun efficiënt wordt gebruikt en overlappingen worden voorkomen, erop zal toezien dat projecten vooraf grondig worden beoordeeld en de voortgang en het resultaat van de gesteunde projecten stelselmatig worden getoetst en geëvalueerd;

    (28) Overwegende dat in deze beschikking een financieel kader is vastgelegd dat het voornaamste referentiepunt in de zin van punt 1 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995(14) vormt voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure; dat er rekening mee moet worden gehouden dat tijdens de looptijd van het programma nieuwe financiële vooruitzichten worden bepaald;

    (29) Overwegende dat deze beschikking in de plaats komt van Beschikking 98/352/EG die moet worden ingetrokken,

    HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Voor de periode 1998-2002 wordt door de Gemeenschap binnen het bestek van het meerjarenkaderprogramma voor acties in de energiesector een specifiek programma uitgevoerd ter bevordering van duurzame energiebronnen en ter ondersteuning van de uitvoering van een strategie en actieplan van de Gemeenschap voor duurzame energiebronnen tot het jaar 2010 (Altener), hierna "programma" genoemd.

    Naast de prioritaire doelstellingen van artikel 1, lid 2, van Beschikking 1999/21/EG, Euratom, omvat dit programma de volgende doelstellingen:

    a) bijdragen tot het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden voor de uitvoering van een communautair actieplan voor duurzame energiebronnen, in het bijzonder de juridische, sociaal-economische en administratieve voorwaarden;

    b) aanmoedigen van particuliere en overheidsinvesteringen in de productie en het gebruik van energie uit duurzame bronnen.

    Deze twee specifieke doelstellingen dragen bij tot de verwezenlijking van de volgende algemene doelstellingen - die de doelstellingen van de lidstaten aanvullen - en prioriteiten van de Gemeenschap: beperking van de CO2-uitstoot, verhoging van het aandeel van duurzame energiebronnen om de indicatieve doelstelling van 12 % van het bruto interne energieverbruik in de Gemeenschap in 2010 te halen, vermindering van de afhankelijkheid van ingevoerde energie continuïteit van de energievoorziening, bevordering van de werkgelegenheid, economische ontwikkeling, economische en sociale samenhang en regionale en lokale ontwikkeling, waaronder de versterking van het economisch potentieel van afgelegen en perifere gebieden.

    2. Uit hoofde van het programma verleent de Gemeenschap financiële steun voor acties die aan de doelstellingen van lid 1, onder a) en b), voldoen.

    3. Het financiële kader voor de uitvoering van dit programma bedraagt 74 miljoen EUR. Van dit bedrag is 29,6 miljoen EUR bestemd voor de periode 1998-1999.

    Het financiële kader voor de periode 2000-2002 bedraagt 44,4 miljoen EUR en zal worden herzien indien het niet strookt met de financiële vooruitzichten voor die periode.

    De jaarlijkse kredieten worden binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten door de begrotingsautoriteit goedgekeurd.

    Artikel 2

    De volgende acties en maatregelen op het gebied van duurzame energiebronnen worden uit hoofde van het programma gefinancierd:

    a) studies en andere acties met het oog op de uitvoering en aanvulling van andere maatregelen van de Gemeenschap en de lidstaten ter ontwikkeling van het potentieel van duurzame energiebronnen. Het betreft in het bijzonder de uitwerking van sectorale en marktstrategieën, de ontwikkeling van normen en certificering, de vergemakkelijking van gegroepeerde aankopen, vergelijkende, op projecten gebaseerde analyses van de milieueffecten en de evolutie van kosten en baten op lange termijn van het gebruik van traditionele energievormen en energie uit duurzame bronnen, de analyse van de juridische, sociaal-economische en administratieve voorwaarden, met inbegrip van de analyse van de mogelijke toepassing van economische maatregelen, en/of fiscale stimuli die meer bevorderlijk zijn voor de marktpenetratie van duurzame energie, de opstelling van een passende wetgeving ter bevordering van een gunstig investeringsklimaat, en betere methoden ter evaluatie van de kosten en baten die niet tot uiting komen in de marktprijzen;

    b) proefprojecten van communautair belang die tot doel hebben structuren en instrumenten ter ontwikkeling van duurzame energiebronnen tot stand te brengen of uit te breiden op het gebied van:

    - lokale en regionale planning,

    - hulpmiddelen voor planning, ontwerp en beoordeling,

    - nieuwe financiële producten en marktinstrumenten;

    c) maatregelen met het oog op de ontwikkeling van de structuren voor informatie, onderwijs en opleiding; maatregelen ter aanmoediging van de uitwisseling van ervaring en kennis, met het oog op een betere coördinatie tussen internationale, communautaire, nationale, regionale en lokale activiteiten; instelling van een gecentraliseerd systeem voor het verzamelen, prioriteren en verspreiden van informatie betreffende duurzame energiebronnen;

    d) gerichte acties om de marktpenetratie van duurzame energiebronnen te bevorderen en de bijbehorende technische kennis gemakkelijker ingang te doen vinden, teneinde de overgang van demonstratie naar commerciële exploitatie te versoepelen, en om investeringen aan te moedigen door het verlenen van bijstand en advies bij de voorbereiding en indiening van projecten en de uitvoering ervan;

    e) controle- en evaluatieacties met het oog op:

    - de controle van de uitvoering van de strategie en het actieplan van de Gemeenschap tot ontwikkeling van duurzame energiebronnen;

    - de ondersteuning van bij de uitvoering van het actieplan genomen initiatieven, in het bijzonder ter bevordering van een betere coördinatie van en een sterkere synergie tussen de acties, met inbegrip van alle door de Gemeenschap gefinancierde activiteiten, en die welke door andere financieringsinstellingen, zoals de Europese Investeringsbank, gefinancierd worden;

    - de controle van de door de Gemeenschap geboekte vooruitgang en de beschouwingen over de in de lidstaten gemaakte vorderingen inzake de ontwikkeling van duurzame energiebronnen;

    - de beoordeling van het effect en de rentabiliteit van de acties en maatregelen uit hoofde van dit programma. Bij deze beoordeling worden tevens sociale en milieuaspecten in aanmerking genomen, met inbegrip van de gevolgen voor de werkgelegenheid.

    Artikel 3

    1. De Gemeenschap draagt alle kosten in verband met de in artikel 2, onder a), c) en e), bedoelde acties en maatregelen. Wanneer een andere instantie dan de Commissie maatregelen als bedoeld onder letter c) voorstelt, beloopt de financiële bijdrage van de Gemeenschap maximaal 50 % van de totale kosten van de maatregel; het resterende deel van de kosten kan met openbare of particuliere middelen dan wel met een combinatie van beide bestreden worden.

    2. De financiële bijdrage uit hoofde van dit programma aan de in artikel 2, onder b), bedoelde acties en maatregelen beloopt maximaal 50 % van de totale kosten; het resterende deel van de kosten kan met openbare of particuliere middelen dan wel uit een combinatie van beide vergoed worden.

    3. De financiële bijdrage uit hoofde van dit programma aan de in artikel 2, onder d), bedoelde acties en maatregelen wordt voor elke gerichte actie jaarlijks vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2.

    Artikel 4

    1. De Commissie is belast met de financiële aspecten van de uitvoering en de toepassing van het programma.

    De Commissie ziet er tevens op toe dat de acties uit hoofde van dit programma worden onderworpen aan een beoordeling vooraf, controle, en een eindevaluatie waarbij na de voltooiing van het project wordt beoordeeld welk effect het heeft gehad, in hoeverre het is uitgevoerd en of de oorspronkelijke doelstellingen zijn gehaald.

    De Commissie zorgt ervoor dat de geselecteerde begunstigden minstens om de zes maanden of, voor projecten met een looptijd van minder dan één jaar, na de helft van de looptijd, en in ieder geval na voltooiing van een project, verslag uitbrengen aan de Commissie.

    De Commissie houdt het comité van artikel 5 op de hoogte van de ontwikkeling van de projecten.

    2. De voorwaarden en richtsnoeren voor de ondersteuning van de in artikel 2 bedoelde acties en maatregelen worden jaarlijks vastgesteld, gelet op:

    a) de prioriteiten van de Gemeenschap en de lidstaten, vermeld in hun programma's ter bevordering van duurzame energiebronnen;

    b) de criteria voor kosteneffectiviteit en ontwikkelingspotentieel van duurzame energiebronnen en het effect ervan op de werkgelegenheid en het milieu, in het bijzonder wat de vermindering van de CO2-uitstoot betreft;

    c) wat de in artikel 2, onder d), bedoelde acties betreft, de relatieve kosten van de bijstand, de commerciële haalbaarheid op lange termijn, de verwachte nieuwe productiecapaciteit en de omvang van transregionale en/of transnationale voordelen;

    d) de beginselen van artikel 87 van het Verdrag en de toepasselijke communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming.

    Het comité van artikel 5 staat de Commissie bij de vaststelling van deze voorwaarden en richtsnoeren bij.

    Artikel 5

    Voor de uitvoering van het programma wordt de Commissie bijgestaan door het comité van artikel 4 van Beschikking 1999/21/EG, Euratom.

    Artikel 6

    De bestudering en de interne en externe evaluatie van de uitvoering van dit programma geschieden in overeenstemming met artikel 5 van Beschikking 1999/21/EG, Euratom.

    Artikel 7

    Het programma staat open voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden, met inbegrip van de financiële regelingen, die in de aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten of in de associatieovereenkomsten zelf voor deelname aan communautaire programma's zijn vastgesteld.

    Het programma staat tevens open voor deelname van Cyprus op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke van toepassing zijn voor de EVA/EER-landen, overeenkomstig de met Cyprus overeen te komen procedures.

    Artikel 8

    Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 9

    Beschikking 98/352/EG wordt ingetrokken.

    Artikel 10

    Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te ...

    Voor het Europees Parlement

    De Voorzitter

    ...

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    ...

    (1) PB C 214 van 10.7.1998, blz. 44.

    (2) PB C 315 van 13.10.1998, blz. 1.

    (3) Advies van het Europees Parlement van 11 maart 1999 (PB C 175 van 21.6.1999, blz. 262), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 juni 1999 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

    (4) PB L 167 van 9.7.1993, blz. 31.

    (5) PB C 211 van 22.7.1996, blz. 27.

    (6) PB L 167 van 2.6.1997, blz. 160.

    (7) PB C 210 van 6.7.1998, blz. 215.

    (8) PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.

    (9) PB L 235 van 18.9.1993, blz. 41.

    (10) PB L 159 van 3.6.1998, blz. 53.

    (11) PB L 7 van 13.1.1999, blz. 16.

    (12) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1.

    (13) PB L 64 van 12.3.1999, blz. 58.

    (14) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 4.

    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I. INLEIDING

    1. Op 4 december 1997 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap (1998-2002), het zogenaamde Altener-programma(1).

    2. Het Europees Parlement heeft op 11 maart 1999 advies uitgebracht(2). Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben ook hun advies uitgebracht(3).

    3. Op 25 mei 1999 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel bij de Raad ingediend(4).

    4. Op 28 juni 1999 heeft de Raad overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

    II. DOEL VAN HET VOORSTEL EN ACHTERGRONDINFORMATIE

    5. Dit voorstel is een onderdeel van het kaderprogramma voor de energiesector dat de Raad op 14 december 1998 heeft aangenomen(5). Doel van dat programma is een kader te scheppen voor een gerichter en geïntegreerder energiebeleid van de Gemeenschap. Het kaderprogramma bestaat uit een basisbeschikking met de algemene beginselen en zes specifieke programma's waarvan dit voorstel, het Altener-programma, er één is.

    Het voorstel is bedoeld om het reeds bestaande programma ter bevordering van duurzame energiebronnen te integreren in het kaderprogramma voor de energiesector.

    III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    A. Algemene opmerkingen

    6. Op 18 mei 1998 besloot de Raad het reeds bestaande Altener-programma, dat eind 1997 verstreken was, te verlengen en te actualiseren. Het nieuwe, geactualiseerde Altener-programma(6) werd daarom als basis gebruikt voor de onderhandelingen over het energiekaderprogramma.

    7. De Raad vond dat de basisbeschikking van het energiekaderprogramma algemene regels en beginselen moet bevatten die zodoende voor alle specifieke programma's gelden. De basisbeschikking bevat bepalingen over algemene doelstellingen, verslagen aan het Europees Parlement en de Raad en de comitologie voor uitvoeringsbepalingen; in de specifieke programma's wordt voor die thema's naar de basisbeschikking verwezen.

    8. De Raad heeft besloten in alle specifieke programma's van het energiekaderprogramma een financieel referentiebedrag op te nemen. In dat verband is de Raad overeengekomen voorrang te geven aan het onderhavige voorstel voor duurzame energiebronnen en aan het voorstel inzake energie-efficiëntie (zie artikel 1, lid 3).

    B. Amendementen van het Europees Parlement

    9. De Raad heeft de volgende amendementen geheel, gedeeltelijk of in beginsel overgenomen: nrs. 1, 2, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 23 en 24.

    De Raad heeft de volgende amendementen niet in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen: nrs. 3, 6, 10, 12, 13, 15, 16, 22, 26 en 30; de Commissie had de amendementen nr. 3, 12, 15, 26 en 30 al afgewezen. In enkele gevallen kan men de amendementen al vinden in bepalingen van andere beschikkingen van het energiekaderprogramma, zodat de Raad het niet nodig achtte ze in deze context te herhalen.

    (1) Niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

    (2) PB C 175 van 21.6.1999, blz. 262.

    (3) Economisch en Sociaal Comité: PB C 214 van 10.7.1998, blz. 44. Comité van de Regio's: PB C 315 van 13.10.1998, blz. 1.

    (4) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad; zie doc. 8853/99 ENER 68 ENV 191 CODEC 308.

    (5) PB L 7 van 13.1.1999, blz. 16.

    (6) PB L 159 van 3.6.1998, blz. 53.

    Top