Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996PC0574

    VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD INZAKE DE REGISTRATIE VAN DE OPVARENDEN VAN PASSAGIERSSCHEPEN

    /* COM/96/0574 def. - SYN 96/0281 */

    PB C 31 van 31.1.1997, p. 5–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51996PC0574

    VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD INZAKE DE REGISTRATIE VAN DE OPVARENDEN VAN PASSAGIERSSCHEPEN /* COM/96/0574 DEF - SYN 96/0281 */

    Publicatieblad Nr. C 031 van 31/01/1997 blz. 0005


    Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen (97/C 31/05) (Voor de EER relevante tekst) COM(96) 574 def. - 96/0281(SYN)

    (Door de Commissie ingediend op 26 november 1996)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

    Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag en in samenwerking met het Europees Parlement,

    Overwegende dat het beleid van de Gemeenschap in de sector zeevervoer gericht moet zijn op verhoging van de veiligheid van dat vervoer; dat de Gemeenschap groot belang heeft bij de totstandkoming van geharmoniseerde veiligheidsnormen voor passagiersschepen; dat deze richtlijn één van een reeks maatregelen is die de veiligheid op zee moeten verhogen;

    Overwegende dat de Gemeenschap ernstig bezorgd is over de meest recente ongevallen met passagiersschepen waarbij veel mensen het leven verloren, vooral over de ramp met de "Estonia"; dat de Europese burgers en de vele anderen die in de Gemeenschap van passagiersschepen en hogesnelheidsvaartuigen gebruikmaken, mogen verwachten en erop mogen vertrouwen dat er een passende mate van veiligheid is en een adequaat informatiesysteem dat zoek- en reddingsoperaties zal vergemakkelijken; dat alle passende maatregelen moeten worden genomen om aan die verwachtingen te voldoen en dat moet worden vermeden dat ongelukken met passagiersschepen in wateren waarvoor de Lid-Staten krachtens het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee van 1979 verantwoordelijkheid dragen, onnodige bezorgdheid teweeg kunnen brengen bij familieleden en andere betrokkenen;

    Overwegende dat de veiligheid van de schepen in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de vlaggestaten; dat de Lid-Staten kunnen zorgen voor de naleving van adequate veiligheidsvoorschriften door de passagiersschepen die onder hun vlag varen en de maatschappijen die ze exploiteren; dat de enige manier waarop de Lid-Staten de veiligheid kunnen verzekeren van alle passagiersschepen die vanuit hun havens opereren of wensen te opereren, ongeacht onder welke vlag zij varen, is dat zij daadwerkelijke naleving van de veiligheidsvoorschriften eisen als voorwaarde om vanuit hun havens te mogen opereren;

    Overwegende dat met het oog op zoek- en reddingsactiviteiten de mogelijkheid om wettelijk in vrijstellingen te voorzien voor passagiersschepen die van en naar een haven in een Lid-Staat varen niet enkel en alleen aan de vlaggestaat mag worden overgelaten; dat alleen de havenstaat in de positie verkeert om te bepalen wat de vereisten zijn voor de best mogelijke zoek- en reddingsoperaties;

    Overwegende dat Lid-Staten noch derde landen andere dan de in deze richtlijn genoemde redenen hebben om af te wijken van de desbetreffende Solas-bepalingen inzake "passagiersgegevens" voor reizen die in EG-havens beginnen of eindigen;

    Overwegende dat ervoor gezorgd moet worden dat het aantal passagiers aan boord van een passagiersschip niet het aantal overschrijdt waarvoor het schip en de veiligheidsuitrusting zijn gecertificeerd; dat vaststelling van passagiersgegevens noodzakelijk is om identificatie van personen na een ongeval gemakkelijker te maken;

    Overwegende dat deze richtlijn in herinnering brengt welke maatregelen de Lid-Staten krachtens internationaal recht ter beschikking staan; dat de interpretatie van de betreffende internationale verdragen op belangrijke punten aan het oordeel van de afzonderlijke Lid-Staten wordt overgelaten; dat er op het ogenblik geen dwingende internationale norm voor de registratie van passagiers waaraan alle passagiersschepen ook bij binnenlandse reizen moeten voldoen, bestaat;

    Overwegende dat de verplichtstelling van passagiersregistratie voor alle passagiersschepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen, mede is gebaseerd op voorschrift 27 van het Solas-verdrag, dat soortgelijke eisen bevat; dat de onderhavige richtlijn geen aantasting betekent van het recht van de Lid-Staten om bepaalde strengere eisen te stellen aan de hieronder vallende passagiersschepen;

    Overwegende dat, om redenen in verband met het vermijden van concurrentievervalsing, een uniforme aanpak moet worden ingesteld in gebieden met druk scheepvaartverkeer en variërende afstanden tussen de havens; dat de 20-mijlsgrens er is gekomen door met door alle Lid-Staten onderschreven algemene beginselen en specifieke belangen rekening te houden; dat passagiersschepen die uitsluitend in beschutte wateren varen en passagiersschepen die volgens een dienstregeling zeer korte reizen maken tussen havens in beschutte wateren, minder risico opleveren en daarom voor ontheffing in aanmerking moeten kunnen komen;

    Overwegende dat, met name gezien de omvang van de interne markt voor passagiersvervoer over zee, maatregelen op communautair niveau het enige middel zijn om tot vaststelling van een voor schepen in de gehele Gemeenschap geldend veiligheidsniveau te komen; dat, indien de Gemeenschap niets onderneemt, de passagiers niet alleen onvoldoende bescherming zullen gaan genieten, maar dat ook de al te ingewikkelde en onduidelijke regelingen binnen de Gemeenschap ten nadele en ten koste van de industrie zullen blijven bestaan;

    Overwegende dat er een gemeenschappelijk minimumniveau van veiligheidseisen moet worden gerealiseerd door middel van bindende communautaire maatregelen; dat een richtlijn van de Raad die volgens het evenredigheidsbeginsel iedere Lid-Staat het recht geeft om de implementatie-instrumenten te kiezen die in zijn nationaal wettelijk stelsel passen, echter in dit geval voldoende is;

    Overwegende dat de verzameling en verwerking van gegevens over met name genoemde personen nodig is met het oog op identificatie van passagiers in geval van een ongeluk; dat de verzameling en verwerking van deze gegevens moet worden uitgevoerd overeenkomstig de in Richtlijn 95/46/EG vastgelegde beginselen inzake gegevensbescherming; dat met name personen, wanneer hun gegevens worden verzameld, duidelijk moet worden verteld voor welk doel de verlangde gegevens bestemd zijn en dat de gegevens slechts zeer korte tijd bewaard mogen worden en vernietigd moeten worden zodra het betrokken schip veilig haar bestemming heeft bereikt;

    Overwegende dat het nodig is dat een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten de Commissie bijstaat bij de daadwerkelijke toepassing van de richtlijn; dat het bij artikel 12 van Richtlijn 93/75/EEG (1) opgerichte comité deze taak op zich kan nemen;

    Overwegende dat via dit comité bepaalde bepalingen van de richtlijn zullen kunnen worden aangepast om rekening te houden met toekomstige wijzigingen van het Solas-verdrag en aanvullende bepalingen kunnen worden vastgesteld om te zorgen voor een geharmoniseerde vrijstellingsregeling, alsmede voor implementatie van IMO-resoluties,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het doel van deze richtlijn is de veiligheid en reddingskansen te verhogen van passagiers en bemanning van passagiersschepen die vanuit of naar en tussen havens in de Lid-Staten van de Gemeenschap varen, en een doeltreffender aanpak mogelijk te maken van de gevolgen van eventuele ongelukken.

    Artikel 2

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    - "personen": alle opvarenden, zowel passagiers als bemanningsleden, ongeacht hun leeftijd;

    - "een passagiersschip": een zeewaardig passagiersschip en een hogesnelheidspassagiersvaartuig dat meer dan twaalf passagiers vervoert;

    - "een hogesnelheidspassagiersvaartuig": een hogesnelheidsvaartuig als omschreven in voorschrift 1 van hoofdstuk X van het Solas-verdrag van 1974, als gewijzigd op de datum van aanneming van deze richtlijn;

    - "maatschappij": de eigenaar van het passagiersschip of iedere andere organisatie of persoon zoals de bedrijfsvoerder of scheepsbevrachter die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het passagiersschip van de eigenaar heeft overgenomen;

    - "aangewezen persoon": de verantwoordelijke persoon die door een maatschappij is aangewezen om aan de verplichtingen van de ISM-code te voldoen of iedere andere persoon die door de maatschappij verantwoordelijk is gemaakt voor het bijhouden van de gegevens van personen die aan boord zijn gegaan van een passagiersschip van de maatschappij;

    - "aangewezen instantie": de bevoegde instantie van de Lid-Staat die verantwoordelijk is voor de zoek- en reddingsoperaties en vermeld staat in artikel 8;

    - "ISM-code": International Safety Management Code voor de veilige exploitatie van schepen en voor preventie van verontreiniging, welke door de Algemene Vergadering van de IMO is goedgekeurd bij resolutie A.741 (18) van 4 november 1993;

    - "een mijl": een afstand van 1 852 m;

    - "beschutte wateren": zeegebieden waarin de kans op een significante golfhoogte van meer dan 1,5 m minder dan 10 % per jaar bedraagt en waar een passagiersschip nooit meer dan zes mijl verwijderd is van een toevluchtsoord waar schipbreukelingen aan land kunnen gaan.

    Artikel 3

    1. Deze richtlijn is van toepassing op passagiersschepen, met uitzondering van:

    - oorlogs- en troepenschepen en

    - plezierjachten, tenzij deze een bemanning hebben of krijgen en meer dan twaalf passagiers voor commerciële doeleinden vervoeren;

    2. Van het toepassingsgebied van de richtlijn uitgesloten zijn onder de vlag van een Lid-Staat varende schepen waarvan de reizen volledig buiten de Gemeenschap plaatsvinden.

    Artikel 4

    1. Wanneer Lid-Staten krachtens de desbetreffende Solas-bepalingen met betrekking tot de passagiersgegevens vrijstelling verlenen aan onder hun eigen vlag varende schepen die, komend vanuit havens buiten de Gemeenschap, havens binnen de Gemeenschap aandoen, mogen zij dit alleen doen volgens de in de bepalingen van deze richtlijn vervatte voorwaarden voor ontheffingen.

    2. Iedere Lid-Staat moet, voor onder zijn vlag varende passagiersschepen die vanuit een buiten de Gemeenschap gelegen haven vertrekken met als bestemming een haven binnen de Gemeenschap, de maatschappij verplichten ervoor te zorgen dat de gegevens overeenkomstig artikel 5, lid 1, en artikel 6 worden verstrekt.

    3. Iedere Lid-Staat moet, voor onder de vlag van een derde land varende passagiersschepen die vanuit een buiten de Gemeenschap gelegen haven vertrekken met als bestemming een haven binnen de Gemeenschap, de maatschappij verplichten ervoor te zorgen dat de gegevens overeenkomstig artikel 5, lid 1, en artikel 6 worden verzameld en bewaard, zodat zij voor de aangewezen instantie toegankelijk zijn, wanneer dat nodig is.

    Artikel 5

    1. Voordat een passagiersschip als bedoeld in artikel 3 vanuit een zich in een Lid-Staat bevindende haven vertrekt, moeten eerst alle opvarenden geteld worden.

    2. Het aantal opvarenden moet, voordat het schip vertrekt, worden medegedeeld aan de kapitein van het passagiersschip en aan de daartoe aangewezen persoon van de maatschappij, dan wel aan een ander zich aan wal bevindend systeem van de maatschappij dat voor hetzelfde doel dient.

    Artikel 6

    Voor alle passagiersschepen die vanuit een zich in een Lid-Staat gelegen haven vertrekken voor reizen van meer dan 20 mijl vanaf het vertrekpunt moeten de volgende gegevens worden opgenomen:

    - de namen van de opvarenden,

    - de voornaam of initiaal,

    - het geslacht,

    - de leeftijdscategorie (volwassene, kind of zuigeling) waartoe de persoon behoort,

    - door een passagier op eigen initiatief gegeven informatie in verband met behoefte aan speciale zorg of bijstand in noodsituaties.

    Deze gegevens dienen uiterlijk 30 minuten na het vertrek van het passagiersschip te worden doorgegeven aan de aangewezen persoon van de maatschappij.

    Artikel 7

    De kapitein zorgt ervoor dat het aantal opvarenden van een passagiersschip dat vertrekt vanuit een in een Lid-Staat gelegen haven niet groter is dan het aantal opvarenden waarvoor het passagiersschip is gecertificeerd.

    Artikel 8

    Alle maatschappijen die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van een passagiersschip als bedoeld in artikel 3 op zich nemen, moeten:

    - een systeem opzetten voor de registratie van de krachtens de artikelen 5 en 6 vereiste gegevens. Het systeem moet voldoen aan de criteria van artikel 11;

    - een aangewezen persoon aanstellen die verantwoordelijk is voor het bewaren en doorgeven van de door de onderhavige richtlijn voorgeschreven gegevens.

    De maatschappij zorgt ervoor dat de door de onderhavige richtlijn voorgeschreven gegevens onmiddellijk worden doorgegeven aan de aangewezen instantie of te allen tijde gebruiksklaar ter beschikking van deze instantie kunnen worden gesteld. De gegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig is voor de toepassing van deze richtlijn en dienen in de regel na de behouden aankomst van het betrokken schip te worden vernietigd.

    De maatschappij zorgt ervoor dat nadere gegevens over personen die hebben verklaard in noodsituaties speciale zorg of bijstand nodig te hebben, naar behoren worden geregistreerd en aan de kapitein doorgegeven, voordat het passagiersschip vertrekt.

    Artikel 9

    1. Een Lid-Staat vanuit de haven waarvan een passagiersschip vertrekt, mag de in artikel 6 vermelde 20-mijlsdrempel verlagen.

    2. Een Lid-Staat vanuit de haven waarvan een schip vertrekt, mag passagiersschepen die volgens een dienstregeling in beschutte wateren varen, waarbij de vaartijd tussen de aanloophavens minder dan 30 minuten bedraagt, vrijstellen van de verplichting om het aantal opvarenden door te geven aan de aangewezen persoon van de maatschappij, als bedoeld in artikel 5.

    Een Lid-Staat vanuit de haven waarvan een schip vertrekt, mag uitsluitend in beschutte wateren varende passagiersschepen vrijstellen van de verplichtingen van artikel 6, indien de operationele omstandigheden en het gebied waarin deze schepen varen adequate en voldoende zoek- en reddingsfaciliteiten bieden.

    Een Lid-Staat mag krachtens het bepaalde in deze richtlijn geen vanuit zijn havens vertrekkende passagiersschepen vrijstellen die varen onder de vlag van een derde land dat verdragsluitende partij is bij het Solas-verdrag, en die krachtens de desbetreffende Solas-bepalingen niet in aanmerking komen voor toepassing van dergelijke vrijstellingen.

    3. In de in lid 2 vermelde omstandigheden dient de volgende procedure te worden gevolgd:

    a) de Lid-Staat stelt de Commissie onverwijld in kennis van het besluit tot vrijstelling, met opgave van gegronde redenen daarvoor;

    b) indien de Commissie binnen zes maanden na de kennisgeving van mening is dat de vrijstelling niet gerechtvaardigd is of de concurrentie ongunstig zou kunnen beïnvloeden, kan zij, volgens de procedure van artikel 13, lid 2, van de Lid-Staat eisen de vrijstelling te wijzigen of in te trekken.

    Artikel 10

    De overeenkomstig artikel 7 opgezette registratiesystemen moeten naar genoegen van de Lid-Staten zijn en hun goedkeuring kunnen wegdragen.

    De Lid-Staten controleren steekproefsgewijs de goede werking van de overeenkomstig deze richtlijn op hun grondgebied opgezette registratiesystemen.

    De Lid-Staten wijzen de instantie aan aan welke de door deze richtlijn voorgeschreven gegevens moeten worden verstrekt door de in artikel 8 bedoelde maatschappijen.

    Artikel 11

    1. De registratiesystemen moeten voldoen aan de volgende functionele criteria:

    i) Leesbaarheid:

    De formattering van de gegevens moet zodanig zijn dat zij gemakkelijk leesbaar zijn.

    ii) Toegankelijkheid:

    De vereiste gegevens moeten gemakkelijk toegankelijk zijn voor de instanties voor welke de in het systeem opgeslagen informatie van belang kan zijn.

    iii) Gereedheid:

    De vereiste gegevens moeten vóór de afvaart worden verzameld.

    iv) Vlotte werking:

    Het systeem moet zo zijn opgezet dat er geen onnodige vertraging ontstaat voor de passagiers die zich inschepen en/of ontschepen.

    v) Beveiliging:

    De gegevens moeten op passende wijze beveiligd zijn tegen het per ongeluk of onwettig vernietigen of verloren gaan en tegen wijziging, bekendmaking of benadering door onbevoegden.

    vi) Alternatieve middelen:

    Indien het systeem uitvalt, moet een alternatief middel of een gelijkwaardig registratiesysteem beschikbaar zijn.

    2. Een veelvoud van systemen op dezelfde of op soortgelijke routes dient te worden vermeden.

    Artikel 12

    Overeenkomstig de procedure van artikel 13, lid 2, mogen de volgende maatregelen worden vastgesteld:

    a) bepalingen:

    i) waarbij een geharmoniseerde regeling voor het krachtens het bepaalde in artikel 9, lid 2, verlenen van uitzonderingen wordt ingesteld;

    ii) inzake de implementatie van IMO-resoluties en -circulaires met betrekking tot de registratiesystemen;

    b) de wijziging van de in artikel 11, lid 1, vermelde functionele criteria;

    c) de wijziging van de richtlijn, onverminderd de procedures voor de wijziging van het Solas-verdrag, teneinde te zorgen voor de toepassing in de zin van deze richtlijn van de latere, op de registratiesystemen betrekking hebbende wijzigingen van het Solas-verdrag die na de aanneming van deze richtlijn in werking zijn getreden.

    Artikel 13

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 93/75/EEG opgerichte comité.

    2. Indien wordt verwezen naar dit lid, is de volgende procedure van toepassing:

    a) De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp van de te nemen maatregelen voor aan het in lid 1 bedoelde comité.

    b) Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de zaak en zo nodig door middel van stemming.

    c) Het advies wordt vastgelegd in de notulen; bovendien heeft iedere Lid-Staat het recht om zijn standpunt in de notulen te laten vastleggen.

    d) De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het comité. Zij stelt het comité op de hoogte van de wijze waarop met zijn advies rekening is gehouden.

    Artikel 14

    1. De Lid-Staten stellen uiterlijk op 1 januari 1998 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Artikel 6 wordt uiterlijk op 1 januari 1999 van toepassing.

    2. Wanneer de Lid-Staten deze maatregelen vaststellen, wordt daarin verwezen naar de onderhavige richtlijn of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die maatregelen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

    3. De Lid-Staten voeren een systeem in van sancties voor overtredingen van de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De aldus voorziene sancties moeten doeltreffend zijn, in verhouding tot de overtreding staan en een ontradend effect hebben.

    4. De Lid-Staten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de overige Lid-Staten daarvan in kennis.

    Artikel 15

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 16

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    (1) PB nr. L 247 van 5. 10. 1993, blz. 19.

    Top