Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998BP0103

    Resolutie over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 1999 - Afdeling III - Commissie

    PB C 138 van 4.5.1998, p. 149 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51998BP0103

    Resolutie over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 1999 - Afdeling III - Commissie

    Publicatieblad Nr. C 138 van 04/05/1998 blz. 0149


    A4-0103/98

    Resolutie over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 1999 - Afdeling III - Commissie

    Het Europees Parlement,

    - gezien de huidige financiële vooruitzichten die werden goedgekeurd als onderdeel van het Interinstitutioneel Akkoord van 29 oktober 1993 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure en het besluit tot aanpassing ervan ((PB C 395 van 31.12.1994, blz. 1.)),

    - gezien het plafond van eigen middelen van de EU, zoals dat werd vastgesteld op de top van Edinburgh in december 1992 ((PB C 331 van 7.12.1993.)),

    - gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1996, vergezeld van de antwoorden van de instellingen ((PB C 348 van 18.11.1997.)),

    - gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming (A4-0103/98),

    A. overwegende dat de begroting voor 1999 niet moet worden beschouwd als een "begroting waarmee een periode wordt afgesloten" maar als een "overbruggingsbegroting" die het uitgangspunt of het begin markeert van de nieuwe vooruitzichten en een nieuw Interinstitutioneel Akkoord,

    B. overwegende dat in de financiële vooruitzichten voor 1999 sprake is van een aanmerkelijke stijging in alle begrotingsrubrieken ten opzichte van de begroting voor 1998,

    C. overwegende dat de begroting voor 1999 moet worden bezien in het licht van het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie en de eerste begroting zal zijn voor de toepassing van het Verdrag van Amsterdam, met name betreffende de tweede en derde pijler, en de begroting van de onderhandelingen inzake Agenda 2000 en van de consolidatie van de pre-toetredingsactiviteiten; dat de begroting van de Unie moet zorgen voor de financiering van alle bovengenoemde activiteiten, met inachtneming van de vereisten van eenheid van de begroting en van passende informatie van de begrotingsautoriteit, alsook van de financiële vooruitzichten,

    D. overwegende dat de lidstaten moeten zorgen voor een verbetering van het innen van opbrengsten die bijdragen aan de begroting van de Unie, om verspilling tegen te gaan en de begrotingsautoriteit in staat te stellen beter in de behoeften te voorzien,

    E. overwegende dat de begroting voor 1999 zal worden uitgedrukt in euro's,

    1. streeft naar een begroting voor 1999 waarin rekening wordt gehouden met de prioriteiten van het Parlement en meent dat de begroting 1999 de "begroting van de burger" zal zijn, wat betreft de vergroting van de economische en sociale cohesie maar ook de "begroting van de belastingbetaler" wat betreft de zorgvuldigheid van de tenuitvoerlegging;

    2. is van mening dat de begroting voor 1999 wederom een begroting voor werkgelegenheid zal zijn; is het eens met de aanpak van de Commissie om de financiering van de activiteiten die door het Parlement in 1998 op stapel zijn gezet en die in november 1997 door de Europese Raad zijn gesteund, voort te zetten;

    3. wijst erop dat de instrumenten van toezicht op de uitvoering moeten worden uitgebreid omwille van een optimaler gebruik van de EU-begroting; acht het noodzakelijk dat de Commissie bereid is een verzoek tot overschrijving in te dienen (overeenkomstig artikel 6 van het Financieel Reglement) wanneer een der takken van de begrotingsautoriteit hierom op grond van de begrotingsindeling verzoekt, teneinde het krediet van de beleidsbegrotingslijn over te brengen naar een niet-toegewezen reserve, indien niet wordt voldaan aan de tijdens de vaststelling van de begroting duidelijk omschreven uitvoeringsvoorwaarden;

    4. stelt de volgende prioriteiten voor de begroting 1999 vast:

    - het scheppen van arbeidsplaatsen door infrastructurele investeringen, onderzoek en ontwikkeling, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en versteviging van de cohesie en de sociale dimensie,

    - onderwijs en scholing, onderzoek en ontwikkeling naar het concept van het "Europa van de kennis",

    - milieu en klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie op de conferentie van Kyoto,

    - een strengere controle op de tenuitvoerlegging en feitelijke doeltreffendheid van alle programma's door een doelmatiger toewijzing van kredieten aan programma's en acties van de Gemeenschap ten einde het proces van economische convergentie dat door alle lidstaten in gang is gezet, te versterken en te ondersteunen,

    - een belangrijker rol van de EU in de wereld door middel van een coherent ontwikkelingsbeleid waarmee in internationaal verband vastgestelde doelen verwezenlijkt kunnen worden;

    5. wijst erop dat de begroting van de Unie altijd moet voldoen aan de inhoud van artikel 5, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de toereikendheid van de middelen: "De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen";

    6. beschouwt de financiële vooruitzichten als een politieke overeenkomst tussen beide takken van de begrotingsautoriteit waaraan de hand dient te worden gehouden;

    7. verlangt dat de benodigde financiering van specifieke programma's in het vijfde kaderprogramma van de Unie voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie in de begroting voor 1999 wordt opgenomen als onderdeel van een algemeen akkoord, en beklemtoont derhalve dat de twee takken van de wetgevende autoriteit in een vroeg stadium tot overeenstemming moeten komen om de tijdige en nauwkeurige budgettering van de programma's tijdens de begrotingsprocedure 1999 mogelijk te maken;

    8. stemt ermee in dat de stijging van de betalingskredieten in de begroting 1999 in grote lijnen overeen moet komen met de gemiddelde stijging van de begrotingen van de lidstaten ten opzichte van de begrotingen 1998;

    9. meent dat dit doel makkelijker kan worden bereikt als de twee takken van de begrotingsautoriteit tot een gemeenschappelijk standpunt komen over kernpunten als:

    - de eerbiediging van punt 21 van het Interinstitutioneel Akkoord, dat een neerslag is van de "Edinburgh"-doelstelling inzake structuurfondsen,

    - de formalisering voor de komende jaren van de 'Tillich-Mulder¨-procedure die voor 1998 is gehanteerd en waarbij de Commissie wordt toegestaan met betrekking tot de landbouwuitgaven in een laat stadium een nota van wijzigingen in te dienen op het voorontwerp van begroting, en dezelfde procedure te volgen ten aanzien van de internationale visserijovereenkomsten;

    - voortzetting van het tripartiete overleg met de verplichting resultaten te boeken op het stuk van de rechtsgrondslagen, in onderstaand kader:

    - de noodzaak adequaat te reageren op behoeften die het noodzakelijk maken dat er communautaire initiatieven op gang worden gebracht;

    - financiële programmering door middel van de financiële vooruitzichten die de communautaire programma's en acties onderverdelen in grote uitgavencategorieën;

    - een wetgevingsprogramma waarover interinstitutioneel overleg wordt gevoerd;

    - aanhoudende begrotingsdiscipline in de lidstaten, met het gevolg dat binnen de afzonderlijke begrotingsrubrieken redelijke marges moeten worden ingebouwd,

    - de toepassing van dezelfde strakke aanpak voor de diverse rubrieken van de financiële vooruitzichten, los van de uitgavenclassificatie,

    - onderzoek naar de doeltreffendheid van de in de begroting opgenomen uitgaven, teneinde de werkelijke behoeften en de capaciteit voor verantwoorde besteding te evalueren, bijvoorbeeld voor de programma's Phare, Tacis en Meda, en de eventuele opneming van het EOF in de algemene begroting van de Unie;

    - toezicht op de tenuitvoerlegging van de begroting, waarbij eerder de nadruk wordt gelegd op de kwaliteit dan op de kwantiteit van de uitgaven en de fraudebestrijding wordt voortgezet;

    10. dringt erop aan dat aan de vooravond van het nieuwe millennium en de nieuwe financiële vooruitzichten een grondige politieke en financiële evaluatie wordt gemaakt van de activiteiten en de programma's die ten einde lopen, om te kunnen vaststellen welke moeten worden voortgezet en zelfs uitgebreid wegens hun multiplicatoreffect en hun Europese meerwaarde als beleid van de Unie, en welke niet meer als zodanig kunnen worden beschouwd;

    11. is van mening dat de begroting voor 1999 een van de grondslagen zal vormen van de financiële vooruitzichten voor de periode na 1999; dat derhalve alle mogelijkheden dienen te worden onderzocht om de last van de belastingbetaler te verlichten, zonder dat echter de financiering van erkende behoeften in gevaar komt, zoals de instelling van een vooraf toegewezen reserve, waarbij betalingen alleen nodig zijn als een overschrijving heeft

    plaatsgehad; dringt aan op een herziening van de globale overschrijvingsprocedures teneinde het proces doorzichtiger en doeltreffende te maken; verwacht dat de Commissie vóór 30 juni 1998 met voorstellen ter verbetering komt;

    12. dringt erop aan dat omwille van de doorzichtigheid een duidelijk onderscheid wordt gemaakt qua presentatie en tenuitvoerlegging van de begroting voor 1999 tussen de uitgaven die betrekking hebben op de huidige Unie en die welke bestemd als pre-toetredings- of toetredingshulp zijn voor de toekomstige lidstaten;

    13. is ingenomen met de bereidheid van Raad en Commissie om de vruchtbare werkwijze van de procedure voor 1998 voort te zetten via de uitbreiding van de ad hoc procedure, waarmee op 8 april 1997 werd ingestemd; juicht voorts de openheid van de Raad toe om een dialoog te voeren met het Parlement vanaf de vroegste fase van de procedure; verwacht dat deze bereidheid tot overleg de Begrotingsautoriteit zal helpen bij het spoedig bereiken van een overeenkomst over gemeenschappelijke prioriteiten voor de begroting van 1999;

    14. merkt op dat de behoeften van rubriek 1 van de begroting in het verleden door de Commissie altijd zijn overschat; wijst erop dat de landbouwbegroting nu duidelijk beneden het richtsnoer ligt (3.182 mln. ecu) doordat de ramingen waarop het voorontwerp van begroting gebaseerd is te vroeg werden uitgevoerd; meent derhalve dat het VOB niet als plafond moet dienen; is van mening dat de begrotingsautoriteit alleen wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen moet afwijken van de ramingen van de Commissie in de nota van wijzigingen; meent dat onderhandelingen over de nieuwe financiële vooruitzichten de mogelijkheid bieden om het richtsnoer te herzien en een onderzoek in te stellen naar de reserve waarvoor geen middelen beschikbaar zijn; meent dat indien in rubriek 1 bezuinigingen moeten worden doorgevoerd, deze selectief moeten plaatsvinden na onderzoek van bijzondere behoeften en uitgavenverplichtingen; meent dat er voor onderafdeling B1 een reserve voor onvoorspelbare behoeften in het leven moet worden geroepen waarop in het geval van stijgende behoeften in 1999 een beroep kan worden gedaan: wijst erop dat de reserve een bijdrage zal leveren aan nauwkeurige ramingen en strakke budgettering terwijl de flexibiliteit zal toenemen; wijst er nogmaals op dat het proces van "duurzame landbouw" verder moet worden ontwikkeld;

    15. bevestigt dat het groot belang hecht aan de onverkorte eerbiediging van het in Edinburgh besloten budget voor de structuurfondsen, en herinnert eraan dat dat het karakter heeft van een bestedingsdoel; herinnert er voorts aan dat de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen rechtstreekse gevolgen heeft voor de lidstaten die voor de medefinanciering zorg dragen; meent derhalve dat de mogelijkheid van een verlenging van de programmeringsperiode dient te worden onderzocht;

    16. erkent dat de werkgelegenheidstop in Luxemburg in november 1997 een eerste stap was naar een feitelijk compromis voor een Europa van werkgelegenheid; wijst er met nadruk op dat het werkgelegenheidsinitiatief van het Parlement vruchten zal afwerpen via een rechts-grondslag die wordt aangenomen vóór de eerste lezing door de Raad om een doeltreffende besteding te waarborgen van de 150 miljoen ecu die hiervoor op de begroting van 1998 is uitgetrokken en van de 150 miljoen ecu die wordt voorgesteld voor de begroting voor 1999;

    17. merkt op dat de onderwijs-, scholings- en jeugdprogramma's van de Unie hebben aangetoond een duidelijke Europese meerwaarde te hebben en dat aanvragen voor deze programma's het beschikbare budget hebben overschreden; wijst erop dat het voorbereiden van jongeren op mobiliteit en het Europa van de kennis, waarbij onderwijs en scholing hand in hand gaan met onderzoek en ontwikkeling evenals de bevordering van uitwisselingen op onderwijsgebied, zowel binnen als buiten de EU, voor het Europees Parlement een prioriteit blijft; zal er zorg voor dragen dat voor vernieuwende activiteiten toereikende middelen beschikbaar zijn;

    18. verzoekt de Commissie eveneens spoedig bij het EP een programma in te dienen om "mainstreaming" op te nemen in het beleid van de EU:

    19. dringt er bij de satellietorganen op aan zich te houden aan in de begrotingsprocedure 1998 vastgelegde beginselen van informatie vooraf, openbaarheid en rekenschap; verzoekt de Commissie toe te zien op regelmatige controle van de begrotingen van de agentschappen zodat zij de begrotingsautoriteit op voorhand in kennis kan stellen van alle belangrijke veranderingen die tijdens de verschillende fasen van het begrotingsjaar in hun begrotingen plaatsvinden;

    20. is ingenomen met de vermelding van de duurzame ontwikkeling in het Verdrag van Amsterdam; neemt er nota van dat de Europese Raad van Luxemburg de Commissie heeft verzocht de Europese Raad van Cardiff een strategie voor te leggen waarin milieuzaken in alle Europese beleidsterreinen worden geïntegreerd, waardoor in 1999 meer spoed kan worden gezet achter acties voor hernieuwbare energie en energiebesparing in overeenstemming met de conclusies van de top in Kyoto inzake de vermindering van het broeikaseffect en met de inhoud van zijn eigen resolutie van 19 februari 1998 over het milieubeleid en de klimaatverandering na de Top van Kyoto ((Deel II, punt 6 van de notulen van die datum.)); verwacht dat van deze initiatieven een forse impuls zal uitgaan voor een milieuvriendelijker begroting;

    21. wenst dat de financiering van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie bij de algemene begroting in aanmerking wordt genomen en dat met name het informatiesysteem van Schengen (SIS) en het toekomstige Eurodac-systeem worden opgenomen in het operationele deel van de begroting;

    22. wijst er nogmaals op dat tijdens de Europese Raad van Luxemburg met nadruk is gesteld dat levensmiddelenveiligheid van grote betekenis is om het vertrouwen van de burger te herstellen na de BSE-crisis en verzoekt de Commissie dan ook de fundamentele werkzaamheden op gang te brengen om het nieuwe tijdperk van het Europees beleid inzake de volksgezondheid en consumentenbescherming, dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam aanzienlijk in omvang zal toenemen, voor te bereiden;

    23. verzoekt de Commissie:

    - concrete maatregelen te nemen naar aanleiding van de financiële gegevens over de Europese ontwikkelingsfondsen die ieder jaar samen met de ontwerpbegroting worden ingediend,

    - een methode op te zetten om het Parlement nauwer te betrekken bij de jaarlijkse vooruitzichten die zij opstelt ten aanzien van de EOF-uitgaven;

    24. wijst op de problemen bij de tenuitvoerlegging van de financiering van de steun aan de belangrijkste externe programma's; meent dat dit gedeeltelijk te wijten is aan de logge uitvoeringsprocedures, een ongeschikt wettelijk kader en gebrekkig beheer door de Commissie; wijst ook op het feit dat de Europese instellingen onrealistische financiële doelen stellen zonder rekening te houden met het absorptievermogen van de ontvangende landen; verlangt een doelmatiger GBVB, met blijvende nadruk op de bevordering van democratie en mensenrechten en een vollediger organisatie van het bestuurlijk apparaat van de Unie voor het buitenlands beleid, delegaties en instrumenten, met name op het gebied van mensenrechten, humanitaire hulp en wederopbouw;

    25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de andere instellingen en satellietorganen van de Unie.

    Top