EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996AC0534

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van de beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998)"

PB C 204 van 15.7.1996, p. 30–37 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996AC0534

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van de beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998)"

Publicatieblad Nr. C 204 van 15/07/1996 blz. 0030


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van de beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998)" ()

(96/C 204/10)

De Raad heeft op 3 januari 1996 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 130 I, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

De Afdeling voor energie, nucleaire vraagstukken en onderzoek, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 april 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Bernabei.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 335e Zitting (vergadering van 24 april 1996) het volgende advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór, 1 stem tegen en 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Aanbevelingen van het Economisch en Sociaal Comité

1.1. Overwegende dat de O& TO-activiteiten (onderzoek en technologische ontwikkeling) in de voormalige Sovjetunie reeds in het begin van de jaren '80 een daling lieten zien, maar na de val van het socialistische regime compleet zijn ingestort;

1.2. Overwegende dat door de "braindrain" naar het westen en elders in de wereld de ontwikkeling van O& TO-infrastructuren in het GOS dreigt te worden afgeremd en zeer gespecialiseerde wetenschappelijke opleidingen dreigen te verdwijnen;

1.3. Gezien het feit dat de Europese Unie de afgelopen jaren de belangrijkste handelspartner van de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie is geworden en een reeks samenwerkingsprogramma's heeft gelanceerd in de sectoren economie, energie, nucleaire veiligheid, milieu, opleiding, wetenschap en technologie;

1.4. Overwegende dat de actie van de Internationale Associatie ter bevordering van de samenwerking met de wetenschappers van het GOS (INTAS) goed bij de internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking van de EU aansluit;

1.5. Gelet op het compromis van de Raad en de Commissie over voortzetting en uitbreiding van de INTAS-activiteiten in het kader van het Vierde Kaderprogramma voor O& TO;

1.6. Gezien de positieve kwalitatieve én kwantitatieve ontwikkeling van de INTAS vanaf het moment van oprichting;

1.7. Betreurende dat het zich niet eerder over de kwestie heeft kunnen uitspreken, daar het immers niet is geraadpleegd over de mededeling van de Commissie "De vooruitzichten van de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie" uit mei 1995;

Keurt het Comité het voorstel voor een beschikking van de Raad goed en doet het de volgende aanbevelingen:

1.8. De INTAS dient nog doeltreffender en opener te gaan werken, omdat daarmee het wetenschappelijk potentieel in de voormalige Sovjet-republieken flexibel en relatief slagvaardig in stand kan worden gehouden.

1.9. Er moeten tevoren doorzichtige criteria en richtsnoeren worden vastgesteld voor de selectie van voor financiering in aanmerking komende projecten en voor het totstandbrengen van zinvol gestructureerde groepen projecten, om dubbel werk en versnippering van de middelen te voorkomen, en om het beginsel van het gemeenschappelijk belang van de EU en het GOS te waarborgen.

1.10. De procedures voor het aankondigen van uitschrijvingen, de toegang hiertoe en de criteria en methoden voor selectie en beheer moeten doorzichtig zijn; ook moeten de kosten omlaag worden gebracht door middel van uniforme, eenvoudige aankondigingen die qua termijn overeenstemmen met de procedures van het Kaderprogramma.

1.11. De INTAS-activiteiten moeten aansluiten bij en worden gecooerdineerd met de andere communautaire steunactiviteiten ten behoeve van de economische en technologische ontwikkeling van de nieuwe onafhankelijke staten; dubbel werk moet worden vermeden, maar wel moet synergie tot stand worden gebracht en moet een voldoende mate van openheid worden verzekerd.

1.12. Onderzoekers en wetenschappers moeten worden opgeleid voor een nieuw soort projectmatige wetenschap die is gericht op samenwerking tussen onderzoekers en industrie in binnen- en buitenland; hierbij moet worden samengewerkt met de Europese Stichting voor Opleiding in Turijn en het Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie in Moskou.

1.13. Er dient een hecht verband tussen het Tacis-programma en de INTAS-activiteiten tot stand te worden gebracht. Daarbij moet de Tacis worden ingeschakeld bij de bevordering van technologische innovatie in de overgangseconomieën door middel van een multiregionale begrotingslijn met het oog op de maximale benutting van de resultaten van de INTAS-projecten, zodat wordt bijgedragen aan de economische en sociale vooruitgang in de nieuwe onafhankelijke staten en aan de totstandkoming van een ondernemingscultuur.

1.14. De "Memoranda of understanding" tussen de INTAS en de steunontvangende GOS-staten dienen te worden geperfectioneerd en gecodificeerd; dit zou de toekenning van kredieten, de bescherming van de industriële eigendom en de verspreiding en beoordeling van de resultaten er een stuk gemakkelijker op maken.

1.15. Verder moet het INTAS-secretariaat worden versterkt door personeel uit steun ontvangende landen aan te trekken.

1.16. De samenstelling van de wetenschappelijke raad moet evenwichtiger worden, zodat alle steunontvangende landen vertegenwoordigd zijn; de leden van de raad dienen iedere twee jaar te worden vervangen, maar er dient wel voor een zekere continuïteit te worden gezorgd.

1.17. De vertegenwoordigers van de twaalf nieuwe onafhankelijke staten zouden jaarlijks bijeen moeten komen om, in synergie met de communautaire O& TO-activiteiten, strategische richtlijnen voor de middellange termijn te formuleren en controle uit te oefenen op de gerealiseerde projecten en de doeltreffendheid hiervan; de resultaten van de conferentie moeten in een tussentijds verslag worden samengevat.

1.18. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité moet iedere twee jaar een INTAS-jaarverslag worden gepresenteerd, waarin met name rekenschap wordt afgelegd van de mogelijke effecten van de INTAS-projecten uit het oogpunt van economie, werkgelegenheid en innovatie waarmee op de markt kan worden geconcurreerd;

1.19. De INTAS-acties dienen te worden gecooerdineerd met de bilaterale initiatieven van de INTAS-lid-staten en met het Amerikaanse CRDF-initiatief (Civilian Research and Development Foundation for the Independent States of the Former Soviet Union);

1.20. Het evenwicht tussen enerzijds "echte" INTAS-acties en anderzijds bilaterale initiatieven van de INTAS en afzonderlijke GOS-staten moet worden gehandhaafd, zodat landen die niet over eigen middelen beschikken, toch kunnen deelnemen;

1.21. De netwerken CORDIS, COSINE en EIMS moeten worden versterkt en tot de nieuwe onafhankelijke staten worden uitgebreid; hetzelfde geldt voor de Value-centra, die met name moeten assisteren bij het zoeken van partners.

1.22. Er moet worden onderzocht of het mogelijk is een INTAS-merk voor wetenschappelijke en technologische expertise te creëren, o.m. ten einde de toegang tot de kanalen voor het zoeken van partners voor joint ventures op het gebied van technologische samenwerking met EU-ondernemingen te verbeteren en de oprichting van hi-techbedrijven in de nieuwe onafhankelijke staten te vergemakkelijken.

2. De situatie van O& TO in de voormalige Sovjet-Unie

2.1. De wetenschappelijke en technologische infrastructuur van de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie (GOS) hebben zich in de loop der tijd langs heel andere wegen ontwikkeld dan in de landen van de Europese Unie en het Westen in het algemeen. Het strenge staatstoezicht op de O& TO-activiteiten (onderzoek en technologische ontwikkeling) heeft enerzijds geleid tot de oprichting van een groot aantal onderzoekscentra en de opleiding van hoog gekwalificeerd wetenschappelijk en technisch personeel (in de jaren '80 waren er in de Russische Federatie meer dan 3 miljoen onderzoekers - tegenwoordig minder dan 1 miljoen) (); anderzijds heeft het staatstoezicht ertoe geleid dat de onderzoeksactiviteiten op regerings-, en met name militaire en veiligheidsdoeleinden werden gericht.

2.2. De O& TO-activiteiten van de voormalige Sovjet-Unie lieten reeds in het begin van de jaren '80 een daling zien, maar zijn na de val van het communistische regime compleet ingestort. Zo zijn in de Russische Federatie de overheidsuitgaven voor O& TO voor civiele doeleinden gedaald van 2,03 % van het BBP in 1990 tot 0,32 % in 1995, hetgeen dramatische gevolgen heeft gehad voor de werkgelegenheid en voor de hoogte van het salaris van wetenschappelijk personeel. De afname van de onderzoeksactiviteiten is des te ernstiger als men nagaat dat het BBP in dezelfde periode een absolute daling van 429 naar 230 miljard ecu te zien heeft gegeven.

2.2.1. Bovendien is het aantal Russische wetenschappelijke publikaties in de wereld gedaald van meer dan 30 000 in de jaren '80 tot iets meer dan 10 000 in 1993; de enige sector die buiten schot lijkt te blijven, is de ruimtevaart. In hetzelfde jaar lag het aantal door het GOS in de VS geregistreerde octrooien 25 % onder het aantal van 1981.

2.3. De O& TO-infrastructuren in de voormalige Sovjetunie zijn altijd al strikt geheim gehouden en zeer hiërarchisch gestructureerd, waardoor de vrije uitwisseling van ideeën in wetenschappelijke kringen en de verspreiding van technologische innovaties worden bemoeilijkt. Om O& TO aan de nieuwe markteconomieën van het GOS aan te passen, heeft de OESO onder meer de volgende aanbevelingen gedaan: de toegang tot technologische informatie moet worden gestimuleerd, het eigendomsrecht m.b.t. octrooien en licenties moet worden gecodificeerd en er dienen kwaliteits- en controlenormen te worden opgesteld.

2.4. Infrastructuren en human resources, die traditioneel werden ingezet voor militair onderzoek, moeten op O& TO-activiteiten voor civiele doeleinden worden omgeschakeld, hetgeen in de Russische Federatie op grote problemen stuit als gevolg van de concentratie van militaire onderzoekscentra in de zgn. "gesloten steden". Hoewel deze gesloten steden tot wetenschapsparken kunnen worden omgebouwd, vereist het stilleggen van de onderzoeksactiviteiten in de meeste gevallen een snel ingrijpen om de aldaar wonende werknemers ander werk te bieden.

2.5. De "braindrain", d.w.z. de emigratie van hoger opgeleiden naar het westen, dreigt de ontwikkeling van O& TO-infrastructuren af te remmen en zeer gespecialiseerde wetenschappelijke opleidingen te doen verdwijnen. Bovendien vindt ook een binnenlandse braindrain plaats, van de gespecialiseerde wetenschappelijke onderzoekssectoren naar economische activiteiten waar op korte termijn meer geld mee te verdienen valt.

2.6. De situatie van O& TO in het GOS is nogal gevarieerd: de Russische Federatie, Oekraïne, Kazachstan, Wit-Rusland, Armenië en Georgië beschikken nog altijd over een niet onaanzienlijk potentieel aan research-infrastructuur en wetenschappelijk personeel. Daarentegen kunnen de Kaukasische republieken volgens de Commissie veel steun gebruiken, vanwege de instabiliteit die voor deze regio zo kenmerkend is. De toegang tot de markt, de technologie en Europese investeringen zijn voor deze landen van prioritair belang ().

3. De samenwerking tussen de Europese Unie en de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie

3.1. De Europese Unie is de belangrijkste handelspartner van de landen van de voormalige Sovjet-Unie geworden: in het eerste halfjaar van 1994 maakte de handel met de EU 37 % van de totale Russische handel uit, tegen 5 % met de VS, 4 % met China en 3 % met Japan. In 1994 had de export van Russische goederen naar de EU een waarde van 18,4 miljard ecu en de import een waarde van 12,2 miljard: dit betekent een overschot van 6 miljard ecu in het voordeel van de Russische Federatie.

3.2. De EU heeft in het kader van de economische en commerciële samenwerking met een groot aantal onafhankelijke staten, vooral met de Russische Federatie en Oekraïne, ambitieuze partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden gesloten. Verder is de politieke dialoog geïntensiveerd en is de cooerdinatie van de assistentie op technisch, voedsel- en gezondheidsgebied versterkt.

3.2.1. Wat de acties op O& TO-gebied betreft, heeft de EU vanaf 1988 tien "post Tsjernobyl"-onderzoeken uitgevoerd, waarbij zo'n vijftig wetenschappelijke teams betrokken waren. In 1990 is het Chernobil Center for International Research (CHECIR) opgericht op initiatief van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. In 1992 heeft de Europese Commissie een overeenkomst gesloten met de Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland over wetenschappelijke en technologische samenwerking op dit gebied. Op het gebied van beheerste thermonucleaire fusie wordt het ITER-programma (International Thermonuclear Experimental Reactor) met de Russische Federatie, Japan en de VS voortgezet.

3.3. In de sectoren energie, human resources, nucleaire veiligheid, voedseldistributie en -produktie, vervoer en telecommunicatie, en dienstverlening aan bedrijven is in 1991 het Tacis-programma gelanceerd (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States), dat ook bijdraagt aan de financiering van de activiteiten van het Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie, waarover meer in paragraaf 3.7. Voor 1995 kreeg het programma een budget van 506,85 miljoen ecu toegewezen.

3.4. Vanaf 1992 werkt de EU actief met het GOS (met name de Russische Federatie) samen op energiegebied, via het Thermie-programma dat vooral is gericht op het bevorderen van de technologische ontwikkeling op energiegebied en energiebesparing, en de energiecentra, waarvan er zich drie in de Russische Federatie bevinden, en via het Synergy-programma, waarover het Comité helaas niet is geraadpleegd en geen advies heeft kunnen uitbrengen.

3.4.1. Het Verdrag inzake het Europees Energiehandvest, dat in december 1994 in Lissabon is ondertekend, stelt een samenwerkingskader voor de lange termijn vast. Tot de belangrijkste ondertekenaars van het handvest behoren de EU en de nieuwe onafhankelijke staten.

3.5. Ook op milieugebied is het een en ander bereikt: in de Russische Federatie zijn drie bestuurscentra voor milieutechnologie (ECAT) opgericht, en de EU draagt tevens bij door middel van het LIFE-programma.

3.6. Op het gebied van opleiding heeft de Europese Stichting voor Opleiding in Turijn haar werkzaamheden uitgebreid tot de landen die reeds steun ontvingen uit het Tacis-programma (Verordening (EEG) nr. 2063/94), terwijl het Tempus-programma is uitgebreid tot enkele onafhankelijke staten zoals de Russische Federatie, Wit-Rusland en Oekraïne. Evenzo bestrijkt het derde "Jeugd voor Europa"-programma vanaf 1995 ook derde landen, waaronder de Russische Federatie. Bovendien heeft de EU twee mobiliteitsprogramma's in het leven geroepen (Go east en Go west), die de contacten en uitwisselingen tussen wetenschappers en bedrijven uit West- en Oost-Europa moeten intensiveren.

3.7. In het kader van de wetenschappelijke en technologische samenwerking heeft de EU in november 1992 een overeenkomst gesloten met de VS, Japan en de Russische Federatie inzake de oprichting van een Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie te Moskou, dat in 1994 operationeel is geworden. () Doel van het Centrum is de omscholing van wetenschappelijk personeel, om van militaire doeleinden op civiele en produktiedoeleinden over te stappen.

3.7.1. In hetzelfde jaar is de actie INCO-Copernicus, die is bedoeld als ondersteuning van verwante onderzoeksprojecten en gezamenlijke acties in de sectoren informatietechnologie, communicatietechnologie, fabricage, produktie en behandeling van materialen, metingen en proeven, agro-industrie en biotechnologie, uitgebreid tot de nieuwe staten van het GOS. Hetzelfde geldt voor de actie voor landen uit Midden- en Oost-Europa (LMOE), waarmee de deelname door de nieuwe onafhankelijke staten aan vijf specifieke programma's van het Kaderprogramma wordt gefinancierd.

3.8. In het kader van het Sprint-programma is een initiatief voor een European Innovation Monitoring System (EIMS) gelanceerd; hiermee worden de innovatie-activiteiten en ondersteunende infrastructuren gemeten in met name Midden- en Oost-Europa en de Baltische regio, maar ook in de Russische Federatie. In het laatste EIMS-verslag wordt voor ieder land een samenvatting gegeven van de voorwaarden voor overdracht van technologie, en worden op zes terreinen activiteiten aanbevolen:

- bevorderen van de ontwikkeling van het technologisch geavanceerde kleinbedrijf;

- assisteren bij de herstructurering van de instituten voor toegepast wetenschappelijk onderzoek;

- bevorderen van de interactie tussen het MKB en technologische organisaties;

- vergroten van de mobiliteit van deskundigen en verbeteren van de toegang tot informatie;

- bevorderen van de opleiding op het gebied van innovatieprocessen;

- assisteren bij de ontwikkeling van een nationaal beleid voor overdracht van technologie.

3.9. Ook de deelname van het GOS aan sommige COST-acties en van Rusland aan Eureka helpen mee de Europese wetenschapsnetwerken uit te breiden en initiatieven voor technologische en industriële samenwerking mogelijk te maken.

4. De INTAS en de nieuwe voorstellen van de Commissie

4.1. De actie van de Internationale Associatie ter bevordering van de samenwerking met de wetenschappers van het GOS (INTAS) past in het kader van de wetenschappelijke en technologische samenwerking.

4.1.1. De INTAS is in juni 1993 opgericht door de EU en haar lid-staten (waaraan later ook Oostenrijk, Finland, Zweden, Zwitserland en Noorwegen zijn toegevoegd) als internationale organisatie zonder winstoogmerk; zij wil een antwoord geven op de ineenstorting van het onderzoekssysteem in het GOS en wil een einde maken aan de versnippering van het wetenschappelijk en technologisch potentieel (infrastructuren en human resources) door in het belang van zowel de EU als het GOS de wetenschappelijke samenwerking te promoten.

4.1.2. In de INTAS-statuten wordt als doelstelling genoemd: het bevorderen via internationale inspanningen van de wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten als essentiële factor in de sociaal-economische vooruitgang en de versterking van de democratie in deze landen, en van de wetenschappelijke samenwerking tussen onderzoekers uit deze landen en uit de internationale wetenschapswereld.

4.2. Sinds haar oprichting heeft de INTAS een duizendtal projecten gefinancierd; ieder project heeft gemiddeld drie wetenschappelijke instituten uit West-Europa en twee uit het GOS bijeengebracht. Globaal gerekend is meer dan 46 miljoen ecu voor de projecten uitgetrokken, waarvan 80 % voor onderzoekers uit de deelnemende GOS-landen was bestemd. Volgens berekeningen van de INTAS is aan de gefinancierde projecten in totaal een bedrag van 20 miljoen ecu besteed. In totaal hebben meer dan 2 500 laboratoria en wetenschappelijke teams uit het GOS van de INTAS-steun geprofiteerd.

4.2.1. Tot op heden zijn deze projecten voor meer dan 90 % uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierd.

4.3. Tot nu toe heeft de INTAS met haar onderzoeksacties de volgende sectoren bestreken:

- natuurkunde, astronomie en astrofysica (25 %);

- scheikunde (16 %);

- biowetenschappen (13 %);

- milieu en energie (12 %);

- sociale, economische en menswetenschappen (12 %); - wiskunde, telecommunicatie en informatietechnologie (11 %);

- werktuigbouwkunde en ruimtevaart (11 %).

4.4. De groeiende belangstelling van steun ontvangende landen voor de INTAS-samenwerking blijkt uit het feit dat het aantal voorgestelde projecten is gestegen van 3 400 bij de eerste bekendmaking in 1993 (en waarvan er uiteindelijk 500 zijn gefinancierd), tot 4 700 bij de tweede bekendmaking in 1994 (waarvan er 470 zijn gefinancierd). Op de uitschrijving van 15 december 1995, die aan de Russische Federatie was voorbehouden, en de uitschrijving van 30 januari 1996, die aan Kazachstan en Oekraïne was voorbehouden, zijn tenslotte 1 730 voorstellen binnengekomen, die momenteel worden geëvalueerd.

4.4.1. Niet alleen het aantal gepresenteerde projecten is toegenomen, ook de kwaliteit hiervan is sterk gestegen.

4.4.2. Het Comité betreurt de beperkte omvang van de middelen, omdat het kwalitatieve en kwantitatieve potentieel van de voorstellen zo niet volledig wordt benut.

4.5. De INTAS kent de volgende organen: een algemene vergadering, een wetenschappelijke raad en een secretariaat. Later is hier nog een cooerdinatie-instantie aan toegevoegd.

4.5.1. De algemene vergadering, die uit louter INTAS-leden bestaat, neemt besluiten over het algemeen beleid van de associatie, selecteert de projecten en beheert het toegewezen budget.

4.5.2. De algemene vergadering wordt bijgestaan door een wetenschappelijke raad met 26 leden (waarvan 8 afkomstig uit het GOS), die voor hun vakkennis zijn geselecteerd en niet naar hun land van herkomst. Deze wetenschappelijke raad doet aanbevelingen over wetenschappelijke beleidskeuzen voor de korte termijn en is verantwoordelijk voor de beoordeling van de voorgestelde projecten op de wetenschappelijke merites hiervan. Ten slotte is er nog het in Brussel gevestigde INTAS-secretariaat, dat 30 leden telt die allen afkomstig zijn uit landen die lid zijn van INTAS, d.w.z. uit Westeuropese landen. De secretaris-generaal wordt benoemd door de Europese Commissie.

4.5.3. Een cooerdinatie-instantie, bestaande uit de voorzitters van de algemene vergadering en de wetenschappelijke raad plus de INTAS-secretaris, fungeert als schakel tussen de verschillende INTAS-organen.

4.6. De Raad van de Europese Unie heeft de deelname van de Gemeenschap aan de INTAS na 31 december 1995 afhankelijk gemaakt van de ondertekening door de associatieleden van een overeenkomst over de voortzetting van de activiteiten en van een machtigingsbesluit van de Raad, zoals bepaald in de Beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, demonstratie daaronder begrepen, op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998) ().

4.7. In mei 1995 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht over "De vooruitzichten van de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie" (doc. COM(95) 190 def.), die niet aan het Economisch en Sociaal Comité is voorgelegd. In dit document onderwerpt de Commissie functionering en activiteiten van de INTAS vanaf het moment van oprichting aan een kritische analyse, waarna zij tot de conclusie komt dat de INTAS in haar huidige vorm niet in staat is gebleken de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken. De Commissie verzet zich in dat document dan ook tegen voortzetting van de deelname van de Gemeenschap aan de INTAS en tegen het voortbestaan van de associatie zelf.

4.8. De Commissie heeft bijgevolg voorgesteld de activiteiten van de INTAS en alle andere samenwerkingsprojecten met wetenschappers uit het GOS weer in haar eigen diensten te integreren, zodat de samenwerking in het normale uitvoeringskader voor specifieke O& TO-programma's gestalte krijgt.

4.9. De Raad voor "Onderzoek" van 9 juni 1995 heeft de INTAS gevraagd een werkgroep op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de algemene vergadering van de INTAS, die de Europese Commissie moet helpen onderzoeken hoe de werking van de associatie kan worden verbeterd. De INTAS heeft op 12 juli 1995 aan dit verzoek gehoor gegeven. De Raad heeft in dit verband de wil uitgesproken dat, in het licht van de resultaten van de werkgroep, overeenstemming over de toekomst van de associatie wordt bereikt.

4.10. Naar aanleiding van de aanbevelingen in het verslag van de werkgroep van september 1995, heeft de Raad "Onderzoek" van 30 oktober 1995 zich uitgesproken vóór voortzetting van de activiteiten van de INTAS in de huidige structuur. Daarbij heeft hij zich mede gebaseerd op het positieve advies van het Europees Parlement, dat zich in zijn resolutie van 27 oktober voorstander van voortzetting van de communautaire deelname aan de associatie na 1995, tot het einde van het Vierde Kaderprogramma voor O& TO verklaart. ()

4.11. De Raad heeft met name besloten de deelname van de Gemeenschap aan de INTAS t/m 31 december 1998 te verlengen, de financiële bijdrage aan de associatie in het kader van het specifieke onderzoeksprogramma op het gebied van internationale samenwerking te vergroten en de rol van de Commissie als vertegenwoordiger van de Gemeenschap in de INTAS te versterken, zodat de financiële bijdrage van de EU beter uit de verf komt.

4.12. Het compromis van het voorzitterschap van de Raad en de Commissie bestaat er dan ook in, de Commissie met het voorzitterschap van de algemene vergadering van de INTAS te belasten en haar een vetorecht over de besluiten van de algemene vergadering toe te kennen, nadat de INTAS-statuten zijn herzien.

4.13. Tevens bestaat het compromis in een financiële bijdrage aan de INTAS van ongeveer 50 % van het bedrag dat is uitgetrokken voor de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten, hetgeen neerkomt op 14 à 18 miljoen ecu per jaar.

4.14. Naar aanleiding van de conclusies van de Raad heeft de algemene vergadering van de INTAS op 14 november 1995 besloten de associatie t/m 31 december 1998 voort te zetten en heeft het de INTAS-statuten gewijzigd.

4.15. Het onderhavige Commissievoorstel is bedoeld om het compromis van de Raad en de Commissie, de besluiten van de Raad voor "Onderzoek" en van de algemene vergadering van de INTAS een juridisch draagvlak te geven. Het voorstel voorziet in:

- voortzetting van de deelname van de Gemeenschap aan de INTAS t/m 31 december 1998;

- versterking van de rol van de Commissie in de INTAS als vertegenwoordiger van de Gemeenschap, door haar met het voorzitterschap van de algemene vergadering te belasten en haar een vetorecht over de besluiten toe te kennen;

- uitbreiding van de financiering van de associatie, door een financiële EG-bijdrage toe te kennen van ongeveer 50 % van het bedrag dat is uitgetrokken voor de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten, hetgeen neerkomt op 14 à 18 miljoen ecu per jaar.

5. Algemene opmerkingen

5.1. Het Comité is het eens met de strekking van het Commissievoorstel en is verheugd over de positieve ontwikkeling van de INTAS-activiteiten, waarmee een adequaat antwoord wordt gegeven op de behoefte aan instandhouding en benutting van het O& TO-potentieel in de nieuwe onafhankelijke staten, geheel in lijn met het bereikte niveau van samenwerking tussen de EU en de betreffende landen.

5.2. Wel betreurt het Comité het dat het niet is geraadpleegd over de mededeling van de Commissie "De vooruitzichten van de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie" uit mei 1995; hierdoor heeft het zich niet eerder over de kwestie kunnen uitspreken en heeft het niet kunnen bijdragen aan de totstandkoming van het compromis tussen de Raad en de Commissie dat in het onderhavige voorstel is verwerkt.

5.3. Zoals de zaken er nu voorstaan, kan het Comité zich dus slechts uitspreken over de toekomstige organisatie van de INTAS-activiteiten, en dienaangaande een aantal opmerkingen en suggesties voor verbeteringen aan de hand doen.

5.4. Het Comité hoopt dat de doeltreffendheid en de openheid van de INTAS nog worden versterkt, omdat daarmee het wetenschappelijk potentieel (met name human resources) in de voormalige Sovjet-republieken flexibel en relatief slagvaardig in stand kan worden gehouden. Kansrijke projecten kunnen zo worden geselecteerd en gefinancierd zonder de lange en ingewikkelde procedures van het Vierde Kaderprogramma voor O& TO te hoeven doorlopen.

5.4.1. Wel is het Comité van mening dat het Gemeenschapsbeleid niet langer moet zijn gericht op het stabiliseren van de INTAS-activiteiten, maar op het verder stimuleren hiervan, om (de infrastructuur van) de netwerken van elitecentra uit te bouwen en krachtiger mechanismen voor versnelde omzetting in marktinnovaties uit te werken, zodat met wederzijds voordeel wordt bijgedragen aan de integratie van de O& TO-activiteiten in de economie van de betreffende landen.

5.5. Het Comité is zeer te spreken over het mechanisme dat ervoor zorgt dat 80 % van de middelen bij de nieuwe onafhankelijke staten terechtkomen, ondanks de voorwaarde dat de "main contractor" van de projecten uit een van de bij INTAS betrokken lid-staten afkomstig moet zijn. Ook de "bottom-up"-benadering bij de keuze van prioritaire sectoren krijgt de goedkeuring van het Comité. Volgens het Comité zou dit mechanisme er echter wel toe moeten leiden dat de betreffende GOS-republieken er geleidelijk aan zelf toe moeten kunnen overgaan om samenwerkingsprojecten met de EU op te zetten en te cooerdineren.

5.6. Het Comité wijst erop dat in augustus 1995 in de VS een vergelijkbaar initiatief is ontwikkeld, nl. tot oprichting van de US Civilian Research and Development Foundation for the independent States of the FSU (CRDF), en acht het wenselijk de twee instellingen (INTAS en CRDF) te laten samenwerken om synergie tussen hun activiteiten te bewerkstelligen.

5.6.1. Evenzo zouden bilaterale initiatieven van afzonderlijke EU-lid-staten en nieuwe onafhankelijke staten goed moeten worden gecooerdineerd, door met regelmatige tussenpozen workshops binnen de INTAS te organiseren, om voor optimale kruisbestuiving te zorgen, de impact te vergroten en te zorgen voor coherentie van alle EU-activiteiten op dit gebied.

5.7. Verder is het Comité van mening dat een deel van het personeel van het INTAS-secretariaat door de steunontvangende landen moet worden geleverd, zodat een correct beeld kan worden gevormd van de situatie waarin de wetenschap in de betreffende landen verkeert. Ook moeten de kosten omlaag worden gebracht door de procedures voor bekendmaking van uitschrijvingen en de criteria voor selectie, beoordeling en controle te standaardiseren, zodat deze procedures steeds eenvoudiger worden en, althans wat termijnen en doorzichtigheid betreft, uiteindelijk steeds meer zullen samenvallen met die van het Vierde Kaderprogramma voor O& TO.

5.8. De samenstelling van de wetenschappelijke raad moet evenwichtiger worden, zodat alle steunontvangende landen vertegenwoordigd zijn. De leden van de raad dienen iedere twee jaar te worden vervangen; ter wille van de continuïteit zou een deel van de leden opnieuw in de raad mogen plaatsnemen.

5.9. Het Comité stelt voor, één keer per jaar een conferentie te organiseren voor de vertegenwoordigers van de 12 nieuwe onafhankelijke staten. Tijdens deze conferentie zouden strategische richtsnoeren voor de middellange termijn t.b.v. de algemene vergadering kunnen worden geformuleerd. Voorts zou controle kunnen worden uitgeoefend op de gerealiseerde projecten en de doeltreffendheid hiervan op het plan van interactie tussen industrie en onderzoek, opleiding in diffuse innovatieve processen en verbetering van de netwerken van elitecentra.

5.9.1. De resultaten van deze conferentie en de werkzaamheden van de cooerdinatie-instantie zouden moeten worden samengevat in een tussentijds rapport, dat vooruitloopt op het tweejaarlijkse verslag, waarover meer in paragraaf 5.11.

5.10. De INTAS-initiatieven moeten aansluiten bij en worden gecooerdineerd met de andere communautaire steunactiviteiten ten behoeve van de economische en technologische ontwikkeling van de nieuwe onafhankelijke staten. Dubbel werk dient te worden vermeden, maar wel moet synergie tot stand worden gebracht met het Tacis-programma, met de in het kader van het Copernicus-programma gefinancierde onderzoeksprojecten, met de andere O& TO-activiteiten van het Kaderprogramma (met name het programma "Menselijk potentieel en mobiliteit"), en met de initiatieven Eureka en COST.

5.10.1. Het Comité is bovendien van mening dat er zowel op het niveau van de informatie-uitwisseling als op het niveau van de gesteunde sectoren aansluiting moet worden gezocht bij de activiteit die de EU zelf via de raadgevende comités van relevante programma's ontwikkelt.

5.10.2. Verder zou samen met andere internationale communautaire initiatieven een activiteit voor opleiding van onderzoekers en wetenschappers (ook voor hen die een militaire achtergrond hebben) moeten worden opgezet, om een O& TO-cultuur te scheppen die dichter bij de markt staat en meer open staat voor interne en internationale samenwerking, en die in staat is concurrerende projecten op te zetten die op eigen kracht kunnen voortbestaan.

5.10.3. Het Comité beveelt aan, een hecht verband tussen het Tacis-programma en de INTAS-initiatieven te creëren, zodat de Tacis meer wordt betrokken bij de bevordering van innovatie. Het Tacis-programma zou zelf moeten zorgen voor maximale benutting van de resultaten van de INTAS-projecten, door middel van een multiregionale begrotingslijn, waardoor de overgangseconomieën een actieve rol krijgen, zodat de resultaten van de INTAS-projecten zowel op technologisch vlak als op het vlak van werkgelegenheid en markt tastbaar worden. Op die manier wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van een ondernemingscultuur.

5.11. De flexibiliteit en slagvaardigheid van de INTAS-mechanismen mogen niet ten koste gaan van de doorzichtigheid van de toegangsprocedures en de criteria en methoden voor selectie en beheer. Om een grotere doorzichtigheid te waarborgen, moet het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité iedere twee jaar een verslag worden gepresenteerd, waarin niet alleen rekenschap wordt gegeven van de doelstellingen van de projecten, maar ook en vooral van de mogelijke effecten uit het oogpunt van economie, werkgelegenheid, infrastructuur en innovatie waarmee op de markt kan worden geconcurreerd, ook naar aanleiding van de multiregionale begrotingslijn in het kader van het Tacis-programma.

5.12. De selectie van voor financiering in aanmerking komende projecten moet aan de hand van bepaalde criteria en richtsnoeren worden gemaakt, zoals:

- geografisch evenwicht tussen de steunontvangende landen, waarbij echter wel rekening dient te worden gehouden met het verschillende ontwikkelingsniveau van deze landen;

- deelname aan ieder initiatief door minstens twee partners uit de nieuwe onafhankelijke staten en twee partners uit bij de INTAS aangesloten lid-staten;

- uitwerking van mechanismen voor versnelde omzetting van onderzoeksresultaten in innovaties;

- wederzijds voordeel voor zowel de EU als de nieuwe onafhankelijke staten;

- vaststelling van gemeenschappelijke standaarden ten behoeve van het normvoorbereidend onderzoek; ()

- het opzetten van netwerken van elitecentra;

- het versterken dan wel tot stand brengen van onderling verbonden basisstructuren voor O& TO, die op de korte of middellange termijn op eigen kracht kunnen voortbestaan.

5.12.1. Bij de selectie van de projecten aan de hand van bovenstaande criteria, zou er volgens het Comité op moeten worden gelet dat zinvol gestructureerde groepen projecten ontstaan, om versnippering van middelen te voorkomen, voldoende kritische massa en een voldoende mate van openheid te bereiken, de beheerskosten te verlagen en de aansluiting bij de overige externe activiteiten van de EU te garanderen.

5.13. Om de verspreiding van de O& TO-resultaten te bevorderen en multiplicatoreffecten te genereren, moeten de netwerken van CORDIS, COSINE en EIMS tot de nieuwe onafhankelijke staten worden uitgebreid. Voorts moeten informatie- en adviescentra naar het model van de Value-centra worden opgericht, die met name moeten assisteren bij het zoeken van partners.

5.13.1. Het Comité acht het wenselijk dat, als de INTAS-activiteiten de verhoopte resultaten hebben opgeleverd, wordt bestudeerd of een INTAS-keurmerk voor wetenschappelijke en technologische expertise kan worden gecreëerd. Doel van zo'n merk is o.m.:

- het verbeteren van de toegang tot de kanalen voor het zoeken van partners voor joint ventures op het gebied van technologische en industriële samenwerking, ook via bestaande netwerken als BC-Net en het Bureau voor de toenadering tussen ondernemingen, met het oog op samenwerkingsovereenkomsten met EU-ondernemingen voor toepassing van de resultaten, marketing en ontwikkeling van de handel;

- het vergemakkelijken van de oprichting van nieuwe hi-tech-ondernemingen in de nieuwe onafhankelijke staten, door hierbij de beschikbare financiële kanalen in te schakelen, met name die van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), via middelen met een "AAA"-rentevoet voor de verwezenlijking van projecten voor technologische markttoepassingen, waarbij het INTAS-keurmerk garant staat voor de toekomstige winstgevendheid van de wetenschappelijke expertise.

5.14. Het Comité is voorstander van de nieuwe bilaterale initiatieven voor financieel partnerschap van de staten van de voormalige Sovjet-Unie, waarmee de instellingen uit die landen medeverantwoordelijk worden gemaakt voor het aanwijzen van de gemeenschappelijke prioriteiten op het gebied van technologische ontwikkeling en voor de goede afloop van de INTAS-initiatieven.

5.15. Wel wordt hierbij de kanttekening gemaakt dat deze initiatieven niet ten koste mogen gaan van nieuwe onafhankelijke staten die over onvoldoende eigen middelen beschikken, en dat zij de eigenlijke actie van de INTAS niet mogen beperken. De initiatieven moeten hoe dan ook openstaan voor deelname door andere nieuwe onafhankelijke staten.

5.16. Ten slotte zouden de INTAS-acties in "Memoranda of understanding" met de nieuwe onafhankelijke staten kunnen worden vastgelegd; dit zou de toekenning van kredieten, de bescherming van de industriële eigendom en de verspreiding, beoordeling en toepassing van de resultaten er een stuk eenvoudiger op maken.

Brussel, 24 april 1996.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

() PB nr. C 21 van 25. 1. 1996, blz. 26.

() Bron: CSRS, Moskou (NIORK-classificatie).

() Europese Commissie, Mededeling aan de Raad en het Europees Parlement: "De vooruitzichten van de wetenschappelijke en technische samenwerking met de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie" (doc. COM(95) 190 def. van 16 mei 1995).

() PB nr. L 409 van 31. 12. 1992, blz. 1.

() Beschikking 94/807/EG - PB nr. L 334 van 22. 12. 1994, blz. 109.

() PB nr. C 308 van 20. 11. 1995, blz. 469.

() Onduidelijke passage in het origineel; hier is een plausibele vertaling weergegeven, waarvan niet zeker is of deze met de bedoeling van de rapporteur overeenkomt (vert.).

Top