This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51998AC1152
Opinion of the Economic and Social Committee on: - the 'Proposal for a Council Regulation (EC) on the common organization of the market in milk and milk products', and - the 'Proposal for a Council Regulation (EC) amending Regulation EEC No 3950/92 establishing an additional levy in the milk and milk products sector'
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten", en - het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten", en - het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten"
PB C 407 van 28.12.1998, p. 203
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten", en - het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten"
Publicatieblad Nr. C 407 van 28/12/1998 blz. 0203
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten", en - het "Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten" () (98/C 407/33) Op 3 juli 1998 heeft de Raad besloten om het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 43 en artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over de voornoemde voorstellen. De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 24 juli 1998. Rapporteur was de heer Kallio. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 357e Zitting van 9 en 10 september 1998 (vergadering van 9 september) met 101 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 13 onthoudingen, het volgende advies uitgebracht. 1. Inleiding 1.1. In juli 1997 heeft de Europese Commissie haar "Agenda 2000" gepubliceerd, waarin voorstellen worden gedaan m.b.t. het landbouwbeleid voor de jaren 2000-2006. De in dit document geformuleerde ideeën werden in maart 1998 nader gepreciseerd in de vorm van een aantal ontwerp-verordeningen, die op een aantal punten aanzienlijk afwijken van de in juli '97 gepresenteerde voorstellen. De voorgestelde maatregelen borduren voort op de hervorming van het GLB in 1992, waarbij diverse landbouwproducten in prijs werden verlaagd. De hervorming die men nu beoogt door te voeren, komt andermaal neer op een sterke verlaging van de institutionele prijzen en een gedeeltelijke verhoging van de rechtstreekse inkomenssteun. Naast gedetailleerde voorstellen per sector bevat Agenda 2000 ook voorstellen op het gebied van horizontale vraagstukken, uitbreiding van de EU, begroting en vernieuwing van de structuurfondsen. Ten aanzien van deze punten wordt in het onderhavige advies alleen een standpunt geformuleerd als hieraan belangrijke gevolgen voor de sector melk verbonden zijn. 1.2. De Commissie acht de hervorming onvermijdelijk i.v.m. een aantal problemen die aan het GLB kleven en die door de vorige hervorming in 1992 slechts voor een deel uit de wereld zijn geholpen. Eén daarvan is de ongelijke verdeling van steun, die zich concentreert op regio's en producenten die juist niet te kampen hebben met de meest ongunstige omstandigheden. Volgens de Commissie is ten gevolge hiervan in tal van regio's de landbouw achteruitgegaan, met alle negatieve gevolgen van dien. Tegelijkertijd heeft een te eenzijdig in bepaalde regio's geconcentreerde productie volgens de Commissie geleid tot het gebruik van te intensieve productiemethoden, waardoor het GLB in brede lagen van de bevolking zelfs in een kwaad daglicht is komen te staan. 1.3. Daarnaast zijn er vanuit de Commissie externe redenen aangevoerd voor de noodzaak tot hervorming. Eén daarvan is de uitbreiding van de EU, die op de markt gerichte maatregelen en vereenvoudiging van het systeem des te onontkoombaarder maakt. Ook de WTO-verplichtingen en de komende onderhandelingsronde maken dat hervorming dringend gewenst is. Ten slotte zijn de internationale marktsituatie en de prijsontwikkeling van invloed op Europa. 1.4. De belangrijkste voorstellen van de Commissie voor de sector melk en zuivelproducten, zijn de volgende: het quotumsysteem wordt verlengd tot 31-03-2006; het quotum wordt in totaal met 2 % verhoogd ten gunste van jonge producenten en producenten met bedrijven in bergregio's waar ongunstige omstandigheden heersen (één procent productieverhoging voor elke categorie); de interventieprijzen worden verlaagd met 15 % en de richtprijs voor melk gaat met 17 % omlaag (in vier jaarlijkse stappen en met ingang van 1 juli 2000); de steunprijzen worden vastgelegd voor de gehele door Agenda 2000 bestreken periode; de prijsverlaging is 5 % groter dan in juli 1997 voorgesteld; de prijsverlaging wordt gedeeltelijk gecompenseerd d.m.v. premies voor koeien en subsidies voor ingekuilde voedermaïs, die i.t.t. wat in juni 1997 werd voorgesteld, zullen worden gecontinueerd (voortzetting van de subsidies voor ingekuild voedermaïs wordt gepresenteerd als de centrale factor waardoor een sterkere prijsverlaging optreedt). 2. Algemene opmerkingen 2.1. Het onderhavige advies is een nadere uitwerking van het advies dat het ESC op 10 en 11 december jl. heeft uitgebracht; daarnaast is er aandacht voor de belangrijkste wijzigingen die de in maart 1998 ingediende "Voorstellen voor verordeningen" inhouden. Het Comité vindt de voorstellen van maart 1998 op sommige punten zelfs nog moeilijker te accepteren dan die van juli 1997. Daarom geeft het de Commissie in overweging om deze voorstellen verder te ontwikkelen en daarbij rekening te houden met de in dit advies aangevoerde argumenten. 2.2. Het Comité staat achter het voorstel van de Commissie om het quotasysteem te continueren, maar vindt dat de Commissie meer duidelijkheid zou dienen te verschaffen over wat men ná 31 maart 2006 voor heeft met dit systeem. Het quotumstelsel en het systeem van een premie per koe zijn van groot economisch belang voor de melkproducent. Daarnaast heeft uitbreiding van de EU richting Oost-Europa invloed op het toekomstige melkbeleid. De huidige voorstellen laten veel ruimte voor speculatie en bemoeilijken de lange-termijnplanning van de melkproducenten en de zuivelindustrie. 2.3. De Commissie zou rekening dienen te houden met de door enkele lid-staten aangekaarte problemen op het gebied van quota in regio's die te kampen hebben met onderproductie, waarbij zij zich er tegelijkertijd sterk voor zou moeten maken dat de stabiele marktpositie van de EU in de melksector onaangetast blijft. 2.4. Het Comité acht de voorgestelde prijsverlaging op de interne markt wel erg groot als men bedenkt dat er over het prijsniveau van levensmiddelen niet eens een fundamentele discussie gaande is. Het is van mening dat de voorstellen van de Commissie te zeer gericht zijn op ontwikkeling van het internationale concurrentievermogen en dat er geen ruimte overblijft voor een goed functioneren van het Europese landbouwmodel. Agenda 2000 besteedt onvoldoende aandacht aan een milieuvriendelijke, gedifferentieerde en op duurzame ontwikkeling stoelende landbouw, waarbij tevens garanties zijn ingebouwd voor een redelijk inkomensniveau van de landbouwers zelf. 2.5. Het Comité vindt dat de melkproducenten recht hebben op een volledige en op rechtvaardige wijze te verdelen compensatie voor de prijsverlaging. Deze prijsverlaging levert met name problemen op voor melkproducenten en zuivelindustrie in probleemregio's, bergregio's en regio's die niet kunnen profiteren van de subsidies voor ingekuilde maïs. Bovendien zal het aantal arbeidsplaatsen in de betrokken regio's dalen, al zijn juist daar de werkgelegenheidsproblemen het grootst en zijn er weinig alternatieven voorhanden. 2.6. Het Comité is er niet van overtuigd dat verlaging van de interventieprijzen ook werkelijk leidt tot verlaging van de consumentenprijzen en dus tot groei van de consumptie. De Commissie dient te beschikken over een vlot functionerend en efficiënt controlesysteem. 2.7. Het Comité is van mening dat de voorstellen van de Commissie geen oplossing betekenen voor de problemen die de Commissie als interne reden opvoert voor de hervorming. In de Toelichting wordt melding gemaakt van de ongelijke verdeling van de steun, waarbij regio's en producenten die niet met de meest ongunstige productieomstandigheden te kampen hebben, juist bevoordeeld worden. Als voorbeeld zij genoemd de subsidie voor ingekuilde voedermaïs, die vooral ten goede komt aan regio's met gunstige omstandigheden, terwijl regio's waar geen maïs kan worden verbouwd of die een ander veevoedersysteem hebben, verstoken blijven van een steunregeling die economisch even aantrekkelijk is. 2.8. Het Comité eist dat ook de regio's die, wegens de daar heersende klimaatsomstandigheden of het aldaar in gebruik zijnde melkproductiesysteem, niet kunnen profiteren van steunmaatregelen voor ingekuilde voedermaïs, in aanmerking komen voor een steunregeling t.a.v. hooi en gras die overeenkomt met die t.a.v. ingekuilde voedermaïs. Teneinde een duurzame ontwikkeling van de melk- en zuivelsector te waarborgen, dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan de onderlinge prijsverhoudingen tussen de verschillende soorten ruwvoer. Dit speciale probleem speelt met name in noordelijke en andere probleemregio's, waar weidegrond ten opzichte van bouwland qua concurrentiepositie extra in het nadeel is. Er dient voor gezorgd te worden dat de melkproductie, of daarbij nu maïs, gras of een ander, niet van graan vervaardigd soort ruwvoer wordt gebruikt, rendabel blijft. Een dergelijke oplossing ligt in de lijn van de besluiten, genomen op de Top van Luxemburg. 2.9. Het Comité is er niet van overtuigd dat de voorstellen zullen leiden tot vereenvoudiging van het marktsysteem, zoals de Commissie voor ogen staat. Voor bepaalde afzonderlijke punten zullen ingewikkelde administratieve regelingen moeten worden opgezet. 2.10. Het Comité wenst met name te onderstrepen dat melk de grootste afzonderlijke deelsector van het gehele agrarische productiegebied is. In alle regio's wordt melk geproduceerd, en vooral in de probleemgebieden van de meeste Europese landen is de melkproductie erg belangrijk. 3. Bijzondere opmerkingen 3.1. Het quotumsysteem 3.1.1. De lid-staten houden er heel verschillende ideeën op na wat betreft het quotumsysteem. Vooral landen waar de melkproductie een goede structuur heeft, de natuurlijke omstandigheden gunstig zijn en de export een belangrijke rol speelt, zijn er voorstander van dat het quotumsysteem wordt opgeheven. Tot deze groep behoren voor een deel ook de landen die niet in hun eigen nationale behoefte aan melk kunnen voorzien. Daarentegen willen de landen met een ten gevolge van de bijzondere structuur van hun melkproductie en de natuurlijke omstandigheden zwakke concurrentiepositie, dat het quotumsysteem gehandhaafd blijft. Voorstanders van het quotumsysteem vrezen dat liberalisering van het quotumsysteem vooral in regio's met gunstige omstandigheden zal leiden tot een hogere productie, hetgeen weer ten koste gaat van de probleemregio's. Een hogere productie zou lagere prijzen ten gevolge hebben, waardoor de positie van de producent in het algemeen en die van de producent in probleemregio's in het bijzonder slechter wordt. Voor deze categorieën zullen er specifieke moeilijkheden ontstaan. 3.1.2. Ook de voorgenomen uitbreiding van de EU is van invloed op het quotumsysteem. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat de nieuwe lid-staten in staat zullen zijn, hun melkproductie aanzienlijk op te voeren via toepassing van nieuwe technieken en productiemethodes. Bovendien dragen de prijsstellingen ertoe bij dat de productie in de nieuwe lid-staten zal stijgen. Als de quota zouden worden opgeheven en de prijzen omlaag zouden gaan, kan dit problemen opleveren voor de huidige lid-staten die deze ontwikkeling het hoofd willen bieden. Hierdoor kan het evenwicht op de markt worden verstoord. 3.1.3. De Commissie presenteert een Europees landbouwmodel, dat zich onderscheidt van de aanpak zoals gangbaar bij de grootste concurrenten van de EU. Eigen aan het voorgestelde model is een gematigde ontwikkeling van het productieniveau en indirect ook de stabiliteit van het prijsniveau. Al heeft het quotumsysteem zijn zwakke kanten, toch heeft het gezorgd voor stabilisatie op de markt. De uitgavenpost voor de melksector op de landbouwbegroting van de EU is beduidend kleiner geworden. 3.1.4. De Commissie stelt voor om quotum en premie per koe aan elkaar te koppelen via het model van de gemiddelde koe. Door deze koppeling kan de economische waarde die het quotum op dit moment vertegenwoordigt, nog groter worden. Landen met een lage gemiddelde melkgift vinden het model van de gemiddelde koe onrechtvaardig. Degenen die hun melkproductie tot ontwikkeling willen brengen en quota willen verwerven, weten niet goed waar ze aan toe zijn: kunnen ze beter gedurende de door Agenda 2000 bestreken periode een aanvraag indienen voor de quota en de daar later uit voortvloeiende koeienpremies, of daarna? Er zou een eind moeten worden gemaakt aan de hiermee gepaard gaande onzekerheid. 3.1.5. Het Comité kan alleen akkoord gaan met hogere quota als de situatie op de markt daartoe de kans biedt. Alleen in dat geval staat het Comité achter het voorstel van de Commissie om speciale regelingen in te voeren voor jonge producenten, zoals verhoging van het quotum; nochtans is het Comité van mening dat de voor bergstreken voorgestelde quotumverhoging niet even aantrekkelijk is als de steunmaatregelen die de rentabiliteit van probleemregio's moeten verbeteren, zoals steun voor ingekuilde voedermaïs. Voor de problemen op het gebied van quota, zoals door verschillende lid-staten aangekaart, zou de Commissie oplossingen dienen te zoeken in de sfeer van interne regelingen, waarbij de stabiliteit van de markt in de EU als geheel niet in gevaar zou worden gebracht. 3.1.6. Het Comité pleit er op grond van het hierboven gestelde voor dat het quotumsysteem wordt gecontinueerd tot het jaar 2006, omdat gebleken is dat dit systeem een belangrijke en doeltreffende rol speelt als sturende factor op de markt. 3.2. Prijsverlaging 3.2.1. De Commissie stelt voor, de interventieprijzen in vier etappes te verlagen met 15 % en de richtprijzen met 17 %, hetgeen drastischer is dan de in juli 1997 voorgestelde prijsverlaging van 10 %. Als rechtvaardiging voor deze nieuwe verlaging voert de Commissie aan dat aldus het concurrentievermogen van zuivelproducten wordt verbeterd, en ook dat de quota voor melk worden verhoogd en de premies voor ingekuilde voedermaïs gecontinueerd. Daarnaast is er door de uitbreiding van de EU des te meer behoefte aan een nieuwe marktordening, incl. prijsverlaging, waardoor het in de toekomst eventueel zelfs mogelijk zou kunnen worden dat bepaalde producten zonder restitutie worden uitgevoerd. 3.2.2. Het Comité heeft in zijn advies van december 1997 steun betuigd aan doelstellingen ter verbetering van het concurrentievermogen, op voorwaarde dat de inkomsten van de melkproducenten worden gestabiliseerd en de melkproductie overal in de EU kan worden voortgezet, vooral in probleem- en bergregio's. De nu voorgestelde prijsverlaging met de hiermee gepaard gaande compensatie beantwoordt niet aan de voorwaarden, zoals gesteld in dit vorige advies, zeker niet op het punt van stabilisatie van de inkomsten van melkproducenten in probleemregio's en bergstreken. Naar de mening van het Comité dient de rechtstreekse steun te worden opgevoerd. Indien de Raad zich zou richten naar het door de Commissie voorgestelde systeem (prijsverlaging - compensatiesteun per koe - quotaverhoging), is een volledige compensatie van de prijsverlaging absoluut noodzakelijk. 3.2.3. Volgens het Comité zal prijsverlaging niet leiden tot groei van de consumptie. In tal van landen ligt de consumptie van zuivelproducten hoog en is er nauwelijks ruimte voor verdere aanpassing van de prijs van met name de basisproducten. Volgens het Comité zal vooral de melkproducent de gevolgen ondervinden van de prijsverlaging en is het in de eerste plaats de zuivelhandel, met name in de interne markt, die er profijt van zal trekken. Het zou goed zijn als de Commissie op dit punt haar ideeën over de invloed van de prijsverlaging op de markt en de consumptie met meer argumenten zou onderbouwen. 3.2.4. Als de prijzen worden verlaagd, zal dit de toetreding van de nieuwe lid-staten tot de EU vergemakkelijken. De prijzen van landbouwproducten liggen in de kandidaatlanden over de gehele linie een stuk lager dan in de huidige lid-staten. De nu voorgestelde ingrijpende prijsverlaging van landbouwproducten, gepaard aan maatregelen die deze slechts ten dele compenseren, maakt het ook mogelijk om te besparen op de regelingen in het kader van de toetreding van de nieuwe lid-staten. Naar de mening van het Comité mag de uitbreiding niet ten koste gaan van de landbouw in de huidige lid-staten. Er dient naar gestreefd te worden om de uitbreiding haar beslag te laten krijgen binnen het voorgestelde strakke begrotingsontwerp. 3.2.5. Met de verlaging van de prijzen wordt beoogd het concurrentievermogen van EU-zuivelproducten op de wereldmarkt te verbeteren. Deze prijzen dekken niet eens de productiekosten van de allergoedkoopst producerende landen. Het Comité is van mening dat de argumenten voor een prijsverlaging die zo ingrijpend is als de Commissie voorstelt, niet zwaar genoeg wegen. Bovendien valt te betwijfelen of met een dergelijke prijsverlaging ook werkelijk de doelstellingen van de hervorming kunnen worden verwezenlijkt. Al is verbetering van het concurrentievermogen van EU-zuivelproducten op de internationale markten een belangrijke doelstelling, toch moet tegelijk in het oog worden gehouden dat ongeveer 90 % van de melkproductie in de EU bestemd is voor de eigen markt. De grote interne markt van de Unie geeft de doorslag als het gaat om de rentabiliteit van de melksector. 3.3. Compensatie 3.3.1. Ter compensatie van de verlaging van de prijzen komt de Commissie met voorstellen voor een per bedrijf uit te keren basis- en aanvullende premie voor melkkoeien alsmede een rundvleespremie voor melkkoeien. Naar de mening van het Comité dient deze compensatie voor alle bedrijven voor 100 % dekkend en permanent te zijn. 3.3.2. Als het niet mogelijk blijkt om op een simpeler wijze compensatie te bewerkstelligen via de melkprijs, dan is een op de gemiddelde melkgift afgestemde basispremie voor melkkoeien een technisch rechtvaardige manier om per bedrijf de melkprijsverlaging te compenseren. Het Comité betreurt dat deze voor alle producenten bestemde compensatie niet hoger uitvalt dan in het voorstel van juli 1997, hoewel de prijs van melk juist sterker zal dalen. 3.3.3. Naar de mening van het Comité biedt de Commissie de lid-staten terecht de mogelijkheid om een aanvullende melkkoeienpremie uit te betalen, hetzij per koe, hetzij per areaal. Op dit punt wijkt het nieuwe voorstel af van het vorige uit juli 1997. Iedere lid-staat zal tot op zekere hoogte zelf mogen beslissen hoe een deel van deze rechtstreekse inkomenssteun wordt besteed. Dat is niets meer en niets minder dan een verdekte vorm van hernationalisering van het landbouwbeleid, wat onherroepelijk zal resulteren in een verstoring van de concurrentieverhoudingen tussen de lid-staten onderling en tussen de regio's binnen lid-staten. Dit zou geheel en al indruisen tegen het beginsel van de gemeenschappelijke markt. 3.3.4. Het begrip "blijvend grasland" als voorwaarde voor areaalbetalingen is zo beperkt dat het niet voor alle lid-staten met hun zo verschillende condities kan gelden. Op dit punt stelt de Afdeling een verruiming met "tijdelijk grasland" voor. Dergelijke condities vindt men vooral in noordelijke landbouwregio's, waar het grasland periodiek, om de zoveel jaar, vernieuwd moet worden in verband met het korte groeiseizoen en schade als gevolg van vorst in de grond. 3.3.5. De Commissie stelt voor, de prijs van rundvlees te verlagen als tegenwicht voor de melkkoeienpremie en de aanvullende betalingen voor vlees via de lid-staten. De omgekeerd evenredige verhouding tussen melkkoeienpremie en gemiddelde melkgift van de koeien is volgens het Comité een kunstmatig instrument om te komen tot een rechtvaardige steunregeling waardoor de gevolgen van de verlaging van de vleesprijs worden opgevangen. De Commissie zou daarom een eenvoudiger systeem moeten bedenken met behulp waarvan de steun op een rechtvaardiger wijze wordt gekoppeld aan de per bedrijf verkochte hoeveelheid rundvlees. Het Comité staat achter het voorstel van de Commissie om de aanvullende premies op grond van het aantal koeien of de omvang van het areaal toe te kennen op een wijze die optimaal is afgestemd op de nationale behoeften, mits de in de vorige paragraaf voorgestelde wijzigingen m.b.t. de voorwaarde van "blijvend grasland" in acht worden genomen. Het Comité kan echter niet accepteren dat de steun lager uitvalt dan in het voorstel van 1997. 3.3.6. De Commissie heeft voorgesteld om zowel melk- als vleesproducenten een gedeeltelijke compensatie te geven in de vorm van continuering van de subsidies voor ingekuilde voedermaïs. Voor het ruwvoer in de regio's buiten de groeizone voor maïs zou een steunregeling moeten worden ontworpen, waardoor deze soorten veevoeder qua prijs beter kunnen concurreren met de gesubsidieerde maïs. Een oplossing hiervoor zou b.v. gezocht kunnen worden in de sfeer van verhoging van het via de lid-staten toe te kennen bedrag. Hier valt niet onderuit te komen als men een open concurrentie voor zuivelproducten wil, want de kosten van veevoeder bepalen voor het grootste deel de kosten van de melkproductie. De Commissie moet een oplossing vinden voor het probleem dat zich speciaal in een aantal probleemregio's voordoet, nl. de scheve prijsverhouding tussen verschillende soorten veevoeder, wat tot gevolg heeft dat de prijs van ruwvoer aanzienlijk hoger ligt dan de graanprijs in de EU. Deze probleemgebieden omvatten de noordelijke regio's, de berggebieden (hoog- of laaggebergte), alsmede andere soorten probleemregio's die in de meeste productielanden zijn te vinden en waar een op ingekuilde voedermaïs gebaseerde intensieve veehouderij niet mogelijk is. 3.3.7. Naar de mening van het Comité is het voor bergstreken voorgestelde aanvullende quotum, zonder toekenning van premies, geen rechtvaardige wijze om handhaving van de steun voor ingekuilde voedermaïs te compenseren. Het aanvullende quotum is bestemd voor perifere regio's die te kampen hebben met rentabiliteitsproblemen en in de eerste plaats op zoek zijn naar middelen om de melkproductie rendabeler te maken om te voorkomen dat de productie achteruitgaat. Dit "extra werk tegen een lager loon" voor bergstreken is naar de mening van het Comité lang niet zo'n goede compensatie voor de prijsverlaging als de steun voor ingekuilde voedermaïs in regio's waar mais goed gedijt. 3.4. Overige bijzondere opmerkingen 3.4.1. Het Comité vindt het voorstel van de Commissie om de lid-staten vrij te laten bepaalde premies uit te betalen, interessant. Het is een goede zaak dat rekening wordt gehouden met de verschillen tussen regio's en bepaalde specifieke omstandigheden. Dit mag er echter niet toe leiden dat via dit gedecentraliseerde model op nationaal niveau geleidelijk wordt gekort op de uit de steunregelingen voortvloeiende inkomsten voor melkproducenten, of dat dit systeem zich ontwikkelt tot een concurrentie vervalsende factor. 3.4.2. Het Comité is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde Europese landbouwmodel. Maar de nu voorgenomen hervorming bevat elementen die indruisen tegen de doelstellingen van dit model. Het Comité is niet overtuigd van de doelmatigheid van de nieuwe voorstellen: zullen op deze wijze de fundamentele doelstellingen wel worden verwezenlijkt? Hoe kan in Europa het idee van een internationaal concurrerende en slechts beperkt gesubsidieerde landbouw worden verzoend met het idee van milieuvriendelijke productiemethoden die recht doen aan de traditionele diversiteit? Bovendien zou de Commissie hierbij ook nog eens garanties willen inbouwen voor het inkomensniveau van de landbouwers. De Europese detailhandel eist ook van de voedingsindustrie en de producent steeds meer toegevoegde waarde - maar als dan over de kosten wordt gepraat, wordt gedreigd met inkoop van producten op de wereldmarkt tegen een lage prijs. Naar de mening van het Comité kan de Commissie onmogelijk alles in één keer bereiken. De EU dient als 's werelds grootste melkproducent doelbewust op te komen voor het Europese landbouwmodel, dat in de eerste plaats stoelt op familiebedrijven en waarin de landbouw op duurzame wijze is afgestemd op de regionale verscheidenheid, waardoor wordt gewaarborgd dat er veilige voedingsmiddelen worden geproduceerd en de landbouw en het platteland zowel levenskrachtig blijven als hun diversiteit behouden. 3.4.3. Het Comité is van mening dat de hervorming van de GMO/melk niet mag verhinderen dat de Europese Unie haar aandeel op zowel de communautaire als de internationale zuivelmarkt behoudt. Om de toekomstvooruitzichten van de Europese zuivelsector te verbeteren, moet een hervorming van de GMO in de sector melk de huidige ordening der markten voor zuivelproducten in economisch opzicht een stuk flexibeler maken, hetgeen inhoudt dat er - zonder restitutie - extra hoeveelheden zuivelproducten kunnen worden uitgevoerd, doordat de grondstof (in marginale hoeveelheden) tegen een lagere prijs kan worden aangeschaft. 4. Conclusies 4.1. Naar de mening van het Comité zijn er nog altijd een aantal punten bij de voorgestelde hervorming van de melk- en zuivelsector die voor verbetering vatbaar zijn, aangezien het huidige voorstel niet voldoende is om de toekomst van de melk- en zuivelsector veilig te stellen. Het voorstel is in zijn huidige vorm niet acceptabel, omdat het niet voldoet aan de besluiten, zoals genomen op de Top van Luxemburg, en aan de algemene doelstellingen, zoals door de Commissie zelf in Agenda 2000 geformuleerd. Het Comité eist dat het verlies aan inkomsten voor de melkproducenten voor de volle honderd procent wordt gecompenseerd. 4.2. Ten slotte is het Comité ervan overtuigd dat, indien een dergelijke hervorming wordt doorgevoerd, de producenten afhankelijk zouden worden van deze rechtstreekse inkomenssteun, waarvan de continuïteit allerminst gewaarborgd is, en wel om ten minste twee redenen: - de hoge kosten ervan, en - het feit dat het "model van de gemiddelde koe" in wezen toch weer neerkomt op toekenning van rechtstreekse steun op basis van de hoeveelheid geproduceerde melk. Brussel, 9 september 1998. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité T. JENKINS () PB C 170 van 4.6.1998, blz. 38-60.