Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997PC0691

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodellen

    /* COM/97/0691 def. - COD 97/0356 */

    PB C 36 van 3.2.1998, p. 13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51997PC0691

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodellen /* COM/97/0691 def. - COD 97/0356 */

    Publicatieblad Nr. C 036 van 03/02/1998 blz. 0013


    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodellen (98/C 36/05) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 691 def. - 97/0356(COD)

    (Door de Commissie ingediend op 12 december 1997)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

    Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

    Overwegende dat de Gemeenschap en de lidstaten er volgens het Verdrag zorg voor moeten dragen dat de omstandigheden voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap aanwezig zijn, en met name een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling moeten stimuleren;

    Overwegende dat technische uitvindingen heden ten dage een belangrijke rol spelen, omdat dankzij zulke uitvindingen betere producten van hogere kwaliteit op de markt kunnen worden gebracht, die bijzonder doeltreffend zijn bijvoorbeeld omdat zij gemakkelijk kunnen worden toegepast of gebruikt, of die een praktisch of industrieel voordeel bieden in vergelijking met de stand van de techniek;

    Overwegende dat de verschillen tussen de wettelijke regelingen van de lidstaten inzake gebruiksmodellen tot gevolg hebben dat dezelfde uitvindingen niet in de gehele Gemeenschap worden beschermd of althans niet in de gehele Gemeenschap op dezelfde wijze en voor dezelfde duur worden beschermd, hetgeen niet in overeenstemming is te brengen met het vereiste van een doorzichtige interne markt zonder belemmeringen; dat het bijgevolg met het oog op de totstandbrenging en de werking van de interne markt noodzakelijk is de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied nader tot elkaar te brengen;

    Overwegende dat het in dit verband van belang is alle middelen aan te wenden die het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en ontwikkeling kunnen verbeteren;

    Overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen een strategische rol spelen op het gebied van de innovatie en wat betreft het vermogen om snel op de behoeften van de markt in te spelen;

    Overwegende dat het noodzakelijk is ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, en onderzoekers een instrument ter beschikking te stellen dat goedkoop, snel en gemakkelijk te beoordelen en toe te passen is;

    Overwegende dat de gebruiksmodellenbescherming beter geschikt lijkt dan de octrooibescherming, inzonderheid voor technische uitvindingen met een specifieke uitvindingshoogte;

    Overwegende dat het nuttig is in de gehele Gemeenschap technische uitvindingen op adequate wijze te beschermen;

    Overwegende dat het in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel volstaat die nationale bepalingen onderling aan te passen welke de meest directe impact op de werking van de interne markt hebben;

    Overwegende dat het, om de doelstellingen te verwezenlijken die met de onderlinge aanpassing van de wetgeving worden beoogd, noodzakelijk is dat de verkrijging en instandhouding van het recht op een ingeschreven gebruiksmodel in alle lidstaten in beginsel aan dezelfde voorwaarden onderworpen zijn; dat te dien einde een uitputtende lijst moet worden opgesteld van de voorwaarden waaraan een technische uitvinding moet voldoen om door een gebruiksmodel te kunnen worden beschermd;

    Overwegende dat de meeste van deze voorwaarden aansluiten bij die welke op het gebied van de octrooibescherming gelden; dat vanwege het bijzondere karakter van de technische uitvindingen die voor de gebruiksmodellenbescherming in aanmerking komen, evenwel een verschillend vereiste inzake uitvindingshoogte moet worden gesteld;

    Overwegende dat de gebruiksmodellenbescherming zowel voor voortbrengsels als voor werkwijzen moet gelden;

    Overwegende dat van de gebruiksmodellenbescherming niet alleen die uitvindingen moeten worden uitgesloten welke gewoonlijk niet octrooieerbaar zijn, maar ook uitvindingen die betrekking hebben op chemische of farmaceutische stoffen of werkwijzen, teneinde aan de behoeften van de betrokken bedrijfstakken tegemoet te komen, alsook uitvindingen die mede computerprogramma's betreffen;

    Overwegende dat de aanvraag om een gebruiksmodel aan gelijkaardige voorwaarden moet voldoen als een octrooiaanvraag; dat de aanvraag om een gebruiksmodel evenwel slechts aanleiding geeft tot een formele toetsing, zonder dat een vooronderzoek naar de nieuwheid en uitvindingshoogte wordt verricht; dat slechts op verzoek van de aanvrager een onderzoeksverslag over de stand van de techniek moet worden opgesteld;

    Overwegende dat het met het oog op de goede werking van de interne markt en ter waarborging van een onvervalste mededinging van fundamenteel belang is dat de beschermingsomvang en de beschermingsduur van ingeschreven gebruiksmodellen voortaan volgens de wetgeving van alle lidstaten gelijk zijn; dat de beschermingsduur niet meer mag bedragen dan tien jaar;

    Overwegende dat de aard en draagwijdte van de door het gebruiksmodel verleende rechten nader moeten worden omschreven; dat in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen het beginsel van de communautaire uitputting van deze rechten in de regeling moet worden ingeschreven, maar dat het beginsel van de internationale uitputting uitdrukkelijk moet worden uitgesloten;

    Overwegende dat ook moet worden voorzien in bepalingen betreffende de cumulatie van de octrooibescherming en de gebruiksmodellenbescherming en in bepalingen betreffende het verval en de nietigheid van het gebruiksmodel;

    Overwegende dat alle lidstaten van de Gemeenschap zijn gebonden door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom; dat de Gemeenschap en alle lidstaten zijn gebonden door de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom; dat de bepalingen van deze richtlijn volledig in overeenstemming moeten zijn met die van het genoemde verdrag en de genoemde overeenkomst; dat de overige verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het genoemde verdrag en de genoemde overeenkomst door deze richtlijn onverlet worden gelaten,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I ALGEMEEN

    Artikel 1

    Definities

    Onder gebruiksmodel in de zin van deze richtlijn wordt verstaan het ingeschreven recht dat een uitsluitende bescherming voor technische uitvindingen verleent en dat onder de volgende benamingen in de lidstaten wordt erkend:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Artikel 2

    Doelstelling

    Deze richtlijn strekt ertoe de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake gebruiksmodellen nader tot elkaar te brengen.

    HOOFDSTUK II TOEPASSINGSGEBIED VAN HET GEBRUIKSMODEL

    Artikel 3

    Voor bescherming vatbare uitvindingen

    1. Gebruiksmodellen worden verleend voor uitvindingen die nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en toegepast kunnen worden op het gebied van de nijverheid.

    2. In de zin van lid 1 worden in het bijzonder niet als uitvindingen beschouwd:

    a) ontdekkingen, alsmede natuurwetenschappelijke theorieën en wiskundige methoden;

    b) esthetische vormgevingen;

    c) stelsels, regels en methoden voor het verrichten van geestelijke arbeid, voor het spelen of voor de bedrijfsvoering;

    d) presentaties van gegevens.

    Artikel 4

    Uitzonderingen op de bescherming

    Gebruiksmodellen worden niet verleend voor:

    a) uitvindingen waarvan de toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of de goede zeden, met dien verstande dat deze strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvinding in één of meer lidstaten of in alle lidstaten bij een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verboden is;

    b) uitvindingen die betrekking hebben op biologisch materiaal;

    c) uitvindingen die betrekking hebben op chemische of farmaceutische stoffen of werkwijzen;

    d) uitvindingen die mede computerprogramma's betreffen.

    Artikel 5

    Nieuwheid

    1. Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd, indien zij geen deel uitmaakt van de stand van de techniek.

    2. De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening van de aanvraag om een gebruiksmodel toegankelijk is gemaakt door een schriftelijke of mondelinge beschrijving, door toepassing of op enige andere wijze.

    3. Als behorend tot de stand van de techniek wordt tevens aangemerkt de inhoud van aanvragen om gebruiksmodellen, zoals die zijn ingediend, waarvan de datum van indiening gelegen is vóór de in lid 2 bedoelde datum en die op of na die datum zijn gepubliceerd.

    Artikel 6

    Uitvinderswerkzaamheid

    Een uitvinding wordt als berustend op uitvinderswerkzaamheid in de zin van deze richtlijn aangemerkt, indien de aanvrager in de aanvraag om een gebruiksmodel op duidelijke en overtuigende wijze aantoont dat de uitvinding ten opzichte van de stand van de techniek:

    a) hetzij bijzonder doeltreffend is, bijvoorbeeld omdat zij gemakkelijk kan worden toegepast of gebruikt;

    b) hetzij een praktisch voordeel of een voordeel op het gebied van de nijverheid biedt.

    Artikel 7

    Toepassing op het gebied van de nijverheid

    1. Een uitvinding wordt als vatbaar voor toepassing op het gebied van de nijverheid aangemerkt, indien het onderwerp daarvan kan worden vervaardigd of toegepast op enig gebied van de nijverheid, de landbouw daaronder begrepen.

    2. Methoden van behandeling van het menselijke of dierlijke lichaam door chirurgische ingrepen of geneeskundige behandeling en diagnosemethoden die worden toegepast op het menselijke of dierlijke lichaam, worden niet beschouwd als uitvindingen die vatbaar zijn voor toepassing op het gebied van de nijverheid in de zin van lid 1.

    HOOFDSTUK III AANVRAAG OM EEN GEBRUIKSMODEL

    Artikel 8

    Voorwaarden waaraan de aanvraag moet voldoen

    1. De aanvraag om een gebruiksmodel moet bevatten:

    a) een verzoek tot verlening van een gebruiksmodel;

    b) een beschrijving van de uitvinding;

    c) een of meer conclusies;

    d) in voorkomend geval, de tekeningen waarnaar de beschrijving en de conclusies verwijzen;

    e) een uittreksel.

    2. De aanvrager van een gebruiksmodel moet een indieningstaks en, in voorkomend geval, een onderzoekstaks betalen.

    Artikel 9

    Datum van indiening

    De datum van indiening van de aanvraag om een gebruiksmodel is de datum waarop de aanvrager de documenten overlegt die bevatten:

    a) een aanduiding dat een gebruiksmodel wordt aangevraagd;

    b) gegevens waaruit de identiteit van de aanvrager blijkt;

    c) een beschrijving en een of meer conclusies.

    Artikel 10

    Vermelding van de uitvinder

    De aanvraag om een gebruiksmodel dient de naam van de uitvinder te vermelden. Indien de aanvrager niet de uitvinder of de enige uitvinder is, dient hierbij verklaard te worden op welke wijze de aanvrager het recht op het gebruiksmodel heeft verkregen.

    Artikel 11

    Eenheid van uitvinding

    De aanvraag om een gebruiksmodel mag slechts betrekking hebben op één enkele uitvinding of op een groep van uitvindingen die zodanig onderling verbonden zijn dat zij op één enkele algemene uitvindingsgedachte berusten.

    Artikel 12

    Uiteenzetting van de uitvinding

    De uitvinding moet in de aanvraag om een gebruiksmodel zodanig duidelijk en volledig worden beschreven dat zij door een deskundige kan worden toegepast.

    Artikel 13

    Conclusies

    1. De conclusies beschrijven het onderwerp waarvoor bescherming wordt aangevraagd. Zij dienen duidelijk en beknopt te zijn en steun te vinden in de beschrijving.

    2. Het aantal conclusies dient beperkt te blijven tot hetgeen, gelet op de aard van de uitvinding, strikt noodzakelijk is.

    Artikel 14

    Uittreksel

    Het uittreksel is alleen bedoeld als technische informatie. Het kan niet in aanmerking worden genomen voor enig ander doel, in het bijzonder niet voor de uitlegging van de omvang van de gevraagde bescherming en voor de toepassing van artikel 5, lid 3.

    Artikel 15

    Onderzoek op vormgebreken

    1. De bevoegde autoriteit waarbij een aanvraag om een gebruiksmodel is ingediend, onderzoekt of de aanvraag aan de in de artikelen 8 en 10 vastgestelde vormvoorwaarden voldoet en gaat na of zij een beschrijving en een uittreksel bevat.

    2. Indien geen datum van indiening kan worden toegekend, stelt de bevoegde autoriteit de aanvrager in de gelegenheid om onder de voorwaarden en binnen de termijn die zij vaststelt, de geconstateerde gebreken op te heffen. Worden deze gebreken niet tijdig opgeheven, dan wordt de aanvraag niet als een aanvraag om een gebruiksmodel behandeld.

    3. De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit onderzoekt niet of aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

    Artikel 16

    Onderzoeksverslag

    1. Indien aan een aanvraag om een gebruiksmodel een datum van indiening is toegekend, en indien de aanvraag niet wordt geacht te zijn ingetrokken, stelt de bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, op verzoek van de aanvrager een onderzoeksverslag over de relevante stand van de techniek op, op grond van de conclusies, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de beschrijving en, in voorkomend geval, met de tekeningen.

    2. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, kan elke instantie die zij daartoe bevoegd acht, met de opstelling van het onderzoeksverslag belasten.

    3. Zodra het onderzoeksverslag is opgesteld, wordt het tezamen met afschriften van alle aangehaalde documenten aan de aanvrager toegezonden.

    4. De lidstaten kunnen in de bepalingen die zij vaststellen om aan deze richtlijn te voldoen, het opstellen van een onderzoeksverslag verplicht stellen in het geval dat een rechtsvordering wordt ingesteld teneinde de door het gebruiksmodel verleende rechten te doen gelden.

    Artikel 17

    Recht van voorrang

    1. Degene die op regelmatige wijze in of voor een lidstaat die partij is bij het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, een aanvraag om een gebruiksmodel of een octrooiaanvraag heeft ingediend, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor het indienen van een aanvraag om een gebruiksmodel voor dezelfde uitvinding in een of meer andere lidstaten een recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden na de indiening van de eerste aanvraag.

    2. Elke aanvraag die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvraag, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar de aanvraag is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt erkend het recht van voorrang te doen ontstaan.

    3. Onder regelmatige nationale aanvraag moet worden verstaan iedere aanvraag waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvraag.

    Artikel 18

    Interne voorrang

    1. Degene die op regelmatige wijze een octrooiaanvraag heeft ingediend, geniet voor het indienen van een aanvraag om een gebruiksmodel voor dezelfde uitvinding een recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden, tenzij met betrekking tot de octrooiaanvraag reeds een beroep op voorrang is gedaan.

    2. Het bepaalde in artikel 17, leden 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing.

    HOOFDSTUK IV RECHTSGEVOLGEN VAN HET GEBRUIKSMODEL

    Artikel 19

    Beschermingsduur

    1. De duur van het gebruiksmodel bedraagt zes jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

    2. Zes maanden vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn kan de houder een verzoek tot verlenging van het gebruiksmodel gedurende een termijn van twee jaar bij de bevoegde autoriteit indienen.

    3. Zes maanden vóór het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn kan de houder een tweede en laatste verzoek tot verlenging van de beschermingsduur met ten hoogste twee jaar bij de bevoegde autoriteit indienen.

    4. De beschermingsduur van het gebruiksmodel kan in geen geval meer bedragen dan tien jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

    Artikel 20

    Verleende rechten

    1. Wanneer het onderwerp van het gebruiksmodel een voortbrengsel is, verleent het ingeschreven gebruiksmodel de houder het recht om derden die daartoe niet zijn toestemming hebben, te beletten dit voortbrengsel te vervaardigen, te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren.

    2. Wanneer het onderwerp van het gebruiksmodel een werkwijze is, verleent het ingeschreven gebruiksmodel de houder het recht om derden die daartoe niet zijn toestemming hebben, te beletten deze werkwijze te gebruiken en ten minste het rechtstreeks door middel van deze werkwijze verkregen voortbrengsel te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren.

    3. De overeenkomstig de leden 1 en 2 door het gebruiksmodel verleende rechten strekken zich niet uit tot:

    a) handelingen die in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden worden verricht;

    b) proefnemingen die het beschermde onderwerp betreffen.

    4. De houder van een gebruiksmodel heeft het recht om het gebruiksmodel over te dragen, het door erfopvolging te doen overgaan en licentieovereenkomsten te sluiten.

    5. De lidstaten kunnen in beperkte uitzonderingen op de door een gebruiksmodel verleende uitsluitende rechten voorzien, mits deze uitzonderingen niet op ongerechtvaardigde wijze afbreuk doen aan de normale exploitatie van het gebruiksmodel en de wettige belangen van de houder niet op ongerechtvaardigde wijze schaden, de belangen van derden in aanmerking genomen.

    6. Wanneer de wetgeving van een lidstaat andere vormen van gebruik van het onderwerp van een gebruiksmodel zonder toestemming van de houder toestaat dan die welke op grond van lid 5 zijn toegestaan, met inbegrip van gebruik door de overheid of daartoe door de overheid gemachtigde derden, dienen de bepalingen te worden geëerbiedigd die met betrekking tot octrooien op soortgelijke vormen van gebruik van toepassing zijn.

    Artikel 21

    Uitputting van de rechten in de Gemeenschap

    1. De door het gebruiksmodel verleende rechten strekken zich niet uit tot handelingen die het door dit gebruiksmodel beschermde voortbrengsel of de door dit gebruiksmodel beschermde werkwijze betreffen en die worden verricht nadat dit voortbrengsel of deze werkwijze door de houder of met zijn uitdrukkelijke toestemming in de Gemeenschap in het verkeer is gebracht.

    2. De door het gebruiksmodel verleende rechten strekken zich evenwel uit tot handelingen die het door dit gebruiksmodel beschermde voortbrengsel of de door dit gebruiksmodel beschermde werkwijze betreffen en die worden verricht nadat dit voortbrengsel of deze werkwijze door de houder of met zijn uitdrukkelijke toestemming buiten de Gemeenschap in het verkeer is gebracht.

    HOOFDSTUK V CUMULATIE VAN BESCHERMING, VERVAL EN NIETIGHEID

    Artikel 22

    Cumulatie van bescherming

    1. Voor eenzelfde uitvinding kunnen gelijktijdig of achtereenvolgens een octrooi en een gebruiksmodel worden aangevraagd.

    2. De lidstaten kunnen bepalen dat een verleend gebruiksmodel wordt geacht geen rechtsgevolgen te hebben, indien voor dezelfde uitvinding een octrooi is verleend en dit octrooi is gepubliceerd.

    3. De lidstaten die geen gebruik maken van de in lid 2 bedoelde mogelijkheid, treffen de nodige maatregelen opdat de rechthebbende in geval van een inbreuk op zijn rechten niet achtereenvolgens op grond van beide beschermingsstelsels rechtsvorderingen kan instellen.

    Artikel 23

    Verval

    Het gebruiksmodel vervalt:

    a) bij het verstrijken van de in artikel 19 bedoelde termijn;

    b) wanneer de houder van het gebruiksmodel afstand doet;

    c) indien de in artikel 8, lid 2, bedoelde taksen niet tijdig zijn betaald.

    Artikel 24

    Nietigheid

    1. Een verzoek tot nietigverklaring van een gebruiksmodel kan slechts op de volgende gronden berusten:

    a) het onderwerp van het gebruiksmodel is niet vatbaar voor bescherming overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 7;

    b) het gebruiksmodel beschrijft de uitvinding niet zodanig duidelijk en volledig dat zij door een deskundige kan worden toegepast;

    c) het onderwerp van het gebruiksmodel wordt niet gedekt door de inhoud van de aanvraag om een gebruiksmodel, zoals die is ingediend;

    d) de beschermingsomvang van het gebruiksmodel is uitgebreid.

    2. Indien de nietigheidsgronden het gebruiksmodel slechts gedeeltelijk aantasten, wordt de nietigheid zodanig uitgesproken dat het gebruiksmodel dienovereenkomstig wordt beperkt. De beperking kan geschieden in de vorm van een wijziging van de conclusies, van de beschrijving of van de tekeningen.

    HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

    Artikel 25

    Omzetting

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 26

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 27

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Top