Този документ е извадка от уебсайта EUR-Lex.
Документ 51994PC0058
Proposal for a COUNCIL DIRECTIVE amending Directive 77/388/EEC and introducing new simplification measures with regard to value added tax - scope of certain exemptions and pratical arrangements for implementing them
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van nieuwe vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde - werkingssfeer en praktische regeling voor de toepassing van bepaalde vrijststellingen -
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van nieuwe vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde - werkingssfeer en praktische regeling voor de toepassing van bepaalde vrijststellingen -
/* COM/94/58DEF - CNS 94/0062 */
PB C 107 van 15.4.1994г., стр. 7—13
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van nieuwe vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde - werkingssfeer en praktische regeling voor de toepassing van bepaalde vrijststellingen - /* COM/94/58DEF - CNS 94/0062 */
Publicatieblad Nr. C 107 van 15/04/1994 blz. 0007
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van nieuwe vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde - werkingssfeer en praktische regeling voor de toepassing van bepaalde vrijstellingen (94/C 107/05) COM(94) 58 def. - 94/0062(CNS) (Door de Commissie ingediend op 9 maart 1994) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 99, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, Overwegende dat door het vaststellen van gemeenschappelijke regels waarbij de werkingssfeer en de wijze van toepassing van bepaalde, in artikel 14, lid 1, in artikel 15, punt 2 en punt 10, en in artikel 16, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/5/EG (2), vervatte vrijstellingen de werking van de interne markt kan worden verbeterd; dat de vaststelling van deze gemeenschappelijke regels is voorgeschreven bij Richtlijn 77/388/EEG, inzonderheid bij artikel 14, lid 2, en bij artikel 16, lid 3; Overwegende dat in artikel 3 van Richtlijn 92/111/EEG van de Raad (3) is bepaald dat de wijze van belastingheffing voor kettingtransacties tussen belastingplichtigen zullen worden vastgesteld; dat met deze maatregelen zowel de naleving van het beginsel van neutraliteit van het gemeeschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de oorsprong van de goederen en diensten als de naleving van de keuzen die zijn gemaakt ten aanzien van de beginselen van de belasting over de toegevoegde waarde en de controle daarop in de overgangsperiode, moeten worden gewaarborgd; Overwegende dat in de maatstaf van heffing bij invoer alle kosten moeten worden opgenomen die samenhangen met het vervoer van goederen naar elke plaats van bestemming in de Gemeenschap wanneer op het tijdstip dat de invoer geschiedt, deze plaats bekend is; dat bijgevolg voor de betrokken diensten de in artikel 14, lid 1, onder i), van Richtlijn 77/388/EEG bedoelde vrijstellingen gelden; Overwegende dat in artikel 15, punt 2, van laatstgenoemde richtlijn is bepaald dat de Commissie bij de Raad voorstellen indient om communautaire belastingvoorschriften vast te stellen waarbij de werkingssfeer en de praktische toepassingswijze van de vrijstellingen bij uitvoer voor leveringen van in de persoonlijke bagage van reizigers meegenomen goederen nader worden uitgewerkt; Overwegende dat in artikel 15, punt 10, van laatstgenoemde richtlijn is bepaald dat een uniforme belastingregeling dient te worden vastgesteld; dat in dit verband met name de praktische toepassingswijze van de in dat artikel bedoelde vrijstellingen dient te worden geregeld; dat de toepassing van en de controle op de vrijstelling van de betrokken goederenleveringen en dienstverrichtingen door het gebruik van een desbetreffend geharmoniseerd certificaat kan worden vereenvoudigd; Overwegende dat de invoering van een communautaire procedure voor de vrijstelling van de in artikel 15, punt 10, bedoelde leveringen van goederen voorts met zich brengt dat deze leveringen van de in artikel 28 ter, deel B, van laatstgenoemde richtlijn bedoelde bijzondere regeling kunnen worden uitgesloten; Overwegende dat door het bepaalde in artikel 16, lid 1, delen B tot en met E, van laatstgenoemde richtlijn met name in samenhang met het bepaalde in artikel 22, lid 9, van die richtlijn inzake de ontheffing van verplichtingen de moeilijkheden kunnen worden opgelost die door bedrijven die aan kettingtransacties betreffende onder een entrepotregeling geplaatste en gehandhaafde goederen deelnemen, worden ondervonden; Overwegende dat in dat verband ervoor dient te worden zorg gedragen dat de belastingbehandeling van de leveringen van goederen en diensten betreffende onder een regeling inzake douane-entrepot geplaatste goederen ook kan worden toegepast op de handelingen die worden verricht met betrekking tot goederen die onder een andere entrepotregeling vallen dan die inzake douane-entrepot; Overwegende dat, behoudens raadpleging van het Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde, de omschrijving van deze andere entrepotregelingen dan die inzake douane-entrepot tot de bevoegdheid van de Lid-Staten behoort; dat niettemin de goederen die bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd, van deze regelingen dienen te worden uitgesloten; Overwegende dat bepaalde regels dienen te worden vastgesteld voor de toepassing van de belasting bij het onttrekken aan de in genoemd artikel 16, lid 1, delen B tot en met E, bedoelde regelingen, met name ten aanzien van het bepalen van het bedrag van de belasting die uit dien hoofde verschuldigd is en ten aanzien van de tot voldoening van de aldus verschuldigde belasting gehouden persoon; Overwegende dat de territorialiteitsregels en de belastingregels die op het gebied van intracommunautaire goederenvervoerdiensten gelden, zowel voor de bedrijven als voor de overheidsdiensten van de Lid-Staten op eenvoudige en bevredigende wijze werken; Overwegende dat door vervoer dat binnen een Lid-Staat wordt verricht, wanneer het rechtstreeks verband houdt met tussen Lid-Staten verricht vervoer, gelijk te stellen aan intracommunautair goederenvervoer, niet alleen de belastingbeginselen en -regels voor deze binnenlandse vervoerdiensten maar ook die welke van toepassing zijn op de daarmee samenhangende diensten alsmede op de diensten die worden verricht door tussenpersonen die bij het verrichten van deze verschillende diensten bemiddelen, kunnen worden vereenvoudigd; dat bijgevolg de aan tien Lid-Staten op grond van artikel 27 van Richtlijn 77/388/EEG verleende tijdelijke machtigingen met betrekking tot de vrijstelling van de verschillende met intracommunautair goederenvervoer samenhangende diensten overbodig worden; Overwegende dat de strekking van artikel 17, lid 2, onder a), van genoemde richtlijn ten aanzien van de toepassing daarvan in de in artikel 28 terdecies van die richtlijn bedoelde overgangsperiode nader dient te worden bepaald; Overwegende dat Richtlijn 77/388/EEG bijgevolg dient te worden gewijzigd, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Richtlijn 77/388/EEG wordt als volgt gewijzigd: 1. In artikel 11, deel B, lid 3, onder b), komt - de eerste alinea te luiden: "de bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering na binnenkomst van de goederen in de Gemeenschap tot de eerste plaats van bestemming in de Lid-Staat van invoer."; - de derde alinea te luiden: "De bovenbedoelde bijkomende kosten worden eveneens in de maatstaf van heffing opgenomen, wanneer zij voortvloeien uit het vervoer naar een andere plaats van bestemming in de Gemeenschap, indien deze plaats bekend is op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt.". 2. In artikel 15, punt 2, worden de tweede en derde alinea vervangen door de volgende tekst: "Deze vrijstelling geldt voor leveringen van goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats niet in het binnenland hebben: - zodra de totale waarde van elke levering met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde de tegenwaarde in nationale munt van 175 ecu overschrijdt, zoals bepaald overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn 69/169/EEG van de Raad (*), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/4/EEG (**), en - op voorwaarde dat de goederen uit de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd vóór het einde van de derde maand die volgt op die waarin de levering geschiedde. Voor de toepassing van de tweede alinea: - wordt onder 'woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats` verstaan, de plaats die als zodanig is vermeld op het paspoort, op de identiteitskaart of op enig ander document dat door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de levering wordt verricht, als identiteitsbewijs wordt erkend; - wordt het bewijs van de uitvoer geleverd door middel van de factuur, of van een in de plaats daarvan komend bewijsstuk, voorzien van het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap. Elke Lid-Staat verstrekt aan de Commissie een specimen van de stempels die hij voor het afgeven van bedoeld visum gebruikt. De Commissie stelt de belastingautoriteiten van de andere Lid-Staten van deze informatie in kennis; (*) PB nr. L 133 van 4. 6. 1969, blz. 6. (**) PB nr. L 60 van 3. 3. 1994, blz. 14.". 3. In artikel 15, punt 10, worden de tweede en derde alinea vervangen door de volgende tekst: "Deze vrijstelling is van toepassing binnen de door de Lid-Staat van ontvangst gestelde grenzen. De vrijstelling kan slechts worden toegepast wanneer de leverancier van de goederen of de dienstverrichter over een met het model in bijlage J overeenkomend certificaat van vrijstelling beschikt. Dit door de, door de Lid-Staat van ontvangst aangewezen bevoegde diensten naar behoren geviseerde certificaat wordt aan hem afgegeven door de koper van de goederen of de ontvanger van de diensten. Indien evenwel de goederenleveringen of diensten voor officieel gebruik zijn bestemd, kunnen de Lid-Staten van dit visumvereiste op de door hen te bepalen voorwaarden ontheffing verlenen. De Lid-Staten geven met passende middelen kennis welke dienst voor de afgifte van het in de tweede alinea bedoelde certificaat van vrijstelling bevoegd is. In geval de goederen niet uit het land worden verzonden of vervoerd en voor de diensten die in de Lid-Staat van ontvangst worden verricht, kan de vrijstelling volgens een procedure van belastingteruggave worden toegekend. De Commissie dient zo spoedig mogelijk bij de Raad voorstellen in om communautaire belastingregels vast te stellen waarbij de werkingssfeer van bovenbedoelde vrijstellingen wordt bepaald.". 4. In artikel 16 komt: - in lid 1 het inleidend zinsdeel als volgt te luiden: "1. Onverminderd de andere communautaire belastingbepalingen kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, bijzondere maatregelen nemen ten einde vrijstelling te verlenen voor de volgende handelingen of sommige daarvan, mits zij geen betrekking hebben op eindgebruik en/of eindverbruik en het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat verschuldigd is bij het onttrekken van de goederen aan de onder delen A tot en met E bedoelde regelingen of situaties overeenkomt met het belastingbedrag dat verschuldigd zou zijn geweest indien elk van deze handelingen in het binnenland was belast:"; - in lid 1, deel B, het bepaalde onder e) te luiden: "e) die in het binnenland onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots komen te vallen. In de zin van dit artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd: - voor accijnsprodukten, de als belastingentrepots in de zin van artikel 4, onder b), van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad (*) aangemerkte plaatsen, - voor andere goederen dan accijnsprodukten, de als zodanig door de Lid-Staten aangemerkte plaatsen. De Lid-Staten mogen evenwel niet een ander stelsel van entrepot dan douane-entrepots voorzien wanneer deze goederen bestemd zijn om, als zodanig of na verwerking, in het kleinhandelsstadium te worden geleverd. (*) PB nr. L 76 van 23. 3. 1992, blz. 1."; - lid 1, deel D, te luiden: "D. de leveringen van goederen en de dienstverrichtingen: a) in de deel B, onder a), b), c) en d), genoemde plaatsen met handhaving van een van de in die punten genoemde situaties; b) in de deel B, onder e), genoemde plaatsen met handhaving, in het binnenland, van de in dat punt bedoelde situatie. Wanneer voor de in een douane-entrepot verrichte handelingen van de onder a) bepaalde mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te verzekeren dat zij een ander stelsel van entrepots dan dat van douane-entrepots hebben gedefinieerd dat de toepassing van het bepaalde onder b) mogelijk maakt;". 5. In artikel 28 ter, deel B, lid 1, tweede streepje, wordt het volgende streepje toegevoegd: "- de levering van de goederen is niet overeenkomstig artikel 15, punt 10, vrijgesteld.". 6. In artikel 28 ter, deel C, lid 1, eerste streepje, wordt de volgende alinea toegevoegd: "Met intracommunautair goederenvervoer wordt gelijkgesteld, goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst in het binnenland zijn gelegen, wanneer dit vervoer rechtstreeks samenhangt met goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen.". 7. In artikel 28 quater, deel E, lid 1: - komt de inleidende zin te luiden: "Aan artikel 16 worden de volgende leden toegevoegd:"; - wordt het volgende lid ingevoegd: "1ter. Voor de bepaling van het bedrag van de belasting die bij het onttrekken aan de in lid 1, delen A tot en met E, genoemde regelingen of situaties verschuldigd is, worden de in dat lid bedoelde handelingen geacht te zijn verricht en wordt de aldus verschuldigde belasting opeisbaar op het tijdstip dat de goederen aan deze regelingen of situaties worden onttrokken. In afwijking van artikel 21, punt 1, onder a), eerste alinea, is de tot voldoening van de overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde gehouden persoon die welke de goederen aan de in dat lid genoemde regelingen of situaties onttrekt.". 8. In artikel 28 septies, lid 1, komt artikel 17, lid 2, onder a), te luiden: "a) de belasting over de toegevoegde waarde welke in het binnenland is verschuldigd of is voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten;". 9. De bijlage bij deze richtlijn wordt toegevoegd als bijlage J. Artikel 2 De bepalingen betreffende vervoerdiensten en met vervoer samenhangende activiteiten in de volgende beschikkingen van de Raad zijn per de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt, niet langer van kracht: - Beschikkingen 93/555/EEG, 93/556/EEG, 93/557/EEG, 93/558/EEG, 93/559/EEG, 93/560/EEG, 93/561/EEG, 93/562/EEG en 93/563/EEG (4), - Beschikking 94/8/EG (5). Artikel 3 1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om op 1 oktober 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten. 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied treffen. Artikel 4 Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 5 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. (1) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. (2) PB nr. L 60 van 3. 3. 1994, blz. 16. (3) PB nr. L 384 van 30. 12. 1992, blz. 47. (4) PB nr. L 273 van 5. 11. 1993, blz. 33, en volgende. (5) PB nr. L 7 van 11. 1. 1994, blz. 13. BIJLAGE ">RUIMTE VOOR DE TABEL> "IN DE TOELICHTING MINIMAAL TE VERSTREKKEN INFORMATIE 1. Voor de leverancier/dienstverrichter dient dit certificaat als bewijsstuk inzake de in artikel 15, lid 10, van Zesde BTW-Richtlijn 77/388/EEG en in artikel 23, lid 1, van Richtlijn 92/12/EEG bedoelde belastingvrijstelling voor de goederenleveringen en/of dienstverrichtingen aan begunstigde organisaties of personen. Derhalve moet voor elke betrokken leverancier/dienstverrichter een afzonderlijk certificaat worden opgesteld. Bovendien moet de leverancier/dienstverrichter dit certificaat overeenkomstig de wettelijke bepalingen van zijn Lid-Staat bewaren. 2. a) Het certificaat moet worden opgesteld op een in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschap gedrukt formulier. Het moet worden ingevuld in een door de Lid-Staat van ontvangst erkende taal. b) Indien voor de omschrijving van de goederen en diensten (punt 5.B van het certificaat) verwezen wordt naar een bestelbon die luidt in een andere taal dan een in de Lid-Staat van ontvangst erkende taal moet de begunstigde organisatie/persoon een vertaling bijvoegen. c) Indien anderzijds het certificaat is ingevuld in een andere taal dan een door de Lid-Staat van de leverancier/dienstverrichter erkende taal moet de begunstigde organisatie/persoon een vertaling van de gegevens betreffende de goederen en/of diensten in punt 5.B bijvoegen. d) Onder erkende taal moet worden verstaan een van de officieel in de Lid-Staat gebruikte talen of enige andere officiële taal van de Gemeenschap waarvan de Lid-Staat verklaart dat zij in dit verband gebruikt kan worden. 3. Met zijn verklaring in punt 3 van het certificaat geeft de begunstigde organisatie/persoon de elementen aan die nodig zijn om de gegrondheid van de vraag om vrijstelling in de Lid-Staat van ontvangst te kunnen beoordelen. 4. Met haar visum in punt 4 van het certificaat verklaart de organisatie dat de begunstigde deel uitmaakt van het personeel. 5. a) De verwijzing naar de bestelbon (punt 5.B van het certificaat) omvat ten minste de datum en het volgnummer. Deze bestelbon bevat alle gegevens die in punt 5 van het certificaat worden genoemd. Indien het certificaat door de bevoegde instantie van het land van ontvangst van een visum wordt voorzien moet ook de bestelbon afgestempeld worden. b) Het BTW-identificatienummer van de leverancier/dienstverrichter en/of het in artikel 4, onder b), van Richtlijn 92/12/EEG bedoelde nummer van het belastingentrepot van de leverancier moet(en) worden vermeld indien bij de begunstigde organisatie/persoon bekend. c) De valuta wordt bij middel van een uit drie letters bestaande code, conform de door de "International Standard Organization" opgestelde internationale ISO/DIS 4217 norm aangegeven (1). 6. De bovenbedoelde verklaring van de begunstigde organisatie/persoon wordt in punt 6 van het certificaat gewaarmerkt door het visum van de bevoegde instantie van het land van ontvangst. Deze instantie kan haar visum afhankelijk stellen van de voorafgaande goedkeuring door een andere autoriteit van haar Lid-Staat, bij voorbeeld de minister van Buitenlandse Zaken. Deze goedkeuring moet worden gevraagd door de in belastingzaken bevoegde instantie. 7. Ter vereenvoudiging van de procedure kunnen de bevoegde autoriteiten de begunstigde organisaties ontheffen van de verplichtingen een visum te vragen in geval van vrijstelling voor officieel gebruik. In dat geval vermeldt de begunstigde organisatie deze ontheffing in punt 7 van het certificaat. (1) Ter informatie volgen hierna de codes van een aantal vaak gebruikte valuta's: BEF (Belgische frank), DEM (Duitse mark), DKK (Deense kroon), ESP (Spaanse peseta), FRF (Franse frank), GBP (Pond sterling), GRD (Griekse drachme), IEP (Iers pond), ITL (Italiaanse lire), LUF (Luxemburgse frank), NLG (Nederlandse gulden), PTE (Portugese escudo) en USD (dollar van de Verenigde Staten).