EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996AC1254

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de finaliteit van de afrekening en onderpand"

PB C 56 van 24.2.1997, p. 1–2 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996AC1254

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de finaliteit van de afrekening en onderpand"

Publicatieblad Nr. C 056 van 24/02/1997 blz. 0001


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de finaliteit van de afrekening en onderpand"

(97/C 56/01)

De Raad heeft op 21 juni 1996 besloten, overeenkomstig artikel 100 A van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor economische, financiële en monetaire vraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 oktober 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Donovan.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 339e Zitting (vergadering van 31 oktober 1996) het volgende advies uitgebracht dat met eenparigheid van stemmen is goedgekeurd.

1. Onder invloed van de technologische innovatie groeit het aantal nationale en vooral internationale betalingen gestaag. Daarom zijn verrekeningssystemen ingevoerd. Door de toename van de tussen financiële instellingen uitgewisselde bedragen en de snelheid waarmee deze uitwisseling plaatsvindt, wordt risicoverhoging in de hand gewerkt. Wat te doen in geval van insolventie of faillissement van één van de deelnemers? Wanneer is een betaling definitief? In hoeverre wordt door insolventieprocedures tegen een deelnemer afbreuk gedaan aan de mogelijkheid, het onderpand te executeren dat hij heeft gedeponeerd in verband met zijn deelname aan betalingssystemen, en in het bijzonder aan verrekeningssystemen (b.v. als waarborg tegen verzuim of als garantie voor deelneming in eventuele verliezen)?

2. Betalingssystemen zijn ingewikkeld en er zijn grote bedragen mee gemoeid; verrekeningssystemen zijn ondoorzichtig wat de schulden van een deelnemer op een bepaald moment betreft. Daarom sprak men in het Lamfalussy-rapport () zelfs van een "systeemrisico", d.w.z. een eventueel door omzetting van netto- in brutoschulden veroorzaakt domino-effect (een "sneeuwbal" van insolventies die tot ineenstorting van financiële markten leidt).

3. Met onderhavig voorstel voor een richtlijn wordt beoogd, deze risico's tot een minimum tot reduceren door de wetgevingen van de lid-staten op de volgende punten te harmoniseren:

- de rechtsgeldigheid van verrekeningsovereenkomsten en de inroepbaarheid daarvan tegen de crediteuren van de insolvente schuldenaar;

- de vatbaarheid voor executie van onderpand dat in verband met deelneming aan betalingssystemen is verstrekt;

- de vatbaarheid voor executie van onderpand dat is gedeponeerd om redenen van monetair beleid, waarmee derhalve wordt bijgedragen tot de opbouw van het noodzakelijke rechtskader voor het door de toekomstige Europese centrale bank te voeren monetaire beleid.

3.1. Met het voorstel wordt tevens beoogd de integratie van de bancaire netwerken van de lid-staten te vergemakkelijken en de derde fase van de EMU voor te bereiden. Bovendien strekt het tot opheffing van belemmeringen voor betalingen op de interne markt, zodat grensoverschrijdende betalingsregelingen efficiënter en goedkoper worden.

4. Het voorstel is een ontwerp-richtlijn. De Commissie streeft evenwel niet naar volledige harmonisatie, maar slechts naar het bereiken van de volgende doelstellingen:

- erkenning in alle betrokken landen van de rechtsgeldigheid van betalingsverrekeningen en verbindende werking van de verrekening jegens derden;

- onherroepbaarheid van betalingen die overeenkomstig de regels van het systeem zijn verricht;

- géén terugwerkende kracht van insolventieprocedures ten aanzien van de rechten en verplichtingen van de deelnemers aan een verrekeningssysteem. Duidelijkheid over de vraag welk insolventierecht van toepassing is op de rechten en verplichtingen in verband met rechtstreekse deelname aan een betalingssysteem in geval van een insolventieprocedure tegen een deelnemer aan dat systeem;

- afscherming van onderpand tegen de gevolgen van het insolventierecht van de lid-staat waar de tekortschietende deelnemer is gevestigd.

5. Het voorstel is van belang voor het functioneren van de interne markt en de voorbereiding van de derde fase van de EMU. Maar een EU-betalingssysteem is vooral belangrijk voor economische stabiliteit en dus werkgelegenheid. Daarom steunt het Comité het voorstel.

6. Wel stelt het de volgende tekstuele wijzigingen voor:

6.1. Betalings- en effectenafwikkelingssystemen zijn vaak met elkaar verbonden. Het verdient derhalve geen aanbeveling om bepalingen betreffende afdwingbare verrekening, vermijding van terugwerkende kracht en finaliteit uitsluitend tot betalingssystemen te beperken. Effectenafwikkelingssystemen zouden soortgelijke bescherming moeten genieten.

Daarom moet, waar nodig, de tekst van het voorstel dusdanig worden gewijzigd dat de richtlijn ook op effectenafwikkelingssystemen kan worden toegepast. Dit geldt met name voor de "00.00"-regel, terugwerkende kracht en onherroepbaarheid (d.w.z. finaliteit).

6.2. Het Comité stelt voor om in artikel 1, lid 1, de passage "welke munteenheid of ecu" te wijzigen in "welke munteenheid, ecu of euro".

6.3. De reikwijdte van artikel 2, onder a), moet worden uitgebreid tot vormen van indirecte deelneming aan betalingssystemen. Zo niet, dan ontstaat er een gat in de bescherming van het systeem tegen de gevolgen van handelingen in het kader van b.v. corresponderende bancaire regelingen of van indirecte deelnemers (d.w.z. indirecte vormen van lidmaatschap van of deelname aan betalingssystemen).

6.4. Op grond van de in de vorige paragraaf voorgestelde wijziging kan artikel 2, onder b), worden geschrapt.

6.5. De definitie van "onderpand" in artikel 2, onder l), moet zich uitstrekken tot alle juridische constructies die in de praktijk worden gehanteerd in betalings- en verrekeningssystemen.

6.6. Naar aanleiding van de ten aanzien van artikel 2, onder a), voorgestelde wijziging kan het woord "rechtstreeks" in de artikelen 3 tot 7 worden geschrapt.

6.7. Wat de artikelen 5, 6 en 7 aangaat, kan worden gesteld dat ook vestigingen in de EU van een kredietinstelling uit een derde land naar Gemeenschapsrecht kredietinstellingen zijn. De Commissie moet, in het licht van het insolventierecht van het derde land waar deze kredietinstellingen hun hoofdzetel hebben, ervoor zorgen dat de vestigingen onder de reikwijdte van de artikelen 5 en 6 vallen.

6.7.1. Gegeven de toenemende economische internationalisering moeten overeenkomsten worden gesloten betreffende de toepassing van de artikelen 5, 6 en 7, zodat kredietinstellingen uit derde landen zonder vestiging in de Gemeenschap aan EG-betalings- en effectenafwikkelingsystemen deel kunnen nemen.

6.8. Artikel 7 moet naar aanleiding van de voorgestelde wijzigingen op de definitie van onderpand [artikel 2, onder l)] worden aangepast. In artikel 7 wordt immers uitsluitend het pandrecht genoemd. Hiermee wordt een breed scala aan juridische constructies voor zekerheidsstelling buiten de richtlijn gelaten.

7. Ten slotte dringt het Comité er bij de Commissie op aan, in het kader van internationale instellingen te onderzoeken wat eventueel moet worden gedaan om op mondiaal niveau systeemrisico's te voorkomen.

Brussel, 31 oktober 1996.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() Rapport aan de presidenten van de centrale banken van de landen van de Groep van Tien; BIB, Bazel, november 1990.

Top