Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51995AC0317

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan"

PB C 133 van 31.5.1995, p. 13–22 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

51995AC0317

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan"

Publicatieblad Nr. C 133 van 31/05/1995 blz. 0013


Advies over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan ()

(95/C 133/07)

De Raad heeft op 28 september 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor sociale aangelegenheden, gezinsvraagstukken, onderwijs en cultuur, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 maart 1995 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Liverani.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 324e Zitting (vergadering van 29 maart 1995) het volgende advies uitgebracht, dat met 95 stemmen vóór en 80 stemmen tegen, bij vier onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Algemene beschouwingen

1.1.

Beweegredenen achter de herziening van Richtlijn 77/187/EEG van de Raad

1.1.1. De interpretatie van de tekst van Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan heeft in de jaren tachtig de nodige twijfels doen rijzen waarover het Hof van Justitie in diverse arresten duidelijkheid heeft trachten te scheppen.

1.1.2. Een van de zwakke punten van deze richtlijn is dat daarin geen enkele speciale regeling is getroffen voor de bescherming van werknemers van ondernemingen die in het kader van insolventieprocedures op een andere ondernemer overgaan of die in ernstige economische moeilijkheden zijn geraakt. Met het oog op die situaties heeft het Hof van Justitie in diverse arresten vastgesteld dat overgangen in het kader van liquidatieprocedures waarbij het voortbestaan van de betrokken onderneming niet kan worden verzekerd, buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

1.1.3. De Commissie heeft derhalve op zich genomen de richtlijn van 1977 te herzien met als doel om, met inachtneming van de EU-jurisprudentie, oplossingen te vinden voor de vastgestelde tekortkomingen en hiaten.

1.1.4. Dat voor de in de Richtlijn van 1977 vastgestelde tekortkomingen en mazen oplossingen móeten worden gevonden, komt doordat een hoog werkgelegenheidsniveau en een hoge mate van sociale bescherming tot de vereisten van de Europese Unie behoren. Bij de herziening van deze richtlijn moeten de rechten van de werknemers dan ook onverkort in aanmerking worden genomen.

1.2.

Onduidelijkheden in het voorstel van de Commissie voor de herziening van de richtlijn van 1977

1.2.1. Helaas vertoont het voorstel van de Commissie voor de herziening van de richtlijn van 1977 enkele onduidelijkheden.

1.2.2. In haar Toelichting bij het richtlijnvoorstel stelt de Commissie dat "Iedere beoordeling van de tekortkomingen en mazen in de richtlijn 'overgang' dient te geschieden tegen de achtergrond van ... de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie" (punt 2). Bovendien staat in de vijfde Overweging van het voorstel dat "het doel van dit voorstel is Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 te herzien in het licht van ... de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie".

1.2.3. Desalniettemin maakt de Commissie in artikel 1, lid 1 (tweede alinea), een onderscheid tussen "economische eenheid" en "functie" dat een groot aantal vraagtekens oproept, terwijl ze elders in het voorstel toch steeds uitgaat van de jurisprudentie van het Hof van Justitie (definitie van het begrip "overgang", richtlijn ook van toepassing op ondernemingen zonder winstoogmerk).

1.2.4. Het Hof van Justitie maakt in zijn jurisprudentie [zoals bijvoorbeeld in de zaak Spijkers ()] herhaaldelijk gewag van dat begrip "economische eenheid die haar identiteit behoudt". Daarbij geeft zij steeds aan onder welke feitelijke omstandigheden de Richtlijn van 1977 kan worden toegepast. Het voorstel van de Commissie - waarin niet alleen sprake is van de "overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt", maar ook van de "enkele overgang van een functie van een onderneming, vestiging of onderdeel ervan" - schept nieuwe onzekerheid. Onduidelijk is namelijk of die laatste passage het in de jurisprudentie gebezigde begrip "economische eenheid die haar identiteit behoudt" beïnvloedt dan wel aan dat begrip een quid pluris toevoegt.

1.3. Het Comité vreest dat de door de Commissie voorgestelde tekst indirect tot discriminatie kan leiden. Als met de herziening van artikel 1, lid 1, bijvoorbeeld inderdaad wordt beoogd dat toeleveringscontracten voor nevenwerkzaamheden buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, dan zullen vrouwen hierdoor waarschijnlijk in onevenredige mate worden getroffen. Uit gegevens van de OESO over de beroepsbevolking blijkt immers dat zowel in de overheids- als in de particuliere sector vooral vrouwen in dit soort activiteiten werkzaam zijn. Als de voorgestelde tekst door de Raad wordt goedgekeurd, zullen vele vrouwen derhalve geen aanspraak hebben op rechten die mannelijke werknemers doorgaans wel hebben. Het valt moeilijk te ontkennen dat een en ander indruist tegen de Verdragsbepalingen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen en andere wetgeving inzake gelijke kansen.

2. Bijzondere opmerkingen

2.1.

De definitie van het begrip "werknemer"

2.1.1. In het onderhavige Commissievoorstel wordt het begrip "werknemer" niet gedefinieerd.

2.1.2. Het Hof van Justitie heeft dat begrip in de betekenis van de Richtlijn van 1977 verduidelijkt als zijnde eenieder die in een bepaalde lid-staat als werknemer onder de bescherming van het nationale arbeidsrecht valt, waarbij de nationale rechter bevoegd is om te beslissen of dat recht in een bepaald concreet geval ook inderdaad moet worden toegepast.

2.1.3. Hieruit moet worden afgeleid dat ook in de nieuwe versie van de richtlijn het begrip "werknemer" moet worden gebruikt volgens de definitie die het Hof van Justitie daaraan al heeft gegeven onder verwijzing naar de Richtlijn van 1977.

2.2.

De definitie van het begrip "overgang"

2.2.1. Het in de Richtlijn van 1977 gebezigde begrip "overgang" is door het Hof van Justitie uitvoerig omschreven.

2.2.2. De nieuwe door de Commissie voorgestelde definitie van dat begrip behelst derhalve - in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie - iedere overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan naar een andere werkgever.

2.2.3. Die nieuwe definitie heeft het voordeel duidelijker en vollediger te zijn.

2.2.4. Volgens het Comité komt het de duidelijkheid ook nog ten goede als wordt bepaald dat de Richtlijn van toepassing is op iedere overgang als hierboven omschreven, waarbij werknemers betrokken zijn.

2.3.

Onderscheid tussen "economische eenheid" en "functie"

2.3.1. In artikel 1, lid 1 (tweede alinea), wordt een onderscheid gemaakt tussen "de overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt" en "de enkele overgang van een functie van een onderneming, vestiging of onderdeel ervan". Dat onderscheid wordt in de Richtlijn van 1977 niet gemaakt.

2.3.2. Het begrip "economische eenheid die haar identiteit behoudt" ontleent de Commissie aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Voor het Hof is voor de vaststelling dat een overgang onder het toepassingsgebied van de Richtlijn van 1977 valt, doorslaggevend dat de betrokken economische eenheid haar identiteit behoudt. Met het begrip "identiteit" wordt in dit geval gedoeld op een geheel van op autonome wijze geordende elementen waarmee een welbepaald economisch doel wordt nagestreefd, ook al gaat het daarbij niet om de hoofdactiviteit (of "-functie") van de economische eenheid.

2.3.3. Het in het Commissievoorstel gemaakte onderscheid tussen "economische eenheid" en "functie" is niet gemakkelijk te interpreteren. Bovendien is het - juridisch gezien - helemaal niet duidelijk om welke redenen de stelselmatige jurisprudentie van het Hof op dit punt geen erkenning heeft gekregen.

2.3.4. Dit, vanuit juridisch oogpunt vage, onderscheid vraagt zonder twijfel om een nieuwe interpretatie van het Hof waarbij een duidelijke scheidslijn wordt getrokken tussen "economische eenheid" en "functie". Zo vraagt het Comité zich af onder welke van deze twee begrippen het zgn. "contracting out of services" moet worden gerangschikt.

2.3.5. Het behoeft verder geen betoog dat de interpretatie van het nieuwe begrip "de enkele overgang van een functie van een onderneming, vestiging of onderdeel ervan" veel twijfel zal oproepen, waarover de rechter uiteindelijk altijd weer uitsluitsel zal moeten geven.

2.3.6. Daarom zou het onderhavige voorstel - waarmee immers kwesties die inmiddels in de jurisprudentie van het Hof leken te zijn geregeld, opnieuw ter discussie worden gesteld - kunnen worden gezien als een stap terug t.o.v. de Richtlijn van 1977.

2.3.7. Alles welbeschouwd leidt het onderhavige voorstel in dit opzicht tot een aantasting van de rechten van de werknemers. Dit is in tegenspraak met het doel van de Richtlijn, nl. behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan.

2.4.

Toepassing van de Richtlijn op overheidsondernemingen en particuliere bedrijven

2.4.1. Het Comité stemt ermee in dat de Richtlijn zowel op overheidsondernemingen als op particuliere bedrijven van toepassing is.

2.5.

Toepassing van de Richtlijn op ondernemingen zonder winstoogmerk

2.5.1. Omdat hiervoor niets was geregeld in de Richtlijn van 1977, heeft het Hof gepreciseerd dat óók een economische eenheid die niet ten doel heeft winst te maken, een economische activiteit kan uitoefenen en met het oog op de toepassing van het Gemeenschapsrecht als een onderneming kan worden beschouwd.

2.5.2. In het onderhavige voorstel wordt het toepassingsgebied van de Richtlijn uitgebreid tot ondernemingen zonder winstoogmerk.

2.5.3. Het Comité stemt daarmee in.

2.5.4. Wel is het naar zijn mening - gezien de nog bestaande verschillen in de wettelijke regelingen van de lid-staten - nuttig te preciseren dat de Richtlijn óók van toepassing is op ondernemingen die actief zijn in de cooeperatieve sector.

2.6.

Toepassing van de Richtlijn op zeeschepen

2.6.1. De Richtlijn van 1977 is niet van toepassing op zeeschepen.

2.6.2. In het onderhavige richtlijnvoorstel wordt het behoud van de rechten van de werknemers óók gegarandeerd aan de leden van de bemanning op zeeschepen; de lid-staten wordt echter de mogelijkheid gelaten om Afdeling III (Informatie en overleg) van de Richtlijn - om praktische redenen, gezien de doorgaans voor zeelieden geldende speciale arbeidsverhoudingen - niet toe te passen.

2.6.3. In vergelijking met de Richtlijn van 1977 is dit voorstel zonder twijfel al een grote stap vooruit; daarbij moet echter worden opgemerkt dat de in paragraaf 2.6.2 vermelde bepaling, waarvan het de bedoeling is de flexibiliteit in de zeevaartsector te vergroten, afwijkt van het beginsel dat alle werknemers, dus ook het personeel op zeeschepen, dezelfde rechten moeten hebben.

2.7.

Uitbreiding van het toepassingsgebied van de Richtlijn tot deeltijdwerkers, werknemers met een arbeidscontract voor een bepaalde duur en uitzendkrachten

2.7.1. In de Richtlijn van 1977 wordt nergens gewag gemaakt van deeltijdwerkers, werknemers met een arbeidscontract voor een bepaalde duur of uitzendkrachten.

2.7.2. In het onderhavige voorstel wordt het toepassingsgebied van de Richtlijn daarentegen uitdrukkelijk tot deze categorieën werknemers uitgebreid.

2.7.3. Het Comité stemt daarmee in.

2.8.

De definitie van het begrip "werknemersvertegenwoordigers"

2.8.1. Luidens de Richtlijn van 1977 vallen niet onder de definitie van het begrip "werknemersvertegenwoordigers" de leden van bestuursorganen, de directie of de toezichthoudende instantie van een maatschappij, terwijl deze toch in een aantal lid-staten in de hoedanigheid van werknemersvertegenwoordigers in genoemde organen zitting hebben.

2.8.2. In het onderhavige richtlijnvoorstel komt die uitsluiting terecht niet meer voor.

2.8.3. In de definitie van het begrip "werknemersvertegenwoordigers" zou nu echter wel moeten worden verwezen naar de recente Richtlijn van de Raad 94/45/EG van 22 september 1994 betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad of een procedure voor de voorlichting en raadpleging van werknemers in ondernemingen of concerns met een Europese dimensie.

2.8.4. Dat die verwijzing in het huidige richtlijnvoorstel nog niet kon worden opgenomen, is logisch omdat Richtlijn 94/45/EG pas nà de indiening van het richtlijnvoorstel (op 8 september 1994) van kracht is geworden (op 22 september 1994).

2.9.

Gezamenlijke aansprakelijkheid van vervreemder en verkrijger

2.9.1. In de Richtlijn van 1977 is de gezamenlijke aansprakelijkheid van vervreemder en verkrijger - zij het in facultatieve vorm - vastgelegd.

2.9.2. In het onderhavige richtlijnvoorstel worden de lid-staten verplicht om in hun wetgeving de gezamenlijke aansprakelijkheid van vervreemder en verkrijger te regelen, maar die aansprakelijkheid wordt tegelijkertijd aan twee beperkingen gebonden.

2.9.3. Het Comité heeft begrip voor de pogingen van de Commissie, maar plaatst desalniettemin vraagtekens bij die twee beperkingen.

2.10.

De nieuwe regelingen voor de overgang van insolvente ondernemingen

2.10.1. In de Richtlijn van 1977 is geen specifieke regeling getroffen voor de overgang van insolvente ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan.

2.10.2. De nieuwe, in het onderhavige richtlijnvoorstel opgenomen bepalingen zijn een lofwaardige poging om op dit gebied een flexibele regeling te treffen.

2.10.3. Hiermee lijkt het risico van de frauduleuze gebruikmaking van die procedures voor het opzetten van schijnfaillissementen echter niet volledig te zijn uitgeschakeld.

2.10.4. Bovendien biedt de in het richtlijnvoorstel opgenomen derde paragraaf van artikel 4 (op grond waarvan een lid-staat werkgevers en werknemersvertegenwoordigers mag toestaan om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen door middel van een overeenkomst die gesloten wordt om het voortbestaan van een onderneming veilig te stellen) ogenschijnlijk onvoldoende bescherming aan de werknemers en kan dit nadelig zijn voor de arbeidsvoorwaarden.

2.10.5. In de praktijk kan deze bepaling ertoe leiden dat de werkgever veel sterker komt te staan dan de werknemers en de werknemers voor de keus kan stellen : loonsverlaging óf sluiting van het bedrijf.

2.11.

De noodzaak te verwijzen naar de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG over insolvente ondernemingen

2.11.1. De in het onderhavige richtlijnvoorstel opgenomen uitzonderingen op grond van de nieuwe Richtlijn inzake insolventie mogen niet ten koste gaan van de rechten van de werknemers.

2.11.2. Daarom acht het Comité het noodzakelijk voor de overgang van insolvente ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan speciaal te verwijzen naar de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG van 24 juni 1992 houdende wijziging van Richtlijn 75/129/EEG inzake de onderlinge toenadering van de wetgevingen van de lid-staten over collectief ontslag. Op die manier gelden de garanties die werknemers genieten bij collectief ontslag, ook in het geval van de overgang van ondernemingen.

2.12.

Rechtspositie en functie van werknemersvertegenwoordigers

2.12.1. Het Comité is van mening dat de positie en functie van werknemersvertegenwoordigers bij de overgang van ondernemingen voldoende worden beschermd.

2.13.

De transnationale dimensie van informatie en overleg

2.13.1. Aan de transnationale dimensie van informatie en overleg lijkt onvoldoende aandacht te zijn besteed.

2.13.2. Het Comité wil verder ook wijzen op de noodzaak een regeling te treffen inzake het als vertrouwelijk aanmerken van informatie, waardoor de bekendmaking van echt gevoelig liggende financiële gegevens wordt verhinderd of deze gegevens, conform de in de lid-staten geldende regels en gebruiken, alleen in besloten kring behoeven te worden medegedeeld.

2.13.3. Daarom zou i.v.m. informatie en overleg ook uitdrukkelijk melding moeten worden gemaakt van de al eerder genoemde Richtlijnen 92/56/EEG van 24 juni 1992 en 94/45/EG van 22 september 1994.

2.14.

Vrijstelling van de verplichting tot informatie en overleg voor bepaalde categorieën ondernemingen of vestigingen

2.14.1. Het onderhavige richtlijnvoorstel maakt het voor de lid-staten mogelijk de verplichting tot informatie en overleg alleen te laten gelden voor bepaalde ondernemingen of vestigingen.

2.14.2. Ondernemingen of vestigingen die normaliter minder dan vijftig werknemers in dienst hebben of die niet het minimumaantal werknemers in dienst hebben dat is vereist voor de verkiezing of aanwijzing van een collegiale vertegenwoordiging van de werknemers, zouden dus krachtens de Richtlijn kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot informatie en overleg waaraan vervreemder en verkrijger normaal gesproken zijn gehouden.

2.14.3. Het Comité keurt het af dat de lid-staten deze mogelijkheid wordt gelaten. Bovendien betreurt het Comité dat er nergens sprake is van handhaving van een gunstigere wettelijke regeling van de lid-staten op dit gebied.

2.15.

Collectieve arbeidsovereenkomsten die gunstiger zijn voor de werknemers

2.15.1. Het onderhavige richtlijnvoorstel maakt het voor de lid-staten mogelijk te bevorderen dat collectieve overeenkomsten of akkoorden tussen sociale partners worden gesloten en/of ten uitvoer gelegd die gunstiger zijn voor de werknemers.

2.15.2. Die bepaling krijgt de instemming van het Comité.

2.16.

Verhaalmogelijkheden bij niet-nakoming van de uit de nieuwe Richtlijn voortvloeiende verplichtingen

2.16.1. Volgens het richtlijnvoorstel nemen de lid-staten in hun nationaal recht de nodige voorschriften op om werknemers die vinden dat zij de dupe zijn geworden van de niet-nakoming van de uit de nieuwe richtlijn voortvloeiende verplichtingen, de mogelijkheid te bieden hun rechten voor het gerecht te doen gelden, na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.

2.16.2. Het Comité stemt daarmee in.

3. Concrete voorstellen om de door het richtlijnvoorstel opgeworpen problemen op te lossen

3.1.

De Overwegingen

3.1.1. Het Comité stelt voor, de zevende Overweging te schrappen.

3.2.

Artikel 1

3.2.1. Het Comité stelt voor, aan de eerste alinea van het eerste lid van dit artikel het volgende zinsdeel toe te voegen :

"..., waarbij de werknemers betrokken zijn."

3.2.2. Verder stelt het voor, de tweede alinea van het eerste lid van hetzelfde artikel als volgt te wijzigen :

"In de zin van deze richtlijn is sprake van de overgang van een onderneming, vestiging of onderdelen daarvan als een economische eenheid met behoud van haar identiteit op een andere ondernemer overgaat."

3.2.3. Aan het vijfde lid van dit artikel zou het volgende zinsdeel moeten worden toegevoegd :

"..., op voorwaarde dat de werknemers ten minste dezelfde bescherming genieten als die welke door de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG van 24 juni 1992 inzake collectief ontslag wordt geboden."

3.3.

Artikel 2

3.3.1. Het Comité stelt voor, lid 1 sub c) van dit artikel als volgt te wijzigen :

"c) werknemersvertegenwoordigers, de vertegenwoordigers van de werknemers volgens de wettelijke voorschriften of het gebruik in de lid-staten dan wel volgens de Richtlijn van de Raad 94/45/EG van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of een procedure voor de voorlichting en raadpleging van de werknemers in ondernemingen en concerns met een communautaire dimensie."

3.4.

Artikel 4

3.4.1. Het Comité stelt voor, het vijfde lid van dit artikel als volgt te wijzigen :

"5. Onverminderd lid 2 van dit artikel kunnen de lid-staten, indien de in lid 3 bedoelde overeenkomst niet is gesloten, aan de ter zake competente rechterlijke instantie de bevoegdheid verlenen om de arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen die bestaan op de datum van de in het kader van de insolventieprocedure van artikel 3, lid 4, ingeleide overgang te wijzigen of te beëindigen, met als doel het voortbestaan van de onderneming, vestiging, of onderdelen daarvan veilig te stellen, op voorwaarde dat de werknemers ten minste dezelfde bescherming genieten als die welke door de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG van 24 juni 1992 inzake collectief ontslag wordt geboden."

3.5.

Artikel 6

3.5.1. Het Comité stelt voor, een als volgt luidende alinea aan het eerste lid van dit artikel toe te voegen :

"Bij de toepassing van de onderhavige richtlijn op het gebied van informatie en overleg wordt ook uitgegaan van de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG van 24 juni 1992 ter wijziging van Richtlijn 75/129/EEG inzake de toenadering van de wetgevingen van de lid-staten inzake collectief ontslag en de Richtlijn van de Raad 94/45/EG van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of een procedure voor de voorlichting en raadpleging van de werknemers van een onderneming of concern met een communautaire dimensie."

3.5.2. Verder stelt het Comité voor, aan hetzelfde lid van dit artikel óók nog deze alinea toe te voegen :

"Wel kunnen de lid-staten aan de vervreemder en de verkrijger het recht toekennen om echt gevoelig liggende financiële gegevens niet openbaar te maken of deze, conform de in de lid-staten geldende voorschriften en gebruiken, alleen in besloten kring mede te delen."

3.5.3. Het Comité stelt voor, aan het vierde lid van dit artikel een als volgt luidende tweede alinea toe te voegen :

"In ondernemingen met een communautaire dimensie wordt een ondernemingsraad ingesteld die tot taak heeft om, voorafgaand aan iedere mogelijke overgang en in overeenstemming met de bepalingen van de Richtlijn van de Raad 94/45/EG van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad, de werknemers in te lichten en te raadplegen over alle voorgenomen maatregelen die hun belangen kunnen raken."

3.5.4. Het Comité stelt voor, het vijfde lid van dit artikel te schrappen.

3.5.5. Het Comité stelt voor, na het laatste lid van dit artikel nog een lid toe te voegen, luidende :

"De bepalingen van dit artikel laten echter de toepassing van in de rechtstelsels van de lid-staten voor de werknemers geldende gunstigere regelingen onverlet."

Brussel, 29 maart 1995.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

() PB nr. 274 van 1. 10. 1994, blz. 10.

() Arrest van 18 maart 1986, Sp+kers (zaak 24/85), Jurispr. 1986 (blz. 1119 t/m 1130).

BIJLAGE I bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

De volgende, aanwezige of vertegenwoordigde, leden hebben vóór het advies gestemd :

De dames en heren: ABEJÓN RESA, d'AGOSTINO, ANDREWS, ATTLEY, BAEZA SANJUÁN, BELABED, BERNARD, BETELU BAZO, BLESER, BORDES-PAGES, BRIESCH, van den BURG, VASCO CAL, CARLSLUND, CARROLL, CASSINA, CEBALLO HERRERO, CHAGAS, CHEVALIER, CHRISTIE, COLOMBO, DANTIN, DECAILLON, DELAPINA, van DIJK, DRIJFHOUT-ZWEIJTZER, DRILLEAUD, DUNKEL, ENGELEN-KEFER, ETTL, ETTY, EULEN, FERNÁNDEZ, FORGAS I CABRERA, FREEMAN, GEUENICH, GIRON, GRUSELIN, HAAZE, HAGEN, HERNÁNDEZ BATALLER, JENKINS, KANNISTO, KARGAARD, de KNEGT, KONITZER, KOOPMAN, KORYFIDIS, LAUR, LEMMETTY, LIVERANI, LOENNEBERG, LYONS, MADDOCKS, MARGALEF i MASIÀ, MASUCCI, MAYAYO BELLO, MENGOZZI, MOLINA VALLEJO, MUÑIZ GUARDADO, NIELSEN, B., NYBERG, OLAUSON, PAPAMICHAÏL, PÉ, PELLARINI, PICKERING, PIETTE, QUEVEDO ROJO, REBUFFEL, REUNA, ROSSITTO, RUPP, SÁNCHEZ MIGUEL, SANDERSON, SANTILLÁN CABEZA, SANTOS, SCHMITZ, SCHUNK, von SCHWERIN, SEPI, SEQUEIRA, STROEM, TIXIER, TSIRIMOKOS, TUECHLER, VINAY, VOGLER, WAHROLIN, WESTERLUND, WILMS, WRIGHT, ZARKINOS, ZOEHRER, ZUFIAUR NARVAIZA.

De volgende, aanwezige of vertegenwoordigde, leden hebben tegen het advies gestemd :

De dames en heren: ANDRADE, ASPINALL, BAGLIANO, BARROS VALE, BEALE, BENTO GONÇALVES, BERNABEI, BOUSSAT, BREDIMA-SAVOPOULOU, BROOKES, BUNDGAARD, BURANI, BURKHARD, CAVALEIRO BRANDÃO, CONNELLAN, DENKHAUS, DE NORRE, DONOVAN, FARNLEITNER, FRERICHS, FUCHS, GARDNER, GHIGONIS, GIACOMELLI, GIESECKE, GREEN, GUILLAUME, HAMRO-DROTZ, HAUSMANN, JOHANSEN, KALLIO, KAZAZIS, KIELMAN, KIENLE, KONTIO, KRITZ, LEHNHOFF, LEVITT, LINDMARK, LINSSEN, LITTLE, LOEW, LUNDH, LUSTENHOUWER, MAIER, MEGHEN, MERCÉ JUSTE, MERIANO, MOBBS, MORELAND, MORGAN, MULLER, NIELSEN, L., NOORDWAL, OSENAT, PARDON, PASOTTI, PELLETIER, R., PEZZINI, PRICOLO, REGALDO, REGNELL, RODRÍGUEZ de AZERO y del HOYO, RODRÍGUEZ GARCÍA CARO, SANTIAGO, SARALEHTO, SCHLEYER, SEGUY, SIRKEINEN, SOLARI, STECHER NAVARRA, STOKKERS, STOELLNBERGER, STRASSER, STRAUSS, THYS, VERHAEGHE, VEVER, WALKER, WHITWORTH.

De volgende, aanwezige of vertegenwoordigde, leden hebben zich van stemming onthouden :

De heren: ATAÍDE FERREIRA, LERIOS, de PAUL de BARCHIFONTAINE, PELLETIER, Ch.

BIJLAGE II bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvóór ten minste één kwart van de stemmen is uitgebracht, zijn door de Voltallige Vergadering verworpen :

(TEGENADVIES)

Het advies door de volgende tekst vervangen :

"4. Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan had tot doel, "de werknemers bij verandering van ondernemer te beschermen, in het bijzonder om het behoud van hun rechten veilig te stellen".

5. Dat de Richtlijn een zekere mate van sociale bescherming biedt, valt niet te ontkennen.

Iedere beoordeling van de tekortkomingen en mazen in deze Richtlijn dient te geschieden tegen de achtergrond van de interne markt, de ontwikkeling van "noodwetgeving" om in economische moeilijkheden verkerende bedrijven te redden, de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de door de Commissie voorgestelde herziening van de richtlijn "collectief ontslag", waarmee onderhavige Richtlijn nauw samenhangt.

6. Daarom is de Commissie nu voornemens, het toepassingsgebied van de Richtlijn, zoals zij thans is geformuleerd, te verduidelijken. Dit moet met name gebeuren door de bredere interpretatie in de arresten van het Hof van Justitie te volgen en te consolideren. Voorts stelt de Commissie nog een aantal andere wijzigingen voor, vooral bedoeld om de belangen van de werknemers te beschermen en te behartigen, met name bij liquidatieprocedures, openbare bedrijven, ondernemingen zonder winstoogmerk en zeeschepen.

7. Het Comité staat achter dit initiatief van de Commissie en meent dat de duidelijkheid er zeer mee is gediend. Het acht het voorstel als geheel evenwichtig, hoewel enkele bezwaren ten aanzien van specifieke punten wellicht op hun plaats zijn.

8. Ten einde het streven van de Commissie naar duidelijkheid kracht bij te zetten en gelet op de negatieve reacties op het arrest in de zaak "Schmidt", zou het voorstel volgens het Comité er aanzienlijk op vooruit gaan indien het volgende in artikel 1 zou worden opgenomen :

(...)

Wordt als overgang in de zin van deze richtlijn beschouwd, de overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waarmee bedoeld wordt een reeks onafhankelijk georganiseerde produktiemiddelen met het doel om een bepaalde economische activiteit, al dan niet ten principale, uit te oefenen.

Onderstaande gevallen worden in de zin van deze richtlijn niet als een overgang beschouwd, tenzij aan de in de voorgaande subparagraaf neergelegde voorwaarden blijkt te zijn voldaan :

- inschakeling door een onderneming van een externe leverancier voor een activiteit die voorheen door de onderneming zelf werd uitgeoefend;

- verandering van leverancier, in het geval dat de werkgever al een externe leverancier heeft ingeschakeld voor een bepaalde activiteit;

- hervatting, door de onderneming zelf, van een activiteit die voorheen door een externe leverancier werd verricht."

Uitslag van de stemming

Vóór : 84, tegen : 99, onthoudingen : 2.

Paragraaf 2.2.2

Het volgende aan deze paragraaf toevoegen :

"Situaties waarin de werkgever werk uitbesteedt aan een aannemer of waarin een aannemingscontract wordt overgedragen aan een onderaannemer, zouden buiten de definitie moeten vallen."

Motivering

Deze richtlijn moet het volgens de Commissie mogelijk maken dat een werkgever één bepaalde activiteit aan een andere werkgever overdraagt. Dit vloeit voort uit het feit dat in de richtlijn onderscheid wordt gemaakt tussen overgang van eenheden en overdracht van activiteiten. Deze methode kan echter tot nieuwe moeilijkheden leiden, vooral bij de afbakening van de definities.

Uitslag van de stemming

Vóór : 76, tegen : 88, onthoudingen : 4.

Paragraaf 2.2.4

Deze paragraaf schrappen.

Motivering

Dit komt niet overeen met de bedoeling van de Richtlijn, en dat is maar goed ook.

Uitslag van de stemming

Vóór : 70, tegen : 94, onthoudingen : 2.

Paragraaf 2.6.3

Deze paragraaf door het volgende vervangen :

"Het Comité is ingenomen met de bepaling in artikel 1, lid 4, waarin staat dat de lidstaten niet verplicht zijn afdeling III van deze richtlijn op schepen toe te passen. Het is echter jammer dat binnen het geheel van deze richtlijn geen recht wordt gedaan aan het bijzondere karakter van de zeevaartsector, zoals wel het geval was in de Richtlijn van 1977."

Motivering

Het richtlijnvoorstel lijkt geen rekening te houden met de bijzondere kenmerken en situaties in de zeevaartsector.

Een schip heeft veel meer het karakter van een bedrijfsmiddel dan een onderneming, en koop en verkoop van dergelijke bedrijfsmiddelen behoren tot de gebruikelijke commerciële transacties van vele rederijen.

In tegenstelling tot de situatie op het land, beschikt een schip doorgaans niet over een permanente, stabiele personeelsformatie. Het feit dat bemanningsleden op gezette tijden moeten worden afgelost, betekent dat door een rederij ingehuurde zeevaarders een permanent dienstverband hebben en ook op andere schepen van deze rederij kunnen worden ingezet, dan wel dat zij een arbeidsovereenkomst hebben voor een bepaalde, ononderbroken periode, op een bepaald schip en op een bepaalde reis/route. In het eerste geval behouden de bemanningsleden bij verkoop van het schip hun dienstverband met de verkopende rederij en zullen zij doorgaans op een ander schip worden ingezet. In het tweede geval wordt het dienstverband bij verkoop van het schip beëindigd; dit laatste betekent echter niet meer dan dat een korte termijn-arbeidsovereenkomst eerder wordt ontbonden. Indien de reis door de verkoop van het schip onverwacht vroeg wordt afgebroken, of indien het schip in het buitenland wordt verkocht, krijgen de bemanningsleden op grond van wetgeving of collectieve overeenkomsten financiële compensatie, en worden zij gerepatrieerd.

Deze situatie krijgt zelfs nog meer gewicht wanneer een schip in het buitenland wordt verkocht. Anders dan bij een industriële vestiging op het land zal een schip, wanneer het in buitenlandse handen overgaat, onderworpen zijn aan een geheel andere wetgeving, die sterk afwijkend kan zijn waar het de nationaliteit en de kwalificaties van bemanningsleden, en de aanmonsteringsvoorschriften betreft.

Indien koopvaardijschepen aan afdeling II van de richtlijn zouden worden onderworpen, zou het verboden zijn, bemanningsleden bij verkoop van het schip te ontslaan. Als gevolg daarvan zou de koper in het ongewisse verkeren of en in hoeverre de bemanningsleden hem aansprakelijk kunnen resp. zullen stellen. Er zou dan ook heel goed een situatie kunnen ontstaan waarin de nieuwe eigenaar de bemanning moet aanhouden en bij de vorige eigenaar zal aankloppen voor compensatie. Per saldo zou dit tot gevolg hebben dat de aankoop van onder de vlag van een EU-land varende schepen wordt ontmoedigd, waardoor de waarde van deze schepen zou dalen en de veiligheid in gevaar zou komen, omdat het voor een koper moeilijker zou worden om een schip met zijn eigen bemanningsleden te bemannen.

De in de scheepvaart usantiële arbeidsovereenkomsten vloeien voort uit het feit dat een schip een uiterst mobiel bedrijfsmiddel is. Er moet een regeling komen die recht doet aan de bijzondere kenmerken van deze sector. Om bovengenoemde negatieve effecten te voorkomen, is het absoluut zaak dat de scheepvaart van de bepalingen van het richtlijnvoorstel wordt uitgesloten.

Uitslag van de stemming

Vóór : 65, tegen : 96, onthoudingen : 7.

Paragraaf 2.8.3

Deze paragraaf schrappen.

Motivering

Dit is niet nodig, omdat Richtlijn 94/45/EG op zich staat en slechts van toepassing zal zijn waar een wetgeving tot stand komt.

Paragraaf 3.3.1

Deze paragraaf schrappen.

Motivering

Zie paragraaf 2.8.3.

Uitslag van de stemming

Vóór : 40, tegen : 96, onthoudingen :19.

Paragraaf 2.10

Hier een nieuwe als volgt luidende paragraaf invoegen :

"Het is van wezenlijk belang dat bij insolventie van een onderneming alles in het werk wordt gesteld om die onderneming als economische eenheid in stand te houden. I.v.m. artikel 4 moet dus duidelijk worden gesteld dat artikel 1, lid 5, moet worden gewijzigd zodat dit artikel van toepassing wordt op de hele tekst van de Richtlijn wanneer insolventieprocedures worden ingeleid, op voorwaarde dat werknemers bescherming genieten krachtens Richtlijn 92/56/EEG (collectief ontslag) en Richtlijn 80/987/EEG (bescherming bij insolventie)."

Telkens wanneer in het advies wordt verwezen naar de Richtlijn van de Raad 92/56/EEG (collectief ontslag) moet daaraan worden toegevoegd : "en de Richtlijn van de Raad 80/987 over bescherming bij insolventie."

Motivering

Spreekt voor zich.

Uitslag van de stemming

Vóór : 43, tegen : 98, onthoudingen : 17.

Paragraaf 2.10.4

Deze paragraaf schrappen.

Motivering

Het overleven van een in moeilijkheden verkerende onderneming is in het belang van werkgever én werknemers. Een optie kan zijn dat de werknemers minder gunstige arbeidsvoorwaarden accepteren.

Paragraaf 2.10.5

Deze paragraaf schrappen.

Motivering

Schrapping van deze paragraaf vloeit logisch voort uit het vorige wijzigingsvoorstel.

Uitslag van de stemming

Vóór : 38, tegen : 97, onthoudingen : 4.

Paragraaf 2.14.3

De eerste zin als volgt lezen :

"Het Comité keurt dit voorstel goed."

De tweede zin geheel schrappen.

Motivering

De argumenten die de Commissie voor haar voorstel naar voren brengt, verdienen de nodige aandacht. Vooral van belang is dat de regels het kleinbedrijf niet te zwaar belasten.

Uitslag van de stemming

Vóór : 68, tegen : 102, onthoudingen : 7.

Als gevolg van een tijdens het beraad goedgekeurd wijzigingsvoorstel is de volgende paragraaf uit de tekst van het advies van de Afdeling geschrapt :

Paragraaf 1.1.3

"De Richtlijn van 1977 is door het Hof van Justitie op verschillende manieren uitgelegd. Als gevolg daarvan kon de richtlijn niet in nationale praktijk of wetgeving worden omgezet. Daar komt nog bij dat de bestaande Richtlijn buitengewoon strak is, de ontwikkeling van goede ondernemingspraktijken en concurrentieomstandigheden in de weg staat en de kans heeft verkleind om insolvente ondernemingen alsnog te redden. Alleen al het feit dat in een groot aantal gevallen nationale rechtbanken het Hof van Justitie om prejudiciële beslissingen hebben gevraagd, vormt het bewijs dat onduidelijkheid bestaat over werkingssfeer en toepassing van de bestaande richtlijn. Daarvan zijn werknemers èn ondernemingen de dupe."

Uitslag van de stemming

Vóór : 81, tegen : 60, onthoudingen : 8.

BIJLAGE III bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Na afloop van de hoofdelijke stemming over het advies in zijn geheel heeft de in het Comité vertegenwoordigde categorie van het MKB in overeenstemming met artikel 47 van het Reglement van Orde de volgende verklaring afgelegd :

"De Categorie Midden- en Kleinbedrijf van het ESC verwelkomt het initiatief van de Europese Commissie tot aanpassing van de Richtlijn 77/187/EEG betreffende het behoud van rechten van werknemers bij de overgang van ondernemingen. De in het ESC zitting hebbende vertegenwoordigers van kleine en middelgrote bedrijven menen dat de Commissie thans terecht voorstelt om de overdracht van slechts een activiteit van het bedrijf van de werking van de richtlijn uit te sluiten. Het moet volgens deze ESC-leden dan ook volstrekt duidelijk zijn dat het de bedoeling van de Commissie is, de richtlijn niet op het zgn. 'contracting out of services' van toepassing te doen zijn.

Ook zou de Richtlijn niet moeten gelden voor uitzendkrachten aangezien deze geen arbeidsovereenkomst hebben met de onderneming die op de een of andere manier wordt overgedragen.

Tenslotte achten de MKB-vertegenwoordigers in het ESC het een goede zaak dat bedrijven met een beperkte omvang (d.w.z. die minder dan vijftig werknemers in dienst hebben) kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot informatie en overleg. De reden daartoe is vooral dat de in dergelijke kleine bedrijven geldende informele betrekkingen tussen werkgever en werknemer zich veel beter voor dergelijke situaties lenen dan wettelijk geformaliseerde overlegstructuren die in het MKB niet blijken te werken."

Top