Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51995AC1154

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1973/92 van de Raad inzake de oprichting van een financieel instrument voor het milieu (LIFE)

    PB C 18 van 22.1.1996, p. 15–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, SV)

    51995AC1154

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1973/92 van de Raad inzake de oprichting van een financieel instrument voor het milieu (LIFE)

    Publicatieblad Nr. C 018 van 22/01/1996 blz. 0015


    Advies over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1973/92 van de Raad inzake de oprichting van een financieel instrument voor het milieu (LIFE) ()

    (96/C 18/03)

    De Raad heeft op 5 juli 1995 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 130 S van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor milieu, volksgezondheid en consumentenvraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 september 1995 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Colombo.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 329e Zitting (vergadering van 25 oktober 1995) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Het milieubeleid van de Gemeenschap heeft met het vijfde actieprogramma en de grote hoeveelheid wet- en regelgeving die op grond van de artikelen 130 R en S is aangenomen, een hoge vlucht genomen.

    1.2. Voor de volledige tenuitvoerlegging van dit beleid zijn passende technische en wetenschappelijke hulpmiddelen, alsmede technologische-innovatieprojecten noodzakelijk; hiermee moeten de haalbaarheid en de wenselijkheid worden aangetoond van een op duurzame ontwikkeling gerichte strategie die is gebaseerd op het voorkomen van vervuiling door gebruik van schone technologie, rationeel energiegebruik, spaarzaam omgaan met grondstoffen en energie, natuurbescherming, gedegen afvalbeheer en verbetering van de levensvoorwaarden in steden, en op het platteland.

    1.3. Hoewel het thans nog niet mogelijk is volledig in te schatten in welke mate de tenuitvoerlegging van het programma in de gehele Gemeenschap het milieu globaal ten goede is gekomen, is het programma LIFE (Verordening EEG nr. 1973/92) wel een adequaat instrument gebleken om bedoelde activiteiten financieel te ondersteunen. Een globale evaluatie wordt bemoeilijkt door het grote aantal gefinancierde projecten en de draagwijdte van de betrokken belangen.

    1.4. In zijn advies van 1991 () heeft het ESC de invoering van dit instrument begroet en erop gewezen dat het een belangrijke bijdrage tot een efficiënt uitgevoerd milieubeleid had kunnen leveren, mits er voldoende middelen voor zouden worden uitgetrokken : om als financieringsinstrument van een coherente Gemeenschapsstrategie op lange termijn te fungeren, had het rechtstreeks aan het vijfde actieprogramma moeten zijn gekoppeld (cf. par. 2.1.1).

    1.5. Het Comité plaatst in zijn evaluatie van het voorstel tot wijziging de volgende punten eens te meer centraal : adequate financiële middelen, een coherent lange-termijnbeleid en aansluiting bij een op duurzame ontwikkeling gerichte strategie. Aangezien het vijfde actieprogramma gericht is op participatie en het principe van gedeelde verantwoordelijkheid, is het ook van belang na te gaan in hoeverre steun werd verleend aan partnerschapsexperimenten waarbij actoren uit het bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties zijn betrokken om een multiplicator-effect tot stand te brengen.

    1.6. Ten slotte moeten beslist methodes worden uitgewerkt voor controle en toetsing van de resultaten die in de loop van de uitvoering van de projecten worden behaald.

    2. Actiegebieden

    2.1. De Commissie stipt in haar voorstel aan dat door de beperkte omvang van de beschikbare financiële middelen en het grote aantal oorspronkelijk vastgestelde actiegebieden de afzonderlijke projecten bij de tenuitvoerlegging van LIFE I slechts weinig zijn opgeschoten en hoge administratieve kosten voor de behandeling van de aanvragen zijn ontstaan. De Commissie meent dan ook dat de actiegebieden moeten worden beperkt en de selectiecriteria duidelijker moeten worden omschreven.

    2.2. Wat de beperking en een nauwkeuriger afbakening van de actiegebieden betreft, kan het Comité wel met het algemeen principe akkoord gaan, maar merkt het op dat de Commissie in haar selectie thans te ver doorslaat en onvoldoende aandacht schenkt aan ten minste twee actiegebieden waar communautaire steun nuttig en noodzakelijk is.

    2.3. Als voorbeeld kunnen het voorkomen en het beperken van de uitstoot in de lucht en de bescherming van de luchtkwaliteit worden genoemd. Aangezien luchtvervuiling niet bij de grenzen stopt, zijn hieraan ook belangrijke grensoverschrijdende aspecten verbonden, die verband houden met wereldwijde fenomenen als zure regen, het broeikaseffect en het groeiende gat in de ozonlaag.

    2.4. Een ander voorbeeld heeft betrekking op de bescherming van de bodemkwaliteit, en de saneringsmethodes ("remediation") voor verontreinigde grond. Ondanks de ernst en de omvang van het probleem in Europa hebben de afzonderlijke lid-staten op het stuk van sanering van verontreinigde terreinen tot dusver onvoldoende ondernomen om meer inzicht te krijgen in de problematiek, homogene kwaliteitsnormen voor het milieu vast te stellen, alsmede goed onderbouwde en economisch verantwoorde saneringscriteria en -technieken uit te werken. Toekenning van forse Gemeenschapssteun zou aanzienlijk kunnen bijdragen tot het uitstippelen van uniforme, gedegen steunstrategieën.

    2.5. Bij de selectie van de projecten is het van belang dat het financieel instrument wordt aangewend als aanvulling op het te bevorderen gebruik van andere communautaire steunmaatregelen en dat daarbij vooral aandacht wordt geschonken aan de in het vijfde actieprogramma vastgestelde gebieden (landbouw, energie, vervoer, toerisme), die in het LIFE-programma onvoldoende aan bod komen. Zo kan worden gedacht aan projecten op het gebied van bescherming van rivierwater, en aan demonstratieprojecten in landbouwgebieden die het milieubederf door de landbouw en de agro-levensmiddelenindustrie helpen terugdringen.

    2.6. Door financiering van nauwkeurig geselecteerde demonstratieprojecten op deze gebieden kan het heel goed gebeuren dat men verder komt dan de fase van onderzoek en definiëring en dat zelfs concrete preventie- en saneringsmaatregelen worden uitgewerkt die doortastender zijn dan hetgeen tot dusver kon worden bereikt.

    2.7. Voor zover hiervoor meer financiële middelen worden uitgetrokken (cf. par. 6), zal de stimulerende werking op al deze gebieden kunnen worden vergroot.

    3. Selectiecriteria voor projecten

    3.1. De Commissie onderstreept in haar voorstel het belang van nauwkeuriger vaststelling van de selectiecriteria voor projecten. Deze kunnen bijdragen tot de doorzichtigheid van de besluitvorming en beperking van de administratieve kosten voor de behandeling van de aanvragen, en zullen potentiële kandidaten een duidelijker leidraad bieden. Hiertoe zijn in artikel 9 bis van het voorstel een serie criteria en toelatingsvoorwaarden voor aanvragen aangegeven.

    3.2. Het Comité vindt deze criteria voldoende duidelijk, maar meent dat zij alleen doeltreffend zullen zijn als bij de jaarlijkse publikatie van de oproep tot het indienen van aanvragen tijdig voor ieder deelgebied een strategie en prioritaire activiteiten worden bepaald, waarmee de projectindieners rekening moeten houden en waarnaar zij zich moeten richten bij het uitwerken van de projecten.

    4. Verspreiding van de informatie

    4.1. De Commissie vestigt de aandacht op de noodzaak financiële steun te verlenen voor de bevordering van specifieke acties en voor registratie, analyse en verspreiding van de resultaten van de gefinancierde projecten; daarvoor moeten ook de nodige financiën worden uitgetrokken (3 % van het jaarbudget). Voor het uittrekken van een dergelijk bedrag valt heel wat te zeggen, maar het zal ontoereikend zijn.

    4.2. Heeft het instrument LIFE tot doel demonstratie- en modelprojecten voor het doorgeven en verspreiden van behaalde resultaten te ondersteunen, dan is een krachtige, duurzame actie voor verspreiding van kennis en informatie noodzakelijk. Er mag niet uit het oog worden verloren dat systematisch controle en toezicht op de vorderingen van de gefinancierde projecten dient te worden gehouden, ten einde door preventieve maatregelen het percentage mislukkingen te beperken.

    4.3. Daarom moet een aanzienlijk deel van de middelen voor op initiatief van de Commissie getroffen begeleidende maatregelen, aan deze acties worden toegekend; hierbij moeten eventuele administratieve kosten zoveel mogelijk worden gedrukt en moet, zo nodig, worden overgegaan tot verhoging van de middelen die aan controle op de projecten en verspreiding van de resultaten dienen te worden besteed.

    4.4. Sociale en beroepsorganisaties kunnen samen met niet-gouvernementele organisaties een belangrijke rol spelen bij de vergroting van de doorzichtigheid en verspreiding van de informatie. Niettemin blijven nationale, regionale en lokale overheden in dezen een cruciale rol spelen, ook via hiervoor opgezette en gratis toegankelijke netwerken, waaraan de Commissie informatie zou kunnen leveren.

    4.5. De beperkte middelen voor informatieverspreiding kunnen beter worden gebruikt indien de Commissie een informatiestrategie zou uitstippelen die van tal van kanalen gebruik maakt. Naast het gebruik van bovengenoemde informatie-instrumenten, moeten de resultaten - althans van de belangrijkste projecten - ook en vooral via wetenschappelijke publikaties en/of gespecialiseerde organen worden verspreid. Aldus worden de betrokken economische sectoren rechtstreeks van informatie voorzien.

    5. Financieringsvormen

    5.1. De Commissie heeft vastgesteld dat in de eerste fase (LIFE I) niet adequaat genoeg gebruik is gemaakt van financiering via rentesubsidie, zodat via financiering door derden veel meer geld ter beschikking zou hebben gestaan. Zij acht het nuttig deze financieringsmogelijkheid te behouden.

    5.2. Het Comité deelt dit standpunt, daar aldus meer projecten voor steun in aanmerking zouden komen en milieu-uitgaven via de markt zouden worden gesteund. Wel wijst het erop dat de Commissie geen concrete voorstellen doet om deze financieringsvorm te lanceren, waarvoor wellicht een bemiddelingsorganisme nodig is.

    5.3. Volgens het Comité is het zaak dat specifieke acties ter aanmoediging van een dergelijke financieringsvorm op touw worden gezet, waarbij het indienen van projecten waarvoor rentesubsidie nodig is, wordt bevorderd en ondersteund en eventueel een deel van de toegekende middelen hiervoor wordt gereserveerd.

    5.4. Wat door niet-gouvernementele organisaties ingediende projecten betreft, is het duidelijk dat de financiering niet tot 50 % beperkt mag worden. Naar analogie met hetgeen in artikel 8, lid 3, met betrekking tot technische-bijstandsacties en begeleidende maatregelen is bepaald, moeten ook door niet-gouvernementele organisaties geplande acties tot 100 % kunnen worden gesubsidieerd, om munt te slaan uit hun vrijwillige deelneming.

    6. Cooerdinatie met de andere financieringsinstrumenten

    6.1. Worden de via LIFE II toegekende bedragen vergeleken met de door andere fondsen (structuurfondsen, Cohesiefonds, OTO, Phare, Tacis, EOGFL, enz.) voor het milieu bestemde middelen, dan valt de vergelijking duidelijk in het nadeel van LIFE uit. Dit is te wijten aan de specificiteit van het instrument, dat alleen voor steun van demonstratie- en modelprojecten bedoeld is.

    6.2. Toch mag niet worden voorbijgegaan aan de noodzaak voorschriften, strategische opties en in het kader van de verschillende financieringsinstrumenten op milieugebied gehanteerde procedures nauw te cooerdineren en tot op zekere hoogte te uniformiseren, zodat tegenstrijdigheden en overlappingen binnen de communautaire actie worden vermeden.

    6.3. Vanuit dit oogpunt is het Comité van mening dat LIFE, ondanks het relatief bescheiden budget dat hiervoor wordt uitgetrokken, een krachtige stimulans en leidraad moet zijn voor de overige milieu-uitgaven die om diverse redenen op EU-niveau plaatsvinden. De reeds bestaande horizontale banden tussen de betrokken diensten moeten, zo nodig, worden versterkt.

    6.4. In het licht van hetgeen in paragrafen 2.5, 2.6 en 2.7 is gezegd, is het duidelijk dat LIFE in de toekomst een grotere rol zou kunnen spelen, indien daarvoor ook een verantwoorder budget wordt uitgetrokken.

    Brussel, 25 oktober 1995.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    C. FERRER

    () PB nr. C 184 van 18. 7. 1995, blz. 12.

    () PB nr. C 191 van 22. 7. 1991.

    Top