EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994PC0070(01)

Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en onderwijs op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging (1994- 1998)

/* COM/94/70 def. - CNS 94/0072 */

PB C 113 van 23.4.1994, p. 4–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

51994PC0070(01)

Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en onderwijs op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging (1994- 1998) /* COM/94/70DEF - CNS 94/0072 */

Publicatieblad Nr. C 113 van 23/04/1994 blz. 0004


Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en onderwijs op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging (1994-1998) (94/C 113/05) (Voor de EER relevante tekst) COM(94) 70 def. - 94/0072(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 30 maart 1994)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 7,

Gezien het voorstel van de Commissie, dat na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité is ingediend,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de Raad bij Besluit . ./. . ./Euratom een kaderprogramma voor communautaire acties op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de periode 1994-1998 heeft vastgesteld, waarin met name de activiteiten zijn omschreven die moeten worden uitgevoerd op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging; dat deze beschikking, voor zover zulks wenselijk is, moet worden vastgesteld in het licht van de in de preambule van genoemd besluit uiteengezette overwegingen;

Overwegende dat voor de onder het EGA-Verdrag vallende activiteiten in artikel 2 van Besluit . ./. . ./Euratom is bepaald dat dit kaderprogramma wordt uitgevoerd door middel van overeenkomstig artikel 7 van dat Verdrag vastgestelde specifieke programma's; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld;

Overwegende dat dit programma hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door middel van werkzaamheden voor gezamenlijke rekening en gecoördineerde werkzaamheden;

Overwegende dat de inhoud van het kaderprogramma voor communautaire acties op het gebied van onderzoek en onderwijs is vastgesteld overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; dat in dit specifieke programma de inhoud is omschreven van de overeenkomstig dit beginsel uit te voeren activiteiten op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging;

Overwegende dat het, zoals gesteld in bijlage III van Besluit . ./. . ./Euratom, noodzakelijk is in de Gemeenschap een programma "Nucleaire veiligheid en beveiliging" ten uitvoer te brengen, dat tot doel heeft de kennis op het gebied van de nucleaire veiligheid en beveiliging te verbeteren en een ruime samenwerking tussen de Lid-Staten op dit gebied te stimuleren;

Overwegende dat fundamenteel onderzoek op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging moet worden aangemoedigd om de ontwikkeling van innoverende concepten mogelijk te maken;

Overwegende dat dit programma en de uitvoering ervan bijdragen tot een grotere synergie tussen de communautaire onderzoek- en onderwijsactiviteiten en de activiteiten welke op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging worden uitgevoerd door in de Lid-Staten gevestigde onderzoekcentra, universiteiten en bedrijven, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf;

Overwegende dat in het genoemde besluit wordt bepaald dat de communautaire acties op het gebied van onderzoek in het bijzonder ten doel moeten hebben de wetenschappelijke en technologische grondslag van de Europese industrie te versterken en de industrie ertoe aan te zetten haar internationale concurrentiepositie te verbeteren en daarbij een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau te handhaven;

Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma (1994-1998) ook internationale samenwerking overeenkomstig artikel 101 van het Euratom-Verdrag met derde landen en internationale organisaties wenselijk kan zijn;

Overwegende dat de uitvoering van dit programma tevens activiteiten behelst voor de verspreiding en de exploitatie van de onderzoekresultaten alsmede activiteiten ter stimulering van de mobiliteit en de opleiding van onderzoekers, die binnen dit programma en voor zover nodig is voor de goede uitvoering ervan moeten worden ontwikkeld;

Overwegende dat de voortgang van dit programma voortdurend en systematisch moet worden bekeken ten einde het programma eventueel aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied; dat te zijner tijd ook een onafhankelijke evaluatie van de stand van de voortgang van het programma moet worden verricht, waarmee alle nodige elementen moeten worden aangereikt om de doelstellingen van het vijfde kaderprogramma op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te kunnen bepalen; dat tenslotte na afloop van dit programma een eindevaluatie van de resultaten moet worden gemaakt in het licht van de in deze beschikking omschreven doelstellingen;

Overwegende dat het GCO kan deelnemen aan indirecte werkzaamheden in het kader van dit programma;

Overwegende dat het GCO via zijn programma van eigen werkzaamheden ook zelf bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de communautaire onderzoek- en onderwijsactiviteiten op het door dit programma bestreken gebied,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van . . . (datum van vaststelling van dit programma) tot 31 december 1998 wordt een in bijlage I nader omschreven specifiek programma voor onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging vastgesteld.

Artikel 2

1. Het bedrag dat voor de uitvoering van het programma noodzakelijk wordt geacht, beloopt 160 miljoen ecu, waarvan 17,2 % voor personeels- en huishoudelijke uitgaven.

2. Een indicatieve verdeling van de middelen is opgenomen in bijlage II.

3. Het bovenvermelde noodzakelijk geachte bedrag voor de uitvoering van het programma kan worden verhoogd krachtens en overeenkomstig de beschikking als bedoeld in artikel 1, lid 3, van Besluit . ./. . ./Euratom (kaderprogramma 1994-1998).

4. De begrotingsautoriteit stelt de voor ieder begrotingsjaar beschikbare kredieten vast met inachtneming van de wetenschappelijke en technologische prioriteiten, die zijn vastgesteld in het kaderprogramma van communautaire acties op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1994-1998).

Artikel 3

Bijlage I, hoofdstuk 3, en bijlage III behelzen de nadere regels voor de uitvoering van dit programma, met uitzondering als aanvulling op die welke zijn bedoeld in artikel 5.

Artikel 4

1. De Commissie bekijkt voortdurend en systematisch, met passende hulp van onafhankelijke externe deskundigen, de voortgang van dit programma in het licht van de in bijlage I aangegeven doelstellingen. In het bijzonder gaat zij na of de doelstellingen, prioriteiten en financiële middelen altijd aan de ontwikkeling van de situatie zijn aangepast. In voorkomend geval dient zij aan de hand van de resultaten van dit onderzoek voorstellen in tot aanpassing of aanvulling van dit programma.

2. Aan het eind van dit programma laat de Commissie door onafhankelijke deskundigen een eindevaluatie uitvoeren van de resultaten die zijn behaald met betrekking tot de doelstellingen als omschreven in bijlage III van het kaderprogramma voor onderzoek en onderwijs (1994-1998) en in bijlage I van deze beschikking. Het verslag van de eindevaluatie wordt toegezonden aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 5

1. De Commissie wordt belast met de uitvoering van het programma.

2. Voor de uitvoering van het programma wordt de Commissie bijgestaan door het bij besluit van de Raad van . . . ingestelde raadgevend comité voor het programma "Nucleaire veiligheid en beveiliging".

Artikel 6

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 101, tweede alinea, van het Euratom-Verdrag onderhandelingen aan te knopen met het oog op het sluiten van internationale overeenkomsten met Europese derde landen alsmede met in Europa gevestigde internationale organisaties, ten einde deze bij het gehele of een deel van het programma te betrekken.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

BIJLAGE I

DOELSTELLINGEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE INHOUD

Dit specifieke programma is volledig in overeenstemming met de oriëntaties van het kaderprogramma voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; de daarin aangegeven selectiecriteria worden hierin toegepast en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen ervan worden hierin nader omschreven.

Punt 1 van bijlage III van genoemd kaderprogramma vormt een integrerend deel van dit specifieke programma.

1. ACHTERGROND

Hoewel kernenergie in de Gemeenschap en de rest van de westerse wereld een hoge mate van ontwikkeling heeft bereikt - zoals blijkt uit het uitstekende veiligheidsniveau in de kerninstallaties - wordt kernenergie in onze samenleving nog lang niet algemeen aanvaard. Met de actie van de Gemeenschap wordt daarom het stimuleren van samenwerking beoogd ten einde de kennis op specifieke gebieden te verbeteren en tot een nieuwe, globale en dynamische benadering van nucleaire veiligheid in de ruimste zin te komen. Het gemeenschappelijk vaststellen van prioriteiten moet de standpunten nader bij elkaar brengen en alle betrokken partijen doen inzien dat kernenergie, net als andere ver ontwikkelde technologieën, baat kan hebben bij nog verdere ontwikkelingen. Het is mogelijk nieuwe technologische oplossingen te vinden voor de problemen die thans kernenergie voor sommigen onaanvaardbaar maken. Het spreekt voor zich dat nieuwe technologieën niet alleen maar zullen worden gebruikt omdat zij toevallig bestaan. Bovendien kunnen wij ons op basis van de thans beschikbare kennis niet uitspreken over de toepassing van deze technologieën door toekomstige generaties.

In dit verband betekent een globale dynamische benadering dat wij meer inzicht moeten verwerven in het globale risico van het gebruik van kernenergie en dit risico moeten kwantificeren. Hierbij dient de volledige cyclus te worden beschouwd, elke vorm van blootstelling aan ioniserende straling - niet alleen die welke het gevolg is van kernenergie, maar ook van medische en andere toepassingen en van natuurlijke radioactiviteit - ongevallensituaties en normale situaties, historische verplichtingen in verband met de toepassing elders - bij voorbeeld in het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) - en de mogelijkheden voor verdere technologische ontwikkeling die evenals op andere high-techgebieden aanwezig zijn.

Met het oog op deze benadering worden de verschillende activiteiten binnen één programma gedefinieerd en beheerd. Zij zijn dan ook met opzet niet bijeengebracht in groepen afzonderlijke acties (zoals in het vorige kaderprogramma), ofschoon zij wel zijn gerangschikt volgens het hoofdaspect van de respectieve activiteiten met betrekking tot het gebruik van kernenergie in ruime zin. Gezien de hoge mate van technische ontwikkeling die op bepaalde gebieden van de splijtstofkringloop is bereikt, wordt een aanpassing van de prioriteiten nodig. De activiteiten moeten worden toegespitst op aspecten die samenhangen met de blootstelling van de mens en het milieu-effect. Er zal een aantal gecoördineerde werkzaamheden worden opgezet om te zorgen voor adequate informatie-uitwisseling en databanken. Zoals vermeld in de verschillende voorgestelde activiteiten is het GCO hiermede nauw verbonden (1).

2. VOORGESTELDE ACTIVITEITEN

Verkenning van nieuwe concepten

De voorgestelde activiteiten vormen een illustratie van een nieuwe benadering die tot doel heeft de mogelijkheden te verkennen om de aanvaarding van het gebruik van kernenergie te verbeteren door middel van een geïntegreerd initiatief dat betrekking heeft op de drie aspecten waarover de meeste bezorgdheid bestaat:

- veiligheid van reactoren, vooral wat ernstige ongevallen betreft;

- beheer van langlevende radionucliden (waaronder plutonium);

- gevaar van onttrekking (oneigenlijk gebruik) van splijtbare materialen.

Deze activiteiten zullen worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de autoriteiten, de industrie en de wetenschappelijke wereld.

Er worden twee hoofdlijnen voorgesteld: in de eerste plaats moet een overzicht worden gemaakt van alternatieve benaderingen van het veiligheidsconcept van reactoren en van de splijtstofkringloop, zodat veelbelovende conceptuele oplossingen kunnen worden gesignaleerd en nader bestudeerd. In de tweede plaats zullen de mogelijkheden voor nieuwe opties op het gebied van afvalbeheer, bij voorbeeld scheidings- en transmutatieprocédés (S& T), worden onderzocht.

2.1. Veiligheidsconcepten

Buiten de voortdurende verbetering van de veiligheid van reactoren dankzij de ervaring die met installaties in bedrijf wordt opgedaan en dankzij nieuwe onderzoekresultaten, onderzoekt de industrie nieuwe veiligheidsconcepten, met name systemen met zogenaamde passieve of intrinsieke veiligheid die in toekomstige reactoren kunnen worden geïnstalleerd. In het programma is theoretisch en tot op zekere hoogte experimenteel onderzoek gepland om de haalbaarheid, betrouwbaarheid en voordelen van deze concepten wat de algemene veiligheid betreft, te evalueren. Dit onderzoek is algemeen georiënteerd en dus niet speciaal op een bepaald reactorconcept gericht. De resultaten moeten een gegevensbestand opleveren waarmee kan worden bepaald wat het beste aansluit bij de toekomstige ontwikkelingstendensen binnen en buiten de Gemeenschap.

Bij een algemene analyse van de splijtstofkringloop, waaronder ook het aspect splijtstofbewaking kan vallen, kan tevens aandacht worden geschonken aan benaderingen die tot doel hebben de hoeveelheid langlevende radioactiviteit in verbruikte splijtstof te verminderen door de splijtstofsamenstelling te wijzigen.

Ter ondersteuning van de studie inzake geavanceerde strategieën voor de splijtstofkringloop zal experimenteel onderzoek nodig zijn dat in overleg met het GCO zal worden uitgevoerd.

2.2. Scheiding en transmutatie

Er moet onderzoek worden verricht naar methoden om de inventaris aan langlevende radionucliden (halveringstijd groter dan 30 jaar) in radioactief afval te verminderen, hoewel de definitieve opberging van radioactief afval in ondergrondse opbergplaatsen niet kan worden vermeden. Uitgaande van de huidige technologie kan deze doelstelling worden gerealiseerd door een sterk selectieve opwerking van de bestraalde splijtstof (scheiding) en door herhaalde bestraling van de isotopen in het afval in speciaal aangepaste snelle reactoren of andere bestralingsinstallaties (transmutatie). Terwijl de eerste technische ontwikkelingen in gang worden gezet, moeten de haalbaarheidsstudies en het onderzoek naar de potentiële voordelen in termen van kosten, gezondheid, veiligheid en milieu-effecten van de S& T-projecten worden voortgezet.

Bepaalde werkzaamheden op dit gebied zullen in overleg met het GCO worden uitgevoerd.

Reactorveiligheid

Daar meer inzicht in ernstige ongevallen van het hoogste belang is om te voorkomen dat bij dergelijke ongevallen radioactieve stoffen vrijkomen, zullen de verschijnselen en mechanismen die daarbij optreden de voornaamste onderzoekthema's vormen. Bovendien zullen verschillende maatregelen worden onderzocht om de gevolgen van ernstige ongevallen te beperken.

2.3. Ernstige ongevallen

Er zal onderzoek worden verricht naar de verschillende verschijnselen die bij voorbeeld bij de verslechtering van de reactorkern en het vrijkomen van splijtingsprodukten en het gedrag daarvan een rol spelen. De resultaten van het Phebus-splijtingsproduktenproject, voorheen een gezamenlijk project van het CEA (Cadarache) en het GCO (Ispra), zullen in dit verband essentiële gegevens opleveren. Er zal vooral aandacht worden geschonken aan de wisselwerking tussen gesmolten splijtstof en koelmiddel en tussen gesmolten reactorkern en beton alsook aan de ontwikkeling en verbranding van waterstof met betrekking tot de integriteit van de insluiting en het primaire systeem.

Met de FARO-installatie van het GCO (Ispra) zullen verdere experimentele resultaten worden verkregen die nodig zijn om de wisselwerking tussen de gesmolten splijtstof en zijn omgeving te onderzoeken.

Naast het onderzoek van de mechanismen die een rol spelen bij het verloop van ongevallen, zal onderzoek worden gedaan naar de integriteit van het insluitsysteem en de eigenschappen van de materialen van de verschillende voor de veiligheid relevante componenten in ernstige ongevallensituaties om de veiligheidsmarges te beoordelen.

De voorgestelde activiteiten omvatten theoretisch en experimenteel onderzoek, de ontwikkeling van rekencodes en de validering daarvan aan de hand van vergelijkende evaluaties. Het ligt in de bedoeling gezamenlijk gebruik te maken van de bestaande en eventuele toekomstige grote experimentele installaties.

Het sluiten van de splijtstofkringloop

Een van de belangrijkste doelstellingen van dit programma is de activiteiten van de Gemeenschap en de Lid-Staten te bundelen ten einde de technische grondslag te leggen voor een gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van de wetenschappelijke vraagstukken in verband met de opberging van langlevend radioactief afval, met name verbruikte splijtstof en verglaasd hoogactief afval. De strategische vraagstukken in dit verband betreffen de tijdhorizon waarmee rekening moet worden gehouden bij het analyseren van de opbergconcepten, de mogelijkheid om opgeborgen afval terug te halen en de beveiliging van de verbruikte splijtstof.

Er moet worden opgemerkt dat Lid-Staten die geen nucleair programma hebben eveneens kunnen worden geconfronteerd met de opberging van radioactief afval, dat bij voorbeeld afkomstig is uit onderzoekreactoren.

2.4. Veiligheidsaspecten van de geologische opberging

De conclusie van de analyse van de Gemeenschap van de veiligheid op lange termijn van geologische opberging van hoog actief afval, de Pagis-studie (Performance Assessment of Geological Isolation Systems), was dat - uitgaande van een te verwachten natuurlijke evolutie - deze vorm van opberging voldoende bescherming kan bieden, zelfs tienduizenden jaren nadat de afvalstoffen zijn opgeborgen indien geschikte locaties worden gekozen. Er zijn echter fundamentele vraagstukken waarover, in ieder geval op Europees niveau, overeenstemming zou moeten worden bereikt, zoals:

- voorspelling van de evolutie van de omgeving en de menselijke activiteiten in de nabijheid van een opbergplaats worden minder nauwkeurig naarmate deze voorspellingen betrekking hebben op een verder verwijderde toekomst. Daartoe moet een lange-termijnhorizon worden vastgesteld, die als maximale termijn geldt waarvoor de veiligheid van opbergingsconcepten moet worden geanalyseerd;

- de mogelijkheid om opgeslagen materialen terug te halen en de gevolgen voor de veiligheid moeten worden beoordeeld in samenhang met de kosten en beperking daarvan om na te gaan of de voordelen van het terughalen groter zijn dan die van het huidige concept van verzegelde en ontoegankelijke opbergplaatsen waaruit afvalstoffen moeilijk kunnen worden teruggewonnen;

- onopzettelijke binnendringing is een problematiek met zeer uiteenlopende scenario's. Een gemeenschappelijke benadering daarvan is wenselijk ten einde de beveiliging en middelen te verschaffen om de doelmatigheid gedurende langere periodes te verzekeren.

Een gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van deze vraagstukken vormt een essentiële bijdrage voor een Europese veiligheidsfilosofie inzake de opberging van radioactief afval.

Het actieplan van de Gemeenschap op het gebied van radioactieve afvalstoffen moet een belangrijke rol spelen bij het streven naar overeenstemming over deze vraagstukken tussen de Lid-Staten en moet hun deelneming aan het desbetreffende onderzoek stimuleren.

2.5. Ondergrondse laboratoria voor afvalopberging

Om cruciale problemen in verband met de geologische opberging effectief te kunnen onderzoeken zijn ondergrondse laboratoria nodig. Evenals in de voorgaande programma's moeten de proeven en het onderzoek in verband met de geologische opberging in de ondergrondse laboratoria te Asse (Duitsland) en Mol (België) worden voortgezet. Eventuele nieuwe laboratoria kunnen eveneens deel gaan uitmaken van het Gemeenschapsprogramma. Deze installaties moeten onderzoekers uit alle Lid-Staten belangrijke mogelijkheden bieden om onderzoekprojecten onder representatieve omstandigheden uit te voeren. Deze projecten moeten kwalitatieve en kwantitatieve gegevens opleveren voor het karakteriseren van mogelijke opberglocaties, voor het ontwerpen van geoptimaliseerde opbergconcepten en voor het beoordelen van de doelmatigheid van de bescherming die de opbergingsstrategieën op lange termijn bieden.

Om bij te dragen tot het aantonen van de uitvoerbaarheid en veiligheid van ondergrondse opbergplaatsen moet onderzoek aan geologische en kunstmatige barrières worden verricht, moeten speciale mijnbouw- en afvalopbergtechnieken worden ontwikkeld en moet radiologisch onderzoek plaatsvinden in de ondergrondse laboratoria en de daarbij betrokken onderzoekinstallaties.

2.6. Ondersteunend onderzoek

Om de afvalopbergingsprojecten te evalueren is het nodig verder onderzoek te verrichten en modellen te ontwikkelen van het gedrag van natuurlijke en kunstmatige barrières en van het transport van radioactiviteit uit de afvalverpakkingen in de opbergplaats via de geosfeer naar de biosfeer. Voorts moeten modellen voor lange-termijnprognoses van de geologische omgeving van opbergplaatsen worden geverifieerd en gevalideerd. Andere nuttige gegevens over de evolutie van opbergsystemen kunnen worden verkregen uit het onderzoek van natuurlijke analogons en van de te verwachten geologische evolutie.

Er wordt gedacht aan de ontwikkeling van geavanceerde en effectief gecontroleerde procédés om de afvalvolumes zoveel mogelijk te beperken ten einde veilige en doelmatige standaardpraktijken in te voeren.

Een ander O & O-thema is het verschaffen van wetenschappelijke gegevens ter ondersteuning van het EG-beleid op het gebied van nucleaire veiligheidsnormen en het ontwikkelen van betrouwbare methoden voor de uitvoering van dit beleid.

In het kader van acties om de veiligheidscultuur op het gebied van kernenergie te verbeteren en het vertrouwen in de veiligheid te vergroten, moeten de principes om de stralingsaspecten te optimaliseren technisch worden toegepast en moet in samenwerking met het "netwerk van laboratoria" in de Gemeenschap verder werk worden gemaakt van de ontwikkeling van een kwaliteitsborgingsmethode.

Gevolgen van de blootstelling aan straling voor de mens en het milieu

Krachtens het Euratom-Verdrag moet de Gemeenschap "uniforme veiligheidsnormen vaststellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers en ervoor waken dat deze worden toegepast" en "de schadelijke effecten van straling op levende wezens onderzoeken".

De huidige stralingsbeschermingsnormen en de wetenschappelijke gegevens waarop deze berusten, zijn van hoge kwaliteit. Desondanks is het zaak dat de onzekerheidsmarges worden verkleind die nog aanwezig zijn in de kwantificering van de stralingsrisico's in verband met het gebruik van ioniserende straling bij de opwekking van energie, in de industrie en in de geneeskunde en als gevolg van de blootstelling aan natuurlijke straling. Dit geldt voor alle fasen van de nucleaire kringloop waar (potentiële) blootstellingsrisico's kunnen bestaan, de gevolgen van kernongevallen, de beperking van de eventuele gevolgen voor de gezondheid en het milieu en de ontwikkeling van methoden voor het managen van nucleaire noodsituaties. Gezien de uiteenlopende aspecten en de talrijke wetenschappelijke disciplines die bij het stralingsbeschermingsonderzoek een rol zal spelen, is een echte interdisciplinaire benadering noodzakelijk waarbij het universitair onderzoek nauw wordt betrokken.

De hieronder aangegeven prioriteiten hangen nauw samen met de valideringswerkzaamheden die worden voorgesteld op het gebied van de historische verplichtingen welke hoofdzakelijk betrekking hebben op de gevolgen, voor de gezondheid en het milieu, van Tsjernobyl en andere stralingsongevallen en van de vroegere ongecontroleerde lozingen van radioactieve stoffen in het GOS.

2.7. Inzicht in de mechanismen die een rol spelen bij de effecten van straling

Om op grond van de kennis van experimenteel vastgestelde effecten met een zekere mate van betrouwbaarheid voorspellingen te kunnen doen over de effecten van geringe stralingsdoses, moet inzicht worden verkregen in de mechanismen die een rol spelen bij de effecten van straling. Voortzetting van het onderzoek naar de door straling veroorzaakte erfelijke effecten en naar de effecten na in-uterobestraling zal bijdragen tot een grondigere kennis van de risico's. Een beter inzicht in de mechanismen die een rol spelen bij de effecten van straling op cellen kan worden verkregen door gebruik te maken van de modernste moleculair- en celbiologische technieken, door het optreden van mutaties en chromosoomafwijkingen en de rol van het DNA-herstel te bestuderen en door deze werkzaamheden te combineren met recente ontwikkelingen op het gebied van de modellering van de opname van stralingsenergie om een globaal biofysisch model van de effecten van straling op cellen uit te werken. Bij het toepassen van deze inzichten op het optreden van kanker als gevolg van de blootstelling aan straling zal tevens gebruik worden gemaakt van de nieuwe inzichten in het ontstaan van kanker. Een en ander zal doorgaans worden gecombineerd met onderzoek dat wordt verricht naar vroege moleculaire en cellulaire verschijnselen bij het optreden van kanker als gevolg van straling. Door op de juiste biologische beginselen gebaseerde modellen op te stellen voor het optreden van kanker onder invloed van straling, zal worden bijgedragen aan een betere beoordeling van de stralingsrisico's.

2.8. Beoordeling van stralingsrisico's

Risicobeoordeling is afhankelijk van een betrouwbare bepaling van het blootstellingsniveau. Hiervoor moeten zowel de inwendige als de uitwendige doses nauwkeurig worden bepaald. Dit betekent dat onderzoek moet worden verricht naar de overdracht van radioactieve stoffen op de mens via het milieu en naar het leeftijdsafhankelijke metabolisme en de biokinetica van binnengekregen radionucliden. Specifieke werkzaamheden betreffen de ontwikkeling van speciale instrumenten met een hogere gevoeligheid voor het meten van straling binnen en buiten het lichaam en de uitbreiding en toepassing van risicoanalysemodellen op de gezondheids- en milieu-effecten van lozingen van radioactieve stoffen in het milieu en van nucleaire ongevallen. Aan de hand van epidemiologisch onderzoek van blootgestelde populaties waarbij rekening wordt gehouden met de kennis inzake stralingsbiologische mechanismen, dienen risicoschattingen plaats te vinden die inhouden dat stralingsdoses worden vertaald in de kans van optreden van gevolgen voor de gezondheid.

2.9. Verlaging van blootstellingsniveaus

De criteria, methoden en strategieën om de blootstelling aan ioniserende straling ongeacht de oorsprong (natuurlijk, medisch, industrieel) doeltreffend te verlagen, moeten worden ontwikkeld met het oog op het verminderen of voorkomen van het optreden van gevolgen voor de gezondheid. Hieronder vallen aspecten van de controle en het toezicht op blootstelling, technieken voor milieusanering waaronder sanering van terreinen, de behandeling van gevolgen voor de gezondheid waaronder acute stralingsschade, de beheersing van de risico's onder normale omstandigheden en in noodgevallen en de toepassing van de optimaliseringsfilosofie (Alara - As Low As Reasonable Achievable) op stralingsbescherming, waarbij ter dege rekening wordt gehouden met sociale en economische afwegingen. Deze beginselen zullen worden toegepast op problemen van praktisch belang, zoals de opstelling van criteria voor recycling van materiaal uit ontmantelde kerninstallaties, beroepsmatige blootstelling bij afvalbeheer, ontmanteling en milieusanering alsmede de ontwikkeling van optimaliseringsstrategieën en technieken voor medische radiologische diagnostiek.

Historische verplichtingen

De internationale gemeenschap dient, niet uitsluitend om onbaatzuchtige redenen, een aantal verplichtingen op het gebied van de nucleaire veiligheid op zich te nemen die het gevolg zijn van de situatie in Midden- en Oost-Europa en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Ook afgezien van de humanitaire aspecten heeft de Europese Unie er belang bij dat in haar naaste omgeving veilige omstandigheden tot stand worden gebracht en moet zij daarvoor ook een zekere verantwoordelijkheid op zich nemen. Het ongeval in Tsjernobyl heeft er nog eens aan herinnerd dat radioactieve stoffen die bij een ongeval vrijkomen zich niet aan internationale grenzen storen.

Als gevolg van het ongeval van Tsjernobyl, van andere stralingsongevallen en van de ongecontroleerde lozingen van radioactieve stoffen in het GOS is het milieu vervuild en loopt de gezondheid gevaar. Hier liggen unieke kansen voor samenwerkingsprojecten met onder meer regelingen voor de intensieve opleiding en detachering van personeel.

Met dit deel van het specifieke programma wordt de oprichting beoogd van een operationeel team dat saneringsstrategieën op lange termijn moet uitstippelen, toezicht moet houden op de voortdurend veranderende omstandigheden, de aanzet moet geven tot de hieronder vermelde gerichte onderzoekprojecten en moet zorgen voor relaties met een katalysatoreffect en passende coördinatie tussen O & O-programma en de technische bijstandsprogramma's. De samenwerking met het GOS die in 1991 is begonnen heeft er een goed onthaal gevonden en moet worden voortgezet. Het kaderprogramma moet ten dele in steun voor de EU-partners voorzien, maar voor de steun aan de GOS-partners zal een beroep moeten worden gedaan op andere technische bijstandsprogramma's van de EU.

2.10. Gevolgen van Tsjernobyl en andere stralingsongevallen

Het milieu-onderzoek in de sterkst besmette delen van het land en het water zal een analyse van de verschillende wijzen van blootstelling omvatten alsook de evaluatie en validatie van bestaande radio-ecologische databases. Bij deze werkzaamheden zal bijzondere aandacht worden geschonken aan het gebruik van de resultaten van radio-ecologisch onderzoek voor het verrichten van voorspellende evaluaties en aan het verbeteren van de rampenplannen ten einde niet alleen gedragsregels op te stellen om de gevolgen van een ongeval te beperken maar ook voor een effectief kader te zorgen voor het bestrijden van toekomstige ongevallen. Het gaat hierbij vooral om de gevolgen voor het milieu en de toepasbaarheid van tegenmaatregelen in sterk besmette zones, het opstellen van criteria voor het treffen van maatregelen, procedures voor afvalbeheer en milieusanering.

Bij het onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid zal vooral worden gewerkt aan de ontwikkeling van biologische en retrospectieve dosimetriemethoden in nauwe samenhang met epidemiologisch onderzoek naar het optreden van kanker in de meest blootgestelde bevolkingsgroepen. Een onderzoek naar de strategieën voor de behandeling van slachtoffers die bij ongevallen een overdosis hebben opgelopen, heeft tot doel om uitgaande van recent ontwikkelde methoden betere behandelingsprotocollen op te stellen. In verband met de hoge voorkomingsgraad van schildklierkanker bij kinderen in Wit-Rusland en Oekraïne is systematisch onderzoek vereist om belangrijke informatie over schildklierkanker als gevolg van straling te verkrijgen en een prognose van de omvang van dit gezondheidsprobleem in de toekomst mogelijk te maken. Tegelijkertijd moet de behandeling van patiënten met schildklierkanker worden geoptimaliseerd door de ontwikkeling van therapieprotocollen.

2.11. Samenwerkingsnetwerken

Eind 1991 is op het gebied van de stralingsbescherming samenwerking tot stand gekomen met instituten in Wit-Rusland, de Russische Federatie en Oekraïne. Deze samenwerking waarbij 100 instituten uit de EG en een vergelijkbaar aantal instituten uit het GOS zijn betrokken, heeft geleid tot de oprichting van een centraal laboratorium in Oekraïne. De totstandkoming van een dergelijk netwerk zal de samenwerking tussen de Europese Unie en het GOS versterken bij het onderzoekprogramma op het gehele gebied van de veiligheid van kernsplijting. Bovendien kan het als een platform fungeren voor de coördinatie van de talrijke internationale en bilaterale initiatieven op deze gebieden.

Soortgelijke netwerken met de Midden- en Oosteuropese landen voor het beheer van afvalstoffen en de sanering van locaties zullen deze landen helpen veilige oplossingen voor hun specifieke problemen te vinden. Bovendien kunnen informatienetten nuttig zijn om gegevens uit te wisselen over de Russische ervaring met het afvalbeheer. In het kader van de samenwerking op het gebied van de reactorveiligheid zal worden ingegaan op enkele specifieke problemen van de bestaande Russische reactoren en zal onderzoek worden verricht op gebieden die voor toekomstige installaties van belang zijn. Het geleidelijk betrekken van deze Oosteuropese landen bij de Gemeenschapsprogramma's op het gebied van de veiligheid van kernenergie moet worden gezien als een doeltreffend middel om een wijdverbreide veiligheidscultuur tot stand te brengen.

3. UITVOERING VAN HET PROGRAMMA

3.1. Gecoördineerde werkzaamheden en werkzaamheden voor gezamenlijke rekening

In het programma zal O & O plaatsvinden in de vorm van werkzaamheden voor gezamenlijke rekening en gecoördineerde werkzaamheden. De werkzaamheden voor gezamenlijke rekening worden gedeeltelijk door de Gemeenschap gefinancierd, afhankelijk van de economische en technische risico's en van het betrokken onderzoekgebied. Centraal staan grote geïntegreerde projecten die in overleg met de belangrijkste partners worden ingevuld. Andere partners worden hier via een oproep tot voorstellen bij betrokken.

De werkzaamheden voor gezamenlijke rekening worden aangevuld met gecoördineerde werkzaamheden op die gebieden waar coördinatie van de werkzaamheden van de Lid-Staten en hun bedrijven voldoende is om bij te dragen tot een grotere doelmatigheid van het programma van de Gemeenschap.

3.2. Verspreiding en exploitatie van de resultaten

De resultaten worden snel en doeltreffend verspreid dank zij de directe toezending van voortgangsrapporten aan de deelnemers aan de netwerken, vergaderingen van specialisten en multidisciplinaire conferenties en dank zij de systematische publikatie van de jaarverslagen van de programma's, eindverslagen en verslagen van wetenschappelijke bijeenkomsten.

Bovendien worden de O & O-resultaten verzameld en verwerkt in databases die door elk netwerk worden beheerd, om wetenschappelijke en technische informatie toegankelijk te maken.

Publieke communicatie en informatie over de activiteiten en resultaten van het programma dienen een belangrijk element te vormen.

3.3. Opleiding en mobiliteit

Mogelijkheden voor de opleiding en mobiliteit van wetenschappelijk personeel worden geboden door activiteiten in het kader van European Radiation Protection Education and Training (Erpet) en de Eurocursussen die in samenwerking met het GCO (Ispra) worden georganiseerd. De mobiliteit van onderzoekers wordt bevorderd door de detachering van personeel bij grote O & O-projecten en door de toekenning van beurzen.

3.4. Internationale samenwerking

Dank zij nauwe samenwerking met nationale en internationale instellingen die zich bezighouden met de veiligheid van kernenergie, het beheer van afvalstoffen en de stralingsbescherming, zal de Commissie op wereldniveau kunnen bijdragen tot de veiligheid van kernenergie en de bescherming van de mens en zijn omgeving tegen de gevolgen van ioniserende straling. Het programma van de Gemeenschap zal bijdragen tot de integratie van de nationale werkzaamheden met het oog op de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese kernindustrie en zal essentiële gegevens opleveren voor de regelgevende instanties van de Gemeenschap.

De samenwerking en de integratie van het onderzoek op het gebied van de nucleaire veiligheid en beveiliging is reeds goed ontwikkeld in het geval van een aantal derde landen, bij voorbeeld de Verenigde Staten, Canada, Japan en een aantal EVA-landen. Deze samenwerking en de samenwerking met de Midden- en Oosteuropese landen (PECO) en met name het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) zullen leiden tot een verdere harmonisatie van de nationale benaderingen voor het opstellen van veiligheidsnormen. Tevens zijn nauwe contacten tot stand gebracht - en zullen worden voortgezet - met het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), het Agentschap voor Kernenergie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (NEA/OESO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en internationale niet-gouvernementele organisaties als de Internationale Commissie voor Stralingsbescherming (ICRP), de Internationale Commissie voor Stralingseenheden en -metingen (ICRU) en de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO). Deze internationale samenwerking is het belangrijkste instrument om algemene overeenstemming te bereiken over fundamentele vraagstukken inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming.

Met onderzoekinstellingen en universiteiten in het GOS zal een buitengewoon nauwe en uitgebreide samenwerking worden opgezet met betrekking tot de gevolgen van het ongeval van Tsjernobyl. Deze samenwerking zal het mede mogelijk maken de van andere acties afkomstige basisresultaten te valideren. De gegevens die kunnen worden verkregen over de besmetting van het milieu en de stralingsblootstelling van de bevolking, zijn buitengewoon belangrijk om het verband te leggen tussen de theoretische benaderingen en reële besmettingssituaties.

(1) Een meer gedetailleerde beschrijving van de onderzoekactiviteiten van het GCO, die bepaald zijn in een voorstel voor een aparte beschikking van de Raad, is te vinden in bijlage IV om hun complementariteit met de analoge indirecte werkzaamheden duidelijk te maken.

BIJLAGE II

INDICATIEVE VERDELING VAN DE MIDDELEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De verdeling over de verschillende gebieden sluit niet uit dat projecten tot verscheidene gebieden kunnen behoren.

BIJLAGE III

UITVOERING VAN HET PROGRAMMA

1. De voorwaarden voor de financiële deelneming van de Gemeenschap zijn bepaald in bijlage IV van het besluit betreffende het kaderprogramma voor communautaire acties op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1994-1998).

De regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten alsmede de regels voor de verspreiding van de onderzoekresultaten zijn bepaald in de maatregelen van artikel 4 van het Euratom-Verdrag.

Voor de tenuitvoerlegging van dit programma gelden evenwel de volgende verduidelijkingen/afwijkingen:

- Naast de officiële organisaties die zijn genoemd in artikel 2, lid 2, van de beschikking van de Raad - vastgesteld op grond van artikel 7 - betreffende de regels voor deelneming, kunnen ook in andere landen gevestigde nationale organisaties die zich bezighouden met normalisatie of harmonisatie van meetmethoden aan het programma deelnemen op dezelfde voorwaarden als volgens dit artikel voor andere organisaties gelden.

- De deelneming van Europese internationale organisaties kan in wel omschreven gevallen op dezelfde basis als die van communautaire organisaties worden gefinancierd.

2. Dit programma wordt uitgevoerd door middel van:

2.1. Financiële deelneming van de Gemeenschap in door derden of door instituten van het GCO in samenwerking met derden uitgevoerde onderzoek- en onderwijsactiviteiten:

a) werkzaamheden voor gezamenlijke rekening, onder de volgende voorwaarden:

- onderzoek- en onderwijsprojecten uitgevoerd door ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten, waaronder ook consortia voor geïntegreerde acties, waarbij deze rond een gemeenschappelijk thema worden samengebracht;

- steun voor de financiering van infrastructuren of installaties die onontbeerlijk zijn voor de uitvoering van een coördinerende actie (versterkte coördinatie-activiteit);

b) gecoördineerde werkzaamheden, die bestaan in de coördinatie, vooral in de vorm van overlegnetwerken, van onderzoek- en onderwijsprojecten die reeds door de overheid of door particuliere instanties worden gefinancierd. Gecoördineerde werkzaamheden kunnen ook dienen voor de coördinatie die nodig is voor de werking van de themanetwerken waarin, via onderzoek en onderwijsprojecten voor werkzaamheden voor gezamenlijke rekening (zie punt 2.1, onder a), eerste streepje), fabrikanten, gebruikers, universiteiten en onderzoekcentra rond één technologische of industriële doelstelling worden samengebracht;

c) specifieke maatregelen, zoals maatregelen ter bevordering van de normalisatie en maatregelen voor de totstandbrenging van gereedschappen voor algemene doeleinden ten behoeve van onderzoekcentra, universiteiten en ondernemingen. De deelneming van de Gemeenschap hierin kan tot 100 % van de kosten van de maatregelen belopen.

2.2. Voorbereidende, begeleidende en ondersteunende maatregelen, onder de volgende voorwaarden:

- studies ter ondersteuning van dit programma en ter voorbereiding van eventuele latere acties;

- conferenties, studiebijeenkomsten, workshops of andere wetenschappelijke of technische bijeenkomsten, waaronder ook vergaderingen voor intersectoriële of multidisciplinaire coördinatie;

- gebruik van externe deskundigheid, waaronder toegang tot wetenschappelijke databases;

- wetenschappelijke publikaties, waaronder de verspreiding, bekendmaking en valorisatie van resultaten;

- studies ter beoordeling van de sociaal-economische gevolgen en de eventuele technologische risico's van alle projecten van dit programma;

- opleidingsactiviteiten in verband met onder dit programma vallend onderzoek;

- onafhankelijke evaluatie (studies inbegrepen) van het beheer en de uitvoering van de activiteiten van het programma.

BIJLAGE IV

BESCHRIJVING VAN DE WETENSCHAPPELIJKE ACTIVITEITEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK (GCO) BETROKKEN OP GEBIEDEN DIE HET ONDERWERP VORMEN VAN DIT SPECIFIEKE PROGRAMMA EN HET VOORSTEL VOOR EEN BESCHIKKING VAN DE RAAD VOOR HET PROGRAMMA VAN HET GCO (COM(94) 70 def. - 94/0074(CNS))

Het GCO zal op de volgende gebieden een bijdrage leveren:

- reactorveiligheid,

- veiligheid van de splijtstofkringloop,

- veiligheidscontrole en splijtstofbeheer.

Reactorveiligheid

Het GCO zal zich hoofdzakelijk met de volgende activiteiten bezighouden:

- bijdrage aan ongevallenpreventie: ontwikkeling van niet-destructieve analysetechnieken (NDA) met het oog op de verbetering en de verfijning van inspectieprocedures, ontwikkeling van kwalificatiemethoden om de harmonisatie daarvan te vergemakkelijken;

- probabilistisch veiligheidsonderzoek: het GCO zal bijdragen aan de verbetering van methoden en het bereiken van overeenstemming over de toepassing daarvan in veiligheidsstudies;

- uitvoering via Europese netwerken van studies van de verouderingsmechanismen bij componenten, verzwakkingsmethode, evaluatie van de integriteit van constructies en inspectiemogelijkheden;

- onderzoek van ernstige ongevallen: dit onderzoek wordt uitgevoerd enerzijds in de vorm van onderzoek naar verschijnselen binnen en buiten het reactorvat bij experimenten met verslechtering van de reactorkern met gebruikmaking van reële materialen en bij reële temperaturen; dergelijke werkzaamheden worden op kleine en grote schaal verricht in het GCO; anderzijds wordt bijgedragen aan de studie van het vrijkomen van splijtingsprodukten en overdrachtverschijnselen dank zij deelname aan de interpretatie van de resultaten van experimenten waarbij het vrijkomen van radioactiviteit tijdens ongevallen wordt gesimuleerd. Deze worden uitgevoerd in andere laboratoria, met name het CEA (brontermonderzoek). Daarnaast wordt in het GCO ook nog een proef met resuspensie van aërosolen uitgevoerd. Een en ander vindt plaats in coördinatie met de activiteiten betreffende dit gebied in het kader van de indirecte werkzaamheden.

Voor deze werkzaamheden wordt verder intensief samengewerkt in het kader van netwerken met Europese of niet-Europese partners. Daarbij wordt vooral beoogd gemeenschappelijke rekeninstrumenten te ontwikkelen ten behoeve van de industrie en de veiligheidsautoriteiten.

Voor deze werkzaamheden is het van belang dat het GCO bij uitstek in staat is samenwerkingsnetwerken tussen de betrokken Europese partners op te zetten en zodoende deel te nemen aan de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid overeenkomstig het Verdrag.

Veiligheid van de splijtstofkringloop

De werkzaamheden van het GCO hebben als belangrijkste doelstelling de milieueffecten van het gebruik van kernenergie te verminderen door onderzoek te verrichten aan de splijtstofkringloop, ten einde het beheer van de laatste fase van de splijtstofkringloop te optimaliseren. Zij worden uitgevoerd in coördinatie met de activiteiten betreffende dit gebied in het kader van de indirecte werkzaamheden.

Dit onderzoek moet leiden tot een betere kennis van de actiniden en de plutoniumkringloop en tot een optimale strategie voor het beheer van de afvalstoffen, die met name inhoudt dat zo min mogelijk hoogactief afval wordt geproduceerd. Hierbij zal rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de reactorontwerpen.

Voorts moet de huidige strategie van de Lid-Staten worden onderbouwd, die gericht is op de opberging van radioactieve afvalstoffen in diep liggende geologische formaties en moeten beheersstrategieën worden onderzocht die het mogelijk moeten maken de hoeveelheid afval van toekomstige bij de splijtstofkringloop betrokken installaties te verminderen. Het onderzoek zal in nauwe samenwerking met de nationale laboratoria worden uitgevoerd.

De werkzaamheden zullen hoofdzakelijk betrekking hebben op de volgende thema's:

- onderzoek naar het gedrag van splijtstoffen (UO2 en gemengd oxide) vanuit veiligheidsoogpunt,

- fundamentele fysisch-chemische analyses van actiniden in vaste toestand,

- onderzoek van nucleaire aërosolen,

- maximale beperking van het ontstaan van secundaire actiniden en andere langlevende radionucliden in de splijtstofkringloop,

- technologie van plutoniumsplijtstof,

- karakterisering van bestraalde splijtstoffen met het oog op de verwijdering ervan,

- radionucliden voor medische toepassingen.

Veiligheidscontrole en splijtstofbeheer

Met dit onderzoek, dat wordt uitgevoerd in netwerken van nationale laboratoria, wordt bijgedragen tot en gestreefd naar het tijdig beschikbaar stellen van resultaten of nieuwe technieken die van essentieel belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen van het Verdrag op het gebied van de veiligheidscontrole, alsmede die van het non-proliferatieverdrag.

Met name moeten technieken worden ontwikkeld waarmee het hoofd kan worden geboden aan nieuwe uitdagingen in verband met de ontwikkeling van de splijtstofkringloop en de versterking van de controles.

Deze activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling en verbetering van technieken zoals:

- niet-destructieve proeven met behulp van gamma- en neutronenstralen voor de analyse van afval, afgekeurde produkten en bestraalde splijtstoffen;

- metingen van materialen in volume en massa, in grote reservoirs in splijtstof- en opwerkingsfabrieken;

- verzegelingen en nieuwe markeringssystemen voor voorwerpen die kernmateriaal bevatten en voor containers;

- bewakingssystemen waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale beeldopslag en -bewerking voor automatische bewaking en onderzoek en voor de verbetering van registraties op lange termijn, zonder aanwezigheid van inspecteurs.

Een bijzondere inspanning wordt gedaan voor onderzoek naar het ontwerp van geïntegreerde multisensoriële systemen die kunnen werken in afwezigheid van inspecteurs met behulp van mobiele robottechnologie. In dergelijke systemen wordt intelligente programmatuur gebruikt voor de verwerking van de gegevens en de materiaalboekhouding.

Bij deze activiteiten wordt in het bijzonder gebruik gemaakt van de experimentele installaties Perla ("Performance and training laboratory"), TAME ("Tank measurement") en Lasco ("Surveillance and containment") van het GCO, waarin experimentomstandigheden worden gecreëerd die de werkelijkheid in een installatie benaderen.

Ten slotte sluiten de activiteiten van het GCO op het gebied van de veiligheidscontrole ook aan bij een Europese samenwerking die geïllustreerd wordt door het Esardia-netwerk ("European Safeguards Research and Development Association") en internationale samenwerking met de Verenigde Staten, Canada, Japan en Rusland.

Top