EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AC0806

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie getiteld 'Een actieplan voor het vrij verkeer van werknemers'"

PB C 235 van 27.7.1998, p. 82 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998AC0806

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie getiteld 'Een actieplan voor het vrij verkeer van werknemers'"

Publicatieblad Nr. C 235 van 27/07/1998 blz. 0082


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie getiteld 'Een actieplan voor het vrij verkeer van werknemers'"

(98/C 235/19)

De Commissie heeft op 2 december 1997 besloten het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De Afdeling voor sociale aangelegenheden, gezinsvraagstukken onderwijs en cultuur, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 mei 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Vinay.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 355e Zitting (vergadering van 28 mei 1998) het volgende advies uitgebracht, dat met 85 stemmen vóór en één stem tegen, bij één onthouding, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het recht van werknemers op vrij verkeer in de Europese Unie vormt een van de hoekstenen van de interne markt en het belang van de daadwerkelijke en volledige toepassing daarvan zal met de definitieve verwezenlijking van de Economische en Monetaire Unie steeds groter worden.

1.2. Uitgangspunt voor de onderhavige Mededeling van de Commissie over een mogelijk actieplan is het eindverslag van het door mevrouw S. Veil voorgezeten "Panel op hoog niveau inzake het vrije verkeer van personen" (hierna: het Panel). Dit in 1996 opgerichte Panel heeft zijn werkzaamheden op 18 maart 1997 afgesloten met dit verslag met opmerkingen en suggesties.

1.3. De regelgeving voor het vrije verkeer is, ondanks de inmiddels doorgevoerde aanpassingen, in wezen nog steeds die van 1968, omdat de Raad de door de Commissie in 1989 en 1990 ingediende wijzigingsvoorstellen niet heeft goedgekeurd.

1.4. Volgens het Panel is deze regelgeving niet langer toereikend en adequaat, en aan herziening en aanvulling toe. Die conclusie wordt gevoed door meerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie, dat de afgelopen decennia een uitgebreide jurisprudentie over deze problematiek heeft opgebouwd.

1.5. De vijf hoofdlijnen van de onderliggende strategie van het bedoelde actieplan zijn:

- de regelgeving verbeteren en aanpassen;

- de arbeidsmarkt doorzichtiger maken;

- de samenwerking vergroten en de verantwoordelijkheid versterken;

- de kennis over en de zichtbaarheid van het recht op vrij verkeer verbeteren;

- vernieuwende projecten opzetten.

1.6. Onder de uitvoeringsbepalingen die prioriteit moeten krijgen als het erom gaat het vrije verkeer van werknemers te garanderen, horen met name de regelgeving inzake het verblijfsrecht, de rechten van het gezin en alle aangelegenheden i.v.m. gelijkheid van behandeling op dit gebied, vooral ook vanuit het oogpunt van belastingen en sociale voorzieningen.

1.7. De arbeidsmarkt kan alleen tot een echte interne markt in de EU uitgroeien als wordt gezorgd voor een brede verspreiding van informatie aan burgers en ondernemingen. Een andere voorwaarde is dat de samenwerking tussen de nationale openbare diensten voor de arbeidsvoorziening onderling, alsook de wisselwerking met het Eures-netwerk worden versterkt.

1.7.1. De aandacht moet in het bijzonder uitgaan naar de grensgebieden, omdat arbeidsmobiliteit daar de meest intensieve ontwikkeling kent en de weerslag van problemen i.v.m. plaatsing van werknemers, sociale voorzieningen en belastingen in die gebieden het grootst is.

1.8. De samenwerking tussen de lid-staten, waardoor kan worden gegarandeerd dat de voorschriften onverkort worden toegepast en dat het gemakkelijker wordt om problemen en conflicten i.v.m. het vrije verkeer van werknemers op te lossen, zou dus moeten worden uitgebreid en versterkt. Voor dat doel dienen speciale structuren te worden opgezet.

1.9. Verder stelt de Commissie speciale acties voor om de kennis over en de zichtbaarheid van het recht op vrij verkeer te verbeteren, zoals seminars en periodieke publicaties voor burgers, personen die betrokken zijn bij de toepassing van het recht en overheidsdiensten.

1.10. Ten slotte zouden er stimulansen moeten worden gegeven voor de indiening van vernieuwende projecten. De financiering daarvan zou kunnen worden geregeld via artikel 6 van de ESF-Verordening.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité stemt in met het door de Commissie bepleite actieplan en dringt erop aan dat met spoed specifieke maatregelen worden genomen die aansluiten bij de opmerkingen en conclusies van het Panel.

2.2. Nu de economie steeds internationaler wordt, de buitengrenzen van de EU uitdijen en haar binnengrenzen wegvallen, leidt de noodzaak om werk te vinden of om carrière te maken er de facto steeds vaker toe dat mensen een - korte of lange - periode van hun beroepsbestaan voor werk of studie in het buitenland doorbrengen.

2.3. In sociaal opzicht (rechten, fiscaliteit, kansen op een baan, sociale zekerheid) mag niet te licht worden gedacht over alle mogelijke consequenties daarvan voor de migrerende werknemer, óók niet als het gaat om zijn/haar gezinsomstandigheden: deze mogen door dat verblijf in het buitenland niet dermate onder druk komen te staan dat de samenstelling van het gezin of de onderlinge verhoudingen veranderen.

2.4. Hierbij spelen dus problemen die met spoed om een oplossing vragen. Dat het om een complexe kwestie gaat, blijkt echter wel uit de achterstand die is opgelopen bij de aanpassing van de wettelijke regelingen die tot doel hebben de mobiliteit van de werknemers te vergroten door hun rechten te erkennen en hun bescherming te garanderen. Die situatie vergt enerzijds een gemeenschappelijke wilsinspanning en anderzijds de bereidheid om naar concrete en voor alle partijen bevredigende oplossingen te zoeken.

2.5. De meeste migrerende werknemers zijn hoog opgeleid of behoren tot specifieke beroepscategorieën (bv. de bouw of de horeca). Tegenwoordig zijn er echter ook nog andere redenen voor een verblijf in het buitenland, nl. de noodzaak om stage te lopen, de wens om vrijwilligerswerk te doen of om een baan te vinden.

2.6. Verder kan worden vastgesteld dat de intracommunautaire mobiliteit zich steeds meer in de grensregio's concentreert, waardoor deze rechtstreeks te maken krijgen met problematische situaties en een aantal belangrijke kwesties, zoals die van de sociale zekerheid en de fiscaliteit.

2.7. Daarnaast mag ook niet worden vergeten dat er in de EU miljoenen werknemers uit derde landen werkzaam zijn, voor wie zich het probleem van de rechten en waarborgen eveneens stelt.

2.8. Gezien het voorgaande is het opmerkelijk dat het Panel heeft onderzocht in hoeverre het grondbeginsel van het vrij verkeer van personen daadwerkelijk is toegepast. Daarom kunnen toepassingsgebied en doelstelling van het in de Mededeling van de Commissie besproken actieplan voor het vrij verkeer van werknemers te beperkt lijken. Dat actieplan is echter georiënteerd op een ruimere interpretatie van het begrip "werknemers" met het oog op de toepassing van het in het EG-Verdrag vastgelegde grondbeginsel van het vrije verkeer.

2.8.1. Het Comité is ingenomen met de door de Commissie gekozen benadering waarin op een pragmatische wijze wordt getracht om de EU-beleidsinstrumenten voor het vrije verkeer van werknemers gericht te gebruiken en verder uit te bouwen, maar vindt dat er tegelijkertijd ook een inspanning moet worden gedaan om dat initiatief te koppelen aan een grotere inzet voor vrijheid van verkeer in de EU voor àlle Europese burgers, waarbij de aandacht vooral ook moet uitgaan naar de problemen van gehandicapte medeburgers, en voor alle uit niet-EU-landen afkomstige personen die legaal in een EU-lid-staat verblijven (). Er moet een brug worden geslagen tussen de rechten en verworvenheden van de werknemers en de rechten van de burgers, alsook tussen sociale en burgerrechten.

2.9. De slotsom is dat het wegwerken van alle belemmeringen van de vrijheid van verkeer of van verblijf van de Europese burgers (en dus niet alleen van de werknemers) een politieke, sociale en economische prioriteit is. Daarom dringt het Comité er bij de Raad op aan om op zo kort mogelijke termijn alle te dien einde noodzakelijk besluiten te nemen.

2.9.1. Daarnaast dringt het Comité erop aan dat in de Raad ook voor de coördinatie van de stelsels van sociale zekerheid - net als voor alle andere vraagstukken die verband houden met de interne markt - besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid wordt toegestaan.

2.9.2. Het Comité hoopt dus dat met dit initiatief van de Commissie de meningsverschillen die de lid-staten in het verleden hadden, zullen verdwijnen.

2.10. In ieder geval moet steun worden gegeven aan de poging van de Commissie om het toepassingsgebied van artikel 48 van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van werknemers uit te breiden, vooral als het erom gaat te komen tot een betere, maar ook ruimere regeling voor de erkenning van het verblijfsrecht van personen die in een andere EU-lid-staat werk zoeken en een versterking van het recht op gezinshereniging voor personen die zich in een andere EU-lid-staat vestigen. Tegelijk met die maatregelen zouden aanvullende burgerrechten en -plichten moeten worden gewaarborgd, waardoor belanghebbenden volwaardig deel kunnen hebben aan de samenleving/leefgemeenschap in hun gastland.

2.10.1. Het Comité beseft maar al te goed dat het voor een dergelijk vrij verkeer noodzakelijke rechtskader slechts een eerste stap is in de richting van de opheffing van de "hinderpalen" die mobiliteit in de weg staan. Ondanks de vooruitgang die op dat gebied door de jaren heen is gemaakt, is er in feite nog steeds sprake van bepaalde gevallen van protectionistisch gedrag dat overal in de EU het vrije verkeer aan banden legt. Er bestaan nog steeds nationale praktijken waardoor, zoals ook door het Panel is benadrukt, burgers uit een andere EU-lid-staat de toegang tot banen in de overheidssector wordt ontzegd, in weerwil van de op dat gebied in het EG-Verdrag vastgelegde en door de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie bekrachtigde rechten. Aan die nationale praktijken moet voorgoed een einde worden gemaakt.

2.10.2. Dikwijls wordt het vrije verkeer gehinderd door administratieve formaliteiten inzake registratie van de verblijfshouder, sociale zekerheid en belastingen. Over het algemeen kost het ongeveer vier jaar voordat klachten zijn afgehandeld en belemmeringen van het vrije verkeer zijn opgeheven en kunnen op problemen geen ad hoc-oplossingen worden toegepast. Hiervoor zouden regelingen moeten worden getroffen waardoor geschillen sneller kunnen worden beslecht.

2.10.3. De stelsels voor de wederzijdse erkenning van kwalificaties, opleidingen en beroepservaring vertonen hiaten en veroorzaken vertragingen, terwijl regelingen voor overdraagbare aanvullende pensioenen nog steeds een uitzondering vormen. Het besef van de mogelijkheden van een multicultureel en meertalig arbeidsaanbod, waaraan zowel op de interne als op de wereldmarkt een beduidend concurrentievoordeel is verbonden, is nog niet overal doorgedrongen. Daarbij moet echter worden onderkend dat de noodzaak om talen te kennen, in Europa een ernstige belemmering van het vrije verkeer vormt.

2.11. Zolang het vrije verkeer niet beter is gereguleerd en gestructureerd en nog onvoldoende in praktijk wordt gebracht, bestaat het risico van een mogelijk destabiliserende concurrentie op de interne markt. Zo zijn er voorbeelden geweest van "sociale dumping" waarbij, buiten de Richtlijn over detachering van werknemers om, via onderaanneming gebruik is gemaakt van uit een andere EU-lid-staat aangetrokken arbeidskrachten. Dergelijke gebruiken dreigen nationale maatregelen af te roepen die het recht van het individu op vrij verkeer kunnen aantasten.

2.12. Ten aanzien van de toekomstige uitbreiding van de EU wijst het Comité erop dat de werknemersbewegingen die zich tijdens de periode vóór toetreding en in de overgangsfase kunnen voordoen, moeten worden gereguleerd door hierover in de desbetreffende overeenkomsten en verdragen de nodige bepalingen op te nemen.

2.13. Verder stemt het Comité in met het voorstel van het Panel om één enkel lid van de Commissie met de coördinatie van alle vraagstukken m.b.t. het vrije verkeer te belasten.

2.14. Tot besluit dient er nog op te worden gewezen dat de opheffing van de belemmeringen van het vrije verkeer in de EU, door de verfijning en aanpassing van de communautaire beleidsinstrumenten en de totstandbrenging van een passende samenwerking tussen de lid-staten, niet alleen bevorderlijk is voor de solidariteit in Europa, maar vooral ook een doorslaggevende factor is voor de versterking van de grondslagen van het "sociale" Europa.

3. Bijzondere opmerkingen

a) Aanpassing en verbetering van de regels

3.1. Om te beginnen moeten de juridische hiaten worden opgevuld, waardoor EU-burgers die in een andere dan de EU-lid-staat waarin zij hun gebruikelijke verblijfplaats hebben, werk willen gaan zoeken, in een toestand van administratieve onzekerheid terechtkomen. Daarnaast is het echter ook belangrijk dat een einde wordt gemaakt aan de praktijk om verblijfsdocumenten van personen die al herhaaldelijk voor bepaalde perioden legaal in een EU-lid-staat hebben verbleven, steeds opnieuw voor korte tijd te verlengen, na een totale verblijfsduur van meer dan een jaar. Dat is noodzakelijk om te komen tot een meer transparante en beter samenhangende interpretatie van het recht op vrij verkeer, maar ook om de strijd aan te binden met "zwart" werk en schaduweconomie.

3.1.1. Het Comité stemt dus in met het - overigens door de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van de afgelopen jaren gestimuleerde - voornemen van de Commissie om Richtlijn 68/360/EEG in die zin te wijzigen.

3.1.2. Meer in het algemeen benadrukt het Comité hoe belangrijk het is te voorkomen dat de regelgeving in de EU voortdurend achterloopt op de arresten van het Europese Hof van Justitie. De jurisprudentie die door dat Hof wordt opgebouwd, moet een extra stimulans zijn om alle noodzakelijke aanvullingen en aanpassingen onverwijld door te voeren. Daarom heeft de goedkeuring van deze Mededeling van de Commissie een politieke dimensie die de afzonderlijke vraagstukken die daarin ter sprake worden gebracht, te boven gaat.

3.2. Wat het recht op gezinshereniging betreft (met als uitloper daarvan natuurlijk ook het recht op een gelijke behandeling en sociale integratie van alle gezinsleden) is het Commissievoorstel in wezen de uitbreiding van de erkenning van het recht dat eigen is aan alle gezinnen, nl. om hun eenheid te bewaren. Dat laatste heeft niet alleen betrekking op gevoelsmatige banden, maar ook op eventuele bijstandsverplichtingen, die overigens moeten worden losgezien van de doelstelling van financiële onafhankelijkheid waarvan het Comité uiteraard een voorstander is.

3.2.1. Een groot aantal van de hierbovengenoemde vraagstukken valt onder het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 1612/68. De herziening van die verordening is dan ook van fundamenteel belang om het recht op vrij verkeer op een volledigere manier in praktijk te brengen. In afwachting van de Commissievoorstellen voor een nieuwe regelgeving, benadrukt het Comité het van groot belang te achten dat daarin bepalingen worden opgenomen om migrerende werknemers en hun gezinsleden een gelijke behandeling en volledige integratie in het EU-gastland te garanderen.

3.2.2. Het is volgens het Comité met name belangrijk dat de constante stroom jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie m.b.t. het recht van migrerende werknemers en hun gezinsleden op een gelijke behandeling op sociaal, economisch, fiscaal en cultureel gebied en op de volledige tenuitvoerlegging van hun burgerrechten, in wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 resulteert.

3.2.3. Het Comité wijst tevens op de maatschappelijke waarde van de suggestie van het Panel om de visumplicht af te schaffen voor onderdanen van niet-EU-landen die familie zijn van een EU-werknemer en herinnert eraan dat het die mening al eerder naar voren heeft gebracht.

3.3. Werknemers in grensgebieden kennen specifieke problemen die verband houden met:

- de sociale zekerheid (omdat de criteria voor het toekennen van uitkeringen ingeval van arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, ziekteverzekering - ook voor de gezinsleden - enz., van land tot land verschillen vertonen);

- de fiscale behandeling (omdat zowel het belastingstelsel van de lid-staat van verblijf als dat van het land waar de betrokken persoon werkt, van toepassing is).

3.3.1. De Commissie biedt in haar Mededeling geen duidelijkheid over de beleidsinstrumenten die moeten worden aangewend om de sociale-zekerheidsproblemen van werknemers in grensgebieden op te lossen, maar beperkt zich ertoe op te merken dat er "specifieke bepalingen over grensarbeiders (dienen) te worden aangenomen" en dat er in 1998 een voorstel aan de Raad zal worden voorgelegd om Verordening (EEG) nr. 1408/71 te wijzigen en te vereenvoudigen. Het Comité volgt die ontwikkelingen op de voet om volledig inzage te verkrijgen in inhoud en strekking van die voorstellen.

3.3.2. Zolang de EU geen nauw bepaalde bevoegdheid heeft op fiscaal gebied hangt de regelgeving op dat gebied af van bilaterale afspraken tussen de diverse lid-staten, met als enig aanknopingspunt de bepaling in artikel 220 van het EG-Verdrag dat dubbele belasting moet worden voorkomen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om een uitgebreid onderzoek te doen naar de werking van die fiscale afspraken, om op grond daarvan een soort standaardmodel voor dergelijke afspraken aan de lid-staten te kunnen voorleggen.

3.4. De redenen om tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 over te gaan, zijn legio. Meer in het algemeen speelt daarbij de noodzaak om te komen tot vereenvoudiging en een betere coördinatie van de stelsels van sociale zekerheid in de EU, rekening houdende met de gewijzigde omstandigheden op sociaal en economisch gebied en met de veranderingen van de gebruikelijke praktijken.

3.4.1. Het Comité adviseert in dit verband dat bij die vereenvoudiging de verworven rechten van iedere werknemer, alsook de specifieke kenmerken van sociaal-economische context en beroepscategorie, onverkort in aanmerking worden genomen. Dit houdt in dat werknemers het volle profijt moeten kunnen hebben van hun dienstjaren en van alle door hen tijdens hun beroepsleven verworven beroepskwalificaties. Samengevat moet het zo zijn dat die vereenvoudiging het vrije verkeer vergemakkelijkt en dat het voornaamste doel daarvan is, voor alle burgers gelijkheid van behandeling te garanderen.

3.4.2. Zonder voorbij te gaan aan het grote aantal bestaande gecoördineerde nationale systemen en de noodzaak om de diverse onderdelen van de Verordening aan de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie aan te passen, moet het streven naar modernisering de volgende maatregelen behelzen: de resterende moeilijkheden m.b.t. de eenheid van het toepasbare recht moeten worden overwonnen; sommige regelingen (bv. die voor werkloosheid) moeten worden bijgesteld; bepaalde hiaten in de EU-regelgeving moeten alsnog worden opgevuld (bv. met een regeling m.b.t. de begunstigden van de richtlijnen inzake verblijfsrecht en met maatregelen voor tot dusver uitgesloten groepen, zoals die van vervroegd uitgetreden werknemers of van werknemers in overheidsdienst waarvoor speciale voorschriften gelden).

3.4.3. Verder is het zaak dat er op zo kort mogelijke termijn overeenkomsten worden gesloten tussen de EU en de landen buiten de EU die met name belang hebben bij de mobiliteit van werknemers. Daarbij denke men in de eerste plaats aan Zwitserland, maar ook aan andere in dit opzicht minder in het oog vallende landen. Het doel van die overeenkomsten is, ook op dit gebied de resterende hiaten op te vullen.

3.4.4. Het Comité verwijst hiervoor naar zijn opmerking in het advies over de Mededeling van de Commissie betreffende modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (), nl. dat een verbeterde en doeltreffendere sociale bescherming tot de bevordering en consolidering van de resultaten van de economie kan bijdragen.

3.5. Het Comité stemt tevens in met het - formeel in november jl. tegelijkertijd met het voorstel voor een actieplan () ingediende - wijzigingsvoorstel van de Commissie op Verordening (EEG) nr. 1408/71 dat tot doel heeft de rechtspositie van legaal in de EU verblijvende niet-EU-werknemers te versterken en te verbeteren.

3.5.1. Het Comité heeft al eerder van deze instemming blijk gegeven (), met dien verstande dat goedkeuring van deze verordening volgens hem niet alleen betekent dat de beginselen van non-discriminatie worden toegepast, maar dat daarmee ook een instrument wordt gecreëerd dat tegen illegaal en "zwart" werk kan worden ingezet.

3.6. De Commissie komt terug op haar richtlijnvoorstel inzake aanvullende pensioenen. Het Comité heeft zich over dat voorstel positief uitgesproken (), maar ziet hierin niet meer dan een eerste stap op de weg naar het uiteindelijke doel van een volledig vrij verkeer op het gebied van de aanvullende pensioenen.

3.6.1. In dat verband moet namelijk in herinnering worden gebracht dat het voorstel voornamelijk gericht is op werknemers die tijdelijk worden gedetacheerd. Het biedt geen oplossing voor tal van belangrijke problemen m.b.t. de volledige overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen, zoals die van het minimumaantal jaren van premieafdracht, de moeilijkheid van de overdracht van verworven rechten en de fiscale behandeling van die pensioenen.

3.6.2. Het Comité is zich bewust van de grote verscheidenheid aan nationale regelingen op dit gebied, maar beschouwt aanvullende pensioenen als een in alle EU-lid-staten actueel vraagstuk, al was het maar omdat overal in de staatspensioenfondsen bezuinigingen worden doorgevoerd.

3.7. Het verkeer van werknemers kan tevens worden vergemakkelijkt en geïntensiveerd door een verbetering van onderwijs en opleiding. Het engagement van de Commissie op dit gebied heeft al een Groenboek () opgeleverd, waarin een opsomming wordt gegeven van alle belemmeringen voor transnationale mobiliteit (talenprobleem, gebrek aan informatie, gebrek aan bereidheid bij de ondernemingen om voor jongeren leerplaatsen open te stellen). Het Comité heeft hierover al advies uitgebracht ().

3.7.1. Er kan niet genoeg worden gehamerd op het belang van de verbetering van de talenkennis van de Europese burgers. Het Comité neemt deze gelegenheid dan ook te baat om te wijzen op de noodzaak om alle EU-programma's (met name de Socrates- en Leonardo-programma's) die op de bevordering van de veeltaligheid en van culturele uitwisselingen zijn gericht, te intensiveren.

3.7.2. Het Comité is voorstander van beleidsinstrumenten die de mobiliteit bevorderen van werknemers die ergens in Europa stage lopen en heeft zijn mening al gegeven over de bevordering van de zgn. "Europese opleidingstrajecten".

3.7.3. Het advies van het Comité is derhalve dat Commissie en lid-staten zich ervoor inspannen om niet alleen voor studenten en leerlingen, maar ook voor al degenen die een dergelijk (de transnationale dimensie recht doend) "opleidingstraject" volgen, daadwerkelijk mobiliteit te verwezenlijken. Hun zouden dezelfde rechten moeten worden toegekend als aan werknemers die reeds alle krachtens artikel 48 van het EG-Verdrag toegekende rechten t.a.v. het vrije verkeer genieten.

3.7.4. Ter afsluiting van dit hoofdstuk ontkomt het Comité er niet aan nogmaals te wijzen op de dringende noodzaak van maatregelen die een einde maken aan de resterende obstakels en hiaten t.a.v. de erkenning van diploma's, beroepskwalificaties en beroepservaring. Verder dienen de nationale en communautaire ontwikkelingen daaromtrent voortdurend in het oog te worden gehouden, óók met de medewerking van de sociale partners.

b) Arbeidsmarkt: beheer, samenwerking en voorlichting

3.8. Het recht op vrij verkeer moet ook worden gezien in de context van een gemeenschappelijke werkgelegenheidsstrategie en een actief arbeidsmarktbeleid. Het in 1994 in werking getreden Eures-netwerk heeft van meet af aan - mede onder invloed van de technologische en operationele ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan - een rol van grote betekenis gespeeld als stimulans en instrument voor de verbetering van de samenwerking tussen de openbare diensten voor de arbeidsvoorziening in de lid-staten, maar ook als middel om informatie te vergaren bij tal van zeer uiteenlopende bronnen en als verlener van adviesdiensten. Het Eures-netwerk zou echter moeten worden uitgebreid en versterkt door er meer bekendheid aan te geven, door de kwaliteit en de kwantiteit van de verstrekte informatie te verbeteren, bijvoorbeeld door de werknemers de informatie en middelen te verschaffen waardoor hun integratie in de werkomgeving wordt vergemakkelijkt of door hun, met inachtneming van specifieke procedures, de mogelijkheid te bieden om hun curriculum vitae op het netwerk in te voeren.

3.8.1. De functie van het Eures-netwerk mag niet beperkt blijven tot de uitwisseling van informatie over vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Daarnaast moet het een actieve rol spelen t.a.v. beroepsopleidingen (vooral voor werknemers in grensgebieden), de toegang tot de arbeidsmarkt en de problematiek van de sociale bijstand.

3.8.2. Het Comité wijst bovendien op de belangrijke rol die het Eures-netwerk kan spelen bij het opheffen van een aantal belemmeringen van het vrije verkeer van werknemers. Ook moet de rol van de sociale partners in het Eures-netwerk volgens het Comité worden geherwaardeerd en versterkt, omdat deze onmisbaar zijn in de dialoog en het overleg over alle problemen inzake werkgelegenheid. Vooral in de grensgebieden kunnen de sociale partners bijdragen tot de oplossing van de problemen van werknemers die naar het buitenland vertrekken. De Commissie zou dan wel moeten tegemoetkomen aan het verzoek van tal van interregionale vakbondsraden om een rationeler en bestendiger gebruik te maken van de bestaande adviescomités. In een aanbeveling die het Comité in het verleden al over de rol van de sociale partners op dit en andere gebieden heeft doen uitgaan en die ter gelegenheid van dit advies in herinnering dient te worden geroepen, wordt erop aangedrongen dat de sociale partners een niet-incidentele taak krijgen toebedeeld t.a.v. de programma's en initiatieven van de Europese Unie ().

3.8.3. De Commissie is voornemens te stimuleren dat er ten behoeve van de burgers van Europa, de partijen op de arbeidsmarkt, de uitvoerders van het recht en de overheidsinstanties speciale maatregelen worden genomen die tot doel hebben om de bekendheid van het recht op vrij verkeer te vergroten. Ook hier weer komt het erop aan dat het Eures-netwerk wordt versterkt en speelt het vraagstuk van de aanwijzing en de rol van de Euro-adviseurs.

3.8.4. T.a.v. de voorstellen voor maatregelen om de voorlichting over werkmogelijkheden in Europa te verbeteren, kan het Comité instemmen met het nut van versterking van de samenwerking tussen diensten voor de arbeidsvoorziening, óók via Internet.

3.8.4.1. Evenals het Panel, is het Comité van mening dat met de verbetering van de samenwerking tussen nationale diensten voor de arbeidsvoorziening al heel wat problemen i.v.m. het vrije verkeer van werknemers kunnen worden opgelost. De Commissie wil de lid-staten ertoe aanmoedigen om "in hun administraties contactpunten op te zetten", waarmee de Commissie rechtstreeks in gesprek kan gaan bij de meest dringende, specifieke problemen die het vrije verkeer belemmeren. Het Comité vindt dat een uitstekend plan, maar dan moet de eventuele oprichting van speciale contactpunten voor migrerende werknemers wel in het Eures-netwerk plaatsvinden, zodat er geen risico van overlappingen ontstaat. Kwesties als de toegang tot banen bij de overheid, de uitbetaling van sociale uitkeringen of het overnemen van verworven pensioenrechten moeten via die contactpunten snel en doeltreffend kunnen worden opgelost.

3.8.4.2. De Commissie stelt voor om de twee huidige comités voor vrij verkeer en sociale zekerheid van migrerende werknemers in één enkele structuur onder te brengen. De bedoeling is om op die manier de doelmatig- en doeltreffendheid van hun werkzaamheden te vergroten. Het Comité kan daarmee instemmen, op voorwaarde dat die ontwikkeling vergezeld gaat van een versterkte operationele capaciteit en dat de betrekkingen tussen de sociale partners en de Commissie hierdoor op een concretere, i.e. doeltreffendere wijze gestalte krijgen.

3.8.5. Initiatieven om onder de burgers van Europa een preciezere en grondigere kennis over het recht op vrij verkeer te verspreiden, zijn uiteraard welkom, maar het zou ook nuttig zijn om te zorgen voor een kwalitatieve verbetering van de kennis over de manier waarop dat recht momenteel in praktijk wordt gebracht. Daarom zou de Commissie, aan de hand van de nodige analyses, een onderzoek moeten instellen naar de feitelijke omstandigheden waaronder het verkeer van werknemers plaatsvindt, met vooral aandacht voor het niveau van de kwalificaties, de loonschalen en de soorten activiteiten. Uiteindelijk heeft ook het Panel in zijn verslag stilgestaan bij dit belangrijke onderdeel van de evaluatie, door de nadruk te leggen op de noodzaak van een planning van de kwalificaties op grond van prognoses over de eisen die uit het verloop van de arbeidsmarkt naar voren zullen komen ().

3.8.6. Om banengroei te verwezenlijken door middel van een vergroting van de mobiliteit van de werknemers is voor de financiering van het actieplan, artikel 6 van het ESF gekozen (steun voor innoverenden projecten, opleiding en omscholing en aan werkzoekende jongeren).

3.8.7. Het Comité hecht zijn goedkeuring aan dit op een tweeledige doelstelling gerichte initiatief (banengroei én opheffing van de belemmeringen van het vrije verkeer), maar voegt daaraan wel de aanbeveling toe dat projecten op dit gebied niet als op zich staande initiatieven moeten worden gezien, maar als onderdelen van één globale strategie. Alleen dan zal van dit initiatief een structurerende werking uitgaan op de nationale systemen. Daarbij dient echter wel te worden opgemerkt dat er door de totstandbrenging van synergieën tussen het Eures-netwerk en Interreg al een stevige link tussen opleiding en arbeidsmarkt zou worden gelegd. Op dezelfde manier zouden aanzienlijke mogelijkheden kunnen worden gecreëerd door een versterking van de synergieën tussen het Eures-netwerk en de overige EU-programma's.

4. Gezien zijn diepe overtuigdheid van het belang van de consolidering van het recht op vrij verkeer, is het Comité van plan om actief mee te werken aan de voorbereiding van de nog voor dit jaar ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Verordening van 1968 geplande Europese conferentie over het verkeer van werknemers.

4.1. Het dringt er bij Commissie en Raad op aan om vastberaden door te gaan met alle huidige en toekomstige initiatieven die ertoe bijdragen dat het recht op vrij verkeer op concrete wijze en onverkort gestalte wordt gegeven. Op die manier kan het recht op vrij verkeer voor àlle burgers tot een realiteit worden gemaakt.

4.2. Tot besluit wijst het Comité erop dat het vrije verkeer van werknemers en van burgers (waarvoor de nodige maatregelen t.a.v. regelgeving en arbeidsmarkt moeten worden genomen) tot de doelstellingen behoren waarvan de verwezenlijking onontbeerlijk is voor een volwaardig functionerende interne markt.

Brussel, 28 mei 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() Cf. het advies van het Comité over het recht van onderdanen van derde landen om binnen de Gemeenschap te reizen - PB C 153 van 28.5.1996.

() PB C 73 van 9.3.1998.

() PB C 6 van 10.1.1998.

() Cf. advies over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/97 wat de uitbreiding ervan betreft tot de onderdanen van derde landen" - PB C 157 van 25.5.1998.

() Cf. advies over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Europese Unie verplaatsen" - PB C 157 van 25.5.1998.

() COM(96) 462 def.

() Cf. advies van het Comité over het Groenboek "Onderwijs - opleiding - onderzoek: belemmeringen voor de grensoverschrijdende mobiliteit" - PB C 133 van 28.4.1997.

() Cf. advies van het Comité over de "Rol van de sociaal-economische kringen in Interreg-programma's en in het Eures-netwerk" - PB C 355 van 21.11.1997.

() Verslag van het Panel op hoog niveau inzake het vrij verkeer van personen, onder voorzitterschap van S. Veil, blz. 42.

Top