EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0206

Resolutie over de ruimtelijke ordening en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief

PB C 226 van 20.7.1998, p. 42 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998IP0206

Resolutie over de ruimtelijke ordening en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief

Publicatieblad Nr. C 226 van 20/07/1998 blz. 0042


A4-0206/98

Resolutie over de ruimtelijke ordening en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief

Het Europees Parlement,

- gezien het eerste officiële ontwerp van een Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief,

- gezien zijn resoluties van 26 oktober 1990 over een gecoördineerd beleid van ruimtelijke ordening ((PB C 295 van 26.11.1990, blz. 652.)), van 16 september 1992 over Europa 2000 ((PB C 284 van 2.11.1992, blz. 75.)) en van 29 juni 1995 over het document Europa 2000+ "Samenwerking inzake de ruimtelijke ordening van het Europese grondgebied" ((PB C 183 van 17.7.1995, blz. 36.)),

- gezien de desbetreffende adviezen van het Comité van de regio's,

- gezien de conclusies van de informele bijeenkomsten van de ministers voor Regionaal Beleid en Ruimtelijke Ordening, in het bijzonder die van de bijeenkomst in Glasgow op 8 juni 1998,

- gezien het eerste driejaarlijkse verslag van de Commissie over het cohesiebeleid (COM(96)0542),

- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid (A4-0206/98),

A. overwegende dat het in artikel 130 B van het EG-Verdrag vervatte mandaat tot doel heeft het communautaire beleid en het nationale economische beleid in overeenstemming te brengen met de doelstelling van bevordering van de economische en sociale samenhang, ter bevordering van een harmonieuze ontwikkeling binnen de Gemeenschap,

B. overwegende dat talloze communautaire beleidslijnen, met name het landbouwbeleid, de Structuurfondsen en het Cohesiefonds, de transeuropese netwerken, het milieu- en natuurbeleid, het onderzoeksbeleid en het mededingingsbeleid, rechtstreeks van invloed zijn op de territoriale spreiding van woongebieden en economische activiteiten en derhalve van groot belang zijn voor een evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte,

C. overwegende dat de door de Commissie verrichte analyses, met name in de documenten Europa 2000 en Europa 2000+, hebben aangetoond dat talloze problemen uitstijgen boven de strikt nationale sfeer en derhalve niet op nationaal niveau kunnen worden opgelost, en duidelijk hebben laten zien welke gevolgen de verschillende communautaire beleidslijnen hebben voor het evenwicht op het Europese grondgebied; overwegende dat genoemde documenten een fundamentele bijdrage hebben geleverd aan de discussie omdat hierin een sectoriële benadering is gecombineerd met een geïntegreerde visie op het Europese grondgebied,

D. overwegende dat naar aanleiding van het driejaarlijkse verslag over het cohesiebeleid onlangs een analyse is verschenen over het effect van de diverse communautaire beleidslijnen op de territoriale verschillen binnen de Unie, waarbij is vastgesteld dat vaak sprake is van incoherentie en tegenstrijdige gevolgen,

E. overwegende dat het zich in eerdere standpunten heeft uitgesproken voor een ruimtelijke-ordeningsbeleid op Europees niveau dat de complementariteit en de coherentie van de verschillende communautaire beleidslijnen met de doelstelling van een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied van de Unie kan waarborgen, en aldus kan dienen ter versterking van de economische en sociale samenhang,

F. overwegende dat een geïntegreerde en coherente strategie inzake ruimtelijke ordening eveneens noodzakelijk is ter verbetering van de concurrentiepositie van de Unie,

G. overwegende dat het eerste officiële ontwerp van een Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP), het politieke verlengstuk vormt van de analytische werkzaamheden die daarvoor door de Commissie zijn verricht; van oordeel dat dit ontwerp de intrinsieke verdienste heeft het resultaat te zijn van een overeenstemming tussen alle lidstaten in het kader van het Comité voor ruimtelijke ontwikkeling,

H. overwegende dat de fundamentele doelstellingen van het EROP, namelijk economische en sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en een evenwicht tussen mededinging en samenwerking over het gehele Europese grondgebied, samenvallen met de in zijn eerdere resoluties aangegeven prioriteiten,

I. overwegende dat de Europese regio's grote verschillen vertonen en dat ook de opvattingen over ruimtelijke ordening van lidstaat tot lidstaat verschillen,

J. overwegende dat het EROP gebaseerd is op het subsidiariteitsbeginsel en derhalve op de eerbiediging van de huidige verdeling van de bevoegdheden op dit terrein tussen de communautaire overheden, de nationale overheden en de regionale en plaatselijke autoriteiten; overwegende dat het EROP een indicatief en niet-bindend karakter heeft en dat het zich nog verder moet ontwikkelen,

K. overwegende dat bij de opstelling van het ontwerp-EROP is gebleken dat het moeilijk is om geharmoniseerde en tussen de lidstaten vergelijkbare gegevens te verkrijgen; overwegende dat deze moeilijkheden de noodzaak aantonen van een permanente structuur die kan zorgen voor een analytische ondersteuning bij de definitieve opstelling van het EROP en het continue proces van actualisering hiervan,

L. verwijzend naar zijn eerdere pleidooien voor de oprichting van een Europees Observatorium voor ruimtelijke ordening; en voorts overwegende dat in de conclusies van de informele raden van ministers verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening waarmee in september 1994 in Leipzig een begin is gemaakt, de steun van de lidstaten wordt uitgesproken voor de oprichting van een dergelijk Observatorium,

M. overwegende dat de praktische toepassing van het EROP bemoeilijkt wordt door de institutionele zwakte als gevolg van het feit dat het Verdrag niet voorziet in specifieke communautaire bevoegdheden op dit terrein, door het informele karakter van de Raad van ministers van Ruimtelijke Ordening en door het niet-permanente karakter van het Comité van ruimtelijke ontwikkeling,

N. overwegende dat transnationale en interregionale aspecten zich bij uitstek lenen voor een op Europese leest geschoeide ruimtelijke ordening en gezien de resultaten van en de moeilijkheden bij de toepassing van het initiatief INTERREG A en C, en het voorstel om dit programma te consolideren in het kader van de nieuwe generatie communautaire initiatieven,

O. overwegende dat uit hoofde van artikel 10 van het EFRO maatregelen op het gebied van interregionale samenwerking en ruimtelijke ordening worden gefinancierd,

P. overwegende dat momenteel wordt gewerkt aan een hervorming van de structuurfondsen en van het cohesiefonds en dat een en ander niet zonder gevolgen blijft voor de toepassing van de beginselen opgenomen in het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief,

Q. overwegende dat aan de komende uitbreiding bepaalde uitdagingen zijn verbonden op het gebied van ruimtelijke ordening; verwijzend naar de werkzaamheden van de Europese Raad op het gebied van ruimtelijke ordening en op het gebied van grensoverschrijdende en interregionale samenwerking, in het bijzonder het Schema en Handvest van ruimtelijke ordening en de kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen plaatselijke of territoriale overheden,

1. verwelkomt het eerste officiële ontwerp van een Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP); hecht bijzonder grote politieke waarde aan dit document als resultaat van overeenstemming en samenwerking tussen de lidstaten en derhalve als fundamentele etappe op weg naar de definitieve vaststelling van het Perspectief;

2. schaart zich achter de essentiële doelstellingen van het ontwerp-EROP: verwezenlijking van economische en sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en een evenwichtige spreiding van het concurrentievermogen over het gehele Europese grondgebied; meent echter dat duidelijker richtsnoeren en een methodiek voor de coördinatie tussen de drie doelstellingen moeten worden vastgesteld;

3. betreurt het dat het Verdrag momenteel niet voorziet in specifieke communautaire bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening, aangezien immers talloze bepalingen in het Verdrag een coördinatie van het communautaire en nationale beleid op dit terrein impliceren en zelfs noodzakelijk maken met het oog op een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling binnen het grondgebied van de Unie;

4. is van oordeel dat het Perspectief een indicatief en niet-bindend kader moet vormen, dat de toepassing ervan dient te geschieden op basis van de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel en dat het periodiek moet worden bijgesteld en aangepast;

5. is van mening dat samenwerking en overleg de grondslagen moeten leggen voor de praktische toepassing van het EROP en acht het derhalve van essentieel belang om bij de opstelling, de herziening en de toepassing van het Perspectief het partnerschapsbeginsel in acht te nemen;

6. acht het absoluut noodzakelijk wegen te vinden voor actieve deelneming van de regionale en plaatselijke instanties aan de opeenvolgende ontwikkelingsfasen van het EROP, aangezien de voor vooruitgang op dit gebied noodzakelijke politieke wil alleen tot stand kan komen met de vastbesloten steun van de burgers,

7. meent dat de beleidsmogelijkheden van de intergouvernementele dynamiek zijn uitgeput en dat het absoluut noodzakelijk is om in de huidige fase over te gaan tot de invoering van een communautaire ruimtelijke ordening; dringt derhalve sterk aan op het formaliseren van de Raad van ministers van Ruimtelijke Ordening en het verlenen van een permanent karakter aan het Comité voor ruimtelijke ontwikkeling, en meent dat een representatieve delegatie van leden van de Commissie regionaal beleid van het Europees Parlement de vergaderingen van dit Comité zou moeten bijwonen;

8. stelt met tevredenheid vast dat de conclusies van het ministeriële seminar dat in december 1997 in Echternach is gehouden, het bewijs leveren van de overeenstemming die onder de lidstaten bestaat ten aanzien van de noodzaak om op regionaal, nationaal, grensoverschrijdend, transnationaal en communautair niveau het ontwerp-EROP in bestudering te nemen, aldus anticiperend op de daadwerkelijke toepassing ervan;

9. is van oordeel dat de Commissie, in de uitoefening van haar initiatiefbevoegdheden op wetgevend terrein en op het gebied van uitvoering, de rechtstreekse verantwoordelijkheid èn de mogelijkheid heeft om de complementariteit en de samenhang van de communautaire beleidsmaatregelen te verbeteren, met name door de instelling van interne coördinatiemechanismen tussen haar diensten en door te voorzien in een ruimtelijke effectbeoordeling bij alle vast te stellen beleidsmaatregelen;

10. is van mening dat de lopende hervorming van de structuurfondsen en van het cohesiefonds de opneming van de in het EROP vastgestelde beginselen en politieke opties in de programmering mogelijk moet maken; verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden bij de besluitvorming over de richtsnoeren die, overeenkomstig haar wetgevingsvoorstellen, ten grondslag moeten liggen aan de opstelling van de programma's;

11. meent dat het EROP het kader moet vormen voor meer coherentie van de communautaire beleidsmaatregelen met territoriale gevolgen, teneinde te verhinderen dat deze maatregelen de bevordering van sociale, economische en territoriale cohesie en een duurzaam ontwikkelingsmodel in alle communautaire regio's in de weg staan;

12. herhaalt zijn verzoekt om de oprichting van een Observatorium voor ruimtelijke ordening en steunt bij wijze van experimentele en overgangsoplossing de inwerkingstelling hiervan in de vorm van een studieprogramma dat wordt gefinancierd ten laste van artikel 10 van het EFRO;

13. is bereid zich te buigen over de instelling van een specifieke begrotingslijn voor de financiering van een op communautaire leest geschoeid Europees Observatorium voor Ruimtelijke Ordening (ORATE), bestaande uit een netwerk van onderzoeksinstellingen; meent dat ORATE als belangrijkste taak moet hebben het bieden van de analytische ondersteuning die noodzakelijk is voor het voortdurend actualiseren van het EROP, onder leiding van het Comité voor ruimtelijke ontwikkeling en in samenwerking met de Commissie;

14. is zich bewust van het voorlopige karakter van de in het ontwerp-EROP vastgelegde politieke opties; uit echter zijn ongerustheid over het in wezen stedelijke en continentale karakter van de uit dit document sprekende visie op een Europese ruimtelijke ontwikkeling en over het feit dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de talrijke ruimtelijke situaties in Europa (eilanden en eilandengroepen, kust- en zeegebieden, dunbevolkte gebieden, in milieuopzicht hoogwaardige gebieden, berggebieden enz.) en pleit voor een coherente en geïntegreerde beleidsstrategie met betrekking tot deze gebieden;

15. meent dat de fundamentele rol van het vervoersbeleid niet voldoende in het huidige ontwerp-EROP wordt ontwikkeld en is van oordeel dat een vervoersbeleid dat is gericht op de verbetering van de toegankelijkheid van de randgebieden en meer duurzaamheid, kan bijdragen tot de bestrijding van de toenemende congestie van het verkeer op het grondgebied van de Europese Unie;

16. herinnert eraan dat gelijke toegang tot de communicatieinfrastructuur en een harmonieuze ontwikkeling van de werkgelegenheid en de activiteiten van de verschillende grondgebieden van de EU de fundamentele prioriteiten van het EROP zijn; benadrukt dat een van de voornaamste doelstellingen die moeten worden nagestreefd de aanleg van transeuropese netwerken is ter verlichting van de gevolgen van de perifere ligging en/of het isolement van sommige regio's, teneinde uiteindelijk tot een waar algemeen beleid van regionaal evenwichtsherstel te komen;

17. vestigt de aandacht op de noodzaak van een beleid van ontwikkeling en revalorisatie van de Europese havens, met name in perifere en ultraperifere communautaire regio's;

18. onderstreept de noodzaak een algemeen maritiem beleid te stimuleren ter versterking van de intra- en extracommunautaire communicaties door bevordering van de scheepvaart als milieuvriendelijke vervoerswijze die bijdraagt tot de decongestie van het vervoer te land en die momenteel onvoldoende ontwikkeld is, vooral in de perifere en ultaperifere regio's;

19. is van oordeel dat toepassing van het Perspectief een bijdrage kan leveren aan de uitvoering van Natura 2000, waaronder de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn;

20. benadrukt de dringende noodzaak om in het ontwerp-EROP een hoofdstuk op te nemen over de territoriale perspectieven van de uitbreiding, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de uitbreiding voor de vijftien huidige lidstaten; neemt kennis van het document dat hierover door de Commissie op voornoemde informele Raad van Glasgow is gepresenteerd;

21. meent dat het EROP meer aandacht dient te besteden aan de ruimtelijke ordening in het kader van transnationale, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking; wijst nogmaals op de noodzaak een juridisch kader te ontwikkelen ter vergemakkelijking van de samenwerking, naar het voorbeeld van de kaderovereenkomst betreffende grensoverschrijdende samenwerking tussen plaatselijke of territoriale overheden van de Raad van Europa;

22. verwelkomt het voorstel van de Commissie om INTERREG te handhaven, met name voor wat de grensoverschrijdende samenwerking betreft; meent dat de kredieten hiervoor moeten worden geconsolideerd en dat het noodzakelijk is verder te gaan dan de bilaterale samenwerking zoals thans voornamelijk gebeurt, door gemeenschappelijke beheersorganen voor de programma's in het leven te roepen waarbij de regionale en plaatselijke autoriteiten nauwer worden betrokken;

23. spreekt zich uit voor versterking van de ten laste van artikel 10 van het EFRO gefinancierde proefprojecten op het gebied van ruimtelijke ordening en interregionale en stedelijke samenwerking, met dien verstande dat het gedecentraliseerde karakter ervan gehandhaafd moet blijven;

24. verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over alle aspecten van het communautaire ruimtelijke-ordeningsbeleid;

25. acht versterking van de samenwerking met de Raad van Europa noodzakelijk;

26. wenst actief te worden betrokken bij de organisatie van het Forum over de ruimtelijk ordening dat in 1999 te Brussel zal worden gehouden;

27. behoudt zich de mogelijkheid voor om zich te gelegener tijd uit te spreken over het definitieve EROP-document en verzoekt de Raad de definitieve versie hiervan vast te stellen;

28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

Top