Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0061

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de praktische aspecten van de invoering van de euro (COM(97) 0491 C4-0524/97) en het werkdocument van de Commissie over de voorbereiding van de overheidsinstanties op de overschakeling naar de euro (SEC(97)2384 C4-0025/98)

    PB C 104 van 6.4.1998, p. 69 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51998IP0061

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de praktische aspecten van de invoering van de euro (COM(97) 0491 C4-0524/97) en het werkdocument van de Commissie over de voorbereiding van de overheidsinstanties op de overschakeling naar de euro (SEC(97)2384 C4-0025/98)

    Publicatieblad Nr. C 104 van 06/04/1998 blz. 0069


    A4-0061/98

    Resolutie over de mededeling van de Commissie over de praktische aspecten van de invoering van de euro (COM(97)0491 - C4-0524/97) en het werkdocument van de Commissie over de voorbereiding van de overheidsinstanties op de overschakeling naar de euro (SEC(97)2384 - C4-0025/98)

    Het Europees Parlement,

    - gezien de mededeling van de Commissie (COM(97)0491 - C4-0524/97),

    - gezien het werkdocument van de Commissie (SEC(97)2384 - C4-0025/98),

    - onder verwijzing naar zijn advies van 28 november 1996 over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro ((PB C 380 van 16.12.1996, blz. 47.)),

    - onder verwijzing naar zijn advies van 28 november 1996 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende invoering van de euro ((PB C 380 van 16.12.1996, blz. 50.));

    - gezien de resolutie van de Raad van 7 juli 1997 inzake het juridische kader voor de invoering van de euro ((PB C 236 van 2.8.1997, blz. 7.)),

    - gezien de conclusies van de Europese Raad in Madrid van december 1995 over het politieke akkoord inzake het tijdschema voor de invoering van de euro,

    - gezien de conclusies van de bijeenkomsten van de Ecofin-Raad d.d. 13 oktober en d.d. 17 november 1997,

    - gezien de besluiten van het Europees Monetair Instituut over de grafische vormgeving van de toekomstige euro-biljetten,

    - gelet op het voorstel voor een verordening van de Raad over de denominaties en technische specificaties van euro-muntstukken (COM(97)0247 - C4-0340/97 - 97/0154(SYN)) en de door een aantal lidstaten reeds genomen besluiten over de nationale zijde van de euro-munten,

    - gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0061/98),

    A. overwegende dat de voorbereiding van de burgers van de betrokken lidstaten op de invoering van de euro essentieel is voor het welslagen van de Economische en Monetaire Unie en vanuit een aantal gezichtspunten bijna even belangrijk als de monetaire stabiliteit,

    B. overwegende dat onverwijld een begin moet worden gemaakt met maatregelen inzake opleiding, onderwijs en voorlichting die verband houden met de invoering van de euro in de lidstaten die hiermee nog niet zijn begonnen en dat deze maatregelen moeten worden geïntensiveerd in de andere lidstaten; overwegende dat deze maatregelen door de overheidsinstanties van de lidstaten moeten worden genomen, alsmede door de sectoren handel en distributie enerzijds, in nauwe samenwerking met de nationale consumentenorganisaties;

    C. overwegende dat, aangezien de euro met ingang van 1 januari 1999 door de burgers kan worden gebruikt voor betalingen andere dan contante betalingen, de burgers in de gelegenheid zullen zijn zich met de prijzen en waarden in euro vertrouwd te maken voordat de bankbiljetten en muntstukken worden ingevoerd,

    D. overwegende dat na de totstandkoming van de Monetaire Unie de bankbiljetten van de deelnemende landen dezelfde zullen zijn als nu, maar dat hun daadwerkelijke waarde niet langer de mark, frank, gulden, lire, peseta of schilling zal zijn, maar het overeenkomende bedrag in euro,

    E. overwegende dat de datum voor het in omloop brengen van munten en bankbiljetten op 1 januari 2002 is vastgelegd, zoals is overeengekomen tijdens de top in Madrid en is bevestigd door de Ecofin-Raad van 17 november 1997, en dat de periode van drie jaar (van 1 januari 1999 tot 1 januari 2002) psychologisch nodig is om de invoering van de euro in bevredigende omstandigheden te laten verlopen,

    F. overwegende dat, indien de werkzaamheden met betrekking tot de technische specificaties van de toekomstige munten en bankbiljetten in euro tot een goed einde zijn gebracht, de productie ervan in mei 1998 van start kan gaan,

    G. overwegende dat de invoering van de euro in de eerste jaren een bron van fraude en misbruik kan zijn en dat speciaal moet worden gelet op het bestrijden van vervalsingen en pogingen tot oplichting,

    H. overwegende dat alle economische, politieke en sociale subjecten zich ten volle bewust moeten zijn van de aanzienlijke inspanningen die zij moeten leveren, opdat de overgang naar de euro in goede omstandigheden en zonder economische of psychologische ontregelingen geschiedt,

    1. is verheugd over de mededeling van de Commissie over de praktische aspecten van de invoering van de euro, gezien het dringende karakter van de vooral door de overheidsinstanties te nemen besluiten; verzoekt de Commissie niettemin om regelmatig informatie te verschaffen over de ontwikkeling van de situatie in de diverse lidstaten, met name de lidstaten die in staat zullen zijn per 1 januari 1999 de euro in te voeren;

    2. constateert dat, zelfs indien de nationale overheidsinstanties in de meeste betrokken lidstaten reeds officiële structuren in het leven hebben geroepen om de overgang naar de euro voor te bereiden, de werkzaamheden thans moeten worden geïntensiveerd. Dit geldt tevens voor de invoering van de euro in de Europese instellingen en het stimuleren hiertoe van de particuliere sector door de nationale instanties;

    3. is van oordeel dat de betrokken lidstaten reeds vanaf 1 januari 1999 speciale aandacht moeten schenken aan de voorwaarden voor de invoering van de euro en het gebruik ervan in het midden- en kleinbedrijf teneinde te voorkomen dat zij aan concurrentievermogen inboeten in verhouding tot de andere bedrijven;

    4. beveelt de lidstaten aan speciale aandacht te schenken aan de invoering van de euro bij "zwakkere" bevolkingsgroepen (bejaarden, personen met lage inkomens, gehandicapten);

    5. acht het onontbeerlijk dat alle betrokken lidstaten zo snel mogelijk hun omschakelingsplannen bekendmaken, met name hun formulieren voor boekhouding, jaarrekeningen en belastingaangiften in euro teneinde de burgers, bedrijven en overheidsdiensten de correcte en snelle informatie te verschaffen die zij nodig hebben met betrekking tot de invoering van de euro, en dat de lidstaten erop toezien dat deze plannen zo wijd mogelijk verbreid raken;

    6. is voorts van mening dat de betrokken lidstaten moeten zorgen voor een snelle goedkeuring van de wettelijke bepalingen inzake deze overschakelingsplannen, alsmede voor de technische toepassingsbepalingen bijvoorbeeld wat betreft de voorwaarden inzake redenominatie van de staatsschulden teneinde voortdurend naar harmonisatie te streven; verzoekt de Commissie in dit verband de nodige aanbevelingen te doen;

    7. is van mening dat de betrokken lidstaten zo snel mogelijk hun ontwerp voor de nationale zijde van de muntstukken bekend moeten maken;

    8. beveelt de toekomstige landen van de eurozone aan om samen met de Europese instellingen onverwijld vanaf het tweede halfjaar 1998 hun nationale voorlichtingscampagnes te starten, aangezien de burgers behoefte zullen hebben aan correcte en snelle informatie over alle praktische aspecten van de invoering van de euro;

    9. wijst de Commissie en de overheidsinstanties van de lidstaten op de specifieke rol die de Europese parlementsleden kunnen spelen in de voorlichtingscampagnes over de euro in het licht van hun representativiteit en Europese democratische legitimiteit en wijst op artikel 8 van het convenant voor de voorlichting over de euro dat de lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement zijn overeengekomen en dat bepaalt dat de partijen de rol van de parlementsleden in overeenstemming kunnen invullen;

    10. steunt de voorlichtingsactie over de praktische aspecten van de euro, die de Commissie in het kader van het PRINCE-programma heeft opgezet; is echter van oordeel dat hierbij ook gebruik moet worden gemaakt van de deskundigheid van het reclamewezen in Europa teneinde bij de burgers een gevoel van deelneming, vertrouwen en verbondenheid jegens de euro op te roepen en te verspreiden; dringt derhalve bij de Commissie erop aan zich te baseren op de adviezen van Europese reclamemakers door alle deelnemers via een rondetafel hierover te laten nadenken;

    11. is van oordeel dat de dubbele prijsaanduiding in de overgangsperiode facultatief moet zijn teneinde aan de markten een grotere flexibiliteit te verlenen om de beste oplossingen te vinden, opdat de eisen van de consument en de behoeften van de middenstand bij de aanpassing aan het gebruik van de euro samenvallen; niettemin zouden de beroepsorganisaties hun leden moeten aanmoedigen over te gaan tot de dubbele prijsaanduiding of tot soortgelijke maatregelen voor beperkte duur;

    12. is evenwel van oordeel dat, indien het facultatieve karakter van de dubbele prijsaanduiding zou leiden tot een te geringe verbreiding hiervan, de overheidsinstanties de noodzakelijke maatregelen moeten treffen om deze dubbele prijsaanduiding in de detailhandel verplicht te stellen; is bovendien van oordeel dat een dubbele prijsaanduiding voor de handelaren beslist concurrentievoordelen oplevert, doch dat juist het midden- en kleinbedrijf moet worden gesteund bij het toepassen van de dubbele prijsaanduiding;

    13. is van mening dat de periode van het naast elkaar bestaan van bankbiljetten en munten in nationale valuta en euro zo kort mogelijk moet worden gehouden teneinde complicaties voor de consument te voorkomen en de meerkosten voor de handel te beperken;

    14. is van mening dat de praktische aspecten van de omschakeling naar de euro die verband houden met de relatie tussen werknemer en werkgever het best onderling geregeld kunnen worden door de sociale partners in de lidstaten.

    15. acht het onontbeerlijk dat het beginsel van verplichte omrekeningen van de respectieve nationale valuta's in euro, zowel giraal als chartaal, wordt gewaarborgd en dat volledige duidelijkheid wordt verschaft over de tarieven;

    16. is van oordeel dat de commerciële kosten, die voortvloeien uit de omrekeningstransacties van de nationale munteenheden van de deelnemende landen (niet-decimale onderverdelingen van de euro), zullen dalen, aangezien de wisselrisico's wegvallen, en dat de banken en financiële instellingen de taak hebben om, gestimuleerd door hun concurrentiepositie, de commerciële formules te vinden waarmee de kosten voor de consument tot een minimum kunnen worden beperkt;

    17. onderstreept dat de inschakeling van de informaticasector bij de invoering van de euro zeer belangrijk is en wenst derhalve dat deze bedrijfstak de overgang naar de euro vergemakkelijkt en nauwlettend begeleidt door informaticaproducten te ontwikkelen, die met het gebruik van de euro verband houden, en door zoveel mogelijk vooruit te lopen op de noodzakelijk technische wijzigingen; beveelt voorts aan deze wijzigingen te laten samenvallen met de wijzigingen ten gevolge van de overgang naar een nieuwe eeuw;

    18. beveelt aan de registratie van het eurosymbool bij de bevoegde instanties te bespoedigen en verzoekt de producenten en distributeurs van informaticamateriaal met klem om zo snel mogelijk het eurosymbool op de nieuwe toetsenborden van computers en drukpersen aan te brengen teneinde het grote publiek met de euro bekend te maken;

    19. is van oordeel dat de lidstaten aan de burgers vertrouwen in de nieuwe munt moeten geven door in te staan voor de bestrijding van alle delicten die verband houden met de invoering van de euro;

    20. onderstreept de noodzaak om in alle lidstaten nu reeds voldoende cycli van educatieve en opleidingsprogramma's te plannen met het oog op de invoering van de euro, welke zijn aangepast aan de daadwerkelijke behoeften van de diverse sociale kringen en groeperingen en waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke kenmerken van functionele aard;

    21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

    Top