Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0264

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Monetair Comité, vergezeld van een voorstel voor een besluit van de Raad over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité (COM(98)0110 C4-0222/98)

    PB C 292 van 21.9.1998, p. 36 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51998IP0264

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Monetair Comité, vergezeld van een voorstel voor een besluit van de Raad over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité (COM(98)0110 C4-0222/98)

    Publicatieblad Nr. C 292 van 21/09/1998 blz. 0036


    A4-0264/98

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Monetair Comité, vergezeld van een voorstel voor een besluit van de Raad over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité (COM(98)0110 - C4-0222/98)

    Het Europees Parlement,

    - gezien de mededeling van de Commissie, vergezeld van een voorstel voor een besluit van de Raad over de bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité (COM(98)0110 - C4-0222/98) ((PB C 125 van 23.4.1998, blz. 17.)),

    - gezien artikel 109 C, lid 3 van het EG-Verdrag,

    - gezien Verordening (EG) nr. 1466/97/EG van de Raad van 7 juli 1997, over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid ((PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.)),

    - gezien Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997, over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten ((PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.)),

    - gezien de resolutie van de Europese Raad betreffende het stabiliteits- en groeipact (Amsterdam, 17 juni 1997) ((PB C 236 van 2.8.1997, blz. 1.)),

    - gezien de resolutie van de Europese Raad over groei en werkgelegenheid (Amsterdam, 16 juni 1997) ((PB C 236 van 2.8.1997, blz. 3.)),

    - gezien zijn resolutie van 4 december 1997 over de coördinatie van het economisch beleid in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie ((PB C 388 van 21.12.1997, blz. 36.)),

    - gezien de resolutie van de Europese Raad van 13 december 1997 over de coördinatie van het economisch beleid tijdens de derde fase van de Economische en Monetaire Unie en over de artikelen 109 en 109B van het EG-Verdrag ((PB C 35 van 2.2.1998, blz. 1.)),

    - gezien de bepalingen die op 13 december 1997 door de Europese Raad zijn vastgesteld en die het de ministers van de landen die deel uitmaken van de Euro-zone mogelijk maken informeel te vergaderen om te overleggen over kwesties die verband houden met de specifieke verantwoordelijkheden die zij delen op het terrein van de Europese munt,

    - gezien zijn resolutie van 2 april 1998 over de democratische verantwoording in de derde fase van de EMU ((Deel II, punt 9 van de notulen van die datum.)),

    - gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0264/98),

    A. overwegende dat het Monetair Comité bij de voorbereidingen van de besluiten van de Ecofin-Raad en in het algemeen bij alle voorbereidende werkzaamheden van de Ecofin-Raad op het terrein van de economische en monetaire unie een beslissende rol heeft gespeeld,

    B. overwegende dat de taken die aan het Economisch en Financieel Comité worden toevertrouwd, al vormen die een voortzetting van de opdrachten die thans door het Monetair Comité worden uitgevoerd (algemene voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad, follow-up van de economische en financiële situatie van de lidstaten van de Gemeenschap, financiële betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, kapitaalbewegingen en vrijheid van het betalingsverkeer) en het recht om eigener beweging adviezen op te stellen voor de Raad en de Commissie, van grote betekenis zijn,

    C. overwegende dat het Economisch en Financieel Comité, dat bij de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie de opvolger wordt van het Monetair Comité, bij de Ecofin-Raad over aanzienlijk toegenomen bevoegdheden zal beschikken,

    D. voorts overwegende dat op de Europese Raad van Luxemburg wederom werd bevestigd dat de Ecofin-Raad een doorslaggevende rol zal spelen in de kern van het coördinatie- en besluitvormingsproces op economisch terrein en dat het Economisch en Financieel Comité een cruciale bijdrage zal leveren aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad, met name bij het voorbereiden van besluiten in het kader van het multilaterale toezicht, de hoofdlijnen van het economische beleid en de procedure inzake de buitensporige tekorten,

    E. overwegende dat het Europees Parlement en zijn bevoegde commissie dan ook bijzondere aandacht moeten besteden aan het functioneren en aan de werkzaamheden van het Economisch en Financieel Comité,

    F. overwegende dat de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité van invloed kan zijn op de besluiten die in de Ecofin-Raad worden genomen, vooral bij onvoldoende vertegenwoordiging van degenen die mede het nationale economische beleid vaststellen,

    G. voorts overwegende dat de centrale plaats die het Economisch en Financieel Comité in het proces van multilateraal toezicht en de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten en van de Gemeenschap inneemt, het Parlement ertoe moet bewegen om via zijn bevoegde commissie een permanente dialoog te onderhouden met dit orgaan, zonder afbreuk te doen aan zijn betrekkingen met de Ecofin-Raad, die op dit terrein zijn enige institutionele partner blijft,

    H. overwegende dat de regelmatige contacten die zijn subcommissie monetaire zaken met het Monetair Comité heeft onderhouden een gunstige basis vormen en dat de contacten met zijn opvolger moeten kunnen worden uitgebreid en verdiept,

    I. overwegende dat het accent op de rol en het belang van het Economisch en Financieel Comité nogmaals duidelijk de kwestie van de voorwaarden waaronder het Europees Parlement deelneemt aan het proces van de Economische en Monetaire Unie aan de orde stelt en dat het derhalve gewenst is dat Commissie en Raad opheldering verschaffen over de toepassing van de diverse instrumenten en procedures van multilateraal toezicht en coördinatie van het economisch beleid, het daarop betrekking hebbende tijdpad en de rol van de desbetreffende organen, naar de aard van de te behandelen kwesties,

    1. betreurt het dat wat de bepalingen inzake de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité betreft, het Parlement niet geraadpleegd wordt maar slechts geïnformeerd;

    2. wijst erop dat artikel 109 C, lid 2, van het EG-Verdrag, waarin het Economisch en Financieel Comité wordt ingesteld, dat aan het begin van de derde fase de opvolger wordt van het Monetair Comité, de Europese Centrale Bank de mogelijkheid biedt daarin door maximaal twee leden te worden vertegenwoordigd, terwijl geen enkel lid van het Europese Monetaire Instituut deel uitmaakte van het Monetair Comité;

    3. neemt er nota van dat de Europese Raad in zijn bovengenoemde resolutie van 13 december 1997, sprekend over de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité, zich aansluit bij het argument van de hoge ambtenaren van de nationale centrale banken ten aanzien van het belang van het handhaven van de continuïteit tussen het Monetair Comité en het Economisch en Financieel Comité wat betreft de participatie van de vertegenwoordigers van de lidstaten, gezien de doeltreffendheid waarmee het Comité bij de Raad heeft geopereerd tijdens de tweede fase van de EMU;

    4. merkt op dat de Europese Raad zich in bedoelde resolutie niet expliciet uitlaat over het aantal leden per instelling van het Comité;

    5. stemt ermee in dat de Commissie niet in detail is getreden omtrent het nationale bestuur dat in het Comité vertegenwoordigd moet zijn, en in dit licht heeft opgemerkt dat de keuze van het vertegenwoordigde bestuur van belang is voor de inhoud van de adviezen die het Economisch en Financieel Comité zal uitbrengen;

    6. erkent dat het standpunt van de Europese Raad en het Commissievoorstel de mogelijkheid bieden dat de nationale centrale banken van landen met een afwijkingsregeling, die niet vertegenwoordigd zijn door de twee leden die benoemd worden door de ECB, deel uitmaken van het Economisch en Financieel Comité;

    7. is echter van mening dat er voor de landen van de euro-zone een andere regeling moet komen;

    8. stelt verder vast dat de aanwezigheid van hooggeplaatste ambtenaren van de nationale centrale banken van de landen van de euro-zone in het Economisch en Financieel Comité, aan dit Comité een sterk nationaal karakter geven, in plaats van de ontwikkeling ervan naar een meer communautaire structuur te bevorderen;

    9. meent dat de samenstelling van het Comité het evenwicht tussen het monetaire en het economische aspect van de EMU zou moeten kunnen handhaven;

    10. meent dat wat de vertegenwoordigers van de nationale besturen betreft, de leden en de plaatsvervangende leden zodanig door de lidstaten moeten worden gekozen, dat zij over zowel economische als financiële expertise beschikken;

    11. stelt voor dat de lidstaten gebruik maken van vervangers om, indien de agenda van het Comité hiertoe aanleiding geeft, een beroep te kunnen doen op hoge ambtenaren die deskundig zijn op het terrein van de belastingen, de begroting en economische ramingen;

    12. heeft twijfels over de wijze waarop het Economisch en Financieel Comité in zijn huidige samenstelling zal functioneren, wanneer het specifieke werkzaamheden van de Raad moet voorbereiden, die verband houden met de euro-zone;

    13. verzoekt op de hoogte te worden gesteld van het statuut van het Economisch en Financieel Comité, zodra dit door de Raad is goedgekeurd;

    14. twijfelt aan het vermogen van het Comité in zijn huidige samenstelling een plek te zijn voor een dialoog over een coördinatie van het economisch beleid dat groei en werkgelegenheid bevordert;

    15. wenst in het kader van de coördinatie van het economisch beleid ieder kwartaal de voorzitter van het Economisch en Financieel Comité in zijn bevoegde parlementaire commissie te horen, zoals de verantwoordelijke commissaris en de directie van de centrale bank worden gehoord;

    16. stelt voor dat het Economisch en Financieel Comité de bevoegdheden overneemt van het Comité voor de Economische Politiek, dat op 18 februari 1974 werd ingesteld om de coördinatie van het economische beleid op korte en middellange termijn van de lidstaten te waarborgen, gezien de zeer beperkte rol die dit Comité de afgelopen jaren gespeeld heeft;

    17. verzoekt de Raad en de Commissie om voorstellen te doen voor het instellen van een dialoog en een nauwe samenwerking tussen het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de werkgelegenheid;

    18. is van mening dat de capaciteit van de Commissie en het Europees Parlement op het punt van expertise en het opstellen van prognoses en scenario's voor de economie in Europa, moet worden uitgebreid;

    19. is van mening dat de coördinatie van het economisch beleid bij voorkeur moet plaatsvinden rond de hoofdlijnen en betreurt het dat deze unieke gelegenheid niet is aangegrepen voor het debat over de nationale werkgelegenheidsprogramma's;

    20. dringt aan op wijziging van het voorstel voor een besluit van de Raad in die zin dat een herziening uiterlijk op 1 januari 2002 kan plaatsvinden, zodra alle lidstaten tot de economische en monetaire unie zullen zijn toegetreden;

    21. verzoekt in dit licht de Commissie, het Economisch en Financieel Comité en de ECB het Parlement uiterlijk op 1 juli 2001 verslag uit te brengen over het resultaat van de interinstitutionele betrekkingen in het kader van de EMU sinds het begin van de derde fase en voorstellen te doen voor verbetering van het systeem;

    22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Monetair Comité en de regeringen van de lidstaten.

    Top