EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AC0962

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's 'Mondialisering en de informatiemaatschappij/de behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie'"

PB C 284 van 14.9.1998, p. 6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998AC0962

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's 'Mondialisering en de informatiemaatschappij/de behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie'"

Publicatieblad Nr. C 284 van 14/09/1998 blz. 0006


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's 'Mondialisering en de informatiemaatschappij/de behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie'"

(98/C 284/03)

De Commissie heeft op 6 februari 1998 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 juni 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Burani.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 356e Zitting (vergadering van 1 juli 1998) het volgende advies uitgebracht dat zonder stemmen tegen, 143 stemmen vóór, bij twee onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. In de onderhavige Mededeling waarmee de Commissie een nieuwe stap zet in haar onderzoek naar de problematiek van de informatiemaatschappij (), wordt nader ingegaan op de kwestie van de door het wegvallen van alle beperkingen aan informatieverschaffing "mondiaal" geworden communicatie, waarvoor wereldwijd geharmoniseerde technische normen en juridische randvoorwaarden nodig zijn geworden.

1.2. De daaraan verbonden problemen, die al allesbehalve gemakkelijk zijn op te lossen als het alleen nog maar om Europa gaat, worden des te neteliger als de "mondiale" dimensie ervan gaat meespelen. De intrinsieke complexiteit van dit vraagstuk als gevolg van zijn technische karakter, de grote verscheidenheid aan werkgebieden die hieronder moeten worden gerekend en de uiteenlopende ervaringen en behoeften van de actoren op dit gebied, wordt nog eens versterkt door het feit dat een groot aantal internationale organisaties om de een of andere reden voor deze kwestie bevoegd is of in ieder geval denkt te zijn.

1.3. Deze Mededeling is bedoeld om ():

- aan te tonen dat er behoefte bestaat aan een internationaal stimulerend kader om de wereldwijde elektronicamarkt tot bloei te brengen;

- een eerste analyse te geven van de "hinderpalen" voor een dergelijk kader, die zowel van technische als van commerciële of juridische aard kunnen zijn;

- een voorstel te lanceren voor onmiddellijke actie om te komen tot de coördinatie van alle initiatieven die op de opheffing van die "hinderpalen" zijn gericht;

- een voorstel te doen voor een internationaal handvest ("charter") waarover de ondertekenende partijen tot overeenstemming kunnen komen.

2. Het beleid in de EU wordt aan nieuwe uitdagingen blootgesteld

2.1. De Commissie begint haar Mededeling met een overzicht van de huidige situatie: de EU draagt bij tot het uitwerken van internationale overeenkomsten van tal van organisaties (WTO-overeenkomst, ITA-overeenkomst over de tarieven voor informatietechnologieproducten, enz.) en in een groot aantal landen binnen en buiten de EU wordt momenteel volop aan regelgeving gewerkt. Het wordt beslist noodzakelijk die initiatieven te coördineren en voor grotere samenhang tussen de verschillende maatregelen te zorgen. De lid-staten zouden hun eigen beleid aan een kritisch onderzoek moeten onderwerpen om het aan de nieuwe behoeften te kunnen aanpassen, zonder dat daarvoor "nationale en regionale tradities en culturen moeten worden opgegeven".

2.2. De Commissie stelt verder dat als de EU "snel en vastberaden" optreedt, deze zal bijdragen tot de "vormgeving" van een "nieuwe omgeving". Op die manier kan de EU een signaal afgeven aan de internationale gemeenschap. Daarom dient de Commissie voorstellen in met betrekking tot de middelen die geschikt zijn om de gebieden te identificeren waarop de internationale samenwerking moet worden versterkt. Ook benadrukt zij dat er dringend inspanningen moeten worden gedaan om internationaal tot overeenstemming te komen over de in de toekomst te volgen procedures. Alleen dan kan er een echte wereldmarkt zonder grenzen ontstaan.

2.3. Het Comité herinnert eraan dat de Commissie al lang, in tal van - lang geleden gepubliceerde, maar ook recente - Mededelingen op de dringende noodzaak van internationale samenwerking en Europese coördinatie heeft gewezen. Door hier nu weer op terug te komen, wekt zij bij wie niet beter weet de indruk dat er op dat gebied weinig resultaten zijn bereikt. Of dat er, anders gezegd, sinds die opmerking voor het eerst is gemaakt, kostbare tijd verloren zou zijn gegaan. Ongeacht de gekozen formuleringen wordt die indruk, ook bij de lezer die wèl op de hoogte is, nog eens versterkt door de hierna volgende opmerkingen. Wel hebben diverse lid-staten inmiddels op eigen houtje niet-gecoördineerde initiatieven genomen.

2.4. De juridische haken en ogen die aan dit vraagstuk vastzitten, zijn maar al te goed bekend bij de EU-autoriteiten en alle belanghebbende partijen. Hetzelfde geldt voor de problemen met betrekking tot normalisering, cryptografie, elektronische handtekeningen, mededinging en fiscaliteit. Behalve wat de fiscaliteit betreft, zijn de kenmerken van die vraagstukken erg bekend, al was het maar omdat de belanghebbende partijen daarover voortdurend worden geraadpleegd. Om tijd te winnen, zou de Commissie daarom zo snel mogelijk haar standpunt over die diverse vraagstukken bekend moeten maken. Daarmee zou de aanzet kunnen worden gegeven voor concrete initiatieven die met spoed ten uitvoer moeten worden gelegd.

3. De behoefte aan interoperabele technische oplossingen

3.1. De Commissie stelt vast dat de samenwerking tussen autoriteiten, gebruikers en normaliseringsinstituten in het verleden op diverse gebieden (b.v. telecommunicatie en cellulaire telefoonnetwerken) bevredigende resultaten heeft opgeleverd. Tegenwoordig doet zich echter op het gebied van de technologieën een kentering voor: het officiële, geïnstitutionaliseerde kader begint geleidelijk plaats te maken voor een vorm van spontane zelfregulering. Een voorbeeld hiervan vormt Internet, waarvoor een specifieke groepsgemeenschap met eigen regels en organismen is ontstaan.

3.2. De Commissie laat zich over dat verschijnsel niet kritisch uit, maar beperkt zich ertoe vast te stellen dat de Internet-gemeenschap zich tracht te ontwikkelen op basis van "open normen (protocollen) die zowel interoperabiliteit als concurrentie mogelijk maken". Daaraan wordt wel toegevoegd dat bij maatregelen die bedoeld zijn om "de voortgezette groei van het Internet (...) tevergemakkelijken, (...) deze open (...) aanpak moet worden ingecalculeerd". "Het Comité plaatst daarbij de kanttekening dat zelfregulering niet mag leiden tot maatschappelijke discriminatie of uitsluiting van bepaalde categorieën gebruikers." Met het oog op jongeren moet worden voorkomen dat zelfregulering ertoe leidt dat ongepast of aanstootgevend materiaal kan worden opgevraagd.

3.3. Het Comité ziet in die uitspraak een aanknopingspunt voor de volgende overweging: Internet is van de grond gekomen met van meet af aan vaststaande normen en heeft zich verder ontwikkeld zonder dat daarvoor specifieke regels waren vastgelegd. De autoriteiten zijn er niet in geslaagd om daar op tijd voor te zorgen, omdat de besluitvormingsprocessen langzaam zijn. Gelukkig voor alle belanghebbende partijen is bij die zelfregulering van de algemene grondregels van de internationale samenleving uitgegaan: interoperabiliteit, non-discriminatie, naleving van de mededingingsregels.

3.4. De conclusie, c.q. lering die daaruit kan worden getrokken, is dat technologische vooruitgang niet kan worden ingekapseld in minutieuze regels die noodzakelijkerwijs op het verleden zijn gebaseerd, maar dat een gering aantal vaste punten t.a.v. algemene beginselen en een doeltreffende controle op afwijkend gedrag volstaan. Op zich behoeft het sluiten van internationale overeenkomsten van die strekking, wat inhoud en termijnen betreft, nauwelijks problemen op te leveren, behalve als geen weerstand wordt geboden aan de verleiding om een materie die voortdurend aan snelle veranderingen onderhevig is, aan een gedetailleerde regeling te binden.

4. De toegang tot de markt en concurrentie waarborgen

4.1. De Commissie noemt in punt 2.3 van haar Mededeling de hoge telecommunicatiekosten als een van de voornaamste hinderpalen voor de toegang tot de markt, maar stelt daarnaast in paragraaf 2.1 vast dat zich al grote prijsdalingen hebben voorgedaan ten gevolge van de dalende kosten en toegenomen concurrentie.

4.2. Het belang van de volgende vraag kan niet worden overschat: zijn de telecommunicatiekosten "te" hoog, waardoor de vooruitgang wordt afgeremd en de Europese concurrentiepositie t.o.v. de VS nadelig wordt beïnvloed, of "redelijk" hoog, d.w.z. op een peil dat ook de minder begunstigde bedrijven er niet van weerhoudt om naar toegang tot de markt te streven en dat geen invloed van betekenis heeft op het Europese concurrentievermogen?

4.3. De Commissie stelt in het tweede deel van dit hoofdstuk van haar Mededeling deze kwestie aan de orde door indirect over concurrentie te spreken: de prijs van een transatlantisch telefoontje zou tegenwoordig nog maar 1,5 % zijn van de prijs die daarvoor zestig jaar geleden moest worden betaald en de verwachting is dat daarvan in 2010 nog eens tweederde zal zijn afgehaald. Het gevolg zou zijn dat ook het MKB en consumenten toegang krijgen tot een markt die niet langer aan grote ondernemingen is voorbehouden.

4.4. Het Comité heeft al in eerdere adviezen tegen een al te gemakkelijk optimisme gewaarschuwd: enerzijds kan het MKB voordeel trekken van de informatiemaatschappij, maar kan het ook terrein verliezen aan handigere of beter uitgeruste concurrenten, maar anderzijds moeten de consumenten zich ook bewust zijn van de risico's van een geïntegreerde wereldmarkt waar hun bescherming nog niet op een uniforme wijze is verzekerd.

4.5. Toch kan er geen twijfel over bestaan dat de voordelen als gevolg van de daling van de prijzen van telecommunicatie, zonder meer tegen alle eventuele bezwaren en/of risico's opwegen. Hoe dan ook rekent het Comité het onder de huidige omstandigheden tot zijn plicht om de aandacht van de autoriteiten te vestigen op een onloochenbaar feit, nl. dat telecommunicatieprijzen van land tot land, en in hetzelfde land van beheerder tot beheerder, soms aanzienlijke verschillen kunnen vertonen. Die situatie, die het resultaat is van de voor de gebruikers gunstige concurrentie, moet op zich positief worden beoordeeld, maar het Comité merkt daarbij wel op dat de tarieven van de verschillende communicatiemiddelen (vaste of mobiele telefoon, communicatie via Internet, enz.) in zeer gedetailleerde en ingewikkelde tariferingssystemen zijn vastgelegd, waardoor vergelijking moeilijk is. Het wordt de consumenten en het MKB op die manier moeilijk gemaakt om met kennis van zaken een keuze te maken.

4.6. Het Comité is zich er terdege van bewust dat het niet de taak van de autoriteiten is om de prijzen te bepalen die immers het resultaat van de vrije marktwerking moeten zijn. Daarentegen is het wel hun plicht om erop toe te zien dat het beginsel van transparantie (waaronder ook de mogelijkheid om kosten en baten met elkaar te vergelijken, wordt begrepen) en de voorschriften op het gebied van de mededinging en machtsposities worden nageleefd.

5. De behoefte aan een samenhangend rechtskader en de verschillende basisonderdelen daarvan

5.1. De Commissie heeft reeds in tal van Mededelingen gewezen op de behoefte aan een rechtskader. Het meest recente voorbeeld daarvan is de Mededeling "Zorgen voor veiligheid en vertrouwen in elektronische communicatie" (), waarin wordt aangedrongen op een spoedige oplossing van de problemen t.a.v. de certificatie en wettelijke erkenning van handtekeningen.

5.2. Het rechtskader voor alle vormen van elektronische communicatie bestrijkt een zeer ruim gebied en heeft betrekking op tal van deelaspecten waarvan de Commissie een niet-uitputtende opsomming geeft: BTW-heffing, competentie- en jurisdictiegeschillen, arbeidsrecht, auteursrecht, bescherming van gegevens en merken, consumentenrechten, geldigheid van overeenkomsten, bescherming tegen fraude en criminaliteit, enz. Daarbij wordt geen melding gemaakt van het zeker niet minder belangrijke probleem van de inhoud van communicatie, vooral met het oog op de bescherming van minderjarigen (). In het algemeen meent het Comité dat het rechtskader niet in de plaats mag komen van zelfregulering, maar de grenzen moet aangeven waarbinnen de vrije wilsbeschikking van de betrokken partijen tot uiting kan komen.

5.3. Het Comité kan alleen maar instemmen met de noodzaak om die problemen aan te pakken en daarvoor zo snel mogelijk oplossingen aan te dragen. Het heeft echter ernstige twijfels over de uitspraak van de Commissie dat er een lijst moet worden opgesteld van de prioriteiten bij het opruimen van de belemmeringen die de informatiemaatschappij nog in de weg staan. De redenen voor die twijfels zijn tweeledig. In de eerste plaats zijn die belemmeringen al lang bekend bij wetgevers en gebruikers: er kunnen nog wel meningsverschillen bestaan over de mogelijke oplossingen, maar niet meer over de aard van de problemen zelf. In de tweede plaats is er dan nog de kwestie van de voorgestelde methode: prioriteiten stellen door een onderscheid te maken tussen problemen die dringend of minder dringend moeten worden opgelost (en waaraan dus waarschijnlijk meer of minder belang dient te worden gehecht), betekent dat een globaal probleem in een groot aantal kleine, afzonderlijke oplossingen uiteen valt.

5.4. Conceptueel en vanuit een praktisch oogpunt bezien, valt een benadering op grond van een prioriteitenstelling wel te verdedigen, omdat het hier immers gaat om problemen van verschillende aard die uiteenlopende werkgebieden betreffen. Maar dan wordt wel voorbijgegaan aan de fundamentele overweging dat er behoefte is aan een rechtskader (het woord zegt het al), dat dus niet kan zijn opgebouwd uit afzonderlijke bestanddelen die er op verschillende tijdstippen aan zijn toegevoegd. De hier behandelde materie is, gezien haar aard, multidisciplinair, maar de diverse vraagstukken hangen wel degelijk nauw met elkaar samen.

5.5. Daarom is er volgens het Comité politieke wil nodig om op betrekkelijk korte termijn een Europees rechtskader tot stand te brengen dat het resultaat is van coördinatie en waarvoor van algemene, uniforme beginselen wordt uitgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de initiatieven die sommige lid-staten al hebben genomen, zonder dat die initiatieven echter bepalend mogen zijn. Er kan in beginsel geen bezwaar tegen zijn dat afzonderlijke vraagstukken tegelijkertijd, maar apart in verschillende organisaties en door verschillende deskundigen worden behandeld, vermits er centrale coördinatie plaatsvindt. Het Comité is zich ervan bewust dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan: obstakels in dat opzicht worden gevormd door de verschillende belangen die op het spel staan, maar meer nog door de pluraliteit van de internationale organisaties en hun met de tijd verankerd geraakte onderhandelingsprocedures die aan herziening en stroomlijning toe zijn (zie hierna ook paragraaf 6.1).

5.6. Een Europese regelgeving is geboden, omdat 90 % van het handelsverkeer zich tussen de EU-lid-staten afspeelt. Daarbij mag overigens niet uit het oog worden verloren dat de informatiemaatschappij per definitie mondiaal is en dat bij de uitwerking van het Europese rechtskader dus het nodige realisme moet worden betracht: hoe gedetailleerder die kaderwetgeving is, hoe kleiner de kans dat die ook buiten de EU wordt erkend. Anders gezegd betekent dit dat bedoelde regelgeving beperkt moet blijven tot de vastlegging van universeel aanvaardbare grondbeginselen. Uiteraard belet niets de EU-wetgever om gedetailleerdere voorschriften vast te leggen die dan echter alleen zouden moeten gelden voor de betrekkingen tussen Europese leveranciers, gebruikers en beheerders.

6. Versterking van de internationale coördinatie

6.1. De Commissie wijst in haar Mededeling op de behoefte aan coördinatie, maar de beschrijving die zij daarbij geeft van de lopende en voorgenomen acties is niet geruststellend. Alleen al met betrekking tot één onderdeel van de informatiemaatschappij, nl. de elektronische handel, kunnen al niet minder dan twaalf seminars en conferenties worden genoemd die van 1995 tot begin 1998 op initiatief van evenzoveel - al dan niet gouvernementele - organisaties zijn gehouden. Als het waar is dat er "al veel werk (is) verricht binnen de WTO, met name de GATT-, GATS- en TRIPS-overeenkomsten", dan moet een universeel rechtskader toch zo langzamerhand dicht in het bereik liggen.

6.2. De realiteit lijkt echter anders: de vrijheid van levering van informatiediensten en van de toegang tot die diensten is nog niet gecodificeerd; de mededingingsregels die in een WTO-werkgroep worden besproken, zouden "uiteindelijk" versterkt uit de bus moeten komen, maar het is bekend hoeveel tijd erin gaat zitten en hoeveel bezwaren er moeten worden overwonnen voordat een WTO-overeenkomst in een wet is omgezet. De Commissie geeft het zelf toe: "Hoewel grote vooruitgang is geboekt, bestaan de intentieverklaringen en overeenkomsten die op bovengenoemde fora zijn bereikt slechts uit grote beginselen, die niet noodzakelijk verenigbaar zijn, en omvatten zij niet alle onderdelen van een algemeen kader", en "(zijn) er steeds meer problemen die dringend moeten worden opgelost." Het commentaar dat die uitspraken oproepen, is dat de toename van het aantal dringend op te lossen problemen op zich al laat zien dat de middelen die ter beschikking staan om die problemen op te lossen, klaarblijkelijk niet toereikend zijn.

6.3. In het licht van die uitspraken van de Commissie zelf stelt het Comité vast dat een dergelijk resultaat van jarenlange discussies in tientallen verschillende organisaties, met honderden (regerings-)deskundigen over een materie die onderhand bekend is en waarvan de problemen nu al jaren aan de orde worden gesteld, terecht ernstige twijfels doet rijzen aan de doelmatigheid van de bestaande procedures voor internationale raadpleging en besluitvorming. De marktdeelnemers, en vooral het MKB en de consumenten, ervaren die situatie als zorgwekkend en frustrerend.

6.4. Iedere afzonderlijke organisatie zal haar eigen bestaan rechtvaardigen door met de resultaten van haar activiteiten te zwaaien (bescherming of coördinatie van specifieke, c.q. uiteenlopende belangen of het bieden van een forum voor discussies tussen tegenover elkaar staande partijen), maar over het geheel genomen betekent die buitensporige pluraliteit van (of misschien zelfs: overmaat aan) organisaties dat de besluitvorming wordt bemoeilijkt en ingewikkelder wordt gemaakt. Meer in het algemeen kan de vraag worden opgeworpen hoeveel ieder besluit de gemeenschap op die manier kost.

6.5. Het Comité is zich ten volle bewust van de zinloosheid van een voorstel om het mes te zetten in het aantal internationale organisaties, omdat die inmiddels een eigen leven zijn gaan leiden en niet meer kunnen worden ontmanteld. Het beperkt zich er dan ook toe, de aandacht van de nationale, Europese en internationale autoriteiten te vestigen op de noodzaak van de herziening van de procedures die efficiënter moeten worden, minder tijd moeten gaan kosten en de belastingbetaler minder geld moeten gaan kosten. Uiteraard betekent die opmerking ook dat autoriteiten hun eigen interne procedures moeten herzien.

6.6. De opmerkingen van het Comité in de twee voorafgaande paragrafen zijn van algemene aard en gaan dus niet alleen op voor het onderwerp van dit advies. T.a.v. dat laatste dient te worden opgemerkt dat de Commissie van plan is om in 1998 een rondetafelconferentie te organiseren, waarbij deskundigen de gelegenheid krijgen om de standpunten van alle betrokken partijen uiteen te zetten, en om - eventueel - de aanzet te geven voor een internationale ministeriële conferentie met het oog op de prioriteitenstelling waarvan sprake is in paragraaf 5.3. Het Comité hoopt dat daarbij rekening zal worden gehouden met zijn suggesties t.a.v. de te volgen methode (paragrafen 5.4 en 5.5) en dat de algemene overwegingen van dit advies het vervolg van de werkzaamheden zullen beïnvloeden.

7. Uitwerking van een coördinatiemethode: een international charter

7.1. De opmerkingen van het Comité in paragraaf 6.5 kunnen als een provocatie worden opgevat, maar uit de Mededeling van de Commissie blijkt impliciet dat deze de mening van het Comité in dit opzicht deelt: "Bovendien zullen er steeds meer spelers en instanties bij de markt betrokken zijn. Daarom moeten alle marktdeelnemers nagaan hoe zij in de toekomst kunnen samenwerken." () Daarop stelt de Commissie voor dat de betrokken partijen overeenstemming bereiken over de beste methode om toekomstige problemen "gemeenschappelijk te omschrijven en aan te pakken" en over de uitwerking van coördinatieprocedures "waarbinnen zowel aan het particuliere als het openbare belang wordt gedacht". Dat akkoord - of: charter (handvest) - zou geen bindend karakter hebben, maar recht doen aan de lopende werkzaamheden en bijdragen tot de transparantie van de regelgeving.

7.2. Ook over dit onderdeel van de Mededeling heeft het Comité zijn twijfels: op zich is dit voorstel van de Commissie vast wel zinvol, maar de complexiteit van de procedures die moeten worden gevolgd om een dergelijk handvest te kunnen ondertekenen, doet opnieuw het al in paragraaf 6.4 van dit advies besproken probleem rijzen (buitensporige pluraliteit, bevoegdheidsconflicten en lange termijnen), temeer daar het resultaat van die inspanningen volgens de Commissie een "(overigens niet bindend) akkoord ... over een methode voor de versterking van de internationale coördinatie" moet zijn. Er is al coördinatie nodig om tot de ondertekening van dat handvest te kunnen komen: de vraag is hoeveel tijd en energie er niet nodig is voor die coördinatie vooraf, dus vóórdat met het uiteindelijke doel: de versterking van de internationale coördinatie, kan worden begonnen! De twijfels van het Comité betreffen dus niet het voorstel op zich, maar de kans op welslagen daarvan binnen de korte termijn.

8. Toekomstige initiatieven

8.1. De Commissie kondigt in het laatste hoofdstuk van haar Mededeling haar voor de nabije toekomst geplande initiatieven aan, nl.:

- streven naar overeenstemming tussen de lid-staten over de te volgen procedure;

- voortzetting van een discussie met de internationale partners;

- organisatie van een rondetafelconferentie van deskundigen om een beter beeld van de situatie te krijgen;

- stimulering tot een actieve EU-bijdrage aan de consensus tussen de particuliere en de openbare sector;

- uitnodiging aan alle belanghebbende partijen om vóór 31 maart 1998 opmerkingen in te zenden.

8.2. Het Comité juicht deze initiatieven toe en sterkt de Commissie in haar pogingen om deze complexe materie in betrekkelijk korte tijd onder de knie te krijgen. De inspanningen van de Commissie worden nog eens extra bemoeilijkt doordat de procedures die daarvoor moeten worden gevolgd, lang duren en duur zijn en niet kunnen worden gewijzigd zolang het kernprobleem niet onder ogen wordt gezien: technologieën en de toepassingsmogelijkheden daarvan evolueren veel sneller dan de daarvoor geldende regelgeving. De internationale en communautaire organisaties zouden in een stroomlijning van de procedures hun eerste plicht tegenover de gemeenschap moeten zien.

Brussel, 1 juli 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() De volgende Mededelingen van de Commissie verdienen in dit verband speciale vermelding: "Een Europees initiatief op het gebied van de elektronische handel" (COM(97) 157 def.); "Illegale en schadelijke inhoud op het Internet" (COM(96) 487 def.); "Zorgen voor veiligheid en vertrouwen in elektronische communicatie/naar een Europees kader voor digitale handtekeningen en encryptie" (COM(97) 503 def.); "Groenboek over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten" (COM(96) 483 def.).

() Hierna volgt de - enigszins aangepaste - tekst van punt 4 van de in dit advies behandelde Mededeling ("Toekomstige initiatieven").

() PB C 157 van 25.5.1998.

() PB C 287 van 22.9.1997 en PB C 214 van 10.7.1998.

() Punt 3.3 van de Mededeling van de Commissie.

Top