Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R0873

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/873 van de Commissie van 30 januari 2024 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wat betreft een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten

    C/2024/441

    PB L, 2024/873, 4.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/873/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/873/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/873

    4.4.2024

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2024/873 VAN DE COMMISSIE

    van 30 januari 2024

    tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wat betreft een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Richtlijn 2003/87/EG is herzien en gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad (2) om deze in overeenstemming te brengen met Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (3) waarbij een doelstelling van ten minste 55 % netto-emissiereducties tegen 2030 ten opzichte van 1990 is vastgesteld. De herziening van Richtlijn 2003/87/EG heeft ook betrekking op de kosteloze toewijzing van emissierechten en vereist dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (4) wordt gewijzigd.

    (2)

    Bij Richtlijn (EU) 2023/959 worden verplichtingen ingevoerd voor de monitoring en rapportage van emissies van exploitanten van installaties voor de verbranding van stedelijk afval. Aangezien die installaties geen emissierechten hoeven in te leveren overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn, is het passend om voor kosteloze toewijzing geen rekening te houden met warmte die door die installaties aan andere installaties wordt geleverd als vallend onder het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS).

    (3)

    Om de elektrificatie van industriële processen te stimuleren als een belangrijke technologie om de emissies van dergelijke processen aanzienlijk te verminderen en om te zorgen voor een gelijke behandeling van processen die onder productbenchmarks en de warmte- en brandstofbenchmarks vallen, moet meetbare en niet-meetbare warmte uit elektriciteit in beginsel in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing in het kader van de warmte- en brandstofbenchmarks.

    (4)

    In zaak C-271/20 (5) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat chemische energie die in de grondstof is opgeslagen en tijdens het verbrandingsproces als warmte wordt afgegeven, voor de kosteloze toewijzing als brandstof moet worden behandeld. Aangezien dergelijke verbrandingsprocessen andere emissies dan broeikasgassen afgeven, is het passend om de tijdens dergelijke verbrandingsprocessen vrijkomende warmte uitdrukkelijk uit te sluiten van kosteloze toewijzing in het kader van de brandstofbenchmark om de milieu-integriteit te waarborgen, met name met het oog op de uitstoot van zwaveloxiden tijdens dergelijke verbrandingsprocessen. Daarom moet het gebruik van de brandstofbenchmark worden beperkt tot verbrandingsprocessen waarbij het hoofddoel de opwekking van niet-meetbare warmte is.

    (5)

    Artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG voorziet in een mandaat voor de Commissie om de uitvoering van de nieuwe conditionaliteit inzake energie-efficiëntiemaatregelen te integreren in de bestaande vijfjarige cyclus voor installaties die een aanvraag voor kosteloze toewijzing indienen, zoals vastgesteld bij deze verordening, teneinde te zorgen voor harmonisatie met bestaande procedures en onnodige administratieve lasten te vermijden.

    (6)

    De bevoegde autoriteit moet het monitoringmethodiekplan goedkeuren om te zorgen voor consistentie met de monitoringvoorschriften. Vanwege tijdsgebrek was goedkeuring door de bevoegde autoriteit niet vereist voor de indiening van verslagen met referentiegegevens in 2019, het jaar waarin de monitoringmethodiekplannen werden ingevoerd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331. Deze vrijstelling is niet langer nodig en mag niet langer van toepassing zijn.

    (7)

    In Richtlijn 2003/87/EG is bepaald dat er geen kosteloze toewijzing mag worden gegeven voor de productie van producten die vallen onder het bij Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde koolstofgrenscorrectiemechanisme (CBAM), waarbij de kosteloze toewijzing tijdens een overgangsperiode geleidelijk moet worden afgeschaft. Met het oog op een geharmoniseerde uitvoering van deze bepaling moeten marktdeelnemers informatie en bewijsmateriaal verstrekken over de geproduceerde goederen, met name op basis van de codes van de gecombineerde nomenclatuur (GN-codes) die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (7).

    (8)

    Om de procedures te vereenvoudigen, met name met betrekking tot de jaarlijkse rapportage over het activiteitsniveau en latere aanpassingen van de kosteloze toewijzing overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie (8), moeten gegevens voor alle subinstallaties, met inbegrip van kleine subinstallaties, worden gerapporteerd als basis voor latere aanpassingen van de kosteloze toewijzing.

    (9)

    Om de elektrificatie van industriële processen te stimuleren om de emissies van dergelijke processen aanzienlijk te verminderen, moeten de regels voor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit worden geschrapt. Bijgevolg moeten sterk of volledig geëlektrificeerde processen die onder het EU-ETS vallen, op dezelfde wijze gratis toewijzingen kunnen ontvangen als processen met hoge directe emissies. Daarom moet de hoeveelheid kosteloze toewijzing losstaan van het aandeel directe en indirecte emissies voor installaties die onder dezelfde benchmark vallen. Hoewel de kosteloze toewijzing voor die processen ook indirecte emissies zal omvatten, betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat het overeenkomstig artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde risico van koolstoflekkage voor die processen volledig is ondervangen. De indirecte kosten die aan elektriciteitsverbruikers worden doorberekend, kunnen variëren afhankelijk van de elektriciteitsmix in een bepaald geografisch gebied. Een kosteloze toewijzing voor indirecte emissies van geëlektrificeerde processen mag niet vooruitlopen op de mogelijkheid om compensatie te ontvangen voor indirecte kosten overeenkomstig artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG. Financiële maatregelen ter compensatie van indirecte kosten die in de elektriciteitsprijzen worden doorberekend, mogen dan weer niet dezelfde indirecte kosten compenseren die door kosteloze toewijzing worden gedekt. Met het oog op de vaststelling van elektriciteitsbenchmarks is het passend gegevens te verzamelen over het elektriciteitsverbruik voor relevante productbenchmarks.

    (10)

    Om de terugwinning van warmte uit brandstofbenchmark-subinstallaties en procesemissies-subinstallaties verder te stimuleren, moet dergelijke warmte in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing naast de toewijzing op basis van brandstofverbruik en procesemissies. Het risico van dubbeltelling moet worden beperkt door de actualisering van de waarde van de brandstofbenchmark en van de multiplicator die wordt toegepast op procesemissies overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331.

    (11)

    Om de administratieve lasten voor exploitanten tot een minimum te beperken, moet de informatie over de plannen voor klimaatneutraliteit worden geïntegreerd in de bestaande nationale uitvoeringsmaatregelen die als basis dienen voor de berekening van de kosteloze toewijzing.

    (12)

    Om de beste presteerders en innovatie te belonen, worden in Richtlijn 2003/87/EG installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus onder het gemiddelde van de 10 % meest efficiënte installaties volgens een bepaalde benchmark liggen, vrijgesteld van de toepassing van de transsectorale correctiefactor. Aangezien benchmarks op subinstallatieniveau worden vastgesteld, is het passend de vrijstelling in werking te stellen indien de broeikasgasemissieniveaus van ten minste één subinstallatie aan de drempel voldoen, mits deze subinstallatie aanzienlijk bijdraagt tot de totale kosteloze toewijzing voor de installatie.

    (13)

    Om de geharmoniseerde uitvoering van toewijzingsaanpassingen en beëindiging van de activiteiten te vergemakkelijken, moeten overtollige emissierechten die niet naar behoren door een exploitant worden teruggegeven, in mindering worden gebracht op de kosteloze toewijzing aan de betrokken exploitant.

    (14)

    Om ervoor te zorgen dat exploitanten eventuele afwijkingen of fouten in verslagen met referentiegegevens die van invloed zijn op de bepaling van de historische activiteitsniveaus corrigeren, moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat die fouten of afwijkingen worden gecorrigeerd en niet alleen om correcties verzoeken.

    (15)

    Om ervoor te zorgen dat de historische activiteitsniveaus zo veel mogelijk representatief zijn voor de industriële cycli en om de gevolgen van bijzondere omstandigheden, zoals economische crises, te beperken, moeten die niveaus worden berekend aan de hand van de mediaan van de activiteitsniveaus tijdens de referentieperiode.

    (16)

    Om een geharmoniseerde en correcte toepassing van de regels voor kosteloze toewijzing te waarborgen, is het passend de bepaling van historische activiteitsniveaus te verduidelijken in gevallen waarin een subinstallatie pas tijdens de referentieperiode met normale werking is begonnen. In dit verband moeten de historische activiteitsniveaus gebaseerd worden op activiteiten van volledige kalenderjaren.

    (17)

    De kosteloze toewijzing voor procesemissies die niet onder productbenchmarks vallen, wordt gebaseerd op de grandfathering van historische emissies. Sinds 2013 bedraagt de kosteloze toewijzing 97 % van de historische emissies. Om de vermindering van dergelijke procesemissies te stimuleren en te zorgen voor een betere afstemming op de kosteloze toewijzing voor procesemissies die onder productbenchmarks vallen, moet het niveau van de kosteloze toewijzing voor procesemissies die niet onder productbenchmarks vallen, worden verlaagd tot 91 %, wat overeenkomt met een jaarlijkse vermindering van 0,3 % als het minimale actualiseringspercentage dat overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG op productbenchmarks wordt toegepast. De verlaagde vermenigvuldigingsfactor moet met ingang van 1 januari 2028 van toepassing zijn om de toewijzing beter af te stemmen op het tijdschema voor de uitrol van oplossingen om procesemissies te verminderen, zoals koolstofafvang en -opslag.

    (18)

    Om te zorgen voor de geleidelijke uitfasering van de kosteloze toewijzing voor goederen die onder Verordening (EU) 2023/956 vallen, moet de desbetreffende CBAM-factor van artikel 10 bis, lid 1 bis, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG worden toegepast op de voorlopige kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie. Potentiële toekomstige wijzigingen van het toepassingsgebied van het CBAM en van de desbetreffende CBAM-factor die in Verordening (EU) 2023/956 zijn ingevoerd, moeten tot uiting komen in de overeenkomstige geleidelijke afschaffing van de kosteloze toewijzing.

    (19)

    Bij Richtlijn (EU) 2023/959 worden met ingang van 1 januari 2026 het concept van elektriciteitsopwekkers en hun specifieke behandeling in termen van kosteloze toewijzing uit het EU-ETS geschrapt. Daarom moeten de desbetreffende bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 dienovereenkomstig worden geschrapt.

    (20)

    Om het gelijke speelveld tussen gevestigde installaties en nieuwkomers te handhaven, moet rekening worden gehouden met wijzigingen in de respectieve regels voor nieuwkomers wat betreft historische activiteitsniveaus en kosteloze toewijzing van emissierechten.

    (21)

    Om verdere stimulansen te bieden om de uitstoot van broeikasgasemissies te verminderen, is in artikel 10 bis, derde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG een bepaling opgenomen over de conditionaliteit voor kosteloze toewijzing voor de uitvoering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, die moet worden aangevuld. Aanbevelingen in energieauditverslagen of gecertificeerde energiebeheersystemen, zoals bedoeld in artikel 10 bis, lid 1, derde alinea, van die richtlijn, die op bedrijfsniveau worden opgesteld, moeten vertaald worden naar installatieniveau. Met het oog op de rechtszekerheid mag de bevoegde autoriteit die aanbevelingen alleen als uitgevoerd beschouwen wanneer de uitvoering is voltooid en de verificateur de voltooiing heeft bevestigd. Om de stimulans van de invoering van de conditionaliteit te waarborgen, moet een installatie de mogelijkheid krijgen om de vermindering op de kosteloze toewijzing terug te vorderen nadat zij de aanbevolen maatregelen als onderdeel van de jaarlijkse rapportage over het activiteitsniveau heeft uitgevoerd en nadat die uitvoering van de aanbevolen maatregelen is geverifieerd. Er moet een jaarlijkse cyclus voor de evaluatie van de conditionaliteit van niet-conforme installaties worden vastgesteld, die volgt op de rapportage over de jaarlijkse activiteitsniveaus. Exploitanten van installaties die niet aan de voorschriften voldoen en die te maken krijgen met de vermindering van de kosteloze toewijzing met 20 %, moeten aan de bevoegde autoriteit geverifieerde bewijzen verstrekken van de uitvoering van alle aanbevolen maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de conditionaliteit verminderde kosteloze toewijzing wordt teruggevorderd.

    (22)

    Als gevolg van de invoering van nieuwe regels over de conditionaliteit voor kosteloze toewijzing voor klimaatneutraliteitsplannen overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, en artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG, moeten de procedurele stappen met betrekking tot de conditionaliteit worden aangevuld. Overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, van die richtlijn moeten de exploitanten uiterlijk op 1 mei 2024 klimaatneutraliteitsplannen hebben opgesteld. Om de conditionaliteit in overeenstemming te brengen met de bestaande aanvraagprocedure voor kosteloze toewijzing, moeten de plannen voor klimaatneutraliteit uiterlijk op 30 mei 2024 worden ingediend, of, in voorkomend geval, afhankelijk van de door de lidstaten vastgestelde alternatieve termijn voor de indiening van dergelijke aanvragen. Overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG zijn de installaties waarop deze conditionaliteit van toepassing is, installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus hoger zijn dan het tachtigste percentiel van de emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks in de jaren 2016 en 2017. Daartoe moet de berekening voor de vaststelling van de herziene benchmarkwaarden overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie (9) worden gebruikt. Die vaststelling is gebaseerd op geverifieerde informatie over de broeikasgasefficiëntie van installaties die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG voor de jaren 2016 en 2017 is gerapporteerd. Aangezien benchmarks op subinstallatieniveau worden vastgesteld, is het passend voor kleine subinstallaties een drempel in te voeren waaronder de conditionaliteit niet van toepassing is, mits de subinstallatie niet goed is voor meer dan 20 % van de totale voorlopige kosteloze toewijzing van de installatie.

    (23)

    Om de vermindering van broeikasgasemissies afkomstig van stadsverwarming te stimuleren en te versnellen, worden in artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG nadere regels vastgesteld voor de conditionaliteit inzake klimaatneutraliteitsplannen in het geval van stadsverwarmingsinstallaties. Als gevolg daarvan kunnen de ETS-installaties die warmte leveren aan stadsverwarmingssystemen een aanvraag indienen voor aanvullende kosteloze toewijzing in de periode van 2026 tot en met 2030. Om exploitanten van stadsverwarming-subinstallaties die aanvullende kosteloze toewijzing aanvragen, zekerheid te bieden over de verdere voorwaarden met betrekking tot de verwezenlijking van een aanzienlijke broeikasgasemissiereductie vóór 2030, moet de waarde van de aanvullende kosteloze emissierechten worden vastgesteld voor de omvang van de te verrichten investering. Om consistent te zijn, moet de koolstofprijs die bij de bepaling van de monetaire waarde van die emissierechten wordt gebruikt, worden gebruikt op gelijksoortige wijze als in artikel 10 quater, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG. Om duidelijkheid te verschaffen over het niveau en het soort investeringen dat van de exploitanten wordt verlangd en om een gelijke behandeling van alle betrokken installaties te waarborgen, moet een aanzienlijke vermindering van broeikasgasemissies worden vastgesteld aan de hand van een lineair traject van de gemiddelde lineaire verminderingsfactor gedurende de periode tussen het midden van de referentieperiode 2019-2023, namelijk 2021, en 2030, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2003/87/EG. Deze methode leidt tot hetzelfde reductievereiste voor alle betrokken exploitanten van stadsverwarming en vereist niet dat installatiespecifieke reductiepercentages worden vastgesteld.

    (24)

    Om de stimulansen van dubbele conditionaliteit te waarborgen en onredelijke gevolgen te vermijden, mogen de conditionaliteit bij kosteloze toewijzing bij de uitvoering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en de conditionaliteit bij kosteloze toewijzing in het kader van plannen voor klimaatneutraliteit niet cumulatief zijn. Dit betekent dat de vermindering van de kosteloze toewijzing met 20 % van toepassing moet zijn indien niet aan één of beide voorwaarden uit hoofde van artikel 10 bis, lid 1, derde en vijfde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wordt voldaan.

    (25)

    Overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG zijn in Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van de Commissie (10) de minimale inhoud en de vorm van de plannen voor klimaatneutraliteit vastgesteld. Het is ook passend de klimaatneutraliteitsplannen op gezette tijden te evalueren om de mogelijkheid te bieden tussentijdse streefdoelen en mijlpalen te herzien en te vervangen, rekening houdend met nieuwe technologieën en reeds bereikte of niet bereikte emissiereducties, zoals gedefinieerd voor elke verificatieperiode in 2025 en vervolgens om de vijf jaar, zolang zij geschikt blijven voor de doelstelling inzake klimaatneutraliteit als omschreven in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1119.

    (26)

    Om redenen van transparantie moeten de plannen voor klimaatneutraliteit door de bevoegde autoriteiten worden gepubliceerd. De publicatie van de klimaatneutraliteitsplannen zorgt voor een groter bewustzijn van en een beter inzicht in de vermindering van broeikasgassen in de installatie. Om commercieel gevoelige informatie te beschermen, moeten exploitanten van installaties kunnen verzoeken om bepaalde commercieel gevoelige elementen uit de openbaar te maken versie van de plannen voor klimaatneutraliteit te laten schrappen. Dergelijke verzoeken moeten naar behoren worden gemotiveerd.

    (27)

    Om de uitvoering van de regels voor fusies en splitsingen van installaties te vergemakkelijken en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken installaties met het oog op de regels voor kosteloze toewijzing, is het passend meer flexibiliteit te bieden om gerechtvaardigde gevallen van verschillende toewijzingsniveaus vóór en na de fusie of splitsing te dekken door het vereiste om na de fusie of splitsing hetzelfde toewijzingsniveau te hebben, te schrappen.

    (28)

    Om ongerechtvaardigde kosteloze toewijzing aan installaties die niet langer in bedrijf zijn, te voorkomen, mag geen kosteloze toewijzing worden toegekend voor het aandeel van het kalenderjaar na de dag van stopzetting van de activiteiten.

    (29)

    Om sterkere stimulansen te bieden voor het verminderen van broeikasgasemissies en het verbeteren van de energie-efficiëntie, en om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen nieuwe en bestaande technologieën, is in Richtlijn 2003/87/EG voorzien in een evaluatie van de voor de hele Unie vastgestelde ex-antebenchmarks met het oog op een mogelijke wijziging van de definities en systeemgrenzen van bestaande productbenchmarks. De evaluatie heeft plaatsgevonden en er zijn een aantal benchmarks vastgesteld waarvoor wijzigingen van definities en systeemgrenzen moeten worden ingevoerd om dergelijke aanvullende stimulansen of technische verduidelijkingen te bieden.

    (30)

    Naar aanleiding van de evaluatie is het, om koolstofarme technologieën voor de productie van geagglomereerde ijzerertsproducten als grondstof voor de productie van primair staal te stimuleren en rekening te houden met de behoeften van groene staaltechnologieën, passend de benchmark voor gesinterd erts open te stellen voor alternatieve producten. Om deze stimulansen zo groot mogelijk te maken, moeten het label van de benchmark en de definities van de betrokken producten en van de systeemgrenzen technologieneutraal worden gehouden.

    (31)

    Naar aanleiding van de evaluatie moet, om koolstofarme en koolstofvrije technologieën voor de productie van primair staal te stimuleren en een gelijk speelveld te creëren voor de bestaande hoogovenroute op basis van steenkool en de technologie voor directe reductie, de benchmark voor vloeibaar ruwijzer worden gewijzigd wat betreft toevoegingen aan de definities van de onder de richtlijn vallende producten en de systeemgrenzen.

    (32)

    Na de evaluatie is het, om koolstofarme technologieën voor de productie van alternatieve hydraulische bindmiddelen ter vervanging van witte en grijze cementklinker te stimuleren, passend de benchmarks voor grijze cementklinker en witte cementklinker open te stellen voor alternatieve producten. Om onterechte toewijzingen te voorkomen, mogen producten die onder andere productbenchmarks vallen en bijproducten of afval afkomstig van andere processen niet in aanmerking worden genomen.

    (33)

    Na de evaluatie moet met het oog op een geharmoniseerde uitvoering van de regels voor kosteloze toewijzing wat betreft de behandeling van emissies van kooldioxide-reactoren voor de benchmark voor natriumcarbonaat worden verduidelijkt dat die processen binnen de systeemgrens van die productbenchmark vallen.

    (34)

    Naar aanleiding van de evaluatie moet, om dubbeltelling in termen van kosteloze toewijzing aan de productie van staal uit sponsijzer te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de productbenchmarks voor vloeibaar ruwijzer, ongelegeerd staal uit vlamboogovens en hooggelegeerd staal uit vlamboogovens elkaar niet overlappen, staal geproduceerd van sponsijzer worden uitgesloten van de definitie van de benchmarks voor ongelegeerd staal en hooggelegeerd staal uit vlamboogovens.

    (35)

    Naar aanleiding van de evaluatie, om koolstofarme en koolstofvrije technologieën voor de productie van waterstof te stimuleren en een gelijk speelveld te creëren voor bestaande en nieuwe technologieën zoals waterelektrolyse, is bij Richtlijn (EU) 2023/959 de beschrijving van de activiteit voor de productie van waterstof uitgebreid tot de productie van groene waterstof en is de productiedrempel verlaagd. De waterstofbenchmark moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Elektrolyseprocessen waarbij waterstof een bijproduct is, mogen echter niet in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing in het kader van de waterstof- of ammoniakbenchmark, aangezien deze technologieën niet nieuw zijn en een ander hoofddoel dienen dan de productie van waterstof. Om de regels voor kosteloze toewijzing verder te verduidelijken, is het passend om waterstof die wordt gebruikt voor de productie van ammoniak uitdrukkelijk uit te sluiten van de waterstofproductbenchmark.

    (36)

    Naar aanleiding van de evaluatie moeten de verwijzingen naar conservatieve schattingen voor het gehalte aan vrij calciumoxide en magnesiumoxide worden geschrapt om de uitvoering van de regels voor kosteloze toewijzing voor de productie van kalk en dolime (gebrand dolomiet) verder te harmoniseren en de consistentie met de jaarlijkse emissierapportage te waarborgen.

    (37)

    Om de energie-intensiteit van de productie van mengsels van ethyleenoxide en ethyleenglycolen en van de samenstelling van gasmengsels van waterstof en koolmonoxide beter weer te geven, is het passend de berekening van de historische activiteitsniveaus voor de productbenchmarks voor ethyleenoxide/ethyleenglycol en waterstof aan te passen.

    (38)

    Om rekening te houden met de veranderingen in de toewijzingsregels, waaronder de herziening van productbenchmarks, de invoering van de conditionaliteit voor kosteloze toewijzing en de geleidelijke afschaffing van kosteloze toewijzing als gevolg van het CBAM, moet het toepassingsgebied voor gegevensverzameling in het kader van aanvragen voor kosteloze toewijzing dienovereenkomstig worden aangepast. Soortgelijke wijzigingen zijn nodig voor de minimale inhoud van de monitoringmethodiekplannen.

    (39)

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (40)

    De in deze verordening vastgestelde wijzigingen moeten van toepassing zijn op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2024. Om onnodige administratieve lasten te verminderen en de voorspelbaarheid van de niveaus van kosteloze toewijzingen te waarborgen, moeten voor nieuwkomers van wie de aanvragen voor kosteloze toewijzing uiterlijk op 31 december 2023 bij de Commissie zijn ingediend en voor gevestigde installaties, bepalingen betreffende de definities van benchmarks, afvalverbrandingsinstallaties, CBAM, kleine subinstallaties, uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit, terugwinning van warmte uit brandstofbenchmark-subinstallaties en procesemissies-subinstallaties, historisch activiteitsniveau voor gevestigde installaties, toewijzing op installatieniveau voor gevestigde installaties, toewijzing voor procesemissies die niet onder productbenchmarks vallen, de afschaffing van het begrip elektriciteitsopwekkers en toewijzingen met betrekking tot stoomkraken en vinylchloride-monomeer van toepassing zijn op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2026. De wijzigingen moeten de kosteloze toewijzing voor de periode tot en met 31 december 2025 onverlet laten. Om een gelijke behandeling en een gelijk speelveld voor nieuwkomers met verschillende datums van aanvraag voor toewijzingen te waarborgen, moeten specifieke toepassingsregels worden ingevoerd. Voor nieuwkomers wier aanvragen voor kosteloze toewijzing op of na 1 januari 2024 worden ingediend, moeten de wijzigingen van deze verordening van toepassing zijn op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2024, terwijl voor toewijzingen voor de periode tot en met 31 december 2023 de verordening in de versie die op 31 december 2023 van toepassing is, geldend is.

    (41)

    Aangezien de kosteloze toewijzing wordt berekend op basis van volledige kalenderjaren en de meeste bij Richtlijn (EU) 2023/959 ingevoerde wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2024, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2024.

    (42)

    Deze verordening moet met spoed in werking treden, aangezien exploitanten vanaf april, mei of juni 2024 aan de regels voor de rapportage van referentiegegevens moeten voldoen, zoals vereist op grond van artikel 4, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt 3 wordt vervangen door:

    “3.

    “warmtebenchmark-subinstallatie”: de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie, uit een onder het EU-ETS vallende installatie, anders dan installaties die uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen, of beide, van meetbare warmte of de invoer van meetbare warmte die:

    a)

    binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of

    b)

    wordt uitgevoerd naar een niet onder het EU-ETS vallende installatie of andere entiteit, anders dan stadsverwarming, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking;”;

    b)

    punt 6 wordt vervangen door:

    “6.

    “brandstofbenchmark-subinstallatie”: de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie door brandstofverbranding of door elektriciteit, van niet-meetbare warmte, met als belangrijkste doel warmtegeneratie, die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, en met inbegrip van veiligheidsaffakkeling;”.

    2)

    In artikel 4 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    “b bis)

    in voorkomend geval, het plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, en artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG;”;

    b)

    punt c) wordt vervangen door:

    “c)

    een verificatieverslag dat is opgesteld overeenkomstig de krachtens artikel 15 van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde maatregelen met betrekking tot het verslag met referentiegegevens.”.

    3)

    Artikel 6 wordt vervangen door:

    “Artikel 6

    De exploitant van een installatie die krachtens artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG een kosteloze toewijzing aanvraagt of ontvangt, monitort de in te dienen gegevens zoals vermeld in bijlage IV bij deze verordening, gebaseerd op een door de bevoegde autoriteit goed te keuren monitoringmethodiekplan.”.

    4)

    Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende lid wordt ingevoegd:

    “2 bis.   Voor productbenchmark-subinstallaties maakt de exploitant, waar relevant, duidelijk zichtbaar, op basis van GN-codes, of het relevante proces al dan niet dient voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad (*1) vermelde goederen en levert hij ten genoegen van de bevoegde autoriteit het bewijs daarvoor.”

    (*1)  Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 52, ELI: https://eur-lex.europa.eu/eli/reg/2023/956/oj?locale=nl"

    ;

    b)

    lid 3 wordt vervangen door:

    “3.   Voor warmtebenchmark-, brandstofbenchmark- en procesemissies-subinstallaties maakt de exploitant, op basis van NACE- en Prodcom-codes, een duidelijk onderscheid tussen processen die wél en processen die niet in dienst staan van een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG. Daarnaast maakt de exploitant onderscheid tussen de hoeveelheid meetbare warmte die ten behoeve van stadsverwarming wordt uitgevoerd en meetbare warmte die niet in dienst staat van een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG.

    Daarnaast maakt de exploitant een duidelijk onderscheid, op basis van GN-codes, en levert hij ten genoegen van de bevoegde autoriteit het bewijs dat het relevante proces al dan niet dient voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen.”

    ;

    c)

    lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    de eerste alinea wordt vervangen door:

    “Wanneer een in het EU-ETS opgenomen installatie meetbare warmte heeft geproduceerd en uitgevoerd naar een niet in het EU-ETS opgenomen installatie of andere entiteit, gaat de exploitant ervan uit dat het betrokken proces van de warmtebenchmark-subinstallatie voor deze warmte niet in dienst staat van een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, tenzij de exploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de verbruiker van de meetbare warmte behoort tot een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG.”;

    ii)

    de volgende derde alinea wordt toegevoegd:

    “Wanneer een in het EU-ETS opgenomen installatie meetbare warmte heeft geproduceerd en naar een niet in het EU-ETS opgenomen installatie of andere entiteit heeft uitgevoerd, verstrekt de exploitant bovendien bewijsmateriaal over de hoeveelheid meetbare warmte die is gebruikt voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen. Tenzij de exploitant dit bewijs ten genoegen van de bevoegde autoriteit levert, wordt die warmte geacht te zijn gebruikt voor de productie van in bijlage I bij die verordening vermelde goederen.”;

    d)

    lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt d) wordt vervangen door:

    “d)

    voor alle door subinstallaties geproduceerde, ingevoerde of uitgevoerde meetbare warmte wordt bijgehouden of de meetbare warmte is geproduceerd in een EU-ETS-installatie, is ingevoerd uit andere warmteproducerende processen, is ingevoerd uit niet onder het EU-ETS vallende entiteiten of is ingevoerd uit EU-ETS-installaties die uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen;”;

    ii)

    punt f) wordt geschrapt;

    iii)

    punt j) wordt vervangen door:

    “j)

    ter voorkoming van dubbeltellingen worden door een productieproces voortgebrachte producten die voor hetzelfde productieproces worden gebruikt in mindering gebracht op de jaarlijkse activiteitsniveaus, overeenkomstig de in bijlage I opgenomen productdefinities;”;

    iv)

    punt k) wordt geschrapt.

    5)

    Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    lid 1 wordt vervangen door:

    “1.   Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG wordt met gebruikmaking van een door de Commissie verstrekt elektronisch sjabloon bij de Commissie een lijst ingediend met alle installaties die onder het EU-ETS vallen, met inbegrip van de installaties die uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van die richtlijn onder het EU-ETS vallen, kleine installaties die mogelijk van het EU-ETS zijn uitgesloten op basis van de artikelen 27 en 27 bis van die richtlijn, en installaties die op basis van artikel 24 van die richtlijn worden opgenomen in het EU-ETS.”

    ;

    b)

    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt a) wordt vervangen door:

    “a)

    een identificatie van de installatie en haar grenzen, met gebruikmaking van de identificatiecode van de installatie in het EU-register;”;

    ii)

    de volgende punten worden ingevoegd:

    “d bis)

    de beoordeling door de bevoegde autoriteit van de vermindering van de kosteloze toewijzing met 20 % overeenkomstig artikel 22 bis en artikel 22 ter, lid 1, indien van toepassing;

    d ter)

    de vervulling van de voorwaarden met betrekking tot de aanvullende kosteloze toewijzing van 30 % overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3, indien van toepassing;”;

    iii)

    punt e) wordt vervangen door:

    “e)

    voor elke subinstallatie, informatie over het al dan niet behoren tot een bedrijfstak of deeltak die wordt geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, met inbegrip van de Prodcom-codes van de vervaardigde producten, naargelang het geval;”;

    iv)

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    “e bis)

    voor elke subinstallatie, informatie over de vraag of de geproduceerde goederen zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956, in voorkomend geval met gebruikmaking van de GN-codes van deze geproduceerde goederen;”;

    c)

    lid 6 wordt vervangen door:

    “6.   Nadat de voorlopige jaarlijkse hoeveelheden kosteloze emissierechten voor de betreffende toewijzingsperiode zijn gemeld, bepaalt de Commissie de op basis van artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde factoren door het maken van een vergelijking tussen enerzijds de som van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheden kosteloos aan installaties toegewezen emissierechten per jaar tijdens de desbetreffende toewijzingsperiode met toepassing van de in bijlage V bij deze verordening vastgestelde factoren en anderzijds de jaarlijkse hoeveelheid rechten die wordt berekend aan de hand van artikel 10 bis, leden 5 en 5 bis, van Richtlijn 2003/87/EG voor installaties, waarbij rekening wordt gehouden met het relevante aandeel van de jaarlijkse totale hoeveelheid voor de hele Unie als bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, en met de vrijstelling van de 10 % meest efficiënte subinstallaties als bepaald overeenkomstig artikel 16, lid 8, tweede alinea van deze verordening. Bij de bepaling worden de opnemingen krachtens artikel 24 van Richtlijn 2003/87/EG en uitsluitingen krachtens de artikelen 27 en 27 bis van die richtlijn in acht genomen, naargelang het geval.”

    ;

    d)

    lid 8 wordt vervangen door:

    “8.   Op verzoek stelt elke lidstaat de op basis van artikel 4, lid 2, ontvangen verslagen en plannen ter beschikking van de Commissie.”

    ;

    e)

    het volgende lid wordt toegevoegd:

    “9.   De lidstaten zorgen ervoor dat het teveel aan exploitanten toegewezen emissierechten naar behoren worden teruggegeven. Indien exploitanten het teveel aan emissierechten niet teruggeven, verzoekt de bevoegde autoriteit de nationale registeradministrateur de hoeveelheid te veel aan emissierechten in mindering te brengen op de hoeveelheid aan de exploitant toe te wijzen emissierechten. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke verzoeken.”

    .

    6)

    Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    lid 1 wordt vervangen door:

    “1.   De lidstaten beoordelen de overeenkomstig artikel 4, lid 2, ingediende verslagen met referentiegegevens en verificatieverslagen om ervoor te zorgen dat zij in overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening. Voor zover nodig zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat exploitanten eventuele afwijkingen of fouten die van invloed zijn op het bepalen van de historische activiteitsniveaus, corrigeren. De bevoegde autoriteit kan exploitanten verzoeken om, naast de overeenkomstig artikel 4, lid 2, ingediende informatie en documenten, meer gegevens te verstrekken.”

    ;

    b)

    de leden 3 tot en met 8 worden vervangen door:

    “3.   Onder productgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt, voor elk product waarvoor een in bijlage I opgenomen productbenchmark is vastgesteld, verstaan de mediaan van de historische jaarproductie van dat product in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode.

    4.   Onder warmtegerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan de mediaan, tijdens de referentieperiode, van de historische jaarinvoer uit een onder het EU-ETS vallende installatie, uit andere installaties dan die welke uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen, of de productie, of beide, van netto meetbare warmte die binnen de grenzen van de installatie verbruikt werd voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die werd uitgevoerd naar een niet onder het EU-ETS vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking, uitgedrukt in terajoule per jaar.

    Onder stadsverwarminggerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan de mediaan, tijdens de referentieperiode, van de historische jaarinvoer uit een onder het EU-ETS vallende installatie, uit andere installaties dan die welke uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen, of de productie, of beide, van meetbare warmte die wordt uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming, uitgedrukt in terajoule per jaar.

    5.   Onder brandstofgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan de mediaan van het jaarlijkse historische energieverbruik dat primair wordt gebruikt voor de productie van niet-meetbare warmte die werd verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, en met inbegrip van veiligheidsaffakkeling, tijdens de referentieperiode, uitgedrukt in terajoule per jaar.

    6.   Voor de procesemissies die gepaard gaan met de vervaardiging van producten in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode, wordt onder procesgerelateerd historisch activiteitsniveau verstaan de mediaan van de historische jaarlijkse procesemissies, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent.

    7.   Voor de bepaling van de mediane waarden bedoeld in de leden 3 tot en met 6, worden enkel kalenderjaren tijdens welke de installatie ten minste één dag in werking was, in aanmerking genomen.

    Indien een subinstallatie tijdens de desbetreffende referentieperiode minder dan twee kalenderjaren in bedrijf is geweest, is het historische activiteitsniveau gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking van deze subinstallatie plaatsvindt.

    Indien een subinstallatie tijdens de referentieperiode minder dan een kalenderjaar in bedrijf is geweest na aanvang van de normale werking, wordt het historische activiteitsniveau vastgesteld wanneer het verslag over het activiteitsniveau voor het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvond, is ingediend.

    8.   In afwijking van lid 3 bepalen de lidstaten het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor producten waarop de in bijlage III opgenomen productbenchmarks van toepassing zijn, op basis van de mediaan van de historische jaarproductie in overeenstemming met de in die bijlage weergegeven formules.”

    .

    7)

    Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    lid 1 wordt vervangen door:

    “1.   Als de exploitant van een gevestigde installatie een geldige aanvraag voor kosteloze toewijzing heeft ingediend overeenkomstig artikel 4, berekent de betrokken lidstaat op basis van de overeenkomstig artikel 14 verzamelde gegevens voor ieder jaar het aantal emissierechten dat met ingang van 2021 kosteloos wordt toegewezen aan die installatie voor de eerste toewijzingsperiode en vervolgens om de vijf jaar.”

    ;

    b)

    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt d) wordt vervangen door:

    “d)

    voor brandstofbenchmark-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van de brandstofbenchmark voor de desbetreffende vijfjarige periode, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, vermenigvuldigd met het brandstofgerelateerde historische activiteitsniveau voor de verbruikte energie;”;

    ii)

    punt e) wordt vervangen door:

    “e)

    voor procesemissies-subinstallaties stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met het procesgerelateerde historische activiteitsniveau, vermenigvuldigd met 0,97 voor de jaren tot en met 31 december 2027 en met 0,91 voor de jaren 2028 en daarna.”;

    c)

    in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

    “Voor de toepassing van artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG worden de in bijlage V bij deze verordening vastgestelde factoren toegepast op het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten bepaald per subinstallatie krachtens lid 2 van dit artikel voor het betrokken jaar indien de processen in de desbetreffende subinstallatie in dienst staan van bedrijfstakken of deeltakken die niet worden geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG.”;

    d)

    lid 4 wordt vervangen door:

    “4.   Indien de in lid 2 bedoelde processen in de subinstallaties in dienst staan van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht een CO2-weglekrisico te lopen zoals bepaald overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG, is de factor die moet worden toegepast gelijk aan 1.”

    ;

    e)

    het volgende lid wordt ingevoegd:

    “4 bis.   Indien de in lid 2 bedoelde processen in de subinstallaties dienen voor de productie van in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen, wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten dat krachtens lid 2 voor elke subinstallatie voor het betrokken jaar is vastgesteld, vermenigvuldigd met de desbetreffende CBAM-factor zoals vastgesteld in artikel 10 bis, lid 1 bis, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG.”

    ;

    f)

    lid 8 wordt vervangen door:

    “8.   De definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke gevestigde installatie is gelijk aan de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie zoals bepaald overeenkomstig lid 6 van dit artikel, vermenigvuldigd met de factor als bepaald overeenkomstig artikel 14, lid 6, van deze verordening.

    In afwijking van de eerste alinea bedraagt de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten 100 % van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke installatie waarvan de subinstallaties met broeikasgasemissieniveaus onder het gemiddelde van de 10 % meest efficiënte subinstallaties, voor de relevante benchmarks in de periode bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, derde alinea, punt c), van Richtlijn 2003/87/EG meer dan 60 % van de voorlopige jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor deze installatie bestrijken.”

    .

    8)

    In artikel 17 worden de punten a) tot en met f) vervangen door:

    “a)

    het productgerelateerd historisch activiteitsniveau is, voor elk product waarvoor in bijlage I bij deze verordening of overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 2003/87/EG een productbenchmark is vastgesteld, gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvond voor de vervaardiging van het product van de betreffende subinstallatie;

    b)

    het warmtegerelateerd historisch activiteitsniveau is gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvond voor de invoer uit een onder het EU-ETS vallende installatie, anders dan installaties die uitsluitend voor de toepassing van artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen, de productie, of beide, van meetbare warmte die binnen de grenzen van de installatie werd verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die werd uitgevoerd naar een niet onder het EU-ETS vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking;

    c)

    het aan stadsverwarming gerelateerd historisch activiteitsniveau is gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvindt voor de invoer uit een onder het EU-ETS vallende installatie, anders dan installaties die uitsluitend voor de toepassing van artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG onder het EU-ETS vallen, de productie, of beide, van meetbare warmte die werd uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming;

    d)

    het brandstofgerelateerd historisch activiteitsniveau is gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvindt voor het energieverbruik van de betrokken installatie die in eerste instantie wordt gebruikt voor de productie van niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, en met inbegrip van veiligheidsaffakkeling;

    e)

    het procesemissiegerelateerde activiteitsniveau is gelijk aan het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvindt voor het genereren van procesemissies van de proceseenheid;

    f)

    in afwijking van punt a) is het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor producten waarop de in bijlage III bedoelde productbenchmarks van toepassing zijn, het activiteitsniveau van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de normale werking plaatsvindt voor de productie van dit product van de betrokken subinstallatie, bepaald aan de hand van de formules in die bijlage.”.

    9)

    Artikel 18, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in de eerste alinea wordt punt b) vervangen door:

    “b)

    voor elke procesemissies-subinstallatie komt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met het procesgerelateerde historische activiteitsniveau vermenigvuldigd met 0,97 voor de jaren tot en met 31 december 2027 en met 0,91 voor de jaren 2028 en daarna.”;

    b)

    de tweede alinea wordt vervangen door:

    “Artikel 16, leden 3, 4, 4 bis, 5 en 7, is van overeenkomstige toepassing voor de berekening van het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos aan nieuwkomers toegewezen emissierechten.”.

    10)

    De artikelen 19, 20 en 21 worden vervangen door:

    “Artikel 19

    Toewijzing met betrekking tot stoomkraken

    Bij wijze van afwijking van artikel 16, lid 2, punt a), en artikel 18, lid 1, punt a), is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een productbenchmark-subinstallatie met betrekking tot de productie van hoogwaardige chemicaliën (hierna “HVC” genoemd) gelijk aan de waarde van de productbenchmark voor stoomkraken voor de betreffende toewijzingsperiode vermenigvuldigd met het overeenkomstig bijlage III vastgestelde historische activiteitsniveau. Bij het resultaat van deze berekening wordt 1,78 ton kooldioxide per ton waterstof, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van waterstof uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton waterstof, 0,24 ton kooldioxide per ton ethyleen, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton ethyleen, en 0,16 ton kooldioxide per ton HVC, vermenigvuldigd met de mediane historische productie van andere hoogwaardige chemicaliën dan waterstof en ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton HVC’s, opgeteld.

    Artikel 20

    Toewijzing met betrekking tot monomeer vinylchloride

    Bij wijze van afwijking van artikel 16, lid 2, punt a), en artikel 18, lid 1, punt a), is het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een subinstallatie met betrekking tot de productie van monomeer vinylchloride (hierna “VCM” genoemd) gelijk aan de waarde van de VCM-benchmark voor de betreffende toewijzingsperiode vermenigvuldigd met het historische activiteitsniveau voor de VCM-productie, uitgedrukt in ton, en vermenigvuldigd met het quotiënt van de directe emissies voor de productie van VCM met inbegrip van emissies van netto ingevoerde warmte, berekend op basis van de historische netto ingevoerde warmte uitgedrukt in terajoule, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark voor de betreffende toewijzingsperiode, tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 15, lid 2, of, indien van toepassing, van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 17, punt a), en uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, en de som van die directe emissies en de waterstofgerelateerde emissies voor de productie van VCM tijdens de referentieperiode bedoeld in artikel 15, lid 2, of, indien van toepassing, van het eerste kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de aanvang van de normale werking plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 17, punt a), uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent, berekend op basis van het historische verbruik van warmte afkomstig van de verbranding van waterstof uitgedrukt in terajoule, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark voor de betreffende toewijzingsperiode.

    Artikel 21

    Warmtestromen tussen installaties

    Als een productbenchmark-subinstallatie meetbare warmte omvat die wordt ingevoerd uit een niet in het EU-ETS opgenomen installatie of andere entiteit, of uit een installatie of entiteit die uitsluitend met het oog op de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG in het EU-ETS is opgenomen, wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor de betrokken productbenchmark-subinstallatie zoals bepaald overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt a), of artikel 18, lid 1, punt a), verminderd met de historische hoeveelheid warmte in het betrokken jaar ingevoerd uit niet in het EU-ETS opgenomen installaties of andere entiteiten, of uit een installatie of entiteit die uitsluitend met het oog op de toepassing van de artikelen 14 en 15 van die richtlijn in het EU-ETS is opgenomen, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte voor de betreffende toewijzingsperiode.”.

    11)

    Artikel 22 wordt geschrapt.

    12)

    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    “Artikel 22 bis

    Conditionaliteit bij kosteloze toewijzing voor de uitvoering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie

    1.   De definitieve jaarlijkse hoeveelheid emissierechten, vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 8, van deze verordening, die aan de in artikel 10 bis, lid 1, derde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde installatie kosteloos wordt toegewezen, wordt overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, van die richtlijn met 20 % verminderd indien de exploitant niet ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat alle aanbevelingen uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (*2) zijn uitgevoerd.

    In afwijking van de eerste alinea wordt een dergelijke verlaging niet toegepast indien de exploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat een van de volgende voorwaarden van toepassing is:

    a)

    de terugverdientijd voor de bijbehorende investeringen voor een aanbeveling bedraagt meer dan drie jaar;

    b)

    de kosten van de investering voor de uitvoering van een aanbeveling liggen boven een van de volgende drempels:

    i)

    5 % van de jaaromzet van de installatie of 25 % van de winst van de installatie, berekend op basis van de overeenkomstige jaargemiddelden over de drie kalenderjaren voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag voor kosteloze toewijzing overeenkomstig artikel 4 wordt ingediend;

    ii)

    50 % van het gemiddelde jaarlijkse economische equivalent van de hoeveelheid verminderd overeenkomstig de eerste alinea van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten overeenkomstig artikel 16, lid 8, berekend op basis van de gemiddelde prijs van emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform in het betrokken kalenderjaar voorafgaand aan de in artikel 4, lid 2, bedoelde aanvraag;

    c)

    tijdens of na de relevante referentieperiode zijn andere maatregelen uitgevoerd die resulteren in broeikasgasemissiereducties in de installatie die gelijkwaardig zijn aan de aanbevelingen in het energieauditverslag of het gecertificeerde energiebeheersysteem overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU;

    d)

    de aanbevelingen zouden niet leiden tot energiebesparingen binnen de systeemgrenzen van het industriële proces dat in de installatie wordt uitgevoerd;

    e)

    de installatiespecifieke bedrijfsomstandigheden, met inbegrip van geplande of niet-geplande onderhoudsperioden, op basis waarvan de in punt a) bedoelde terugverdientijd is vastgesteld, hebben zich nog niet voorgedaan;

    f)

    de aanbevelingen van het auditverslag of van het gecertificeerde energiebeheersysteem zijn niet gedaan tijdens de eerste vier jaar van de relevante referentieperiode.

    2.   De exploitant dient een procedure vast te stellen, uit te voeren, te documenteren en bij te houden voor de uitvoering van de aanbevelingen en, indien van toepassing, het aantonen van de toepassing van de in lid 1 bedoelde voorwaarden.

    3.   De verificateur controleert in het kader van de verificatie van het in artikel 4, lid 2, bedoelde verslag met referentiegegevens of de in lid 1, eerste alinea, bedoelde aanbevelingen worden uitgevoerd en of, in voorkomend geval, aan de voorwaarden van lid 1, tweede alinea, is voldaan.

    In voorkomend geval controleert de verificateur, als onderdeel van de verificatie van de jaarlijkse rapportage over het activiteitsniveau overeenkomstig artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie (*3), of de in lid 1, eerste alinea, bedoelde aanbevelingen worden uitgevoerd en of, in voorkomend geval, aan de voorwaarden van lid 1, tweede alinea, is voldaan.

    4.   De bevoegde autoriteit beschouwt de in lid 1, eerste alinea, bedoelde aanbevelingen alleen als uitgevoerd indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de exploitant toont aan dat de uitvoering van die aanbevelingen is voltooid;

    b)

    de verificateur heeft de in punt a) bedoelde voltooiing bevestigd overeenkomstig lid 3.

    Artikel 22 ter

    Conditionaliteit bij kosteloze toewijzing aan plannen voor klimaatneutraliteit

    1.   Voor de toepassing van artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wordt het overeenkomstig artikel 16, lid 8, van deze verordening vastgestelde definitieve jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten met 20 % verlaagd voor een installatie met productbenchmark-subinstallaties waar de broeikasgasemissieniveaus van ten minste één van die productbenchmark-subinstallaties hoger waren dan het tachtigste percentiel van de emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks in de jaren 2016 en 2017.

    In afwijking van de eerste alinea wordt een dergelijke verlaging niet toegepast indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de exploitant van een installatie als bedoeld in de eerste alinea heeft uiterlijk op 30 mei 2024 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 4 van deze verordening bij de bevoegde autoriteit een plan voor klimaatneutraliteit ingediend voor zijn activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, als onderdeel van de aanvraag voor kosteloze toewijzing;

    b)

    het bereiken van de streefdoelen en mijlpalen als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG is bevestigd door de overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, vierde alinea, van die richtlijn verrichte verificatie;

    c)

    de bevoegde autoriteit heeft de inhoud en de vorm van het plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig lid 4 gecontroleerd en beschouwt deze als voldoende.

    2.   Lid 1, eerste alinea, is niet van toepassing indien de relevante productbenchmark-subinstallatie niet meer dan 20 % levert van de som van de voorlopige jaarlijkse aantallen kosteloos toegewezen emissierechten van alle subinstallaties voor de periode van 2021 tot en met 2025, berekend overeenkomstig artikel 16, leden 2 tot en met 5.

    3.   Voor de toepassing van artikel 10 ter, lid 4, tweede, derde en vierde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wordt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos aan een stadsverwarming-subinstallatie toegewezen emissierechten, dat wordt berekend overeenkomstig artikel 16, leden 2 en 3, van deze verordening, verhoogd met 30 % van het overeenkomstig artikel 16, lid 2, berekende aantal, indien de exploitant van een stadsverwarming-subinstallatie een aanvraag heeft ingediend overeenkomstig artikel 4 van deze verordening en indien, met betrekking tot de periode tot eind 2025 of de periode van 2026 tot en met 2030, aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf is gevestigd in een lidstaat die voldoet aan de criteria van artikel 10 ter, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG en als bedoeld in bijlage VIII;

    b)

    de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf heeft een volume geïnvesteerd dat ten minste gelijk is aan de economische waarde van het extra aantal kosteloze emissierechten voor de periode van 2026 tot en met 2030, in overeenstemming met de tussentijdse streefdoelen en mijlpalen die zijn vastgesteld in het plan voor klimaatneutraliteit om uiterlijk op 31 december 2025 en vervolgens uiterlijk op 31 december van elk vijfde jaar daarna de vooruitgang te meten die is geboekt richting het bereiken van klimaatneutraliteit;

    c)

    de in punt b) bedoelde investering leidt tot aanzienlijke emissiereducties vóór 2030;

    d)

    de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf dient uiterlijk op 30 mei 2024 een plan voor klimaatneutraliteit in overeenkomstig artikel 4, lid 1, of, in voorkomend geval, voor zijn activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen;

    e)

    het bereiken van de streefdoelen en mijlpalen als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG is bevestigd door de overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, vierde alinea, van die richtlijn verrichte verificatie;

    f)

    de bevoegde autoriteit heeft de inhoud en de vorm van het plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig lid 4 gecontroleerd en beschouwt deze als voldoende.

    Voor de toepassing van punt b) wordt de economische waarde van de extra 30 % emissierechten bepaald door het extra aantal kosteloze emissierechten over de periode van 2026 tot en met 2030 te vermenigvuldigen met de gemiddelde prijs van emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform in het kalenderjaar voorafgaand aan de in artikel 4, lid 2, bedoelde aanvraag, en vermenigvuldigd met de overeenkomstig artikel 14, lid 6, bepaalde factor, zoals van toepassing op de installatie.

    Voor de toepassing van punt c) zijn emissiereducties significant wanneer de specifieke emissies, uitgedrukt in ton CO2 per terajoule geleverde stadsverwarming, van de installatie of het stadsverwarmingsbedrijf gedurende de desbetreffende referentieperiode lager zijn dan de gemiddelde specifieke emissies met een emissiereductiepercentage dat gelijk is aan de toepassing van de in artikel 9 van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde lineaire verminderingsfactoren, te rekenen vanaf het midden van de relevante referentieperiode.

    4.   De bevoegde autoriteit controleert uiterlijk op 30 september 2024 of de inhoud en de vorm van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde plannen voor klimaatneutraliteit voldoen aan Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441.

    Artikel 22 quater

    Niet-cumulatief karakter van de vermindering met 20 % in de artikelen 22 bis en 22 ter

    De in de artikelen 22 bis en 22 ter bedoelde vermindering met 20 % wordt in de desbetreffende toewijzingsperiode slechts eenmaal op een installatie toegepast.

    Artikel 22 quinquies

    Actualisering van het plan voor klimaatneutraliteit

    1.   De exploitanten evalueren, overeenkomstig de in het in artikel 22 ter bedoelde plan voor klimaatneutraliteit gespecificeerde perioden en telkens wanneer dat nodig is, de doeltreffendheid van het plan voor klimaatneutraliteit met betrekking tot de vermindering van broeikasgasemissies en voeren waar nodig corrigerende maatregelen uit om ervoor te zorgen dat de mijlpalen en streefdoelen worden gehaald. Elke actualisering heeft alleen gevolgen voor toekomstige mijlpalen en streefdoelen.

    2.   Wanneer het plan voor klimaatneutraliteit wordt geactualiseerd met betrekking tot mijlpalen en streefdoelen, dient de exploitant het bijgewerkte plan onverwijld in bij de bevoegde autoriteit.

    Artikel 22 sexies

    Publicatie van het plan voor klimaatneutraliteit

    1.   De bevoegde autoriteiten publiceren het overeenkomstig artikel 22 ter ingediende plan voor klimaatneutraliteit.

    2.   Indien een exploitant van oordeel is dat het plan voor klimaatneutraliteit commercieel gevoelige elementen bevat die, indien openbaar gemaakt, zijn commerciële belangen zouden schaden, kan hij de bevoegde autoriteit verzoeken die elementen niet te publiceren. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, publiceert de bevoegde autoriteit het plan voor klimaatneutraliteit zonder die elementen.”

    (*2)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2012/27/2023-05-04)."

    (*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2018/2067/2021-01-01)."

    .

    13)

    In artikel 23 wordt lid 4 vervangen door:

    “4.   De Commissie stelt op basis van de ontvangen kennisgeving een besluit vast, brengt de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte en neemt zo nodig de veranderingen op in het krachtens artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG ingestelde EU-register en het in artikel 20 van die richtlijn bedoelde transactielogboek.”

    .

    14)

    Artikel 25, lid 4, wordt geschrapt.

    15)

    Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in lid 1 wordt punt a) vervangen door:

    “a)

    de relevante vergunning voor broeikasgasemissies is verlopen of ingetrokken, onder meer als de activiteiten van de installatie niet langer aan de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde drempelwaarden voldoen;”;

    b)

    lid 2 wordt vervangen door:

    “2.   Als de activiteiten van een installatie zijn stopgezet, verleent de betrokken lidstaat aan deze installatie geen emissierechten voor het resterende deel van het kalenderjaar volgend op de dag waarop de activiteiten zijn stopgezet. Dergelijke aanpassingen worden pro rata verricht.”

    .

    16)

    Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

    17)

    Bijlage III wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

    18)

    Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

    19)

    Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

    20)

    Bijlage VII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening.

    21)

    De tekst in bijlage VI bij deze verordening wordt toegevoegd als bijlage VIII.

    Artikel 2

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening is van toepassing op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2024.

    Artikel 1, punten 1, 4, a), 4, b), 4, c), ii), 4, d), i), 4, d), ii) en 4, d), iv), 6, 7, 10, 11, 16 en 17 zijn echter van toepassing op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2026 voor nieuwkomers van wie de aanvragen uiterlijk op 31 december 2023 zijn ingediend en voor gevestigde installaties.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 30 januari 2024.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

    (2)  Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 134).

    (3)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).

    (5)  Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 november 2021, zaak C-271/20, Aurubis AG/Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:959.

    (6)  Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 52).

    (7)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

    (8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PB L 282 van 4.11.2019, blz. 20).

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie van 12 maart 2021 tot vaststelling van herziene benchmarkwaarden voor de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2021 tot en met 2025 overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 29).

    (10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van de Commissie van 31 oktober 2023 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en de vorm van de klimaatneutraliteitsplannen die nodig zijn voor de kosteloze toewijzing van emissierechten (PB L, 2023/2441, 3.11.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/2441/oj).


    BIJLAGE I

    Bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de titel wordt vervangen door:

    “1.

    Bepaling van productbenchmarks en systeemgrenzen zonder verzameling van gegevens over elektriciteitsverbruik”;

    b)

    de tweede rij over gesinterd erts wordt vervangen door:

    “Geagglomereerd ijzererts

    Geagglomereerd ijzerhoudend product met fijne ijzerertsdeeltjes, vloeimiddelen en mogelijk ijzerhoudende recyclingmaterialen met de vereiste chemische en fysische eigenschappen, zoals basiciteit, mechanische sterkte en doorlaatbaarheid, om ijzer en de nodige vloeimiddelen in procedés voor ijzerertsreductie te bezorgen. Uitgedrukt in ton geagglomereerd erts bij het afvoeren uit de fabriek voor de productie van geagglomereerd ijzererts. Geagglomereerd ijzererts dat weer aan het productieproces wordt onderworpen, mag niet als deel van het product worden beschouwd.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van geagglomereerd ijzererts zijn inbegrepen.

    0,171”

    c)

    de derde rij over vloeibaar ruwijzer wordt vervangen door:

    “Vloeibaar ruwijzer

    IJzer geproduceerd uit ijzererts voor primaire staalproductie, met inbegrip van a) met koolstof verzadigd vloeibaar ijzer voor verdere verwerking, beschouwd als product uit hoogovens, uitgedrukt in ton vloeibaar ijzer bij het tapgat van de hoogoven, met uitzondering van vloeibaar ijzer geproduceerd uit sponsijzer punt b),

    b) sponsijzer bij de afvoer van een reactor voor direct-gereduceerd ijzer, en uitgedrukt in ton sponsijzer bij de afvoer van een reactor voor direct-gereduceerd ijzer. Soortgelijke producten, zoals ijzerlegeringen, vallen niet onder deze productbenchmark. Restmateriaal en bijproducten mogen niet als deel van het product worden beschouwd.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de hoogoven, behandelingseenheden voor vloeibaar ruwijzer, ventilatoren van de hoogoven, windverhitters, reactor voor direct-gereduceerd ijzer, vlamboogoven en elektrische smeltoven voor sponsijzer, oxystaaloven, secundaire metallurgische installaties, vacuümovens, walsmachine (inclusief snijden), slakkenbehandelingsinstallatie, voorbereiding van de lading, gasbehandelingseenheden van de hoogoven, ontstoffingsinstallaties, voorverwarming van schroot, droging van kool voor koolpoederinjectie (PCI), voorverwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, persluchtproductie, stofbehandelingseenheid (briketteren), slibverwerkingseenheid (briketteren), stoominjectie in de hoogoven, stoomgenerator, gaskoeling door de convertor van de oxystaaloven en diversen van de proceseenheden, zijn inbegrepen.

    1,328”

    d)

    de zesde rij over grijze cementklinker wordt vervangen door:

    “Grijze cementklinker

    Grijze cementklinker of alternatieve hydraulische bindmiddelen voor de productie van cement, als in totaal geproduceerde hoeveelheid hydraulisch bindmiddel.

    Producten die binnen de systeemgrenzen van andere productbenchmarks of als bijproduct of afval van andere productieprocessen worden geproduceerd, vallen niet onder deze benchmark, waaronder vliegas, hoogovenslakken, staalslakken, microsilica en papierslib.

    Hieronder vallen alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van grijze cementklinker of alternatieve hydraulische bindmiddelen.

    0,766”

    e)

    de zevende rij betreffende witte cementklinker wordt vervangen door:

    “Witte cementklinker

    Witte cementklinker of alternatieve hydraulische bindmiddelen voor gebruik als hoofdbindmiddel in de bereiding van materialen als voegvulling, lijm voor keramische tegels, isolatie, verankeringsmortel, industriële vloermortel, gebruiksklare pleister, herstelmortel, waterdichte coatings met een maximale gemiddelde inhoud van 0,4 massa-% Fe2O3, 0,003 massa-% Cr2O3 en 0,03 massa-% Mn2O3. Uitgedrukt in ton hydraulische bindmiddelen (als 100 % klinker/alternatieve hydraulische bindmiddelen).

    Producten die binnen de systeemgrenzen van andere productbenchmarks of als bijproduct of afval van andere productieprocessen worden geproduceerd, vallen niet onder deze benchmark, waaronder vliegas, hoogovenslakken, staalslakken, microsilica en papierslib.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van witte cementklinker of alternatieve hydraulische bindmiddelen zijn inbegrepen.

    0,987”

    f)

    de achtentwintigste rij betreffende tissue wordt vervangen door:

    “Tissue

    Tissuepapier, omvattende uiteenlopende soorten tissue- en ander hygiënepapier voor huishoudelijk of commercieel en industrieel gebruik, zoals voor wc-papier en gezichtsdoekjes, keukenpapier, handdoekjes en industriële wisdoekjes, babyluiers, maandverband enz. Luchtgedroogd tissuepapier (TAD) behoort niet tot deze groep. Uitgedrukt als verkoopbare nettoproductie van de moederrol in luchtgedroogde ton, gedefinieerd als papier met een vochtgehalte van 6 %.

    Alle processen die deel uitmaken van de papierproductie (in het bijzonder papier- of kartonmachines en aangesloten energieomzettingsinrichtingen (boiler/warmtekrachtkoppeling), en brandstofgebruik bij directe methode), zijn inbegrepen. Andere activiteiten ter plaatse die geen deel uitmaken van dit proces, zoals activiteiten in de zaagmolen, houtbewerking, productie van chemicaliën voor de verkoop, afvalverwerking (bewerking ter plaatse in plaats van buiten de locatie (drogen, pelletiseren, verbranden, storten)), productie van neergeslagen calciumcarbonaat (PCC), behandeling van geurgassen en stadsverwarming zijn niet inbegrepen. De omzetting van het product op de moederrol naar afgewerkte producten valt niet onder deze productbenchmark.

    0,334”

    g)

    de laatste rij over natriumcarbonaat wordt vervangen door:

    “Natriumcarbonaat

    Dinatriumcarbonaat, uitgedrukt in ton natriumcarbonaat als totale brutoproductie, uitgezonderd het dicht natriumcarbonaat dat als bijproduct ontstaat in een caprolactamproductienetwerk.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met het zuiveren van pekel, het branden van kalk en produceren van kalkmelk, kooldioxide-reactoren, absorberen van ammoniak, neerslaan van NaHCO3, filtreren of scheiden van NaHCO3-kristallen uit de moederloog, afbreken van NaHCO3 tot Na2CO3, terugwinnen van ammoniak en verdichten of produceren van dicht dinatriumcarbonaat, zijn inbegrepen.

    0,843”

    2)

    Punt 2 wordt vervangen door:

    “2.

    Bepaling van productbenchmarks en systeemgrenzen met verzameling van gegevens over elektriciteitsverbruik

    Productbenchmark

    Bepaling van de betrokken producten

    Bepaling van de betrokken processen en emissies (systeemgrenzen)

    Uitgangspunt voor het vaststellen van het jaarlijkse verminderingspercentage voor het bijwerken van benchmarkwaarden (emissierechten/t)

    Raffinageproducten

    Mengsel van raffinageproducten met meer dan 40 % lichte producten (motorbrandstof (benzine) waaronder vliegtuigbrandstof, benzineachtige vliegtuigbrandstof, andere lichte petroleumoliën/lichte preparaten, kerosine waaronder kerosineachtige vliegtuigbrandstof, gasolie), uitgedrukt als CWT (CO2 weighted tonne). Raffinaderijen met andere mengproducten vallen niet onder deze productbenchmark.

    Alle processen van een raffinaderij die onder de bepaling van een van de CWT-proceseenheden vallen, alsook niet-procesgebonden nevenvoorzieningen op het terrein van de raffinaderij, zoals tankopslag, mengen, afvalwaterbehandeling enz., zijn inbegrepen. Verwerkingseenheden voor smeerolie en bitumen in reguliere raffinaderijen vallen ook onder de CWT- en emissietoewijzingen voor raffinaderijen.

    Proceseenheden in andere bedrijfstakken, zoals de petrochemische industrie, zijn soms fysiek geïntegreerd in de raffinaderij. Zulke proceseenheden en hun emissies vallen buiten de CWT-aanpak.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,0295

    Ongelegeerd staal uit vlamboogovens

    Staal dat minder dan 8 % aan metalen legeringselementen bevat, alsook zo’n hoeveelheid spoorelementen dat het gebruik beperkt is tot toepassingen waarbij geen hoge oppervlaktekwaliteit en verwerkbaarheid vereist zijn en waarbij aan geen van de criteria is voldaan voor het gehalte metalen legeringselementen en de staalkwaliteit voor hooggelegeerd staal. Uitgedrukt in ton secundair ruwstaal (uit de gieterij).

    Staal geproduceerd uit sponsijzer dat reeds onder de benchmark voor vloeibaar ruwijzer valt, valt niet onder deze benchmark.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de vlamboogoven, secundaire metallurgie, gieten en snijden, naverbrandingseenheid, ontstoffingsinstallatie, verwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, drogen en voorverwarmen van schroot van de proceseenheden, zijn inbegrepen.

    Nabewerkingsprocessen volgend op het smelten zijn niet inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,283

    Hooggelegeerd staal uit vlamboogovens

    Staal dat minstens 8 % aan metalen legeringselementen bevat of waarbij een hoge oppervlaktekwaliteit en verwerkbaarheid vereist zijn. Uitgedrukt in ton secundair ruwstaal (uit de gieterij).

    Staal geproduceerd uit sponsijzer dat reeds onder de benchmark voor vloeibaar ruwijzer valt, valt niet onder deze benchmark.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de vlamboogoven, secundaire metallurgie, gieten en snijden, naverbrandingseenheid, ontstoffingsinstallatie, verwarmingsinstallaties voor vaten, voorverwarmingsinstallaties voor gietblokken, put voor langzame afkoeling, drogen en voorverwarmen van schroot van de proceseenheden, zijn inbegrepen. De proceseenheden FeCr-convertor en cryogene opslag van industriële gassen zijn niet inbegrepen.

    Nabewerkingsprocessen volgend op het smelten zijn niet inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,352

    Gietijzer

    Gietijzer uitgedrukt in ton vloeibaar ijzer dat gelegeerd, zuiver en gietklaar is.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de procesfasen smelterij, gieterij, gietkern en afwerking zijn inbegrepen.

    Onder de procesfase “afwerking” worden bewerkingen verstaan zoals afbramen, maar niet general matching, warmtebehandeling of verven die niet binnen de systeemgrenzen van deze productbenchmark vallen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt uitsluitend het elektriciteitsverbruik van de smeltprocessen binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,325

    Minerale wol

    Isolatieproducten van minerale wol voor toepassingen betreffende warmte, geluid en vuur, vervaardigd met glas, steen of metaalslakken. Uitgedrukt in ton minerale wol (verkoopbaar product).

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen smelten, bindmiddelen vervezelen en injecteren, uitharden, drogen en vormgeven, zijn inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,682

    Gipsplaat

    De benchmark omvat planken, platen, panelen, tegels, soortgelijke artikelen van pleister/samenstellingen op basis van pleister, al dan niet bekleed/verstevigd met enkel papier/karton, met uitzondering van met pleister verkleefde/versierde artikelen (in ton stucgips, verkoopbaar product).

    Gipsvezelplaten met hoge dichtheid vallen niet onder deze productbenchmark.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productiefasen malen, drogen, branden en platen drogen, zijn inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt enkel het elektriciteitsverbruik van de in de droogfase gebruikte warmtepompen in aanmerking genomen.

    De productie van het tussenproduct droog secundair gips valt niet onder deze benchmark.

    0,131

    Roet

    Ovenroet, uitgedrukt in ton ovenroet, verkoopbaar product met een zuiverheidsgraad hoger dan 96 %. Gas- en lamproet vallen niet onder deze benchmark.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van ovenroet, alsook het afwerken, verpakken en affakkelen, zijn inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    Echter moeten alleen elektrisch aangedreven apparaten, zoals pompen en compressoren, met een nominaal vermogen van 2 MW of meer, in aanmerking worden genomen.

    1,954

    Ammoniak

    Ammoniak (NH3), uitgedrukt in geproduceerde ton met een zuiverheidsgraad van 100 %.

    Ammoniak die wordt geproduceerd uit waterstof die wordt geproduceerd door elektrolyse van chlooralkali of door de productie van chloraat, valt niet onder deze benchmark.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van ammoniak en het tussenproduct waterstof, zijn inbegrepen.

    De productie van ammoniak uit andere tussenproducten is niet inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    1,619

    Stoomkraken

    Mengsel van hoogwaardige chemicaliën (HVC’s) uitgedrukt in ton als totale massa van uit de kraker-perimeter uitgevoerde acetyleen, ethyleen, propyleen, butadieen, benzeen en waterstof, uitgezonderd HVC’s uit extra materiaalinput (waterstof, ethyleen, andere HVC’s), met een ethyleengehalte van ten minste 30 massaprocent in het totale productmengsel en een gehalte aan HVC’s, brandstofgas, buteen en vloeibare koolwaterstoffen van samen ten minste 50 massaprocent in het totale productmengsel.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van HVC’s als zuiver product of tussenproduct met een geconcentreerde inhoud van de respectieve HVC’s in de laagst verhandelbare vorm (ruwe C4, niet-gehydrogeneerd pygas), zijn inbegrepen met uitzondering van C4-extractie (butadieenfabriek), C4-hydrogenering, waterstofbehandeling van pyrolysebenzine en aromatenextractie, en logistiek/opslag voor dagelijkse verwerking.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,702

    Aromaten

    Mengsel van aromaten uitgedrukt als CWT (“CO2 weighted tonne”).

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de aromatensubeenheden-waterstofbehandelaar voor pygas, benzeen-/tolueen-/xyleenextractie (BTX), TDP, HDA, xyleenisomerisatie, p-xyleeneenheden, cumeenproductie en cyclohexaanproductie, zijn inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,0295

    Styreen

    Monomeer styreen (vinylbenzeen, CAS-nummer: 100-42-5). Uitgedrukt in ton styreen (verhandelbaar product).

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van styreen, alsook van het tussenproduct ethylbenzeen (in de hoeveelheid die als materiaalinput voor de styreenproductie wordt gebruikt), zijn inbegrepen.

    Bij installaties die zowel propyleenoxide als monomeer styreen produceren, vallen de voorzieningen die uitsluitend bestemd zijn voor propyleen- en propyleenoxideprocessen buiten deze benchmark, maar zijn gedeelde voorzieningen inbegrepen naar rato van de in ton uitgedrukte productie van monomeer styreen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,527

    Waterstof

    Zuivere waterstof en mengsels van waterstof en koolmonoxide met een waterstofgehalte van ≥ 60 % volumedeel van de totale massa waterstof en koolmonoxide op basis van de samenvoeging van alle waterstof en koolmonoxide bevattende productstromen die uit de betreffende subinstallatie worden afgevoerd, uitgedrukt als 100 % zuivere waterstof, als verkoopbaar nettoproduct.

    Waterstof die wordt gebruikt voor de productie van ammoniak valt niet onder deze benchmark, maar onder de ammoniakbenchmark.

    Waterstof die wordt geproduceerd door elektrolyse van chlooralkali of door de productie van chloraat, of vrijkomt bij chemische omzetting van waterstofdragers die worden gebruikt om waterstof uit productiefaciliteiten te vervoeren, valt niet onder deze benchmark.

    Alle relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide, zijn inbegrepen. Deze elementen liggen tussen:

    a)

    het (de) toegangspunt(en) voor de input(s) van de grondstof, en, indien afzonderlijk, brandstof(fen);

    b)

    de uitgangspunten voor alle productstromen die waterstof en/of koolmonoxide bevatten;

    c)

    het (de) toegangs- of uitgangspunt(en) voor de aan- en afvoer van warmte.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    8,85

    Synthesegas (syngas)

    Mengsels van waterstof en koolmonoxide met een waterstofgehalte van < 60 % volumedeel van de totale massa waterstof en koolmonoxide op basis van de samenvoeging van alle waterstof en koolmonoxide bevattende productstromen die uit de betreffende subinstallatie worden afgevoerd. Uitgedrukt in ton synthesegas, herleid tot 47 volumeprocent waterstof, als verkoopbaar nettoproduct.

    Alle relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van syngas en de scheiding van waterstof en koolmonoxide, zijn inbegrepen. Deze elementen liggen tussen:

    a)

    het (de) toegangspunt(en) voor de input(s) van de grondstof, en, indien afzonderlijk, brandstof(fen);

    b)

    de uitgangspunten voor alle productstromen die waterstof en/of koolmonoxide bevatten;

    c)

    het (de) toegangs- of uitgangspunt(en) voor de aan- en afvoer van warmte.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,242

    Ethyleenoxide/ethyleenglycolen

    De benchmark voor ethyleenoxide/ethyleenglycol omvat de producten ethyleenoxide (EO, hoge zuiverheidsgraad), mono-ethyleenglycol (MEG, standaardkwaliteit + vezelkwaliteit (hoge zuiverheidsgraad)), di-ethyleenglycol (DEG) en tri-ethyleenglycol (TEG).

    De totale hoeveelheid producten wordt uitgedrukt in ton EO-equivalenten (EOE) die worden bepaald als de hoeveelheid EO (in massa) die in één massaeenheid van het specifieke glycol is ingesloten.

    Alle processen die direct of indirect verband houden met de proceseenheden EO-productie, EO-zuivering en scheiding van glycol zijn inbegrepen.

    Voor het verzamelen van gegevens wordt het totale elektriciteitsverbruik binnen de systeemgrenzen in aanmerking genomen.

    0,512

    Indien geen andere referentie wordt vermeld, verwijzen alle productbenchmarks naar 1 ton geproduceerd product, uitgedrukt als verkoopbare (netto)productie, en naar een 100 % zuivere substantie.

    Alle behandelde definities van processen en emissies (systeemgrenzen) omvatten eventuele affakkeling.”.


    BIJLAGE II

    Bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt vervangen door:

    “BIJLAGE III

    Historisch activiteitsniveau voor specifieke benchmarks zoals bedoeld in artikel 15, lid 8, en artikel 17, punt f)

    1.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde productbenchmark voor raffinaderijen van toepassing is, op basis van de verschillende CWT-functies, hun definities, de basis voor de doorvoercapaciteit, alsook de CWT-factoren uit bijlage II, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALCWT

    :

    historisch activiteitsniveau uitgedrukt als CWT

    TPi,k

    :

    doorvoercapaciteit van de CWT-functie i in jaar k van de referentieperiode

    CWTi

    :

    CWT-factor van de CWT-functie i

    TPAD,k

    :

    doorvoercapaciteit van de CWT-functie “distillatie van ruwe olie onder atmosferische druk” in jaar k van de referentieperiode

    2.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde kalkproductbenchmark van toepassing is, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALlime,standard

    :

    historisch activiteitsniveau voor kalkproductie, uitgedrukt in ton standaard zuivere kalk

    mCaO,k

    :

    gehalte aan vrij CaO in de geproduceerde kalk in jaar k van de referentieperiode uitgedrukt als massa-%

    mMgO,k

    :

    gehalte aan vrij MgO in de geproduceerde kalk in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt als massa-%

    HALlime,uncorrected,k

    :

    ongecorrigeerd historisch activiteitsniveau voor kalkproductie in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton kalk

    3.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde dolimeproductbenchmark van toepassing is, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALdolime,standard

    :

    historisch activiteitsniveau voor dolimeproductie, uitgedrukt in ton standaard zuivere dolime

    mCaO,k

    :

    gehalte aan vrij CaO in de geproduceerde dolime in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt als massa-%

    mMgO,k

    :

    gehalte aan vrij MgO in de geproduceerde dolime in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt als massa-%

    HALdolime,uncorrected,k

    :

    ongecorrigeerd historisch activiteitsniveau voor dolimeproductie in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton kalk

    4.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde productbenchmark voor stoomkraken van toepassing is, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALHVC,net

    :

    historisch activiteitsniveau voor hoogwaardige chemicaliën zonder hoogwaardige chemicaliën geproduceerd uit extra materiaalinput, uitgedrukt in ton HVC’s

    HALHVC,total,k

    :

    historisch activiteitsniveau voor de totale productie van hoogwaardige chemicaliën in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton HVC’s

    HSFH,k

    :

    historische extra materiaalinput van waterstof in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton waterstof

    HSFE,k

    :

    historische extra materiaalinput van ethyleen in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton ethyleen

    HSFO,k

    :

    historische extra materiaalinput van andere hoogwaardige chemicaliën dan waterstof en ethyleen in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton HVC’s

    5.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde aromatenbenchmark van toepassing is, op basis van de verschillende CWT-functies, hun definities, de basis voor de doorvoercapaciteit, alsook de CWT-factoren uit bijlage II, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALCWT

    :

    historisch activiteitsniveau uitgedrukt als CWT

    TPi,k

    :

    doorvoercapaciteit van de CWT-functie i in jaar k van de referentieperiode

    CWTi

    :

    CWT-factor van de CWT-functie i

    6.   

    Wanneer een mengsel van waterstof en koolmonoxide wordt geproduceerd, wordt het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde waterstofproductbenchmark van toepassing is, bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALH2

    :

    historisch activiteitsniveau voor waterstofproductie, herleid tot 100 % waterstof

    HALH2,act

    :

    werkelijke waterstofproductie

    HALH2,WGS

    :

    aanvullende waterstofproductie bij theoretisch volledig watergas-proces, berekend aan de hand van de stoichiometrische verhouding als HALCO,act x 0,071967 t H2/t CO voor het watergas-proces

    HALCO,act

    :

    werkelijke koolmonoxideproductie

    Emact

    :

    werkelijke emissies in verband met de waterstofproductie

    EmWGS

    :

    extra emissies in verband met de waterstofproductie uit theoretische volledige watergas-proces

    De werkelijke emissies in verband met de waterstofproductie worden als volgt bepaald:

    Formula

    Hierbij is:

    Emact

    :

    werkelijke emissies in verband met de waterstofproductie

    DirEmact

    :

    werkelijke directe emissies exclusief warmtegerelateerde emissies, voorafgaand aan koolstofafvang voor gebruik of geologische opslag. Voor emissies afkomstig van biomassa worden de emissies berekend als de energie-inhoud van biomassa vermenigvuldigd met de emissiefactor van aardgas in plaats van met de werkelijke emissies.

    Heatexport,act

    :

    werkelijke netto-warmte-uitvoer

    BMheat

    :

    de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte voor de relevante toewijzingsperiode

    De extra emissies in verband met de waterstofproductie als gevolg van het theoretische volledige watergas-proces worden als volgt bepaald:

    Formula

    Hierbij is:

    COWGS

    :

    de hoeveelheid CO geproduceerd vóór de aanvullende theoretische omzetting in CO2 via het watergas-proces

    MCO2

    :

    moleculaire massa van CO2 (44,01 g/mol)

    MCO

    :

    moleculaire massa van CO (28,01 g/mol)

    Heatexport,WGS

    :

    theoretische extra netto warmte-uitvoer na volledig watergas-proces uitgaande van 99,5 % warmteterugwinning, berekend via de reactie-enthalpie van het watergas-proces (–20,439 GJ/t H2 geproduceerd) vermenigvuldigd met HALH2,WGS en met het 99,5 %-rendement van terugwinning

    BMheat

    :

    de waarde van de warmtebenchmark voor meetbare warmte voor de relevante toewijzingsperiode

    7.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde productbenchmark voor synthetisch gas (syngas) van toepassing is, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALsyngas

    :

    historisch activiteitsniveau voor syngasproductie, herleid tot 47 % waterstof

    VFH2,k

    :

    historisch productievolumepercent van zuiver waterstof in het totale volume waterstof en koolstofmonoxide in jaar k van de referentieperiode

    HALH2  + CO,k

    :

    historisch activiteitsniveau voor syngasproductie, herleid tot het historisch waterstofgehalte uitgedrukt in normale kubieke meter per jaar bij 0 °C en 101,325 kPa in jaar k van de referentieperiode

    8.   

    Het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor de referentieperiode voor producten waarop de in bijlage I bedoelde ethyleenoxide/ethyleenglycol-productbenchmark van toepassing is, wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Formula

    Hierbij is:

    HALEO/EG

    :

    historisch activiteitsniveau voor de ethyleenoxide/ethyleenglycol-productie, uitgedrukt in ton ethyleenoxide-equivalenten

    HALi,k

    :

    historisch activiteitsniveau voor de productie van ethyleenoxide of —glycol i in jaar k van de referentieperiode, uitgedrukt in ton

    CFEOE,i

    :

    conversiefactor voor ethyleenoxide of ethyleenglycol i ten opzichte van ethyleenoxide

    De volgende conversiefactoren worden gebruikt:

    Ethyleenoxide: 0,926

    Mono-ethyleenglycol: 0,717

    Diëthyleenglycol: 1,174

    Tri-ethyleenglycol: 1,429

    ”.

    BIJLAGE III

    Bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In punt 1.3 wordt het volgende punt toegevoegd:

    “d)

    het totale nominaal thermisch ingangsvermogen voor alle relevante activiteiten zoals bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG.”.

    2)

    Punt 1,4 wordt vervangen door:

    “1.4.

    Uitvoering van de conditionaliteitsbepalingen van de artikelen 22 bis en 22 ter

    Dit onderdeel bevat ten minste de volgende informatie:

    a)

    of er een energieauditverslag is afgegeven of een gecertificeerd energiebeheersysteem is ingevoerd voor de installatie overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU;

    b)

    of er nog aanbevelingen zijn in het energieauditverslag of het gecertificeerde energiebeheersysteem overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU;

    c)

    of de installatie een stadsverwarmingsinstallatie is die in aanmerking komt voor aanvullende kosteloze toewijzing overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG, en de exploitant ervan voornemens is de aanvullende kosteloze toewijzing aan te vragen;

    d)

    voor alle productbenchmark-subinstallaties, of de broeikasgasemissieniveaus hoger waren dan het tachtigste percentiel van de emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks in de jaren 2016 en 2017;

    e)

    of, waar relevant, een plan voor klimaatneutraliteit overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 is ingediend;

    f)

    gedetailleerde informatie over de naleving van de voorwaarden voor kosteloze toewijzing overeenkomstig de artikelen 22 bis en artikel 22 ter.”.

    3)

    Punt 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt a) wordt vervangen door:

    “a)

    de in brandstoffen en materialen (bijvoorbeeld exotherme warmte afkomstig van chemische reacties) aanwezige totale hoeveelheid energie-input die in de installatie is gebruikt;”;

    b)

    punt f) wordt vervangen door:

    “f)

    de aan brandstofbenchmark-subinstallaties toe te kennen hoeveelheid energie-input uit brandstoffen (afzonderlijk gerapporteerd voor brandstofbenchmark-subinstallaties met en zonder CO2-weglekrisico), alsook, voor elk van de respectieve hoeveelheden, hoeveel wordt gebruikt voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen;”;

    c)

    punt g) wordt vervangen door:

    “g)

    de hoeveelheid brandstofinput en elektriciteitsinput die is gebruikt voor de productie van meetbare warmte;”;

    d)

    punt j) wordt vervangen door:

    “j)

    nettohoeveelheid meetbare warmte die ingevoerd wordt uit installaties en entiteiten die niet onder het EU-ETS vallen of uitsluitend in het EU-ETS zijn opgenomen voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG;”;

    e)

    punt n) wordt vervangen door:

    “n)

    nettohoeveelheid meetbare warmte die uitgevoerd wordt naar installaties of entiteiten die niet onder het EU-ETS vallen of uitsluitend in het EU-ETS zijn opgenomen voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG;”;

    f)

    punt p) wordt vervangen door:

    “p)

    nettohoeveelheid meetbare warmte toe te kennen aan warmtebenchmark-subinstallaties (afzonderlijk gerapporteerd voor warmtebenchmark- en stadsverwarming-subinstallaties met en zonder CO2-weglekrisico), alsmede, voor elk van de respectieve hoeveelheden, hoeveel wordt gebruikt voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen;”.

    4)

    In punt 2.4 wordt punt a) vervangen door:

    “a)

    hoeveelheid energie-input uit brandstoffen, elektriciteit en materialen (bv. exotherme warmte afkomstig van chemische reacties), met inbegrip van de bijbehorende emissiefactor, voor:

    elke productbenchmark-subinstallatie;

    elke warmtebenchmark- en stadsverwarming-subinstallatie;

    elke brandstofbenchmark-subinstallatie;”.

    5)

    Punt 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt f) wordt vervangen door:

    “f)

    voor elektriciteitsverbruik in productbenchmark-subinstallaties, opgesomd in punt 2 van bijlage I, de hoeveelheid verbruikte elektriciteit binnen de systeemgrenzen.”;

    b)

    de laatste alinea wordt vervangen door:

    “De informatie bedoeld in de punten a) tot en met d) hoeft alleen voor elektriciteitsopwekkende installaties te worden gerapporteerd.”.

    6)

    Punt 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt a) wordt vervangen door:

    “a)

    de hoeveelheid aan subinstallaties toe te kennen meetbare warmte ingevoerd uit niet onder het EU-ETS vallende entiteiten of processen of installaties die uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG in het EU-ETS zijn opgenomen;”;

    b)

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    “b bis)

    indien van toepassing, voor elke subinstallatie een lijst met de goederen die binnen de grenzen van de subinstallatie zijn vervaardigd, met inbegrip van de GN-codes ervan, alsook de omvang van de productie;”;

    c)

    punt c) wordt vervangen door:

    “c)

    in afwijking van punt b), voor de warmtebenchmark-subinstallaties die zijn blootgesteld aan het CO2-weglekrisico, waar de meetbare warmte wordt uitgevoerd naar niet onder het EU-ETS vallende installaties of entiteiten, de NACE-4-codes (NACE Rev. 2) van die installaties of entiteiten en de GN-codes voor de door die installaties of entiteiten geproduceerde goederen;”.

    7)

    Punt 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    “b bis)

    indien van toepassing, voor elke subinstallatie, een lijst met binnen de grenzen van de subinstallatie geproduceerde goederen, met inbegrip van de GN-codes ervan;”;

    b)

    punt d) wordt vervangen door:

    “d)

    de naam en de omvang van de uitvoer of invoer van tussenproducten die onder productbenchmark-subinstallaties vallen;”;

    c)

    punt h) wordt vervangen door:

    “h)

    indien van toepassing, voor de productbenchmark-subinstallaties voor synthesegas de jaarlijkse productiehoeveelheid waterstof of synthesegas herleid tot het waterstofgehalte, uitgedrukt in normale kubieke meter per jaar bij 0 °C en 101,325 kPa en het jaarlijks productievolumepercent van zuiver waterstof in de mix waterstof/koolstofmonoxide;”.

    8)

    Punt 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    “a bis)

    indien van toepassing, voor elke subinstallatie, een lijst met binnen de grenzen van de subinstallatie geproduceerde goederen, met inbegrip van de GN-codes ervan;”;

    b)

    punt i) wordt vervangen door:

    “i)

    hoeveelheid verbruikte elektriciteit binnen de systeemgrenzen, voor benchmarks die zijn vermeld in punt 2 van bijlage I;”;

    c)

    het volgende punt wordt toegevoegd:

    “p)

    geproduceerde hoeveelheid waterstof en koolmonoxide, voor de waterstofproductbenchmark.”.

    9)

    In punt 3.2 wordt het volgende punt toegevoegd:

    “a bis)

    hoeveelheid netto meetbare warmte geproduceerd uit elektriciteit in elke warmtebenchmark- of stadsverwarming-subinstallatie;”.


    BIJLAGE IV

    Bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt d) wordt vervangen door:

    “d)

    een schema dat ten minste de volgende informatie bevat:

    de technische onderdelen van de installatie, ter inventarisatie van emissiebronnen alsook warmteproducerende en -verbruikende eenheden;

    alle energie- en materiaalstromen, met name de bronstromen, meetbare en niet-meetbare warmte, elektriciteit indien van toepassing, en afgassen;

    de meetpunten en meetapparaten;

    grenzen van de subinstallaties, waaronder het onderscheid tussen subinstallaties die in dienst staan van bedrijfstakken waarvoor een CO2-weglekrisico en subinstallaties bestaat, en subinstallaties die in dienst staan van andere bedrijfstakken, gebaseerd op NACE Rev. 2 of Prodcom, en het onderscheid tussen subinstallaties die de productie van in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen verzorgen en subinstallaties voor de productie van andere goederen, op basis van GN-codes;”.

    2)

    Punt 2, a), wordt vervangen door:

    “a)

    voor elke subinstallatie een verwijzing naar de registratieprocedure voor vervaardigde producten en hun Prodcom-codes en GN-codes;”.


    BIJLAGE V

    Bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In punt 4.2 wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit merkt de kosten aan als onredelijk indien de kostenraming van de exploitant hoger is dan het voordeel van een specifieke bepalingsmethode. Hiertoe wordt het voordeel berekend door vermenigvuldiging van een verbeteringsfactor met een referentieprijs zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie (*1) en omvatten de kosten, indien van toepassing, een passende waardeverminderingsperiode op basis van de economische levensduur van de apparatuur.;

    (*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).”."

    2)

    Punt 9 wordt vervangen door:

    “9.

    PROCEDURE VOOR HET TRACEREN VAN PRODCOM-CODES EN GN-CODES VAN PRODUCTEN EN GOEDEREN

    Voor de correcte toekenning van gegevens aan subinstallaties houdt de exploitant een lijst bij met alle producten en goederen die in de installatie worden vervaardigd en de Prodcom-codes daarvan, gebaseerd op NACE Rev. 2, evenals de GN-codes. Op basis van deze lijst:

    kent de exploitant producten en de bijbehorende jaarlijkse productiecijfers toe aan productbenchmark-subinstallaties overeenkomstig de in bijlage I vermelde productdefinities, indien van toepassing;

    houdt de exploitant rekening met die informatie bij het toekennen van de inputs, outputs en emissies aan afzonderlijke subinstallaties die gerelateerd zijn aan bedrijfstakken die overeenkomstig artikel 10 al dan niet zijn blootgesteld aan een CO2-weglekrisico;

    houdt de exploitant rekening met die informatie bij het toekennen van de inputs, outputs en emissies aan afzonderlijke subinstallaties die gerelateerd zijn aan de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen.

    Hiertoe wordt door de exploitant een procedure vastgesteld, gedocumenteerd, ingevoerd en onderhouden aan de hand waarvan regelmatig wordt gecontroleerd of de in de installatie vervaardigde producten en goederen overeenkomen met de Prodcom-codes en de GN-codes die bij het opstellen van het monitoringmethodiekplan zijn toegepast. Deze procedure bevat tevens bepalingen om vast te kunnen stellen of de installatie een nieuw product voor het eerst vervaardigt en om te waarborgen dat de exploitant voor het nieuwe product de toepasselijke Prodcom-code bepaalt, het product toevoegt aan de lijst met producten en de betreffende inputs, outputs en emissies toekent aan de juiste subinstallatie.”.

    3)

    Punt 10 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    in punt 10.1.5 wordt punt b) vervangen door:

    “b)

    een hoeveelheid emissies toegewezen aan het verbruik van het afgas wordt toegekend aan de productbenchmark-subinstallatie, warmtebenchmark-subinstallatie, stadsverwarming-subinstallatie of brandstofbenchmark-subinstallatie waar het wordt verbruikt. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de hoeveelheid en de calorische waarde van het afgas te vermenigvuldigen met de waarde van de voorlopige warmte- of brandstofbenchmark, naargelang het geval, bepaald op basis van het relevante jaarlijkse verminderingspercentage vanaf 2007/2008 tot de twee jaar die zijn gespecificeerd als basis voor de benchmarkwaarden in artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG.”;

    ii)

    de volgende punten worden toegevoegd:

    “10.1.6.

    Toekenning van emissies voor de productie van hoogwaardige chemicaliën voor de benchmark voor stoomkraken

    In overeenstemming met de toewijzingsregels krachtens artikel 19 wordt 1,78 ton kooldioxide per ton waterstof, vermenigvuldigd met de historische productie van waterstof uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton waterstof, 0,24 ton kooldioxide per ton ethyleen, vermenigvuldigd met de historische productie van ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton ethyleen, en 0,16 ton kooldioxide per ton HVC, vermenigvuldigd met de historische productie van andere hoogwaardige chemicaliën dan waterstof en ethyleen uit extra materiaalinput uitgedrukt in ton HVC’s, afgetrokken van de toegekende emissies.

    10.1.7.

    Toekenning van emissies voor waterstof voor de vinylchloridebenchmark

    In overeenstemming met de toewijzingsregels krachtens artikel 20 wordt de hoeveelheid verbrande waterstof uitgedrukt in terajoule maal de waarde van de tussentijdse warmtebenchmark, bepaald op basis van de relevante twee jaar die zijn gespecificeerd als basis voor de benchmarkwaarden in artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, toegevoegd aan de toegekende emissies.

    10.1.8.

    Toekenning van emissies voor de waterstofbenchmark

    Wanneer koolmonoxide (CO) aanwezig is in het finale productgas, wordt het stoichiometrische equivalent van de hoeveelheid CO in het productgas geacht te zijn omgezet in CO2 en toegevoegd aan de toegewezen emissies. Uitgaande van een watergas-proces wordt een equivalent van de terugwinbare warmte voor de exotherme reactie van 1,47 GJ/t CO vermenigvuldigd met de waarde van de tussentijdse warmtebenchmark, bepaald op basis van het jaarlijkse verminderingspercentage van 2007/2008 tot de relevante twee jaar gespecificeerd als basis voor de benchmarkwaarden in artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, en uitgaande van een rendement van 99,5 %, afgetrokken van de toegewezen emissies. Dienovereenkomstig wordt bij de berekening van de broeikasgasintensiteit van de subinstallatie het stoichiometrische equivalent van waterstof dat door middel van een water-gasproces uit dezelfde hoeveelheid CO zou worden geproduceerd, aan de noemer toegevoegd.”;

    iii)

    aan punt 10.2, eerste alinea, wordt het volgende punt toegevoegd:

    “e)

    aan speciale benchmarks toe te kennen emissies, bepaald overeenkomstig de punten 10.1.6, 10.1.7 en 10.1.8, indien van toepassing.”.


    (*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).”.”


    BIJLAGE VI

    “BIJLAGE VIII

    Bepaling van de in aanmerking komende lidstaten overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3

    Installaties in bepaalde lidstaten kunnen in aanmerking komen voor aanvullende kosteloze toewijzing voor stadsverwarming overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

    1.   METHODOLOGIE

    Overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG moet voor het gemiddelde van de jaren 2014 tot en met 2018 aan de volgende voorwaarde worden voldaan opdat de lidstaten in aanmerking komen voor aanvullende kosteloze toewijzing overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3:

    Formula

    2.   IN AANMERKING KOMENDE LIDSTATEN

    Volgens de in punt 1 beschreven methode komen installaties in de volgende lidstaten in aanmerking voor aanvullende kosteloze toewijzing overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3:

    a)

    Bulgarije;

    b)

    Tsjechië;

    c)

    Letland;

    d)

    Polen.

    ”.

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/873/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top