Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023Y0504(01)

    Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 6 maart 2023 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (ESRB/2023/1) 2023/C 158/01

    PB C 158 van 4.5.2023, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.5.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 158/1


    AANBEVELING VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

    van 6 maart 2023

    tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen

    (ESRB/2023/1)

    (2023/C 158/01)

    DE ALGEMENE RAAD VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name bijlage IX,

    Gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (2), en met name artikel 3 en de artikelen 16 tot en met 18,

    Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (3), en met name artikel 458, lid 8,

    Gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (4), en met name titel VII, hoofdstuk 4, afdeling II,

    Gezien Besluit ESRB/2011/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 januari 2011 houdende goedkeuring van het reglement van orde van het Europees Comité voor systeemrisico’s (5), en met name de artikelen 18 tot en met 20,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Teneinde effectieve en consistente nationale macroprudentiële maatregelen te waarborgen, is het van belang de uit hoofde van Unierecht verplichte wederkerigheid aan te vullen met vrijwillige wederkerigheid.

    (2)

    Het in Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (6) vastgelegde kader inzake vrijwillige wederkerigheid voor macroprudentiële beleidsmaatregelen moet waarborgen dat alle in een lidstaat geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregelen in andere lidstaten wederkerig worden toegepast.

    (3)

    In Aanbeveling ESRB/2017/4 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (7) wordt aanbevolen dat de betrokken activerende autoriteit een maximum materialiteitsdrempel voorstelt wanneer het een verzoek voor de toepassing van wederkerigheid indient bij het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) waaronder de blootstelling van een afzonderlijke financiële dienstverlener ten aanzien van het geïdentificeerde macroprudentiële risico in de jurisdictie waar de activerende autoriteit de macroprudentiële beleidsmaatregel toepast, als niet-materieel kan worden beschouwd.

    (4)

    Bij Besluit nr. 79/2019 van het Gemengd Comité van de EER van 29 maart 2019 tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst [2019/2133] (8), zijn Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 met ingang van 1 januari 2020 in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst) opgenomen. Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (EU) 2020/873 van het Europees Parlement en de Raad (10), waarmee aanzienlijke wijzigingen in Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn doorgevoerd, zijn bij respectievelijk Besluit nr. 383/2021 van het Gemengd Comité van de EER van 10 december 2021 tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst (11) en bij Besluit nr. 301/2021 van het Gemengd Comité van de EER van 29 oktober 2021 tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst in de EER-overeenkomst (12) opgenomen. Richtlijn (EU) 2019/878 en Verordening (EU) 2020/873 zijn nu van toepassing in Noorwegen.

    (5)

    Met ingang van 31 december 2020 zijn kredietinstellingen waaraan in Noorwegen een vergunning is verleend onderworpen aan: i) een systeemrisicobuffer voor in Noorwegen gesitueerde blootstellingen, toegepast tegen een percentage van 4,5 % krachtens artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU; ii) een ondergrens van 20 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen niet-zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 (van toepassing op kredietinstellingen die gebruikmaken van de interneratingbenadering (IRB-benadering), en iii) een ondergrens van 35 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 (van toepassing op kredietinstellingen die de IRB-benadering hanteren). De Noorse autoriteiten hebben voorzien in een infasering van de toepassing van de systeemrisicobuffer voor kredietinstellingen die geen gebruik maken van de geavanceerde IRB-benadering.

    (6)

    Op 2 februari 2021 heeft het Finansdepartementet (het Noorse ministerie van Financiën), dat optreedt als de aangewezen Noorse autoriteit voor de toepassing van zowel artikel 133, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU als artikel 458, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, bij het ESRB een verzoek ingediend om toepassing van wederkerigheid op het systeemrisicobufferpercentage overeenkomstig artikel 134, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU en de risicogewichtondergrenzen overeenkomstig artikel 458, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

    (7)

    Naar aanleiding van het verzoek van het Finansdepartementet aan het ESRB heeft het ESRB Aanbeveling ESRB/2021/3 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (13) vastgesteld, waarin deze maatregelen zijn opgenomen in de lijst van macroprudentiële beleidsmaatregelen die voor de toepassing van wederkerigheid uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2 worden aanbevolen.

    (8)

    Op 16 december 2022 heeft het Finansdepartementet het ESRB in kennis gesteld van het voornemen om: i) het systeemrisicobufferpercentage voor in Noorwegen gesitueerde blootstellingen dat van toepassing is op alle kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend opnieuw in te stellen, en ii) de risicogewichtondergrenzen die van toepassing zijn op blootstellingen met betrekking tot niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed in Noorwegen van kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend en die de IRB-benadering hanteren, met nog eens twee jaar te verlengen. De aangemelde hernieuwde instelling en uitbreiding van de maatregelen hebben geen gevolgen voor de kalibratie en het ontwerp ervan. Het Finansdepartementet heeft evenwel de infasering van de toepassing van het systeemrisicobufferpercentage van 4,5 % verlengd tot 30 december 2023 voor kredietinstellingen die de geavanceerde IRB-benadering niet hanteren. Tot die datum wordt het systeemrisicobufferpercentage dat van toepassing is op in Noorwegen gelegen blootstellingen vastgesteld op 3 % voor kredietinstellingen die de geavanceerde IRB-benadering niet hanteren. Voor de wederkerige toepassing van die maatregel moet een soortgelijke infasering worden toegepast op buitenlandse kredietinstellingen die geen gebruik maken van de geavanceerde IRB-benadering.

    (9)

    De kennisgevingen van 16 december 2022 omvatten ook een verzoek aan het ESRB om de wederkerige toepassing van alle drie de maatregelen te blijven aanbevelen. Wat de wederkerige toepassing van de systeemrisicobuffer betreft, stelde het Finansdepartementet voor de materialiteitsdrempel te verlagen en deze vast te stellen op een risicogewogen post van 5 miljard NOK, hetgeen overeenkomt met ongeveer 0,16 % van de totale risicogewogen posten van kredietinstellingen die in Noorwegen rapporteren.

    (10)

    Naar aanleiding van het verzoek van het Finansdepartementet aan het ESRB en om: i) te voorkomen dat zich negatieve grensoverschrijdende effecten voordoen in de vorm van lekken en regelgevingsarbitrage die het gevolg kunnen zijn van de tenuitvoerlegging van de macroprudentiële beleidsmaatregelen die in Noorwegen worden toegepast, en ii) een gelijk speelveld tussen de betrokken financiële instellingen in de EER te behouden en de algehele veerkracht van die financiële instellingen te vrijwaren heeft de Algemene Raad van het ESRB besloten om deze maatregel in de lijst van macroprudentiële maatregelen op te nemen waarvoor wederkerige toepassing uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt aanbevolen en om de parameters van de aanbeveling enigszins te wijzigen om de systeemrisicobuffer wederkerig toe te passen.

    (11)

    Overeenkomstig het verzoek van het Finansdepartementet moet de materialiteitsdrempel voor de wederkerige toepassing van de systeemrisicobuffer worden verlaagd en worden vastgesteld op een risicogewogen post van 5 miljard NOK. De Noorse bancaire markt is nauw verbonden met markten in andere Noordse landen zoals Denemarken, Finland en Zweden. In een geïntegreerde financiële markt voorkomt een lage materialiteitsdrempel potentiële lekken en regelgevingsarbitrage, waardoor wordt bijgedragen tot het behoud van de financiële stabiliteit en een gelijk speelveld. Bovendien wordt de administratieve last die voortvloeit uit wederkerige toepassing van de systeemrisicobuffer als relatief laag beschouwd, aangezien de door de Noorse autoriteiten toe te passen systeemrisicobuffer een eenvoudige en gestandaardiseerde maatregel is en kredietinstellingen en autoriteiten reeds in staat zijn de locatie van de blootstellingen in het land vast te stellen. Aangezien voor de verlaging van de materialiteitsdrempel nieuwe nationale maatregelen inzake wederkerigheid moeten worden vastgesteld of bestaande maatregelen moeten worden gewijzigd, moet de standaard overgangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging van maatregelen inzake wederkerigheid van toepassing zijn. Met betrekking tot de wederkerige toepassing van andere maatregelen waarnaar in de kennisgevingen van 16 december 2022 wordt verwezen en die het ESRB voor wederkerige toepassing blijft aanbevelen, wordt geen nieuwe overgangsperiode overwogen, aangezien de wederkerige toepassing reeds wordt aanbevolen uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2021/3.

    (12)

    Voorts werd Aanbeveling ESRB/2021/3, waarbij Aanbeveling ESRB/2015/2 werd gewijzigd om daarin de Noorse maatregelen op te nemen, ten uitvoer gelegd toen kredietinstellingen waaraan in Noorwegen een vergunning is verleend, nog niet onderworpen waren aan Richtlijn (EU) 2019/878. Daarom konden de betrokken autoriteiten in de lidstaten die Richtlijn (EU) 2019/878 reeds hadden omgezet, de Noorse systeemrisicobuffer wederkerig toepassen op een wijze en op een niveau waarbij rekening werd gehouden met met eventuele overlappingen of verschillen tussen de kapitaalvereisten die van toepassing zijn in hun lidstaat en Noorwegen. Richtlijn (EU) 2019/878 is sindsdien opgenomen in de EER-overeenkomst en is nu ook van toepassing in Noorwegen. Daarom moet elke verwijzing naar Richtlijn (EU) 2019/878 uit Aanbeveling ESRB/2015/2 worden geschrapt. Bovendien heeft het ESRB geen bewijs gevonden dat het systeemrisicobufferpercentage, zoals opnieuw ingesteld door de Noorse autoriteiten, de werking van de andere systeemrelevante instellingen (ASI-buffer) als bedoeld in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU geheel of gedeeltelijk dupliceert.

    (13)

    De onderhavige wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 doet geen afbreuk aan de continuïteit van het aanbevelen van de wederkerige toepassing van de nationale macroprudentiële maatregelen die door de Noorse autoriteiten op 31 december 2020 werden geactiveerd, zoals uiteengezet in Aanbeveling ESRB/2021/3. De huidige wijzigingen van Aanbeveling ESRB/2015/2, met uitzondering van de verlaging van de drempel voor vrijwillige wederkerige toepassing van de systeemrisicobuffer en de verlenging van de infasering van de systeemrisicobuffer voor kredietinstellingen die geen gebruik maken van de geavanceerde IRB-benadering, zijn van redactionele aard. Daarom wordt een nieuwe overgangsperiode voor de erkenning van de Noorse maatregelen, zoals beschreven in Aanbeveling ESRB/2021/3, niet aanbevolen. De standaard overgangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie is alleen van toepassing op maatregelen, of wijzigingen daarvan, die de systeemrisicobuffer toepassen die de nationale autoriteiten als gevolg van de verlaging van de materialiteitsdrempel moeten vaststellen.

    (14)

    Derhalve moet Aanbeveling ESRB/2015/2 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

    Wijzigingen

    Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt als volgt gewijzigd:

    1.

    in afdeling 1, subaanbeveling C(1), worden de maatregelen onder Noorwegen vervangen door:

    “—

    een systeemrisicobufferpercentage van 4,5 % voor alle in Noorwegen gesitueerde blootstellingen, toegepast uit hoofde van artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU, zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022 , overeenkomstig de voorwaarden van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (*1) (EER-overeenkomst) (hierna de “RKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022” genoemd) voor alle kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend;

    een ondergrens van 20 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen niet-zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022 , overeenkomstig de voorwaarden van de EER-overeenkomst (hierna de “VKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022”) voor kredietinstellingen waaraan in Noorwegen een vergunning is verleend en die de interneratingbenadering (IRB-benadering) hanteren voor de berekening van de wettelijke kapitaalvereisten;

    een ondergrens van 35 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), vi), van de VKV, zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022, voor kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend en die de IRB-benadering hanteren voor de berekening van de wettelijke kapitaalvereisten.

    (*1)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.”;"

    2.

    de bijlage wordt overeenkomstig de bijlage bij dit richtsnoer gewijzigd.

    Gedaan te Frankfurt am Main, 6 maart 2023.

    Hoofd van het ESRB-secretariaat,

    namens de Algemene Raad van het ESRB,

    Francesco MAZZAFERRO


    (1)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

    (2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.

    (3)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

    (4)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

    (5)  PB C 58 van 24.2.2011, blz. 4.

    (6)  Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 15 december 2015 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 97 van 12.3.2016, blz. 9).

    (7)  Aanbeveling ESRB/2017/4 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 20 oktober 2017 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 431 van 15.12.2017, blz. 1).

    (8)  PB L 321 van 12.12.2019, blz. 170.

    (9)  Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).

    (10)  Verordening (EU) 2020/873 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft bepaalde aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie PB L 204 van 26.6.2020, blz. 4)

    (11)  Besluit van 10 december 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (12)  Besluit van 29 oktober 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (13)  Aanbeveling ESRB/2021/3 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 30 april 2021 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 222 van 11.6.2021, blz. 1).


    BIJLAGE

    De bijlage bij Besluit ESRB/2015/2 wordt als volgt gewijzigd:

    1.

    de maatregelen onder Noorwegen worden vervangen door:

    “—

    een systeemrisicobufferpercentage van 4,5 % voor in Noorwegen gesitueerde blootstellingen, toegepast uit hoofde van artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU, zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022 overeenkomstig de voorwaarden van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(*) (EER-overeenkomst) (hierna de “RKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022” genoemd) voor alle kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend;

    een ondergrens van 20 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen niet-zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022 overeenkomstig de voorwaarden van de EER-overeenkomst (hierna de “VKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022”) voor kredietinstellingen waaraan in Noorwegen een vergunning is verleend en die de interneratingbenadering (IRB-benadering) hanteren voor de berekening van de wettelijke kapitaalvereisten;

    een ondergrens van 35 % voor de (naar blootstelling gewogen) gemiddelde risicogewichten voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), vi), van de VKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022, voor kredietinstellingen waaraan in Noorwegen vergunning is verleend en die de IRB-benadering hanteren voor de berekening van de wettelijke kapitaalvereisten.”;

    2.

    I. Beschrijving van de maatregelen wordt als volgt gewijzigd:

    (a)

    punt 1 wordt vervangen door:

    “1.

    Met ingang van 31 december 2020 heeft het Finansdepartementet (het Noorse Ministerie van Financiën) drie maatregelen geïntroduceerd, namelijk: i) een systeemrisicobuffer voor in Noorwegen gesitueerde blootstellingen krachtens artikel 133 van de RKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022; ii) een risicogewichtondergrens voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen niet-zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt d), vi), van de VKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022, en iii) een risicogewichtondergrens voor blootstellingen met betrekking tot in Noorwegen gelegen zakelijk onroerend goed krachtens artikel 458, lid 2, punt vi), van de VKV zoals van toepassing op en in Noorwegen met ingang van 31 december 2022.”;

    (b)

    in punt 2 wordt “31 december 2022” vervangen door “30 december 2023”;

    3.

    II. Wederkerigheid wordt als volgt gewijzigd:

    (a)

    punt 5 wordt vervangen door:

    “5 bis.

    De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de Noorse maatregelen voor in Noorwegen gesitueerde blootstellingen overeenkomstig respectievelijk artikel 134, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU en artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op het systeemrisicobufferpercentage binnen 18 maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2021/3 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (**) in het Publicatieblad van de Europese Unie. Op de risicogewichtondergrenzen voor blootstellingen met betrekking tot niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed in Noorwegen moet wederkerigheid worden toegepast binnen de standaard overgangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2021/3 in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    5 ter.

    Aangezien de verlaging van de materialiteitsdrempel als bedoeld in Aanbeveling ESRB/2023/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (***) ertoe kan leiden dat een betrokken autoriteit een nieuwe nationale maatregel inzake wederkerigheid vaststelt of bestaande nationale maatregelen wijzigt die wederkerigheid op de Noorse systeemrisicobuffermaatregel toepassen, is de standaard overgangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2023/1 in het Publicatieblad van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging van maatregelen inzake wederkerigheid van toepassing.

    (**)  PB C 222 van 11.6.2021, blz. 1."

    (***)  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.”;"

    (b)

    punt 6 wordt vervangen door:

    “6.

    Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun jurisdictie niet beschikbaar is, worden de betrokken autoriteiten in lijn met subaanbeveling C(2) aanbevolen om na raadpleging van het ESRB een in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen die vrijwel hetzelfde effect heeft als de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen binnen 12 maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2021/3 in het Publicatieblad van de Europese Unie gelijkwaardige maatregelen vast te stellen voor de toepassing van wederkerigheid op de gemiddelde risicogewichtondergrenzen voor blootstellingen met betrekking tot niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed, en binnen 18 maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2021/3 in het Publicatieblad van de Europese Unie voor de toepassing van wederkerigheid op het systeemrisicobufferpercentage. Voor zover voor de verlaging van de materialiteitsdrempel vereist dat een betrokken autoriteit een nieuwe nationale maatregel inzake wederkerigheid zoals beschreven in dit punt vaststelt of bestaande nationale maatregelen inzake wederkerige toepassing van de Noorse systeemrisicobuffermaatregel wijzigt, is de standaard overgangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van Aanbeveling ESRB/2023/1 in het Publicatieblad van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging van maatregelen inzake wederkerigheid van toepassing.”;

    (c)

    punt 7 wordt geschrapt;

    4.

    in III. Materialiteitsdrempel, wordt punt 8, a) vervangen door:

    “a)

    voor de systeemrisicobuffer wordt de materialiteitsdrempel vastgesteld op een risicogewogen post van 5 miljard NOK, hetgeen overeenkomt met ongeveer 0,16 % van de totale risicogewogen blootstellingen van kredietinstellingen die in Noorwegen rapporteren;”;


    (**)  PB C 222 van 11.6.2021, blz. 1.

    (***)  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.”;”


    Top