Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997PC0055

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD houdende invoering van een veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap

    /* COM/97/0055 def. - SYN 97/0039 */

    PB C 124 van 21.4.1997, p. 39–47 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51997PC0055

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD houdende invoering van een veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap /* COM/97/0055 DEF - SYN 97/0039 */

    Publicatieblad Nr. C 124 van 21/04/1997 blz. 0039


    Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende invoering van een veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap (97/C 124/06)(Voor de EER relevante tekst) COM(97) 55 def. - 97/0039 (SYN)

    (Door de Commissie ingediend op 18 februari 1997)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

    Gelet op het voorstel van de Commissie,

    Gelet op het advies van het Economisch en Sociaal Comité

    Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag in samenwerking met het Europees Parlement,

    Overwegende dat zowel in de resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 1996 (1) als in de conclusies van de Raad van 11 maart 1996 erop wordt gewezen dat de Gemeenschap een actievere houding dient aan te nemen en een strategie dient te ontwikkelen om de veiligheid van burgers die door de lucht worden vervoerd of in de nabijheid van luchthavens wonen, te verhogen;

    Overwegende dat de Commissie een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement heeft gepubliceerd met de titel "Vaststelling van een communautair beleid tot verbetering van de veiligheid in de luchtvaart" (2),

    Overwegende dat in deze mededeling duidelijk is aangegeven dat de veiligheid metterdaad kan worden verbeterd door ervoor te zorgen dat luchtvaartuigen volledig beantwoorden aan de internationale veiligheidsnormen die zijn opgenomen in de bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart dat op 7 december 1944 in Chicago werd ondertekend;

    Overwegende dat de ervaring heeft uitgewezen dat derde landen de internationale veiligheidsnormen niet altijd toepassen en handhaven; dat het daarom, teneinde de veiligheid van het vervoer in de Gemeenschap te verhogen, noodzakelijk is dat de lidstaten van de Gemeenschap op hun luchthavens zelf toezicht uitoefenen op de naleving van de internationale normen;

    Overwegende dat, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, de voorschriften en procedures voor platforminspecties, met inbegrip van de oplegging van een vliegverbod, geharmoniseerd dienen te worden teneinde te zorgen voor een gelijk niveau van doelmatigheid op alle luchthavens, waardoor tevens het selectief gebruik van bepaalde doelmatigheid op alle luchthavens, waardoor tevens het selectief gebruik van bepaalde luchthavens om een passende controle te ontwijken wordt verminderd; dat een geharmoniseerde aanpak van een effectieve handhaving van deze internationale normen door de lidstaten concurrentievervalsing voorkomt en hierbij geprofiteerd wordt van de kracht van een gemeenschappelijke benadering van de betrekkingen met derde landen;

    Overwegende dat de in elke lidstaat verzamelde informatie ter beschikking van de overige lidstaten en de Commissie moet worden gesteld teneinde voor een zo efficiënt mogelijk toezicht op de naleving van de internationale veiligheidsnormen door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen te zorgen;

    Overwegende dat het om bovengenoemde redenen noodzakelijk is dat op communautair niveau een procedure voor de beoordeling van buitenlandse luchtvaartuigen, alsmede de daarmee verband houdende samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten worden vastgesteld, zodat informatie kan worden uitgewisseld en geanalyseerd en conclusies kunnen worden getrokken;

    Overwegende dat luchtvaartuigen die op een willekeurig moment op de luchthavens van de Gemeenschap landen, aan een inspectie dienen te worden onderworpen wanneer wordt vermoed dat zij niet aan de internationale veiligheidsnormen beantwoorden;

    Overwegende dat vanwege de gevoelige aard van voor de veiligheid relevante informatie de inzameling van dergelijke informatie alleen mogelijk is indien de correcte aanwending ervan en de vertrouwelijkheid van de bronnen ervan gegarandeerd worden;

    Overwegende dat bij niet-naleving van internationale veiligheidsnormen corrigerende maatregelen moeten worden getroffen; dat, indien de gebreken een duidelijk gevaar voor de veiligheid opleveren, de luchtvaartuigen waarvoor dergelijke corrigerende maatregelen noodzakelijk zijn, aan de grond moeten worden gehouden totdat weer aan deze normen wordt voldaan; dat dient te worden voorzien in het recht om tegen dergelijke besluiten in beroep te gaan;

    Overwegende dat het mogelijk is dat de voorzieningen op de luchthaven van inspectie de bevoegde autoriteit noodzaken het luchtvaartuig toestemming te verlenen door te vliegen naar een geschikte luchthaven, mits aan de voorwaarden voor een veilige vlucht is voldaan;

    Overwegende dat het mogelijk moet worden gemaakt dat de Commissie bij specifieke veiligheidsrisico's op korte termijn maatregelen ter verhoging van de veiligheid treft; dat het voor de Commissie tevens mogelijk dient te zijn op korte termijn maatregelen te treffen ter uitvoering van de bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6; dat te dien einde een comité moet worden opgericht en een procedure voor nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie binnen dat comité moet worden ingevoerd,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Doelstelling

    Het doel van deze richtlijn is een bijdrage te leveren tot de verhoging van de veiligheid van de luchtvaart door luchtvaartuigen uit derde landen te inspecteren wanneer vermoed wordt dat zij niet conform de internationale veiligheidsnormen worden geëxploiteerd, door informatie met betrekking tot tekortkomingen te verzamelen en te verspreiden, zodat voldoende duidelijkheid kan worden verkregen om een besluit te nemen over de maatregelen die moeten worden getroffen om de veiligheid van het reizende publiek te garanderen en door te voorzien in maatregelen waarmee de ontdekte tekortkomingen kunnen worden verholpen.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    Deze richtlijn geldt voor luchtvaartuigen uit derde landen die op luchthavens in de lidstaten van de Gemeenschap landen.

    Staatsluchtvaartuigen als gedefinieerd in het Verdrag van Chicago en luchtvaartuigen met een maximum startgewicht van minder dan 5 700 kg die niet gebruikt worden voor commercieel luchtverkeer, zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

    Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten ten aanzien van de inspectie van luchtvaartuigen die op hun luchthavens landen, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, evenwel onverlet.

    Artikel 3

    Definities

    In deze richtlijn, met inbegrip van de bijlagen, wordt verstaan onder:

    "bevoegde autoriteit", de administratie, autoriteit of andere organisatie die door de staat met de inspectie van luchtvaartuigen is belast;

    "vertrouwelijk rapport", een rapport dat uit vrije wil wordt ingediend door een persoon die bij een incident was betrokken of een incident heeft waargenomen; dit verslag wordt door de ontvangende organisatie geanonimiseerd teneinde de vertrouwelijkheid te waarborgen;

    "vliegverbod", een formeel verbod voor het luchtvaartuig om de luchthaven te verlaten;

    "internationale veiligheidsnormen", de veiligheidsnormen die zijn opgenomen in de bijlagen bij het op 7 december 1944 getekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart zoals dit op de datum van vaststelling van deze richtlijn van kracht was;

    "platforminspectie", het onderzoek aan boord en rondom het luchtvaartuig teneinde de geldigheid van de documenten betreffend het luchtvaartuig en zijn bemanning en de kennelijke onderhoudstoestand waarin het luchtvaartuig en zijn uitrusting verkeren te controleren;

    "luchtvaartuigen uit derde landen", luchtvaartuigen die worden geëxploiteerd door een luchtvaartmaatschappij waarvan het bewijs luchtvaartexploitant (AOC) is afgegeven door een staat die geen lidstaat van de Gemeenschap is.

    Artikel 4

    Inwinning van informatie

    1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten winnen de informatie in die zij nodig achten om de in artikel 1 van deze richtlijn vermelde doelstelling te realiseren, waaronder:

    - belangrijke veiligheidsinformatie waarover zij kunnen beschikken, in het bijzonder dankzij::

    - klachten van passagiers,

    - rapporten van piloten,

    - rapporten van onderhoudsorganisaties,

    - rapporten betreffende incidenten;

    - informatie over maatregelen die naar aanleiding van een platforminspectie zijn genomen, zoals:

    - invoering van een vliegverbod voor een luchtvaartuig,

    - invoering van een exploitatieverbod voor een luchtvaartuig of exploitant voor het desbetreffende land,

    - oplegging van een verplichting tot het treffen van corrigerende maatregelen, raadpleging van de bevoegde autoriteit van het land van de exploitant;

    - follow-up informatie met betrekking tot de exploitant, zoals:

    - uitvoering van corrigerende maatregelen,

    - herhaling van eerder geconstateerde feiten.

    Deze informatie wordt geregistreerd met behulp van een standaardrapport waarin ten minste de in bijlage I omschreven punten zijn opgenomen.

    2. Andere organisaties, onafhankelijk van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die rapporten over incidenten (met inbegrip van vertrouwelijke rapporten) verzamelen, kunnen eveneens een bijdrage leveren tot de in artikel 6 bedoelde uitwisseling van informatie.

    Artikel 5

    Platforminspectie

    1. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat zorgt ervoor dat luchtvaartuigen uit derde landen die op een van haar luchthavens landen en waarvan vermoed wordt dat zij niet aan de internationale veiligheidsnormen voldoen, als volgt aan platforminspecties worden onderworpen:

    a) alle vliegtuigen:

    - die tekenen van gebrekkig onderhoud of andere zichtbare schade of gebreken vertonen,

    - waarmee abnormale manoeuvres zijn uitgevoerd sinds zij zich in het luchtruim van een lidstaat hebben begeven,

    - die reeds eerder aan een platforminspectie zijn onderworpen waarbij gebreken aan het licht zijn getreden;

    b) 10 % van alle vliegbewegingen met een minimumfrequentie van eenmaal per week van:

    - vliegtuigen van luchtvaartmaatschappijen waarover reeds eerder een standaardrapport als bedoeld in artikel 4 is uitgebracht,

    - vliegtuigen van luchtvaartmaatschappijen of uit landen waarover een besluit als bedoeld in artikel 9 is genomen.

    2. De platforminspectie wordt uitgevoerd volgens de in bijlage II beschreven procedure waarbij gebruik wordt gemaakt van een platforminspectieformulier dat ten minste de punten omvat die in het aan deze bijlage gehechte formulier zijn opgenomen. Na voltooiing van de platforminspectie dient een kopie van het platforminspectierapport aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig te worden overhandigd.

    3. Bij de uitvoering van een platforminspectie uit hoofde van deze richtlijn dient de bevoegde autoriteit al het mogelijke te doen om te voorkomen dat een luchtvaartuig onnodig vertraging oploopt.

    Artikel 6

    Uitwisseling van informatie

    1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen wederzijds informatie uit.

    2. Alle standaardrapporten als bedoeld in artikel 4, lid 1, en de platforminspectierapporten als bedoeld in artikel 5, lid 2, worden op verzoek onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie gesteld.

    3. Wanneer uit een standaardrapport blijkt dat er een potentiële bedreiging van de veiligheid bestaat of indien uit een platforminspectierapport blijkt dat een luchtvaartuig niet aan de internationale veiligheidsnormen beantwoordt en een potentiële bedreiging van de veiligheid vormt, wordt het desbetreffende rapport onverwijld naar de bevoegde autoriteiten van alle overige lidstaten en de Commissie gezonden.

    Artikel 7

    Beveiliging van gegevens

    1. De uit hoofde van artikel 6 uitgewisselde informatie wordt uitsluitend voor de doeleinden van deze richtlijn gebruikt en de toegang ertoe blijft beperkt tot de deelnemende bevoegde autoriteiten en de Commissie.

    2. De vertrouwelijkheid van informatie die vrijwillig is verstrekt, in het bijzonder door de bemanning van luchtvaartuigen die aan platforminspecties worden onderworpen, wordt gegarandeerd door de bronnen van deze informatie grondig te anonimiseren.

    Artikel 8

    Vliegverbod voor luchtvaartuigen

    1. In geval van niet-naleving van internationale veiligheidsnormen waardoor er duidelijk gevaar voor de veiligheid ontstaat, legt de bevoegde autoriteit die de platforminspectie uitvoert het vliegtuig een vliegverbod op totdat het gevaar is weggenomen.

    2. Indien een vliegtuig een vliegverbod is opgelegd, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie is uitgevoerd de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen hiervan onmiddellijk in kennis.

    3. Indien de in lid 1 bedoelde gebreken niet volledig kunnen worden hersteld op de luchthaven van inspectie, legt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie is uitgevoerd, in overleg met de staat die verantwoordelijk is voor de exploitatie van het betrokken luchtvaartuig, vast onder welke voorwaarden het luchtvaartuig toestemming kan krijgen om zonder betalende passagiers veilig door te vliegen naar een luchthaven waar de gebreken kunnen worden hersteld.

    4. In de in lid 3 bedoelde gevallen stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie is uitgevoerd, de bevoegde autoriteiten van de staten die door dit luchtvaartuig zullen worden overvlogen, alsmede de staat waarin dit luchtvaartuig met het oog op herstel zal landen, hiervan in kennis.

    5. De eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig of diens vertegenwoordiger in de betrokken lidstaat heeft het recht om tegen een vliegverbod van de bevoegde autoriteit van de lidstaat in beroep te gaan. Het indienen van een beroepschrift heeft op zichzelf geen opschortende werking.

    Artikel 9

    Maatregelen ter verhoging van de veiligheid

    Op basis van de informatie die uit hoofde van de artikelen 4, 5 en 6 beschikbaar is gesteld, mag de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 11, lid 2, naar gelang van het gebleken veiligheidsrisico besluiten om:

    - systematisch paltforminspecties uit te voeren en andere controlemaatregelen te treffen voor een specifieke exploitant of voor de exploitanten uit een specifiek derde land;

    - een specifieke exploitant of de exploitanten uit een specifiek derde land te weren van de luchthavens van de Gemeenschap of deze(n) exploitatiebeperkingen op de leggen, in afwachting van de vaststelling van bevredigende voorzieningen voor corrigerende maatregelen door de bevoegde autoriteit van dat derde land.

    De Commissie stelt het in artikel 11 bedoelde comité op de hoogte van de resultaten van eventuele contacten met het derde land in kwestie, zodat een gekwalificeerd team van deskundigen een beoordeling van het door de bevoegde autoriteit gehouden veiligheidstoezicht kan maken.

    Artikel 10

    Uitvoeringsmaatregelen

    1. De lidstaten brengen aan de Commissie verslag uit over de getroffen operationele maatregelen en de uitgetrokken middelen ten behoeve van de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6.

    2. De Commissie mag in overeenstemming met de procedure van artikel 11, lid 2, alle nodige maatregelen treffen om de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6 te bevorderen, zoals:

    - de lijst van in te winnen inlichtingen vaststellen;

    - de inhoud van en procedures voor platforminspecties specificeren;

    - het formaat voor de opslag en verspreiding van informatie vastleggen;

    - de gekwalificeerde instanties oprichten of ondersteunen die met het beheer en de toepassing van de hulpmiddelen voor de inzameling en uitwisseling van informatie worden belast.

    Artikel 11

    Comité

    1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité van raadgevende aard, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

    Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

    De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

    Artikel 12

    Strafbepalingen

    1. De lidstaten stellen het stelsel van straffen van toepassing op overtredingen van de nationale bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op . . . van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mee.

    Artikel 13

    Tenuitvoerlegging van de richtlijn

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 14

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 15

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    (1) Resolutie B4-0150/96, PB nr. C 65 van 4. 3. 1996, blz. 172.

    (2) Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Verslag van de Groep op hoog niveau, opgesteld op grond van het besluit van de Raad van 11 maart 1996 en gericht aan het Europees Parlement en de Raad, "Vaststelling van een communautair beleid tot verbetering van de veiligheid in de luchtvaart", SEC(96) 1083 def. van 12. 6. 1996.

    BIJLAGE 1

    >REFERENTIE NAAR EEN FILM>

    BIJLAGE 2

    I. De platforminspectie moet, afhankelijk van de beschikbare tijd, alle of een deel van de volgende aspecten omvatten:

    1. Controle op de aanwezigheid en geldigheid van de voor internationale vluchten vereiste bescheiden zoals: bewijs van inschrijving, journaal, bewijs van luchtwaardigheid, bewijs van bevoegdheid van elk bemanningslid, vergunning voor de radio-installatie, lijst van passagiers en lading enz.

    2. Controleren of de samenstelling en de kwalificaties van het stuurhutpersoneel voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I en VI bij het Verdrag van Chicago (ICAO-bijlagen).

    3. Controle van de operationele bescheiden (vluchtinformatie, operationeel vliegplan, technisch journaal) en van de voorbereiding van de vlucht teneinde aan de tonen dat de vlucht overeenkomstig de voorschriften van ICAO-bijlage VI is voorbereid.

    4. Controle op de aanwezigheid en toestand van de op grond van ICAO-bijlage VI voor internationale navigatie vereiste zaken:

    - bewijs luchtvaartexploitant (AOC);

    - geluidshinder en emissiecertificaat;

    - procedurehandboek (inclusief MEL (1)) en vluchthandboek;

    - veiligheidsapparatuur;

    - cabineveiligheidsapparatuur;

    - apparatuur noodzakelijk voor de vlucht in kwestie, zoals radiocommunicatieapparatuur en radionavigatieapparatuur, vluchtrecorders.

    5. Controleren of de toestand van het luchtvaartuig en de bijbehorende apparatuur (beschadigingen en reparaties inbegrepen) zodanig is dat nog steeds is voldaan aan de normen van ICAO-bijlage VIII.

    II. Na de platforminspectie moet een platforminspectierapport worden opgesteld waarin de hieronder omschreven algemene informatie moet worden opgenomen, alsmede een lijst van gecontroleerde punten vergezeld van een lijst van de eventueel geconstateerde gebreken voor elk van deze punten en eventuele specifieke opmerkingen.

    >REFERENTIE NAAR EEN FILM>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (1) Minimum Equipment List: minimumuitrustingslijst.

    Top