Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997XR0305

    Resolutie van het Comité van de Regio's over de "Uitkomsten van de Intergouvernementele Conferentie"

    PB C 64 van 27.2.1998, p. 98 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51997IR0305

    Resolutie van het Comité van de Regio's over de "Uitkomsten van de Intergouvernementele Conferentie"

    Publicatieblad Nr. C 064 van 27/02/1998 blz. 0098


    Resolutie van het Comité van de Regio's over de "Uitkomsten van de Intergouvernementele Conferentie"

    (98/C 64/18)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    gezien het ontwerp-Verdrag van Amsterdam waarover op 16 en 17 juni 1997 in Amsterdam onderhandeld en dat op 2 oktober 1997 ondertekend werd;

    gezien de slotverklaring van de Europese Top van regio's en steden van 15 en 16 mei 1997;

    gezien het rapport van het Comité van de Regio's "Regio's en steden - de pijlers van Europa", van 10 april 1997;

    gezien de slotverklaring van de conferentie van het Europees Parlement en het Comité van de Regio's van 3 oktober 1996, waaraan werd deelgenomen door de Vergadering van regio's van Europa en de Raad van Europese gemeenten en regio's;

    gezien het rapport van het Comité van de Regio's van 18 september 1996 "De regionale en lokale overheden, actoren van de Europese Politieke Unie";

    gezien de verklaring van het Comité van de Regio's aan het adres van de Intergouvernementele Conferentie van 8 maart 1996;

    gezien het advies van het Comité van de Regio's van 21 april 1995 over de herziening van het EU-Verdrag;

    overwegende dat Europa de volledige steun nodig heeft van regio's, steden en gemeenten, wier kracht ligt in hun diversiteit en hun autonomie;

    overwegende dat de leden van het Comité van de Regio's vastbesloten zijn om hun verantwoordelijkheden niet uit de weg te gaan; zij willen hun kennis en ervaring in dienst van Europa stellen en met het oog daarop een grotere rol vervullen bij de totstandkoming van het EU-beleid;

    overwegende dat de Europese Unie haar burgers alleen langs deze weg een betere toekomst kan bieden;

    1. is verheugd dat de Intergouvernementele Conferentie volgens het geplande tijdschema is verlopen, zodat nu de weg voor uitbreidingsonderhandelingen is geëffend. Het gaat ervan uit dat overeenstemming zal worden bereikt over wezenlijke institutionele hervormingen, zoals de reorganisatie van de Commissie, de uitbreiding van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid en een andere weging van de stemmen in de Raad; deze hervormingen zijn met het oog op de op handen zijnde uitbreiding van de Unie noodzakelijk om de vaart in het integratieproces te kunnen houden;

    2. is er ook verheugd over dat de democratische legitimiteit en controle van de besluiten in de Europese Unie zijn versterkt dankzij de substantiële uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement en de verruiming van de bevoegdheden van het Europese Hof van Justitie;

    3. beschouwt het algehele resultaat van de IGC als een belangrijke stap op weg naar de Politieke Unie. Het wijst in dit verband met name op de grotere rol die de Unie op sociaal en werkgelegenheidsgebied heeft gekregen, hetgeen de bevolking ten goede zal komen en een noodzakelijke aanvulling vormt op de overgang naar een gemeenschappelijke Europese munt. Het acht het daarom een goede zaak dat het Sociaal Protocol en een nieuwe werkgelegenheidstitel in het Verdrag van Amsterdam zijn opgenomen en dat de Europese Raad een Resolutie over groei en werkgelegenheid heeft aangenomen;

    4. is er verheugd over dat het Verdrag van Amsterdam bepaalt dat de Unie gegrondvest is op de beginselen van vrijheid en democratie, de naleving van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, alsmede op het rechtsstaatbeginsel;

    5. juicht het toe dat vooruitgang is geboekt op het gebied van gelijke kansen en gelijke behandeling en stemt in met de nieuwe algemene bepaling inzake non-discriminatie;

    6. acht het een goede zaak dat het Comité van de Regio's krachtens het Verdrag van Amsterdam ook door het Europees Parlement kan worden geraadpleegd;

    7. is verheugd dat de verplichte raadpleging van het Comité van de Regio's is uitgebreid tot de onderwerpen werkgelegenheid, sociale vraagstukken, beroepsopleiding, milieu en vervoer. Op deze onderwerpen, die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing. Het Comité van de Regio's heeft in dit verband dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid;

    8. is verheugd dat m.b.t. de facultatieve raadpleging door Raad en Commissie vraagstukken op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking als uiterst belangrijk worden aangemerkt, en zou graag zien dat ook bij andere belangrijke onderwerpen meer van deze facultatieve raadpleging gebruik wordt gemaakt;

    9. is verheugd dat het bestuurlijke en budgettaire autonomie krijgt, omdat het hierdoor voortaan nog efficiënter te werk zal kunnen gaan;

    10. a) betreurt het dat artikel 3 B van het EG-Verdrag niet zodanig gewijzigd is dat de bijzondere rol van lokale en regionale overheden m.b.t. het subsidiariteitsbeginsel er beter in tot uiting komt. Het Comité wijst er eens te meer op dat lokale en regionale overheden het best begrijpen wat dit complexe beginsel inhoudt en bij uitstek in staat zijn om op de naleving hiervan te helpen toezien. Het Comité van de Regio's ziet in het "Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel", dat als bijlage aan het Verdrag is gehecht, een belangrijke stap voorwaarts in het streven om van het subsidiariteitsbeginsel een gemeenschappelijk grondbeginsel te maken. Het Comité hoopt dat alle lid-staten geest en inhoud van dit Protocol ten volle zullen respecteren. Het Comité van de Regio's is ingenomen met de in punt 9 van het Protocol neergelegde bepaling dat de Commissie er terdege rekening mee dient te houden dat alle lasten, zowel de financiële als de administratieve, voor de Gemeenschap, nationale regeringen, lokale en regionale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel;

    b) hoopt dat in het Verdrag van Amsterdam een door Duitsland, Oostenrijk en België ondertekende Verklaring wordt opgenomen waarin staat dat het optreden van de Gemeenschap krachtens het subsidiariteitsbeginsel niet alleen betrekking heeft op de lid-staten, maar ook op hun lokale en regionale overheden, voorzover deze over grondwettelijk vastgelegde wetgevende bevoegdheden beschikken. Het Comité hoopt dat deze Verklaring ook ondertekend zal worden door alle andere lid-staten waar lokale en regionale overheden over grondwettelijk vastgelegde wetgevende bevoegdheden beschikken;

    11. betreurt het dat deze Intergouvernementele Conferentie er nog niet in is geslaagd, recht te doen aan voorstellen tot wijziging van het Verdrag waarmee de democratische legitimiteit van het Comité moet worden versterkt, nl. door:

    a) het beginsel van lokale autonomie in het Verdrag op te nemen, wat van groot belang is voor een sterke, slagvaardige en dicht bij de bevolking staande Unie;

    b) van zijn leden te eisen dat zij een lokaal of regionaal mandaat hebben of politieke verantwoording moeten afleggen aan een door rechtstreekse algemene verkiezingen gekozen orgaan;

    c) het Comité de status van instelling in de zin van artikel 4, lid 1 van het EG-Verdrag toe te kennen en de mandaatsperiode van zijn leden op één lijn te brengen met die van de leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie, namelijk vijf jaar;

    d) het Comité formeel de bevoegdheid te geven om bij het Hof van Justitie in beroep te gaan tegen inbreuken op zijn rechten, en regio's met wetgevende bevoegdheden een recht van beroep toe te kennen;

    12. betreurt het dat voor de goedkeuring van structuur- en cohesieverordeningen de instemmingsprocedure niet in alle gevallen door de medebeslissingsprocedure is vervangen;

    13. behoudt zich het recht voor om zijn eisen inzake een nog betere vertegenwoordiging van lokale en regionale overheden in de toekomst, als nieuwe Verdragsveranderingen op til zijn, opnieuw voor het voetlicht te brengen.

    Gezien het succes van de Conferentie van steden en regio's (15 en 16 mei 1997) en de positieve uitwerking hiervan op de Top van Amsterdam, stelt het Comité voor om telkens als voor de verdere Europese eenwording wezenlijke besluiten op stapel staan zo'n conferentie van deelstaten, regio's, districten, steden en gemeenten te beleggen;

    14. ziet het nu als zijn voornaamste opgave om de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam zo snel mogelijk een concrete inhoud te geven en zich nog efficiënter dan tot dusverre, in nauwe samenwerking met de andere EU-instellingen, te kwijten van zijn in het Verdrag neergelegde taken;

    15. verklaart nogmaals dat het geïnteresseerd is in en ten volle bereid is tot samenwerking met het Europees Parlement. Het verwacht dat het nog vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam voor het eerst door het Parlement zal worden geraadpleegd;

    16. hoopt dat het nu al, dus nog vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, door Commissie en Raad zal worden geraadpleegd in al die gevallen waarin raadpleging krachtens het Verdrag verplicht is. Dit geldt met name voor de onderwerpen werkgelegenheid, beroepsopleiding en milieubescherming. Het Comité zegt op zijn beurt toe nu reeds zijn adviezen aan het Europees Parlement te zullen toesturen;

    17. zou graag zien dat het Verdrag van Amsterdam spoedig wordt geratificeerd, zodat het - nu zijn institutionele positie is verstevigd - steun kan blijven bieden aan de Europese eenwording. Het zal zich ervoor inzetten om te bereiken dat de burgers zoveel mogelijk informatie krijgen over alle met de Europese integratie verband houdende vraagstukken en de inhoud van het Verdrag, zodat het draagvlak voor de ratificatie van dat Verdrag zo breed mogelijk wordt.

    Brussel, 20 november 1997.

    De voorzitter van het Comité van de Regio's

    Pasqual MARAGALL i MIRA

    Top