Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0172

    Resolutie over de mededeling van de Commissie "Aanzet tot een actieve benadering van de steden in de Europese Unie"(COM(97)0197 C4-0235/97)

    PB C 226 van 20.7.1998, p. 36 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51998IP0172

    Resolutie over de mededeling van de Commissie "Aanzet tot een actieve benadering van de steden in de Europese Unie"(COM(97)0197 C4-0235/97)

    Publicatieblad Nr. C 226 van 20/07/1998 blz. 0036


    A4-0172/98

    Resolutie over de mededeling van de Commissie "Aanzet tot een actieve benadering van de steden in de Europese Unie"(COM(97)0197 - C4-0235/97)

    Het Europees Parlement,

    - gezien de mededeling van de Commissie (COM(97)0197 - C4-0235/97),

    - onder verwijzing naar de ontwerpresolutie van mevrouw Spaak over de grote steden (B4-0591/95),

    - onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 juni 1995 over het document van de Commissie "Europa 2000+ - Samenwerking met het oog op de ruimtelijke ordening in Europa" (COM(94)0354 - C4-0216/95) (( PB C 183 van 17.7.1995, blz. 39.)),

    - onder verwijzing naar zijn resoluties van 28 oktober 1993 over de toekomst van de communautaire initiatieven in het kader van de structuurfondsen (( PB C 315 van 22.11.1993, blz. 245.)), 17 december 1993 over de problemen en vooruitzichten van stedelijke agglomeraties (( PB C 20 van 24.1.1994, blz. 511.)), 3 mei 1994 over de communautaire initiatieven (( PB C 205 van 25.7.1994, blz. 111.)) en 28 maart 1996 over de toewijzing van de reserve voor communautaire initiatieven (( PB C 117 van 22.4.1996, blz. 70.)),

    - onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 december 1988 over het leefmilieu in stedelijke gebieden (( PB C 12 van 16.01.1989, blz. 370.)) en 12 september 1991 over het stadsmilieu (( PB C 267 van 14.10.1991, blz. 156.)) en de ontwerpresolutie over het stadsmilieu (B4-0532/95),

    - gezien het Groenboek van de Commissie over het stedelijk milieu (COM(90)0218) en de resolutie hierover van de Raad,

    - gezien het advies van het Comité van de regio's,

    - gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

    - onder verwijzing naar de hoorzitting van 5 februari 1998 "De stedelijke problematiek: uitgangspunt voor een Europese discussie",

    - gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming en de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken (A4-0172/98),

    A. overwegende dat zo'n 80% van de burgers van de Unie in steden woont en dit cijfer aangeeft hoe ons continent in verregaande mate verstedelijkt is; dat de steden enerzijds moeten zorgen voor de kwaliteit van het bestaan van hun burgers en anderzijds als motor van economische, sociale en culturele vooruitgang moeten fungeren,

    B. overwegende dat tussen twee derde en drie kwart van de totale waardevermeerdering in de EU tot stand komt in de stedelijke gebieden, terwijl de binnensteden kampen met de meest ernstige sociale en economische problemen in de Unie,

    C. overwegende dat de plaatselijke, regionale en sociale partners steeds meer aandringen op een Europese strategie voor de steden die moet zorgen voor harmonisering en coördinatie van de gevolgen van de diverse communautaire beleidsmaatregelen voor het stedelijk milieu,

    D. overwegende dat de steden, afgezien van de problemen in verband de verslechtering en het verval van hun traditionele sociale en stadsstructuur, thans ook geconfronteerd worden met nieuwe uitdagingen die voortvloeien uit de globalisering van economie, kennis, informatie en cultuur, maar dat deze situatie ook nieuwe herstel- en ontwikkelingskansen kan inhouden,

    E. overwegende dat de steden als gevolg van deze nieuwe globale context aan een steeds grotere concurrentiedruk blootstaan en dat een Europese ruimtelijke-ordeningsstrategie een cruciale rol kan spelen bij de bevordering van een evenwichtig, op samenwerking en complementariteit steunend stedenstelsel,

    F. overwegende dat in de resoluties van de Conferentie van de Verenigde Naties over Habitat II die in 1996 te Istanboel heeft plaatsgevonden, de deelnemende landen zich verplichten tot een beleid voor stedelijke gebieden dat berust op sociale rechtvaardigheid en ecologische duurzaamheid,

    G. overwegende dat het EU-beleid nu reeds rechtstreeks gevolgen heeft voor de steden, maar dat dit op ongecoördineerde en soms contraproductieve wijze gebeurt; dat in het EG-Verdrag reeds sprake is van een dergelijke coördinatie, aangezien krachtens artikel 130B bij elk beleid en optreden van de Gemeenschap van meet af aan rekening moet worden gehouden met de doelstelling van een "harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel", die tot stand moet worden gebracht door middel van de "versterking van de economische en sociale samenhang" en in het bijzonder door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's te verkleinen,

    H. overwegende dat het in zijn reeds genoemde resoluties van 17 december 1993 en 29 juni 1995 zowel voor een Europese stedelijke strategie als voor een communautair ruimtelijke-ordeningbeleid heeft gepleit, die beide moeten zorgen voor coördinatie van de gevolgen van de diverse communautaire beleidsmaatregelen voor de regio's en de steden,

    I. overwegende dat een van de politieke basisdoelstellingen van het eerste officiële project in het kader van het "Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief" bestaat in de verwezenlijking van een polycentrisch, gedecentraliseerd en evenwichtiger stedenstelsel en een nieuwe verhouding tussen platteland en stad,

    J. overwegende dat de structuurfondsen het belangrijkste financiële instrument vormen waarover de Unie beschikt om de gemeenschappelijke prioriteiten op het gebied van stadsontwikkeling ten uitvoer te leggen, en betreurend dat de Commissie in haar mededeling onvolledige gegevens verstrekt over structurele interventies in de steden,

    K. overwegende dat het communautair initiatief URBAN zowel qua concrete resultaten als op het punt van de "zichtbaarheid¨ van het communautaire optreden uiterst succesvol is gebleken en dat dit initiatief, dat bovendien als grote verdienste heeft dat het de rol van de lokale autoriteiten, het vrijwilligerswerk en de plaatselijke gemeenschappen in de plaatselijke ontwikkeling versterkt, een toonbeeld is van nuttig Europees optreden in stedelijke gebieden,

    L. overwegende dat de concentratie van armoede en maatschappelijke uitsluiting in de steden een bijzonder ernstig verschijnsel is; dat de Europese Unie een nieuwe taak op zich heeft genomen op het gebied van de werkloosheidsbestrijding, zoals met name blijkt uit het nieuwe hoofdstuk 'werkgelegenheid¨ in het Verdrag van Amsterdam,

    M. overwegende dat het naast elkaar bestaan van gebieden met hoogwaardige activiteiten en inwoners met een hoog inkomen enerzijds, en gebieden met lage lonen, grote werkloosheid, grote afhankelijkheid van de sociale voorzieningen, overbevolking en slechte huisvesting anderzijds, inmiddels in heel Europa aan de orde van de dag is,

    N. eraan herinnerend dat van de 49 districten met een URBAN-programma van de EU, er 15 een werkloosheidscijfer hebben van meer dan 30%,

    O. overwegende dat de steden een cruciale rol kunnen spelen bij het verminderen van de aantasting van het milieu door duurzaam en doelmatig om te gaan met de natuurlijke hulpbronnen en met energie, verwerkte materialen en het architectonisch erfgoed, en door de verbinding te leggen tussen plaatselijk partnerschap, technologische innovatie en organisatorische capaciteiten, mede om de eigen economische aantrekkingskracht te vergroten,

    P. overwegende dat de Europese campagnes voor duurzame steden en autovrije steden een positieve invloed hebben gehad op de samenwerking tussen steden volgens de resoluties van de VN-conferentie over milieu en ontwikkeling die in 1992 te Rio de Janeiro heeft plaatsgevonden, waarin de steden wordt aanbevolen strategieën goed te keuren voor een duurzame ontwikkeling op het plaatselijk niveau (locale Agenda's 21);

    Q. overwegende dat het subsidiariteitsbeginsel inhoudt dat de besluiten van de Unie genomen worden op het niveau dat het dichtst bij de burgers staat en dat het beginsel van lokale autonomie daarvan een rechtstreeks uitvloeisel is,

    R. verwijzend naar de functie van de nationale en Europese niet-gouvernementele organisaties op sociaal-cultureel en economisch gebied en bij de dienstverlening aan de burgers,

    S. verwijzend naar het Handvest van de lokale autonomie van de Raad van Europa en overwegende dat de meeste lidstaten van de Europese Unie dit handvest hebben geparafeerd en bekrachtigd,

    T. overwegende dat de participatie van de burgers in de plaatselijke democratische instellingen een cruciale factor van maatschappelijke integratie vormt, en eraan herinnerend dat een van de aspecten van het Europese burgerschap bestaat in de toekenning van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen aan burgers uit andere lidstaten,

    U. overwegende dat de aanstaande uitbreiding op het punt van de stedelijke problematiek voor nieuwe uitdagingen en moeilijkheden zal zorgen; dat bij de analyse en de strategie van de Unie ten aanzien van de steden nu reeds rekening moet worden gehouden met deze problematiek,

    V. overwegende dat een doelmatig Europees beleid ten behoeve van de steden uitsluitend vorm kan krijgen als de kleine en middelgrote steden erbij worden betrokken,

    1. acht het dringend noodzakelijk dat er een Europese stedelijke strategie wordt bepaald die stoelt op het subsidiariteitsbeginsel en op de erkenning van de centrale rol die de steden zelf moeten spelen bij deze strategie, die moet inhouden dat communautaire beleidsmaatregelen die het stedelijk milieu beïnvloeden worden gecoördineerd en dat de stedelijke dimensie van meet af aan in aanmerking wordt genomen bij elke communautaire beleidsmaatregel, opdat enerzijds de concurrentiekracht van de Unie wordt versterkt en anderzijds de economische en sociale samenhang wordt bevorderd; acht het noodzakelijk dat, naast economische en sociale aspecten, duurzaamheid wordt opgenomen als een integraal onderdeel van het stedelijk beleid;

    2. is van mening dat de Europese stedelijke strategie een onmisbaar element van een breder ruimtelijke-ordeningbeleid vormt; pleit nogmaals voor een communautair ruimtelijke-ordeningbeleid als instrument voor de coördinatie van de gevolgen van de diverse communautaire beleidsmaatregelen voor het Europese grondgebied; verzoekt de lidstaten om in het kader van de informele Raden "ruimtelijke ordening" duidelijk te laten blijken dat de politieke wil bestaat om de uitwerking en goedkeuring van het "Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief" te bespoedigen;

    3. neemt kennis van de prioriteit die in het "Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief" wordt toegekend aan de bevordering van een polycentrisch en gedecentraliseerd stedenstelsel en van een nieuw evenwicht tussen stedelijke centra en platteland; verzoekt dat het beleid van de Commissie en de lidstaten met gevolgen voor de ruimtelijke ordening bijdraagt tot versterking van de netwerken van de kleine en middelgrote steden, teneinde een tegenwicht te vormen voor de tendens tot concentratie van de bevolking en van de economische macht in de metropolen;

    4. benadrukt dat de Commissie reeds beschikt over de middelen en de competentie, zoals de deskundigengroep stedelijk milieu, om de coördinerende taak ten aanzien van de steden te vervullen; verzoekt haar om bij de uitoefening van haar recht van wetgevingsinitiatief en van haar uitvoeringsbevoegdheden, de stedelijke dimensie van de communautaire beleidsmaatregelen en acties te voorzien door middel van interne coördinatiemechanismen binnen haar diensten; meent dat de Gemeenschap doelmatig kan optreden ten behoeve van de steden als zij de problemen van de steden preventief bestrijdt, en met name een uitgebalanceerd regionaal beleid voert ter bestrijding van de ontvolking van het platteland en ter verzekering van de vitaliteit van het platteland;

    5. acht het absoluut noodzakelijk dat de kennis over de Europese steden wordt verruimd; acht het met name noodzakelijk dat er betrouwbare gegevens komen die vergelijkingen tussen de lidstaten mogelijk maken; stemt in met het voorstel van de Commissie om een "stads-audit" te houden en verzoekt nogmaals om de oprichting van een "Waarnemingspost" ruimtelijke ordening die zich ook bezig moet houden met de bestudering van de stedelijke problematiek, zoals met name de werkloosheidsproblematiek en de sociale uitsluiting; verzoekt de Commissie om met het oog op de hervorming van de structuurfondsen volledige informatie te verstrekken over de structuurmaatregelen waarin voor de huidige programmeringsperiode ten aanzien van de steden is voorzien;

    Milieuaspecten

    6. is van mening dat de steden onmisbare actoren en gesprekspartners zijn op het gebied van het milieubeleid, zowel op nationaal als op communautair en extra-communautair niveau; verzoekt de Commissie in dit verband de steden te steunen in hun inspanningen om strategieën voor duurzame ontwikkeling te bevorderen;

    7. meent dat de Commissie:

    - duurzaamheid moet opnemen als een integraal onderdeel van het stedelijk beleid en moet toevoegen aan de lijst van ondersteuningsnetwerken,

    - vergelijkbare duurzaamheidsindicatoren moet formuleren en ontwikkelen en een audit-systeem inzake duurzaamheid moet opzetten,

    - meer steun moet geven aan plaatselijke activiteiten in het kader van Agenda 21 en moet overwegen hiervoor een aparte begrotingslijn op te nemen,

    - voort dient te gaan met het bevorderen van uitwisseling van ervaringen,

    - voort dient te gaan met het verlenen van financiële steun ter bevordering van activiteiten van geschikte actieve netwerken ten aanzien van het stadsmilieu,

    - voort dient te gaan met het steunen van de Werkgroep van deskundigen inzake het stadsmilieu.

    - onverwijld een Witboek inzake het stadsmilieu moet voorleggen,

    - moet zorgen dat plaatselijk onderzoek naar het stadsmilieu wordt opgenomen in de onderwerpen van de "Stad van de toekomst" uit het vijfde kaderactieprogramma,

    - een regeling moet voorstellen voor lopende beoordelingen en herziening van huidig beleid en toekomstige programma's, met inbegrip van de kandidaatlanden,

    - ervoor moet zorgen dat bij de herziening van de verordening betreffende de structuurfondsen ook criteria worden opgenomen inzake inspanningen ter bestrijding van milieuvervuiling die een gevaar voor de volksgezondheid inhoudt,

    - onderzoek moet verrichten naar de gevolgen van communautaire initiatieven voor de steden;

    Sociale aspecten

    8. benadrukt de rol van de steden bij de bestrijding van werkloosheid en sociale uitsluiting en is van mening dat bij het toekomstige communautaire werkgelegenheidsbeleid moet worden uitgegaan van de erkenning van de steden als directe gesprekspartners en van het partnerschapsidee; is van mening dat bij de volgende programmeringsfase van de structuurfondsen de nadruk moet worden gelegd op plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en meer gebruik moet worden gemaakt van de Territoriale werkgelegenheidspacten;

    9. is van mening dat mondialisering en duurzame ontwikkeling een aantal met elkaar verweven sociale, milieutechnische en culturele aspecten hebben die sleutelfactoren voor de ontwikkeling van de steden in de Europese Unie zijn;

    10. herinnert eraan dat de Habitat II-Conferentie van 1996 haar conclusies baseerde op de uitgangspunten van rechtvaardigheid, uitbanning van de armoede, een gezinsvriendelijk beleid, engagement van de burger, partnerschap, solidariteit en internationale samenwerking en coördinatie;

    11. vindt dat de indicatoren voor duurzame stadsontwikkeling rechtstreeks gerelateerd zijn aan nieuwe vormen van vooruitgang die steunen op innovatie, waarbij alle burgers en actoren in de samenleving bewust moeten worden gemaakt van de beperkte voorradigheid van hulpbronnen zoals water en lucht en van de begrensdheid van de afvalverwerking, de gezondheidszorg, het patrimonium, de huisvesting en het openbaar vervoer, en waarbij wordt uitgegaan van de specifieke behoeften van de steden - afhankelijk van bijvoorbeeld het industrieel of toeristisch karakter ervan - waar de sociale voorzieningen en het milieu om uiteenlopende redenen zwaar op de proef worden gesteld;

    12. stelt vast dat sociale uitsluiting niet alleen te maken heeft met armoede, maar ook met isolement en gebrek aan communicatie, en is derhalve van mening dat de Europese steden kunnen fungeren als zeer waardevolle empirische centra voor sociale innovatie en werk moeten maken van innoverende samenlevingsstrategieën die steunen op het principe van gestructureerde betrokkenheid, waardoor alle sociale groepen en met name de minst begunstigde gemakkelijker tot een dialoog kunnen komen en een actieve rol kunnen spelen;

    13. stelt vast dat de stedelijke gebieden die met economische en sociale problemen te kampen hebben in aantal en omvang toenemen en dat hetzelfde geldt voor armoedekernen in bepaalde ontwikkelde gebieden; is van oordeel dat stadswijken er slechts op kunnen vooruitgaan met de actieve deelname van de plaatselijke autoriteiten, de sociale instanties en de niet-gouvernementele organisaties;

    14. verzoekt de lidstaten door hun beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening grondspeculatie te voorkomen, die een van de belangrijkste oorzaken van de ontvolking van de stadskernen is, en tevens de verwerving van een eerste woonstee door jongeren en de sociale integratie van ouderen, gehandicapten en migranten actief in de hand te werken;

    15. herinnert eraan dat het een uitgangspunt van stedelijke planning moet zijn dat alle bewoners, ook kinderen, ouderen en gehandicapten, gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en andere vormen van dienstverlening en dat er met de behoeften van deze groepen rekening wordt gehouden bij het ontwerpen van gebouwen, straten en dergelijke;

    16. is van mening dat werkgelegenheid voor jongeren een prioriteit vormt voor een creatieve opneming in het sociale leven; legt de nadruk op bestrijding van de werkloosheid onder de jongeren en op hun toegang tot arbeid; verzoekt alle betrokken partijen - particuliere instanties, ondernemers, vakverenigingen, plaatselijke overheden, opleidingscentra en universiteiten - om in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en via ontwikkeling van de tertiaire werkgelegenheidssector te ijveren voor de tewerkstelling van jongeren;

    17. wijst op de noodzaak van hervormingen en van versterking van de economische activiteit om een hoog niveau van sociale bescherming te handhaven, aangezien de voor de komende 25 jaar verwachte demografische ontwikkelingen binnen de Europese Unie inhouden dat het aantal personen die ouder zijn dan zestig met 37 miljoen zal toenemen en de beroepsbevolking met 30 miljoen zal dalen, waardoor de pensioenstelsels en de sociale zekerheid steeds meer onder druk zullen komen te staan; stelt vast dat vooral vrouwen de zorg voor kinderen, ouderen en gehandicapten op zich nemen en wenst derhalve dat werk wordt gemaakt van maatregelen zoals de oprichting van kinderdagverblijven en crèches en thuiszorg voor ouderen en gehandicapten om vrouwen in staat te stellen gezin en werk te combineren;

    18. wijst er andermaal op dat het stedelijk openbaar-vervoersnet, waardoor vlotte verbindingen tussen de steden en het platteland enerzijds en tussen de stadskernen en de voornaamste toegangspunten tot de steden zoals luchthavens, havens, spoorwegstations en busstations anderzijds tot stand worden gebracht, in de transeuropese netwerken moet worden geïntegreerd; wenst dat bij het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling niet alleen aandacht wordt besteed aan "De stad van de toekomst", maar evenzeer aan een innoverend model voor openbaar vervoer dat voor eenieder toegankelijk is, milieuvriendelijk is en het gebruik van particuliere transportmiddelen ontmoedigt;

    19. acht het dringend noodzakelijk tegemoet te komen aan de wensen van de vrouwelijke helft van de bevolking en ervoor te zorgen dat in het Europees model voor stadsontwikkeling rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van deze helft; verzoekt de Commissie derhalve om bij de planning en uitvoering van haar toekomstig stedelijk beleid plaats in te ruimen voor concrete maatregelen ten behoeve van vrouwen;

    Aspecten in verband met de openbare vrijheden

    20. is van mening dat de eerbiediging van de lokale autonomie zoals die in het Handvest voor lokale autonomie van de Raad van Europa wordt gedefinieerd, inhoudt dat de gemeenten financieel onafhankelijk moeten zijn en over de nodige middelen moeten beschikken om effectief gebruik te kunnen maken van deze autonomie; meent dat de medezeggenschap van de burgers via de democratische gemeentelijke instellingen niet alleen bijdraagt tot de maatschappelijke integratie, maar ook tot politieke en economische efficiëntie; pleit voor de onbeperkte toepassing van de Verdragsbepalingen inzake het stemrecht van communautaire ingezetenen;

    21. is van mening dat de stad een belangrijke functie heeft voor de integratie en dat daarom de bestrijding van het uiteenvallen van het sociale bestel en van racisme en vreemdelingenhaat de allergrootste prioriteit dient te krijgen; de stad dient zich derhalve voortdurend in te zetten voor een gevarieerd aanbod dat is toegesneden op de behoeften van de groepen die met sociale uitsluiting worden bedreigd;

    22. dringt er bij de verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten op aan maatschappelijk werkers en andere sociaal werkers op te leiden in de immigratieproblematiek, zodat zij immigranten beter van dienst kunnen zijn;

    23. dringt er bij de gemeentelijke autoriteiten op aan voor de autochtone bevolking bewustmakingscampagnes op te zetten met het oog op een goede opvang van de immigranten, en informatiecampagnes op te zetten ter vergroting van de tolerantie en ter bestrijding van xenofobe en racistische tendensen;

    24. wijst erop dat in de afgelopen decennia de objectieve veiligheid in de steden en het subjectieve gevoel van veiligheid van de burgers zijn afgenomen en benadrukt dat de uitbreiding van de misdaad een ernstige bedreiging vormt voor de eerbiediging van de rechten van de burgers in de Europese Unie;

    25. verzoekt de steden doeltreffende maatregelen te nemen ter preventie van criminaliteit, omdat voor de burger het voorkomen van misdrijven zeer belangrijk is en is van mening dat het bij de bestraffing van misdrijven noodzakelijk is aandacht te besteden aan de reclassering van gedetineerden, boetedoening voor de begane misdrijven en de beveiliging van burgers tegen recidive;

    26. wijst erop dat in talrijke Europese steden reeds met succes maatregelen worden toegepast ter preventie van criminaliteit; beveelt derhalve de besturen van de steden aan elkaar wederzijds op de hoogte te stellen van goede praktijken (met preventieve werking) door het opzetten van netwerken voor de uitwisseling van ervaringen op dit gebied;

    27. pleit voor een coherente, multidisciplinaire benadering ter preventie van de criminaliteit in de steden, het terrein bij uitstek om de strijd met drugsverslaving aan te binden; de maatregelen om het ontstaan van criminaliteit tegen te gaan, omvatten vooral:

    - structurele maatregelen,

    - op de maatschappij gerichte maatregelen,

    - op de situatie gerichte maatregelen,

    - op de daders gerichte maatregelen;

    28. vestigt de aandacht van de Commissie op de noodzaak om rekening te houden met deze conclusies bij de hervorming van de structuurfondsen, met name wat de toekomstige criteria voor de steunverlening uit hoofde van doelstelling 2 betreft;

    29. vestigt nogmaals de aandacht op het recht van kinderen op te groeien in een veilige omgeving;

    Aspecten in verband met regionale ontwikkeling en structurele interventies

    30. onderlijnt dat het subsidiariteitsbeginsel en het behoud van de lokale autonomie inhouden dat de plaatselijke autoriteiten op passende wijze moeten worden betrokken bij de toepassing van het partnerschapsbeginsel, dat bij de aanstaande hervorming van de structuurfonds-verordeningen moet worden versterkt en dat ook bij de overige communautaire beleidsvormen, met name die welke rechtsreeks van invloed zijn op het stedelijk milieu, een rol moet spelen;

    31. herinnert eraan dat het eerste belangrijke punt van de Europese agenda voor het stedelijk beleid de hervorming van de structuurfondsen zal zijn; neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een nieuw interventiekader voor doelstelling 2, waarbinnen de stedelijke gebieden met ernstige werkloosheids- en sociale-uitsluitingsproblemen een van de vier sectoren moeten zijn; is van mening dat dit voor de wederopbouw van de stedelijke gebieden in de EU geen geschikte impuls zal zijn;

    32. onderstreept dat de Commissie en de lidstaten met name rekening dienen te houden met de moeilijkheden die buitenlanders uit derde landen ondervinden, daar zij het slachtoffer zijn van sociale uitsluiting;

    33. is van mening dat voor de behandeling van de stedelijke kwestie in het kader van de structuurfondsen niet kan worden volstaan met de invoering van de nieuwe beleidsafdeling van doelstelling 2, en verzoekt dat het structuurbeleid onder doelstelling 1 voorziet in de behoeften van zowel de kleine en middelgrote steden als de stedelijke gebieden die eronder vallen;

    34. meent dat de aanstaande hervorming moet leiden tot een versterkt regionale-ontwikkelingsconcept waarin de rol van de steden in hun territoriale context centraal staat; acht het noodzakelijk dat een van de programmeringsprioriteiten (mainstreaming) van de structuurfondsen bestaat in geïntegreerde beleidsmaatregelen ten aanzien van de steden, en verzoekt de Commissie in de programma's van de structuurfondsen de goede praktijken en innovatieve structuren van het communautair initiatief URBAN te verwerken, zoals het opbouwen van plaatselijke capaciteiten en de ontwikkeling van het bedrijfsleven ter plaatse; acht het in dit verband noodzakelijk dat de ontwikkeling van de verkeersinfrastructuur niet uitsluitend beperkt blijft tot de steden, maar dat ook het toeleveringsverkeer uit de omgeving van de steden naar de centra toe wordt bevorderd, om de economische samenhang, o.a. het woon-werkverkeer vanuit de voorsteden, en de sociale samenhang tussen de stad en haar omgeving, te garanderen;

    35. pleit opnieuw voor handhaving van het communautair initiatief URBAN en voor voldoende financiële middelen om de activiteiten ervan te consolideren, alsmede een innovatieve benadering die voor het Europese niveau van belang is en berust op samenwerking en partnerschap tussen verschillende stedelijke gebieden en kleine en middelgrote steden; onderstreept dat het initiatief positief wordt beoordeeld, ondanks het aanvankelijk experimentele karakter ervan, en dat in het licht van de ervaringen de verlenging ervan onontbeerlijk is en dient vooraf te gaan aan de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd stedelijk beleid;

    36. betreurt het voorstel van de Commissie om het communautair initiatief Urban in de voorstellen tot herziening van de structuurfondsen niet meer op te nemen;

    37. herinnert Commissie en Raad aan het belang van het huidige communautair initiatief Urban, waarmee in de periode 1994-1999 850 miljoen ecu in rond 115 steden wordt geïnvesteerd;

    38. acht het noodzakelijk dat in het kader van het communautaire regionaal beleid gezorgd wordt voor samenwerkingsbetrekkingen tussen de steden, daar zowel het uitwisselen van ervaringen als het gezamenlijk oplossen van gemeenschappelijke problemen de complementariteit tussen steden kunnen bevorderen; is van mening dat het nieuwe INTERREG ook betrekking moet hebben op de samenwerking tussen steden;

    39. is van mening dat de samenwerking tussen steden in het kader van het regionale beleid tevens ruimte moet bieden voor:

    - de ontwikkeling van culturele netwerken om te bevorderen dat het culturele aanbod volgens de beginselen van de multiculturele maatschappij in hogere en meer homogene mate wordt benut ,

    - de ontwikkeling van netwerken voor sportactiviteiten om te bevorderen dat de fundamentele sportaccommodatie in hogere en meer homogene mate wordt benut,

    - de bevordering van plaatsen voor godsdienstbeleving van de diverse religies, om de openstelling voor en de eerbiediging van de verscheidenheid concreet te bevorderen;

    40. is verheugd over het initiatief van het Britse voorzitterschap om de problematiek van de steden op de agenda te plaatsen voor de informele Raad van Glasgow op 8 en 9 juni 1998, en zich daarbij te concentreren op de uitwisseling van goede praktijken; hoopt dat het Oostenrijkse voorzitterschap deze werkzaamheden op het stuk van goede praktijken van het stadsbeleid zal voortzetten;

    41. acht het noodzakelijk ook de samenwerkingsverbanden tussen steden in de Unie enerzijds en anderzijds steden in derde landen in Europa, rond de Middellandse Zee en elders, in het kader van de bestaande communautaire programma's te verstevigen, ter bevordering van de dialoog en van de aanpak van gemeenschappelijke problemen in de geest van de resoluties van de VN-Conferentie Habitat II;

    42. is van mening dat bij de aanstaande hervorming gezorgd moet worden voor instandhouding en uitbreiding van de proefprojecten en innoverende acties die momenteel uit hoofde van artikel 10 van de EFRO-verordening worden gefinancierd met behoud van de voornaamste kenmerken ervan, terwijl de beheersaspecten moeten worden bijgesteld en verbeterd door middel van een rechtstreekse en vruchtbare dialoog tussen de lokale overheden en de Commissie; dat de Commissie een strategische rol moet worden toebedeeld op het gebied van de innovatie;

    43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    Top