Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R2738

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2738 van de Commissie van 28 september 2023 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten

C/2023/6424

PB L, 2023/2738, 11.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2738/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2738/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2023/2738

11.12.2023

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2738 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2023

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (1), en met name artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 is bepaald dat de richtsnoeren van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) van toepassing zijn in de Unie, waarbij de tekst van die regeling in bijlage II bij die verordening is opgenomen.

(2)

De deelnemers aan de regeling zijn het eens geworden over een aantal ingrijpende wijzigingen van de regeling, met inbegrip van de bijbehorende sectorovereenkomsten, die voortvloeien uit de modernisering van de regeling die in juli 2023 werd afgerond. De overeengekomen nieuwe versie van de regeling verschilt derhalve aanzienlijk van de thans geldende versie van de regeling in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011.

(3)

De belangrijkste wijzigingen van de regeling en de verschillende bijbehorende sectorovereenkomsten die in juli 2023 door de deelnemers zijn goedgekeurd, zijn: wijzigingen van de financiële voorwaarden van de regeling, waaronder met name de verlenging van de maximale krediettermijnen voor klimaatvriendelijke en groene transacties en voor de meeste andere projecten, verlaging van de minimumpremietarieven voor langere aflossingsperioden en invoering van extra flexibiliteit met betrekking tot het tijdschema voor aflossingen gedurende de looptijd van het financiële pakket. Daarnaast is het toepassingsgebied van groene of klimaatvriendelijke projecten die in aanmerking komen voor de langere krediettermijnen in het kader van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering, die deel uitmaakt van de regeling, uitgebreid tot projecten die verband houden met ecologisch duurzame energieproductie; CO2-afvang, -opslag en -transport; transmissie, distributie en opslag van energie; schone waterstof en ammoniak; productie met lage emissies; emissievrij en emissiearm vervoer; en mineralen en ertsen voor schone energie.

(4)

Op 15 juli 2023 heeft de OESO een herziene versie van de regeling bekendgemaakt, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt die in juli 2023 door de deelnemers waren aangenomen. Het is passend en noodzakelijk die wijzigingen in de wetgeving van de Unie op te nemen.

(5)

Verordening (EU) nr. 1233/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.


BIJLAGE

“BIJLAGE II

INHOUDSTAFEL

HOOFDSTUK I:

ALGEMENE BEPALINGEN 7

1.

DOEL 7

2.

STATUS 7

3.

DEELNEMERS 7

4.

INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS 7

5.

TOEPASSINGSGEBIED 7

6.

VERBODSBEPALINGEN BETREFFENDE STEUN IN HET KADER VAN DE REGELING 8

7.

SECTOROVEREENKOMSTEN 8

8.

UITTREDING 8

9.

TOEZICHT 9

HOOFDSTUK II:

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN 9

10.

INDELING VAN LANDEN VOOR STEUN VOOR PLAATSELIJKE UITGAVEN 9

11.

AANBETALING, MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN EN PLAATSELIJKE UITGAVEN 9

12.

MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN 10

13.

AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING 10

14.

RENTE, PREMIETARIEVEN EN OVERIGE KOSTEN 11

15.

GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN 11

16.

MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN 11

17.

MATCHING 11

18.

VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID 11

19.

VASTSTELLING EN TOEPASSING VAN CIRR’s 12

20.

KREDIETRISICOPREMIE 12

21.

MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO 12

22.

LANDENRISICO-INDELING 14

23.

BEOORDELING VAN HET SOEVEREINE RISICO 15

24.

AFNEMERSRISICO-INDELING 16

25.

PERCENTAGE EN KWALITEIT VAN DE EXPORTKREDIETDEKKING DOOR DE OVERHEID 16

26.

TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN 17

27.

KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO 17

28.

GELDIGHEID VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO 17

HOOFDSTUK III:

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP 18

29.

ALGEMENE BEGINSELEN 18

30.

SOORTEN GEBONDEN HULP 18

31.

GECOMBINEERDE FINANCIERING 18

32.

LANDEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN 19

33.

PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN 19

34.

MINIMAAL CONCESSIONALITEITSNIVEAU 20

35.

UITZONDERINGEN OP DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE LANDEN OF PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN 20

36.

BEREKENING VAN HET CONCESSIONALITEITSNIVEAU VAN GEBONDEN HULP 21

37.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEBONDEN HULP 22

38.

MATCHING 22

HOOFDSTUK IV:

PROCEDURES 22

AFDELING 1:

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP 22

39.

KENNISGEVINGEN 22

40.

INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN 22

41.

PROCEDURES INZAKE MATCHING 23

42.

BIJZONDER OVERLEG 23

AFDELING 2:

PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN 24

43.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING MET BESPREKING 24

44.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING 24

AFDELING 3:

PROCEDURES VOOR HANDELSGERELATEERDE HULP 25

45.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING 25

46.

ONMIDDELLIJKE KENNISGEVING 25

AFDELING 4:

OVERLEGPROCEDURES VOOR GEBONDEN HULP 25

47.

DOEL VAN HET OVERLEG 25

48.

TOEPASSINGSGEBIED EN TIJDSCHEMA VAN HET OVERLEG 26

49.

RESULTAAT VAN HET OVERLEG 26

AFDELING 5:

UITWISSELING VAN GEGEVENS OVER EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP 26

50.

CONTACTPUNTEN 26

51.

VERZOEKEN OM INLICHTINGEN 27

52.

ANTWOORDEN OP VERZOEKEN 27

53.

RECHTSTREEKS OVERLEG 27

54.

PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 27

55.

ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 28

56.

AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 28

57.

GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 28

58.

INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN 28

59.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 28

AFDELING 6:

EVALUATIES 29

60.

REGELMATIGE EVALUATIE VAN DE REGELING 29

61.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMRENTETARIEVEN 29

62.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN EN AANVERWANTE KWESTIES 29

63.

EVALUATIE VAN DE OVERHEIDSSTEUN VOOR PLAATSELIJKE UITGAVEN 29

64.

EVALUATIE VAN DE AFLOSSINGSSCHEMA’S EN KREDIETTERMIJNEN 30

BIJLAGE I:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KLIMAATVERANDERING 31

BIJLAGE II:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES 51

BIJLAGE III:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR BURGERLUCHTVAARTUIGEN 53

DEEL 1:

ALGEMENE BEPALINGEN 53

1.

DOEL 53

2.

STATUS 53

3.

DEELNEMERS 53

4.

TOEPASSINGSGEBIED 53

5.

INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS 54

6.

HULP 54

7.

MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN 54

DEEL 2:

NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN 54

HOOFDSTUK I:

TOEPASSINGSGEBIED 54

8.

NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN 54

HOOFDSTUK II:

FINANCIËLE VOORWAARDEN 55

9.

IN AANMERKING KOMENDE VALUTA’S 55

10.

AANBETALINGEN EN MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN 55

11.

MINIMUMPREMIETARIEVEN 55

12.

MAXIMALE KREDIETTERMIJN 55

13.

AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING 56

14.

MINIMUMRENTETARIEVEN 56

15.

RENTESUBSIDIE 57

16.

VERGOEDINGEN 57

17.

COFINANCIERING 57

DEEL 3:

GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN, RESERVEMOTOREN, RESERVEONDERDELEN, ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN 57

HOOFDSTUK I:

TOEPASSINGSGEBIED 57

18.

GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN EN ANDERE GOEDEREN EN DIENSTEN 57

HOOFDSTUK II:

FINANCIËLE VOORWAARDEN 57

19.

VERKOOP VAN GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN 58

20.

RESERVEMOTOREN EN RESERVEONDERDELEN 58

21.

CONTRACTEN VOOR CONVERSIE, INGRIJPENDE WIJZIGINGEN EN RENOVATIE 59

22.

ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN 59

23.

MOTORKITS 59

DEEL 4:

TRANSPARANTIEPROCEDURES 59

24.

INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN 59

25.

VERZOEKEN OM INLICHTINGEN 59

26.

RECHTSTREEKS OVERLEG 60

27.

BIJZONDER OVERLEG 60

28.

PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 60

29.

ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 61

30.

AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 61

31.

GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 61

32.

INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN 61

33.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN 61

34.

MATCHING 62

DEEL 5:

TOEZICHT EN EVALUATIE 72

35.

TOEZICHT 62

36.

EVALUATIE 62

37.

TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN 62

DEEL 6:

SLOTBEPALINGEN 73

38.

INWERKINGTREDING 63

39.

UITTREDING 63

AANHANGSEL I

DEELNAME AAN DE SECTOROVEREENKOMST INZAKE LUCHTVAARTUIGEN 64

AANHANGSEL II

MINIMUMPREMIETARIEVEN 65

BIJLAGE 1

KWALIFICERENDE VERKLARINGEN 76

BIJLAGE 2

VRAGENLIJST VERDRAG VAN KAAPSTAD 78

AANHANGSEL III

MINIMUMRENTETARIEVEN 80

AANHANGSEL IV

RAPPORTAGEFORMULIER 83

AANHANGSEL V

LIJST VAN DEFINITIES 85

BIJLAGE IV

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN 88

BIJLAGE V

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT 102

BIJLAGE VI

BEREKENING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR TRANSACTIES VAN LANDENRISICOCATEGORIE 1-7 110

BIJLAGE VII

PREMIEREFERENTIEBEDRAGEN VOOR TRANSACTIES MET MARKTBENCHMARKING 113

BIJLAGE VIII

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE GEBRUIKMAKING VAN EEN DOOR EEN DERDE GESTELDE AFLOSSINGSGARANTIE EN DE CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN MULTILATERALE OF REGIONALE INSTELLINGEN 114

BIJLAGE IX

KWALITATIEVE BESCHRIJVINGEN VAN AFNEMERSRISICOCATEGORIEËN 116

BIJLAGE X

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN TECHNIEKEN TER BEPERKING VAN HET LANDENRISICO EN VAN KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO 120

BIJLAGE XI

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE 124

BIJLAGE XII

BEPALINGEN INZAKE HET COMMERCIËLE REFERENTIERENTETARIEF (CIRR) 126

BIJLAGE XIII

LIJST VAN DEFINITIES 129

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

1.   DOEL

a)

De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, hierna “de regeling” genoemd, heeft voornamelijk ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten.

b)

De regeling strekt ertoe gelijke voorwaarden voor overheidssteun, zoals gedefinieerd in artikel 5, punt a), te bevorderen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

2.   STATUS

De regeling, die in het kader van de OESO werd ontwikkeld, is in april 1978 in werking getreden en is van onbepaalde duur. De regeling is een “gentlemen’s agreement” tussen de deelnemers en vloeit niet voort uit een besluit van de OESO (1), hoewel het OESO-secretariaat (hierna “het secretariaat” genoemd) administratieve steun verleent.

3.   DEELNEMERS

Aan de regeling wordt thans deelgenomen door: Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland. Andere leden en niet-leden van de OESO kunnen door de huidige deelnemers worden uitgenodigd tot de regeling toe te treden.

4.   INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

a)

De deelnemers verstrekken niet-deelnemers informatie over kennisgevingen in verband met overheidssteun zoals omschreven in artikel 5, punt a).

b)

Een deelnemer antwoordt, op basis van wederkerigheid, op een verzoek dat een niet-deelnemer met wie hij zich in een concurrentiesituatie bevindt, tot hem richt over de door hem voor overheidssteun gestelde financiële voorwaarden, zoals hij op een verzoek van een deelnemer zou antwoorden.

5.   TOEPASSINGSGEBIED

De regeling is van toepassing op alle door of namens een regering verleende overheidssteun voor de uitvoer van goederen en/of diensten, met inbegrip van financiële leasing, met een krediettermijn van ten minste twee jaar.

a)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

1)

exportkredietgarantie of -verzekering (zuivere dekking);

2)

financieringssteun van de overheid:

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering, of

rentesubsidie;

3)

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

b)

De regeling is van toepassing op gebonden hulp; de procedures omschreven in hoofdstuk IV zijn ook van toepassing op handelsgerelateerde ongebonden hulp.

c)

De regeling is niet van toepassing op de uitvoer van militaire goederen en landbouwproducten.

d)

Overheidssteun wordt niet verstrekt indien duidelijk blijkt dat het contract, hoofdzakelijk om gunstiger kredietvoorwaarden te verkrijgen, is gesloten met een afnemer in een land dat niet de eindbestemming is van de goederen.

6.   VERBODSBEPALINGEN BETREFFENDE STEUN IN HET KADER VAN DE REGELING

De deelnemers verlenen geen door de overheid gesteunde exportkredieten of gebonden hulp voor:

a)

de uitvoer van nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (waaronder de opleiding van personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales. De toevoeging van een nieuwe eenheid voor de opwekking van elektriciteit uit steenkool aan een bestaande centrale wordt beschouwd als een nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrale.

b)

de exportlevering van apparatuur aan bestaande kolengestookte elektriciteitscentrales, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

i.

het doel van de geleverde apparatuur is de bestrijding van lucht- of waterverontreiniging, of de CO2-emissiereductie;

ii.

de geleverde apparatuur heeft noch een verlenging van de nuttige levensduur van de centrale, noch een capaciteitsuitbreiding tot gevolg.

c)

De verbodsbepalingen in de bovenstaande punten a) en b) gelden niet voor kolengestookte elektriciteitscentrales met doeltreffende voorzieningen voor koolstofafvang, -gebruik en -opslag (carbon capture utilisation and storage — CCUS), noch voor het retrofitten van bestaande kolengestookte elektriciteitscentrales met het oog op het installeren van CCUS, als bedoeld onder projectklasse B, type 1 in aanhangsel I van bijlage I.

d)

De deelnemers komen overeen om, op verzoek van een deelnemer, in de toekomst ontwikkelde niet-CCUS-technologieën voor CO2-emissiereductie te evalueren om na te gaan of deze kunnen worden uitgezonderd van de toepassing van de punten a) en b) hierboven. De opname van uitzonderingen in de toekomst verloopt op basis van een besluit bij consensus van de deelnemers.

e)

De bepalingen punt a) tot en met d) worden uiterlijk op 31 december 2022 herzien, teneinde bij te dragen tot de gemeenschappelijke doelstelling om de klimaatverandering aan te pakken, rekening houdend met:

i.

de meest recente verslagen over klimaatwetenschap en de gevolgen voor de wereldwijde besluitvorming omtrent infrastructuurinvesteringen als de gemiddelde mondiale temperatuurstijging ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau wordt gehouden en er verder naar wordt gestreefd de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau;

ii.

door de overheid gesteunde exportkredieten of gebonden hulp aan andere steenkoolgerelateerde projecten;

iii.

de beschikbaarheid van CCUS-technologie, en

iv.

de beschikbaarheid van niet-CCUS-technologieën voor CO2-emissiereductie.

7.   SECTOROVEREENKOMSTEN

a)

De volgende sectorovereenkomsten vormen een onderdeel van de regeling:

klimaatverandering (bijlage I);

kerncentrales (bijlage II);

burgerluchtvaartuigen (bijlage III);

schepen (bijlage IV);

b)

Een deelnemer aan een in bijlage I, II, of IV opgenomen sectorovereenkomst kan de desbetreffende bepalingen over overheidssteun in die overeenkomst toepassen op de uitvoer van onder die overeenkomst vallende goederen en/of diensten. Voor bijlage I of II geldt dat, indien in een sectorovereenkomst geen overeenkomstige bepalingen zijn opgenomen, de deelnemer aan die sectorovereenkomst de bepalingen van de regeling toepast.

c)

Voor de uitvoer van goederen en/of diensten die onder bijlage III vallen, passen de deelnemers die ook deelnemen aan die sectorovereenkomst de bepalingen van die sectorovereenkomst toe.

8.   UITTREDING

Een deelnemer kan uittreden door het secretariaat hiervan schriftelijk en met behulp van een middel voor onmiddellijke communicatie — bijvoorbeeld het e-mailsysteem dat door het secretariaat wordt onderhouden om de communicatie tussen de deelnemers en het secretariaat te vergemakkelijken — kennisgeving te doen. De uittreding treedt 180 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking.

9.   TOEZICHT

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van de regeling.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

De financiële voorwaarden voor exportkredieten behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. De regeling legt beperkingen op aan de voorwaarden die door de overheid mogen worden gesteund. De deelnemers erkennen dat in bepaalde handels- en industriesectoren van oudsher strengere financiële voorwaarden gelden dan die waarin de regeling voorziet. De deelnemers blijven deze gebruikelijke financiële voorwaarden onverminderd in acht nemen, met name het beginsel dat krediettermijnen de levensduur van goederen en diensten niet overschrijden.

10.   INDELING VAN LANDEN VOOR STEUN VOOR PLAATSELIJKE UITGAVEN

a)

Landen in categorie I zijn OESO-landen met een hoog inkomen (2). Alle andere landen worden ingedeeld in categorie II.

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

1)

landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen;

2)

wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, wordt de Wereldbank verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze raming ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten;

3)

indien een land overeenkomstig artikel 10, punt a), wordt heringedeeld, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn meegedeeld;

4)

indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn worden gewijzigd en deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging.

c)

Een land wordt pas in een andere categorie ingedeeld nadat de indeling van dit land op de graduatielijst van de Wereldbank twee achtereenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven.

11.   AANBETALING, MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN EN PLAATSELIJKE UITGAVEN

a)

De deelnemers eisen van de afnemers van de goederen en diensten waarvoor overheidssteun wordt verleend, dat deze vóór of op de aanvangsdatum van het krediet, zoals gedefinieerd in bijlage XIII, een aanbetaling van ten minste 15 % van de waarde van het exportcontract verrichten. Voor de beoordeling van aanbetalingen mag de waarde van het exportcontract evenredig worden verminderd voor niet door de overheid gesteunde goederen en diensten uit een derde land. Financiering/verzekering van 100 % van de premie is toegestaan. De premie mag al dan niet bij de waarde van het exportcontract worden inbegrepen. Ingehouden bedragen die na de aanvangsdatum van het krediet zijn betaald, worden in dit verband niet als aanbetaling beschouwd.

b)

Overheidssteun voor zulke aanbetalingen wordt slechts verleend in de vorm van verzekering of garantie tegen de gebruikelijke risico’s voorafgaande aan de kredietverlening.

c)

Behoudens als bepaald in punten b) en d) verlenen de deelnemers geen overheidssteun boven 85 % van de waarde van het exportcontract, inclusief goederen en diensten uit een derde land maar exclusief plaatselijke uitgaven.

d)

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen voor plaatselijke uitgaven, onder de volgende voorwaarden:

1)

het maximumbedrag aan overheidssteun voor plaatselijke uitgaven bedraagt:

40 % van de waarde van het exportcontract voor landen van categorie I;

50 % van de waarde van het exportcontract voor landen van categorie II;

2)

overheidssteun voor plaatselijke uitgaven mag niet op gunstiger/minder strenge voorwaarden worden verleend dan de steun voor de daarmee verband houdende export;

3)

indien de overheidssteun voor plaatselijke uitgaven meer bedraagt dan 15 % van de waarde van het exportcontract, wordt van die overheidssteun vooraf kennisgegeven overeenkomstig artikel 44, met vermelding van de aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend.

12.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

De krediettermijn mag niet langer duren dan de gebruiksduur van de uitgevoerde goederen en diensten of, in voorkomend geval, de gebruiksduur van het project waarnaar goederen en diensten worden uitgevoerd.

b)

Onverminderd artikel 12, punt a), bedraagt de maximale krediettermijn vijftien jaar.

c)

Onverminderd artikel 12, punt b), bedraagt de maximale krediettermijn voor elke kerncentrale (3) die niet in aanmerking komt voor steun uit hoofde van bijlage I of II, twaalf jaar.

d)

Overeenkomstig artikel 44 geeft de deelnemer hiervan vooraf kennis indien overheidssteun wordt verleend voor transacties met een krediettermijn van langer dan tien jaar en met een kredietwaarde van 10 miljoen SDR of meer.

13.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt normaal gesproken in gelijke en regelmatige termijnen afgelost of, in voorkomend geval (bijvoorbeeld wanneer steun wordt verleend voor leasetransacties of voor de uitvoer van op zichzelf staande machines of uitrusting), gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen.

b)

De hoofdsom wordt ten minste eenmaal per jaar afgelost, te beginnen uiterlijk een jaar na de aanvangsdatum van het krediet.

c)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Indien de hoofdsom jaarlijks wordt afgelost, wordt de rente ten minste eenmaal om de twaalf maanden betaald, te beginnen uiterlijk twaalf maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

e)

Indien dit naar behoren wordt gemotiveerd door een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het volgens de in de punten a) en b) bedoelde parameters toegestane schema voor de schuldendienst, of wanneer het aflossingsschema niet overeenstemt met de vrije kasstroom van de kredietnemer of het project, kunnen exportkredieten worden verstrekt binnen de volgende beperkingen:

1)

Binnen een periode van zes maanden mag het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 30 % van de hoofdsom van het krediet bedragen.

2)

De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 24 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

3)

De maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt 65 % van de krediettermijn van de transactie of, indien dat langer is, zes jaar.

f)

Overeenkomstig artikel 44 geeft de deelnemer hiervan vooraf kennis indien overheidssteun wordt verleend overeenkomstig artikel 13, punt e), voor transacties met een kredietwaarde van 10 miljoen SDR of meer. In deze kennisgevingen verstrekken de deelnemers onder meer:

1)

gedetailleerde informatie over het ondersteunde aflossingsschema en een uiteenzetting van de redenen waarom er een onbalans bestaat tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het overeenkomstig artikel 13, punten a) en b) toegestane schema voor de schuldendienst, en

2)

voor transacties met een aflossingsschema dat niet overeenstemt met de vrije cashflow, een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het afwijkende aflossingsschema.

14.   RENTE, PREMIETARIEVEN EN OVERIGE KOSTEN

a)

De rente omvat niet:

1)

betalingen uit hoofde van premies of andere kosten voor het verzekeren of garanderen van leveranciers- of financieringskredieten;

2)

betalingen uit hoofde van andere met het exportkrediet verband houdende bankkosten of provisies dan de jaarlijkse of halfjaarlijkse bankkosten die gedurende de gehele krediettermijn verschuldigd zijn, en

3)

de door het importland geheven bronbelastingen.

b)

Wanneer de overheidssteun door middel van rechtstreekse kredieten/financiering of herfinanciering wordt verleend, kan de premie aan de nominale waarde van het rentetarief worden toegevoegd of kan ze apart worden aangerekend; beide componenten moeten voor de deelnemers apart worden gespecificeerd.

15.   GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN

Met uitzondering van de in bijlage XII vastgestelde geldigheidsduur van commerciële referentierentetarieven (Commercial Interest Reference Rates — CIRR’s) mogen de financiële voorwaarden voor een bepaald exportkrediet of een bepaalde kredietlijn niet worden vastgelegd voor een periode van meer dan zes maanden voordat een definitieve toezegging is gedaan.

16.   MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

De regeling belet exportkredietinstanties of financieringsinstellingen niet na de toekenning van het contract (wanneer de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds in werking zijn getreden) minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin de regeling voorziet, indien dit uitsluitend gebeurt om verliezen die uit wanbetaling of claims kunnen voortvloeien, te voorkomen of te beperken.

17.   MATCHING

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 41 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen. De overeenkomstig dit artikel verleende financiële voorwaarden worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de hoofdstukken I en II alsmede, indien van toepassing, de bijlagen I, II, III en IV.

18.   VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID

a)

Deelnemers die financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekken, passen de desbetreffende CIRR’s als minimumrentetarieven toe. De CIRR’s worden overeenkomstig de volgende beginselen vastgesteld:

1)

de CIRR’s stemmen overeen met de uiteindelijke commerciële rentetarieven voor leningen op de binnenlandse markt van de betrokken valuta;

2)

de CIRR’s sluiten nauw aan bij het tarief voor eersteklas binnenlandse kredietnemers;

3)

de CIRR’s worden gebaseerd op de financieringskosten van vastrentende leningen;

4)

de CIRR’s verstoren de binnenlandse concurrentieverhoudingen niet, en

5)

de CIRR’s sluiten nauw aan bij een beschikbaar tarief voor eersteklas buitenlandse kredietnemers.

b)

De financieringssteun van de overheid mag de passende kredietrisicopremie die overeenkomstig artikel 20 wegens het risico van niet-aflossing moet worden geheven, gedeeltelijk noch volledig ondervangen of compenseren.

19.   VASTSTELLING EN TOEPASSING VAN CIRR’s

Het CIRR voor financieringssteun van de overheid in het kader van de regeling en alle bijlagen daarbij, met uitzondering van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen (bijlage III) en de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen (bijlage IV) wordt vastgesteld en toegepast overeenkomstig de bepalingen van bijlage XII.

20.   KREDIETRISICOPREMIE

De deelnemers rekenen een premie aan, bovenop de rente, ter dekking van het risico dat de exportkredieten niet worden terugbetaald. De door de deelnemers aangerekende premietarieven moeten afhankelijk zijn van het risico, naar elkaar toegroeien en toereikend zijn om de operationele kosten en verliezen op de lange termijn te dekken.

21.   MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

De deelnemers rekenen niet minder dan het toepasselijke minimumpremietarief (Minimum Premium Rate — MPR) voor het kredietrisico.

a)

Het toepasselijke MPR wordt bepaald aan de hand van de volgende factoren:

de toepasselijke landenrisico-indeling;

de looptijd van het risico (Horizon of Risk — HOR);

de geselecteerde afnemersrisicocategorie van de kredietnemer;

het dekkingspercentage voor politiek en commercieel risico en de kwaliteit van het officiële door de overheid gehanteerde exportkredietinstrument;

elke techniek om het landenrisico te beperken, en

elke kredietverbetering (credit enhancement) die ten aanzien van het afnemersrisico is toegepast.

b)

MPR’s worden uitgedrukt in procenten van de hoofdsom van het krediet alsof de premie op de datum van de eerste kredietuitboeking volledig werd betaald. Hoe de MPR’s moeten worden berekend wordt, met inbegrip van de wiskundige formule voor die berekening, toegelicht in bijlage VI.

c)

Ongeacht het land van bestemming worden de door de deelnemers gehanteerde premietarieven voor transacties met marktbenchmarking, d.w.z. transacties waarbij uiteindelijke kredietnemers/garantiegevers (d.w.z. de bij het kredietrisico betrokken entiteiten) in landen van categorie 0 of OESO- en eurozonelanden met een hoog inkomen betrokken zijn (4), of waarbij een multilaterale of regionale instelling betrokken is waarvan de deelnemers overeenkomen dat deze in het algemeen is vrijgesteld van de monetaire controle en de voorschriften inzake transfers van haar land van vestiging (5), per geval vastgesteld. Om te voorkomen dat de te hanteren premietarieven voor transacties waarbij kredietnemers — en in voorkomend geval garantiegevers — in dergelijke landen betrokken zijn, lager liggen dan de tarieven op de particuliere markt, moeten de deelnemers zich houden aan de volgende procedure, met gebruikmaking van de overeengekomen afspraken inzake de omzetting van relevante prijsbenchmarks in premies:

1)

Indien een deelnemer in het kader van een pakket syndicaatsleningen overheidssteun verleent die is gestructureerd als hetzij een transactie waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld (6), hetzij een projectfinancieringstransactie (7), dan:

worden voor het deel directe leningen minstens evenveel totale kosten gerekend als de totale kosten die door de commerciële marktdeelnemer(s) in het syndicaat worden aangerekend;

is de voor zuivere dekking aangerekende premie niet lager dan het omgerekende equivalent van het premietarief dat door de commerciële marktdeelnemer(s) wordt aangerekend, en niet lager dan het toepasselijke actuariële minimumpremietarief, en

geeft de deelnemer die kiest voor toepassing van een premietarief op basis van een pakket syndicaatsleningen, hiervan vooraf kennis overeenkomstig artikel 44.

Om als een pakket syndicaatsleningen te worden aangemerkt, moet aan elk van de volgende voorwaarden worden voldaan:

ten minste 25 % van het syndicaat bestaat uit een of meer commerciële leningen en/of garanties zonder bilaterale of multilaterale steun (bv. van exportkredietinstellingen, financiële ontwikkelingsinstellingen, internationale financiële instellingen of multilaterale ontwikkelingsbanken) (8), waarbij alle partijen bij de financiering op gelijke voet (pari passu) staan wat de financiële voorwaarden, de samenstelling van de zekerheden inbegrepen, betreft, en

de financiële voorwaarden van de transactie zijn volledig in overeenstemming met de regeling, zoals gewijzigd door deze bepalingen inzake marktprijsbenchmarks voor transacties met syndicaatsleningen/-garanties.

2)

Voor alle andere transacties met marktbenchmarking gelden de volgende procedures:

de deelnemers stellen aan de hand van de beschikbare marktgegevens en de kenmerken van de onderliggende transactie het te hanteren premietarief vast door benchmarking ten opzichte van een of meer van de in bijlage VIII beschreven marktbenchmarks, waarbij zij met betrekking tot de specifieke transactie opteren voor de meest geschikt geachte benchmark(s);

onverminderd de vorige alinea mogen de deelnemers geen premietarief aanrekenen dat lager is dan de overeenkomstige premie die volgens het “through-the-cycle-market-benchmark-model” (TCMB) is vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de risicoscore en de totale looptijd (de gewogen gemiddelde resterende looptijd (“weighted average life” — WAL) van de gehele transactie) van de transactie, tenzij de marktbenchmark is gebaseerd op i) obligaties op de secundaire markt of ii) kredietverzuimswaps (“credit default swaps” — CDS) van een entiteit op naam of een gelieerde entiteit. Indien een deelnemer op basis van de rating van de marktbenchmark op naam (9) door een erkend kredietbeoordelingsbureau (credit rating agency — CRA) (10) premietarieven aanrekent die lager zijn dan de overeenkomstige premietarieven volgens het TCMB-model, doet deze hiervan vooraf kennisgeving volgens de procedure van artikel 44. De aangerekende premie mag evenwel niet lager zijn dan de overeenkomstige actuariële minimumpremie.

Bij de vaststelling van het premietarief bepaalt een deelnemer de risicoscore van de uiteindelijke kredietnemer/garantiegever, ook als de kredietnemer/garantiegever al een rating heeft gekregen van een erkend CRA. Deelnemers kunnen een rating geven die gunstiger is dan die van het erkende CRA (één klasse hoger op de schaal van het erkende CRA). Indien er geen rating is vastgesteld door een erkend CRA, mag de risicoscore niet meer dan twee klassen hoger zijn (gunstiger zijn) dan de CRA-rating van de overheid van de woonplaats van de kredietnemer/garantiegever. Deelnemers moeten overeenkomstig artikel 44 voorafgaande kennisgeving doen in de volgende gevallen:

indien een deelnemer de kredietnemer/garantiegever een gunstigere risicoscore verleent dan de beste rating van een erkend CRA, of

indien geen rating van een erkend CRA voorhanden is, wanneer een deelnemer een transactie in de klasse CC2 of hoger indeelt of een kredietnemer/garantiegever een rating toebedeelt in de klasse AAA tot en met A-, of gelijk aan of gunstiger dan de beste rating die een erkend CRA heeft toegekend aan de overheid van de woonplaats van de kredietnemer/garantiegever.

d)

Op de “grootsterisicolanden” in categorie 7 zijn in principe hogere premietarieven dan de voor die categorie vastgestelde MPR’s van toepassing; deze premietarieven worden bepaald door de deelnemer die overheidssteun verleent.

e)

Bij de berekening van het MPR voor een transactie is de toepasselijke landenrisico-indeling de indeling van het land van de kredietnemer en is de toepasselijke afnemersrisico-indeling de indeling van de kredietnemer (11), tenzij zekerheid wordt gesteld in de vorm van een onherroepelijke, onvoorwaardelijke, op verzoek beschikbare, rechtsgeldige en afdwingbare garantie van de totale schuldaflossingsverplichting voor de volledige looptijd van het krediet door een met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld kredietwaardige derde. Ingeval van garantstelling door een derde kan een deelnemer ervoor kiezen de landenrisico-indeling van het land waarin de garantiegever gevestigd is en de afnemersrisicocategorie van de garantiegever toe te passen (12);

f)

De criteria en de voorwaarden voor de toepassing van een garantstelling door een derde overeenkomstig de in punt e), eerste en tweede streepje, beschreven situaties, worden uiteengezet in bijlage VIII.

g)

Wat de looptijd van het risico betreft, wordt bij de berekening van een MPR in de regel één helft van de uitbetalingsperiode tezamen met de volledige aflossingsperiode in aanmerking genomen, uitgaande van een regelmatig aflossingsschema voor het exportkrediet, dit wil zeggen aflossing in gelijke halfjaarlijkse termijnen van de hoofdsom plus verschuldigde rente te rekenen vanaf zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Voor exportkredieten met een afwijkend aflossingsschema wordt de overeenkomstige aflossingsperiode (uitgedrukt in gelijke halfjaarlijkse termijnen) berekend volgens de volgende formule: overeenkomstige aflossingsperiode = (gemiddelde gewogen duur van de aflossingsperiode –0,25)/0,5.

h)

De deelnemer die ervoor kiest een MPR toe te passen die met een in een ander land dan dat van de kredietnemer gevestigde derde-garantiegever verband houdt, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 43.

22.   LANDENRISICO-INDELING

Met uitzondering van de OESO- en eurozonelanden met een hoog inkomen, worden de landen ingedeeld volgens de mate waarin wordt verwacht dat zij hun externe schuld zullen voldoen (d.w.z. het landenkredietrisico).

a)

De vijf elementen van het landenkredietrisico zijn:

een algemeen uitstel van betalingen afgekondigd door de overheid van de kredietnemer/garantiegever of door de instantie van een land via welke de terugbetaling plaatsvindt;

politieke gebeurtenissen en/of economische problemen buiten het land van de kennisgevende deelnemer of wettelijke/bestuursrechtelijke maatregelen die buiten het land van de kennisgevende deelnemer zijn genomen en die de overdracht van fondsen die uit hoofde van het krediet zijn betaald, belemmeren of vertragen;

wettelijke bepalingen die in het land van de kredietnemer/garantiegever zijn vastgesteld volgens welke terugbetalingen in plaatselijke valuta geldig zijn om de schuld te voldoen, niettegenstaande het feit dat deze terugbetalingen, ten gevolge van wisselkoersschommelingen, na omzetting in de valuta van het krediet, het bedrag van de schuld op de dag van de overdracht van de fondsen niet dekken;

alle andere maatregelen of besluiten van de overheid van een ander land die terugbetalingen uit hoofde van een krediet onmogelijk maken, en

gevallen van overmacht buiten het land van de kennisgevende deelnemer, d.i. oorlog (ook burgeroorlog), onteigening, revolutie, rellen, burgerlijke onlusten, wervelstormen, overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, vloedgolven en kernongevallen.

b)

De landen worden in acht risicocategorieën (0-7) ingedeeld. Er zijn MPR’s vastgesteld voor de categorieën 1 tot en met 7, maar niet voor categorie 0, omdat het landenrisico voor landen in deze categorie verwaarloosbaar wordt geacht. Het kredietrisico dat verbonden is aan transacties in landen van categorie 0 is voornamelijk gerelateerd aan het risico van de kredietnemer/garantiegever.

c)

De indeling van landen (13) geschiedt volgens de landenrisico-indelingsmethode, die bestaat uit:

het model voor de beoordeling van het landenkredietrisico (het model), waarbij het landenkredietrisico kwantitatief wordt beoordeeld op basis van, voor elk land, drie groepen risico-indicatoren: de betalingservaring van de deelnemers, de financiële situatie en de economische situatie. De methode van het model omvat verschillende stappen waaronder de beoordeling van de drie groepen risico-indicatoren, en de combinatie en flexibele weging van de risico-indicatorengroepen;

de kwalitatieve beoordeling van de resultaten van het model, bekeken per land, teneinde rekening te houden met het politieke risico en/of andere risicofactoren die niet volledig of ten dele in het model in aanmerking werden genomen. Zo nodig kan dit tot een correctie op de kwantitatieve beoordeling volgens het model leiden om tot een uiteindelijke beoordeling van het landenkredietrisico te komen.

d)

Landenrisico-indelingen worden doorlopend gevolgd en ten minste jaarlijks herzien en de wijzigingen die uit de landenrisico-indelingsmethode voortvloeien, worden onmiddellijk door het secretariaat meegedeeld. Wanneer een land in een lagere of hogere risicocategorie wordt ingedeeld, rekenen de deelnemers uiterlijk vijf werkdagen na de mededeling van de herindeling door het secretariaat premietarieven aan die gelijk zijn aan of hoger liggen dan de MPR’s die met de nieuwe risicocategorie verband houden.

e)

De landenrisicocategorieën worden door het secretariaat bekendgemaakt.

23.   BEOORDELING VAN HET SOEVEREINE RISICO

a)

Voor alle landen die overeenkomstig artikel 22, punt d), volgens de landenrisico-indelingsmethode zijn ingedeeld, wordt het soevereine risico beoordeeld om, bij wijze van uitzondering, na te gaan welke overheidsdebiteuren:

niet de kredietnemer met het laagste risico in het land zijn en;

gekenmerkt worden door een kredietrisico dat aanzienlijk hoger is dan het landenrisico.

b)

De identificatie van de overheidsdebiteuren die aan de criteria in punt a), voldoen, wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de deelnemers ontwikkelde en goedgekeurde methode voor de beoordeling van het soevereine risico.

c)

De lijst van overheidsdebiteuren die aan de criteria in punt a) voldoen, wordt voortdurend gevolgd en ten minste jaarlijks herzien, en de wijzigingen die uit de methode voor de beoordeling van het soevereine risico voortvloeien, worden onmiddellijk door het secretariaat meegedeeld.

d)

De lijst van in overeenstemming met punt b) geïdentificeerde overheidsdebiteuren wordt bekendgemaakt door het secretariaat.

24.   AFNEMERSRISICO-INDELING

Kredietnemers en, in voorkomend geval, garantiegevers in landen die zijn ingedeeld in de landenrisicocategorieën 1-7, worden ingedeeld in een van de afnemersrisicocategorieën die voor het land van de kredietnemer/garantiegever zijn vastgesteld (14). De matrix van de afnemersrisicocategorieën waarin kredietnemers en garantiegevers worden ingedeeld, is te vinden in bijlage VI. Kwalitatieve beschrijvingen van de afnemersrisicocategorieën zijn te vinden in bijlage IX.

a)

Afnemersrisico-indelingen worden gebaseerd op de rating van het ongedekte eersterangskrediet van de kredietnemer/garantiegever zoals deze door de deelnemer is vastgesteld.

b)

Onverminderd punt a) mogen transacties met een kredietwaarde van 5 miljoen SDR of minder worden ingedeeld op transactiebasis, d.w.z. na de eventuele toepassing van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico, maar deze transacties komen, ongeacht de indeling ervan, niet in aanmerking voor enige disconto’s uit hoofde van de toepassing van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico.

c)

Overheidskredietnemers en -garantiegevers zijn ingedeeld in afnemersrisicocategorie SOV/CC0.

d)

Bij wijze van uitzondering kunnen niet-overheidskredietnemers en -garantiegevers worden ingedeeld in de afnemersrisicocategorie “beter dan de overheid” (SOV+) indien (15):

de kredietnemer/garantiegever een rating in vreemde valuta heeft van een erkend ratingbureau (CRA, credit rating agency) die beter is dan de rating in vreemde valuta (van dezelfde CRA) van hun respectieve overheidsdebiteur, of

de kredietnemer/garantiegever is gevestigd in een land waarvan het soevereine risico significant hoger is bevonden dan het landenrisico.

e)

De deelnemers doen vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 44 van transacties:

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever indien de gehanteerde premie lager is dan die voor afnemersrisicocategorie CC1, d.w.z. CC0 of SOV+;

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever, wanneer een deelnemer een afnemersrisicorating vaststelt voor een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever ten aanzien waarvan een erkend CRA een rating heeft afgegeven, en die rating beter is dan de rating van het erkende CRA (16).

f)

In geval van concurrentie voor een specifieke transactie, waarbij de kredietnemer/garantiegever door concurrerende deelnemers is ingedeeld in verschillende afnemersrisicocategorieën, trachten de concurrerende deelnemers tot een gemeenschappelijke afnemersrisico-indeling te komen. Blijft een akkoord over een gemeenschappelijke indeling uit, dan is het de deelnemer(s) die de kredietnemer/garantiegever in een hogere afnemersrisicocategorie heeft/hebben ingedeeld, niet verboden de lagere afnemersrisico-indeling toe te passen.

25.   PERCENTAGE EN KWALITEIT VAN DE EXPORTKREDIETDEKKING DOOR DE OVERHEID

De MPR’s worden gedifferentieerd zoals omschreven in bijlage VI, teneinde rekening te houden met de verschillen in kwaliteit van de exportkredietproducten en het dekkingspercentage dat door de deelnemers wordt aangeboden. De differentiëring wordt gebaseerd op de toekomstverwachtingen van de exporteur (om het concurrentie-effect te neutraliseren dat voortvloeit uit de kwaliteitsverschillen van het aan de exporteur/financiële instelling aangeboden product).

a)

De kwaliteit van een exportkredietproduct wordt bepaald door het antwoord op de vraag of het een verzekering, garantie of rechtstreekse kredieten/financiering betreft, en voor verzekeringsproducten of de rente gedurende de wachttermijn voor claims (d.w.z. de tijd tussen de datum waarop de kredietnemer moet betalen en de datum waarop de verzekeraar verplicht is de exporteur/financiële instelling te vergoeden) zonder toeslag wordt gedekt.

b)

Alle bestaande exportkredietproducten die de deelnemers aanbieden, worden in een van de drie volgende productcategorieën ingedeeld, namelijk:

product beneden standaard, dat wil zeggen verzekering zonder dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims en verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims met een passende premietoeslag;

standaardproduct, dat wil zeggen verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims zonder een passende premietoeslag alsmede rechtstreekse kredieten/financiering, en

product boven standaard, dat wil zeggen garanties.

26.   TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN

a)

De deelnemers mogen de volgende technieken toepassen om het landenrisico te beperken, welke specifieke toepassing in bijlage X wordt uiteengezet:

Constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (Offshore future flow structure combined with offshore escrow account)

Financiering in plaatselijke valuta

b)

De deelnemer die een MPR hanteert waarin het gebruik van landenrisicobeperking tot uitdrukking komt, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 43.

c)

Op transacties met marktbenchmarking wordt geen landenrisicobeperking toegepast.

27.   KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

a)

De deelnemers kunnen de volgende kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico (buyer risk credit enhancements — BRCE’s) toepassen, waardoor een kredietverbeteringsfactor (credit enhancement factor — CEF) groter dan 0 kan worden toegepast:

Overdracht van opbrengsten of vorderingen in verband met het contract

Zakelijke zekerheid

Zakelijke zekerheid op basis van vaste activa

Geblokkeerde rekening (escrowrekening)

b)

Definities van BRCE’s en maximale CEF-waarden voor zowel kredietnemers van de categorieën 1-7 als kredietnemers met marktbenchmarking zijn vermeld in bijlage X.

c)

BRCE’s mogen alleen of in combinatie met de volgende beperkingen worden gebruikt:

de maximale CEF die door gebruikmaking van BRCE’s kan worden bereikt, is 0,35 voor transacties van de categorieën 1-7; voor transacties met marktbenchmarking mag een maximale verlaging van 25 % op het marktbenchmark-MPR worden toegepast, maar de aangerekende premie mag niet lager zijn dan het toepasselijke actuariële minimumpremietarief;

“zakelijke zekerheid” en “zekerheid op basis van vaste activa” kunnen niet samen voor één transactie worden gehanteerd;

in een transactie van categorie 1-7 waarin de toepasselijke landenrisico-indeling is verbeterd door gebruikmaking van een “Offshore future flow structure combined with offshore escrow account”, mogen geen BRCE’s worden toegepast.

d)

De deelnemers geven vooraf kennis overeenkomstig artikel 44 van transacties met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever wanneer BRCE’s leiden tot de toepassing van een CEF groter dan 0, of wanneer BRCE’s worden ingezet bij een transactie met marktbenchmarking en dit leidt tot een prijsstelling die lager is dan de overeenkomstige TCMB-MPR.

28.   GELDIGHEID VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

a)

Om te beoordelen of de MPR’s passend zijn en deze zo nodig naar boven of beneden te kunnen bijstellen, wordt een aantal premieterugkoppelingsinstrumenten (Premium Feedback Tools — PFT’s) naast elkaar gebruikt ten behoeve van het periodieke toezicht op en de periodieke aanpassing van de MPR’s.

b)

De PFT’s dienen ter beoordeling van de geschiktheid van de MPR’s in termen van zowel de feitelijke ervaring van instanties die overheidssteun voor exportkredieten verlenen, als van particuliere marktgegevens over de prijsstelling van het kredietrisico.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP

29.   ALGEMENE BEGINSELEN

a)

De deelnemers zijn overeengekomen een complementair beleid voor exportkredieten en voor gebonden hulp te voeren. Het beleid inzake exportkredieten moet op een vrije concurrentie en het vrije spel der marktkrachten zijn gebaseerd. Het beleid inzake gebonden hulp moet erop zijn gericht de benodigde externe middelen te verschaffen aan landen, sectoren of projecten die weinig of geen toegang hebben tot marktfinanciering. Het beleid inzake gebonden hulp moet gericht zijn op kostenefficiëntie en het vermijden van handelsverstoringen en moet bijdragen tot een ontwikkelingseffectief gebruik van deze middelen.

b)

De bepalingen betreffende gebonden hulp van de regeling zijn niet van toepassing op de hulpprogramma’s van multilaterale of regionale instellingen.

c)

Deze beginselen doen geen afbreuk aan de standpunten van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (Development Assistance Committee — DAC) over de kwaliteit van gebonden en ongebonden hulp.

d)

Een deelnemer kan om nadere gegevens vragen over het gebonden karakter van enige vorm van hulp. Indien er onzekerheid bestaat over het feit of een bepaalde financieringspraktijk onder de in bijlage XIII gegeven definitie van gebonden hulp valt, moet het donorland aantonen dat de hulp in feite “ongebonden” is overeenkomstig de definitie in bijlage XIII.

30.   SOORTEN GEBONDEN HULP

Gebonden hulp kan de vorm aannemen van:

a)

leningen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance — ODA), zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987;

b)

schenkingen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp, zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987, en

c)

andere overheidsmiddelen (Other Official Flows — OOF), inclusief schenkingen en leningen, maar exclusief door de overheid gesteunde exportkredieten die in overeenstemming zijn met deze regeling, of

d)

elke combinatie, rechtens of feitelijk, waarover de donor, de kredietverstrekker of de kredietnemer zeggenschap heeft, die twee of meer van de voorgaande en/of de volgende financieringscomponenten omvat:

1)

een exportkrediet dat door middel van rechtstreekse kredieten/financiering, herfinanciering, rentesubsidie, garanties of verzekering waarop de regeling van toepassing is, door de overheid wordt gesteund, en

2)

andere fondsen tegen of nagenoeg tegen marktvoorwaarden, of aanbetaling door de afnemer.

31.   GECOMBINEERDE FINANCIERING

a)

Gecombineerde financiering kan verschillende vormen aannemen, zoals gemengd krediet, gemengde financiering, gezamenlijke financiering, parallelle financiering of afzonderlijke geïntegreerde transacties. Het hoofdkenmerk is dat ze alle:

een concessioneel element bevatten dat rechtens of feitelijk aan het niet-concessionele element gekoppeld is;

een deel of het geheel van het financieringspakket uitmaken dat in feite gebonden hulp is, en

concessionele middelen omvatten die uitsluitend beschikbaar zijn indien het daaraan gekoppelde niet-concessionele element door de ontvanger wordt aanvaard.

b)

“Feitelijke” combinatie of koppeling wordt bepaald door factoren zoals:

het bestaan van informele afspraken tussen de ontvanger en de donor;

het voornemen van de donor om door het gebruik van ODA de aanvaardbaarheid van een financieringspakket te vergroten;

de daadwerkelijke “binding” van het gehele financieringspakket aan aankopen in het donorland;

het gebonden karakter van de ODA en de voorwaarden van de aanbesteding of het contract van elke financieringstransactie, of

alle andere door de DAC of de deelnemers geïdentificeerde praktijken waardoor er de facto een band is tussen twee of meer financieringselementen.

c)

Geen van de volgende praktijken vormt een beletsel voor de vaststelling dat er een “feitelijke” combinatie of koppeling bestaat:

splitsing van een contract door de afzonderlijke kennisgeving van de onderdelen van dit contract;

splitsing van in verscheidene fasen gefinancierde contracten;

niet-kennisgeving van onderling afhankelijke onderdelen van een contract; en/of

niet-kennisgeving omdat een deel van het financieringspakket ongebonden is.

32.   LANDEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

Er kan geen gebonden hulp worden verleend aan landen waarvan het bni per hoofd volgens de gegevens van de Wereldbank boven de bovengrens voor de lagere midden-inkomenslanden ligt. Deze drempel wordt elk jaar door de Wereldbank opnieuw berekend (17). Een land wordt uitsluitend opnieuw ingedeeld indien de indeling van dit land in de Wereldbankcategorieën twee jaar achtereen ongewijzigd is gebleven.

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

1)

landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen; deze indeling wordt door het secretariaat bekendgemaakt;

2)

wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, wordt de Wereldbank verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze raming ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten;

3)

indien de indeling van een land in de categorie die al of niet voor gebonden hulp in aanmerking komt overeenkomstig punt a), wordt gewijzigd, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn meegedeeld. Voordat de nieuwe indeling in werking treedt, mag geen kennisgeving worden gedaan van financiering van gebonden hulp voor een nieuw daarvoor in aanmerking komend land; na de datum van inwerkingtreding mag geen kennisgeving van financiering van gebonden hulp worden gedaan voor een onlangs bevorderd land; er mag evenwel nog kennis worden gegeven van afzonderlijke transacties die door een eerder vastgelegde kredietlijn zijn gedekt totdat die kredietlijn afloopt (uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe indeling);

4)

indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn in overeenstemming met de passende procedures in de artikelen 54 tot en met 59 worden gewijzigd en de deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging.

33.   PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

Er mag geen gebonden hulp worden verleend voor openbare of particuliere projecten die normalerwijze commercieel levensvatbaar zijn indien ze op marktvoorwaarden of op de voorwaarden van de regeling worden gefinancierd.

b)

De voornaamste criteria om te bepalen of projecten voor deze hulp in aanmerking komen, zijn de volgende:

het project is financieel niet levensvatbaar, d.w.z. dat het tegen marktprijzen onvoldoende cashflow kan genereren om de bedrijfskosten, aflossingen en rentebetalingen te dekken (eerste criterium), of

op grond van overleg met andere deelnemers kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het project waarschijnlijk niet tegen voorwaarden van de markt of van de regeling kan worden gefinancierd (tweede criterium). Bij projecten voor een bedrag van meer dan 50 miljoen SDR wordt, wanneer de gepastheid van deze hulp wordt onderzocht, bijzondere aandacht geschonken aan de verwachte beschikbaarheid van financiering op de voorwaarden van de markt of van de regeling.

c)

Het is de bedoeling dat aan de hand van de criteria in punt b) kan worden vastgesteld of een project met deze hulp of met exportkredieten tegen voorwaarden van de markt of van de regeling moet worden gefinancierd. Verwacht wordt dat in de loop van de tijd door middel van het in de artikelen 47, 48 en 49 omschreven overleg voldoende ervaring wordt opgedaan waardoor zowel exportkrediet- als hulpinstellingen over meer gedetailleerde richtsnoeren zullen beschikken om vooraf een scheidslijn tussen de twee categorieën projecten te kunnen trekken.

d)

Deelnemers die hulp wensen te verlenen voor goederen en/of diensten die onder de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen vallen, moeten bevestigen dat het schip tijdens de krediettermijn niet onder goedkope vlag zal worden geëxploiteerd en dat voldoende is komen vast te staan dat de uiteindelijke eigenaar verblijf houdt in het ontvangende land, geen niet-operationele dochteronderneming is van een buitenlandse belangengroep en zich ertoe heeft verbonden het schip niet te verkopen zonder goedkeuring van zijn overheid.

34.   MINIMAAL CONCESSIONALITEITSNIVEAU

De deelnemers verlenen geen gebonden hulp waarvan het concessionaliteitsniveau minder is dan 35 %, of minder dan 50 % indien het ontvangende land een minst ontwikkeld land (MOL) is, behalve in onderstaande gevallen, waarvoor ook een uitzondering op de in artikel 45, punt a), en artikel 46, punt a), vastgestelde kennisgevingsprocedures geldt:

a)

technische bijstand: gebonden hulp waarvan de officiële-ontwikkelingshulpcomponent alleen bestaat uit technische samenwerking met een waarde van minder dan 3 % van de totale waarde van de transactie of van 1 miljoen SDR, indien dit een lager bedrag is, en

b)

kleine projecten: kapitaalprojecten van minder dan 1 miljoen SDR die volledig met ontwikkelingshulpschenkingen worden gefinancierd.

35.   UITZONDERINGEN OP DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE LANDEN OF PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

De artikelen 32 en 33 zijn niet van toepassing op gebonden hulp met een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, met uitzondering van gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 31.

b)

Artikel 33 is niet van toepassing op gebonden hulp met een waarde van minder dan 2 miljoen SDR, met uitzondering van gebonden hulp die deel uitmaakt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 31.

c)

De artikelen 32 en 33 zijn niet van toepassing op gebonden hulp voor de MOL’s zoals gedefinieerd door de Verenigde Naties.

d)

De deelnemers nemen een snellere afhandeling van procedures inzake gebonden hulp in welwillende overweging, rekening houdend met de specifieke omstandigheden bij:

nucleaire of ernstige industriële ongevallen met ernstige grensoverschrijdende vervuiling, waarbij een getroffen deelnemer gebonden hulp wil verlenen om de gevolgen van het ongeval op te vangen of weg te nemen, of

een aanzienlijk risico op een dergelijk ongeval, ten aanzien waarvan elke potentieel getroffen deelnemer gebonden hulp wenst te verlenen ter voorkoming van dat ongeval.

e)

Onverminderd de artikelen 32 en 33 mag een deelnemer bij wijze van uitzondering steun verlenen op een van de volgende wijzen:

door zich te houden aan de procedure voor een gemeenschappelijke gedragslijn zoals gedefinieerd in bijlage XIII en uiteengezet in de artikelen 54 tot en met 59, of

door zich op het verlenen van hulp te beroepen, mits een aanzienlijk aantal deelnemers dit ondersteunt na het in de artikelen 47 en 48 omschreven overleg, of

door het richten van een brief aan de secretaris-generaal van de OESO overeenkomstig de in artikel 49 omschreven procedure, wat naar verwachting van de deelnemers slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

36.   BEREKENING VAN HET CONCESSIONALITEITSNIVEAU VAN GEBONDEN HULP

Het concessionaliteitsniveau van gebonden hulp wordt op dezelfde wijze berekend als het “schenkingselement” van de DAC; hierbij moet evenwel het volgende in acht worden genomen:

a)

het disconteringspercentage dat gebruikt wordt om het concessionaliteitsniveau van een lening in een bepaalde valuta te berekenen, namelijk het gedifferentieerde disconteringspercentage (Differentiated Discount Rate — DDR), wordt elk jaar op 15 januari herzien en wordt als volgt berekend (18):

het gemiddelde van het CIRR op basis van het rendement op zevenjaarsoverheidsobligaties + marge

Marge (M) hangt als volgt van de krediettermijn (K) af:

K

M

minder dan 15 jaar

0,75

15 tot 20 jaar

1,00

20 tot 30 jaar

1,15

30 jaar en langer

1,25

voor alle valuta’s wordt het gemiddelde CIRR op basis van het rendement op zevenjaarsoverheidsobligaties berekend door het gemiddelde te nemen van de maandelijkse tarieven in het halfjaar tussen 15 augustus van het voorgaande jaar en 14 februari van het lopende jaar, zoals vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage XII. Het berekende percentage, met inbegrip van de marge, wordt op de naaste tien basispunten afgerond;

b)

de uitgangsdatum voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is de in bijlage XIII vermelde aanvangsdatum van het krediet;

c)

om het algemene concessionaliteitsniveau van een gecombineerd financieringspakket te berekenen, wordt het concessionaliteitsniveau van de volgende kredieten, middelen en betalingen geacht nul te zijn:

exportkredieten die in overeenstemming zijn met de regeling;

andere middelen tegen of bijna tegen marktvoorwaarden;

andere overheidsmiddelen met een concessionaliteitsniveau beneden het bij artikel 34 toegestane minimum, behalve in geval van matching, en

aanbetaling door de afnemer.

Betalingen op of vóór de aanvangsdatum van het krediet die niet als aanbetaling worden beschouwd, worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau in aanmerking genomen;

d)

het disconteringspercentage bij matching: bij matching van hulp wordt onder “identieke matching” matching met hetzelfde concessionaliteitsniveau verstaan dat met behulp van het ten tijde van de matching geldende disconteringspercentage wordt herberekend;

e)

plaatselijke uitgaven en aankopen in derde landen worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau uitsluitend in aanmerking genomen indien ze door het donorland worden gefinancierd;

f)

het totale concessionaliteitsniveau van een financieringspakket wordt bepaald door de nominale waarde van elke component van het pakket te vermenigvuldigen met het respectieve concessionaliteitsniveau van elke component, de uitkomsten hiervan bij elkaar op te tellen en dit totaal door de samengevoegde nominale waarde van de componenten te delen;

g)

het disconteringspercentage voor een bepaalde hulplening is het percentage dat ten tijde van de kennisgeving van toepassing is. Bij onmiddellijke kennisgeving is het disconteringspercentage evenwel het percentage dat van toepassing is op het tijdstip waarop de voorwaarden van de hulplening werden vastgelegd. Een wijziging in het disconteringspercentage tijdens de looptijd van de lening brengt geen wijziging van het concessionaliteitsniveau mee;

h)

indien de valuta vóór de sluiting van het contract wordt gewijzigd, wordt de kennisgeving herzien. Het disconteringspercentage voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is dan het disconteringspercentage geldend op het tijdstip van de herziening. De kennisgeving behoeft niet te worden herzien indien de andere valuta en alle nodige gegevens voor de berekening van het concessionaliteitsniveau in de oorspronkelijke kennisgeving zijn vermeld;

i)

niettegenstaande het bepaalde in punt g) wordt bij de berekening van het concessionaliteitsniveau van afzonderlijke transacties in het kader van een hulpkredietlijn het disconteringspercentage gebruikt dat oorspronkelijk voor de kredietlijn werd meegedeeld.

37.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEBONDEN HULP

a)

De deelnemers leggen geen voorwaarden voor gebonden hulp vast voor een periode van meer dan twee jaar, ongeacht of deze hulp betrekking heeft op de financiering van afzonderlijke transacties of op een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst. De geldigheidsduur van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst vangt aan op de datum van ondertekening, waarvan overeenkomstig artikel 46 kennis wordt gegeven; indien een kredietlijn wordt verlengd, wordt hiervan kennisgegeven alsof het een nieuwe transactie betrof, waarbij wordt meegedeeld dat het om een verlenging gaat tegen de op het tijdstip van de kennisgeving van de verlenging toegestane voorwaarden. De geldigheidstermijn van afzonderlijke transacties, met inbegrip van die welke op grond van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst zijn meegedeeld, vangt aan op de datum van kennisgeving van de toezegging overeenkomstig artikel 45 of 46, al naargelang van het geval.

b)

Wanneer een land voor het eerst niet meer in aanmerking komt voor de 17-jaarsleningen van de Wereldbank, wordt de geldigheidsduur van de bestaande en nieuwe gebonden-hulpprotocollen en -kredietlijnen waarvan kennisgeving is gedaan, beperkt tot een jaar na datum van de mogelijke herindeling overeenkomstig de in artikel 32, punt b), omschreven procedure.

c)

Verlenging van deze protocollen en kredietlijnen is uitsluitend mogelijk op voorwaarden die in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 32 en 33 van de regeling na:

de herindeling van de landen, en

een wijziging in de bepalingen van de regeling.

In deze omstandigheden kunnen de bestaande voorwaarden worden gehandhaafd ondanks een wijziging in het in artikel 36 genoemde disconteringspercentage.

38.   MATCHING

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 41 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES

AFDELING 1

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

39.   KENNISGEVINGEN

De kennisgevingen in het kader van de procedures van de regeling worden overeenkomstig bijlage V gedaan en bevatten alle daarin vermelde gegevens; een afschrift wordt aan het secretariaat toegezonden.

40.   INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

a)

Zodra een deelnemer de overheidssteun die hij overeenkomstig de in de artikelen 43 tot en met 46 omschreven procedures heeft aangemeld, toezegt, deelt hij dit mee aan alle andere deelnemers onder verwijzing naar het kennisgevingsnummer op het desbetreffende formulier voor rapportage achteraf.

b)

Bij een uitwisseling van gegevens overeenkomstig de artikelen 51, 29 en 53 stelt een deelnemer de andere deelnemers in kennis van de kredietvoorwaarden die hij voor een bepaalde transactie voornemens is te steunen en mag hij bij de andere deelnemers dezelfde gegevens opvragen.

c)

Naast de in bijlage V bedoelde informatie die wordt verstrekt voor transacties waarvan vooraf kennisgeving is gedaan overeenkomstig artikel 43 of 44, verstrekken de deelnemers op het desbetreffende formulier voor rapportage achteraf:

1)

voor alle ondersteunde transacties, informatie over de feitelijke krediettermijn en het aflossingsschema achteraf, met inbegrip van onder meer de volgende posten: 1) de duur van de krediettermijn, 2) het aflossingsschema, 3) de frequentie van aflossingen van de hoofdsom, 4) de frequentie van de rentebetalingen, 5) de duur van de periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom, en, in voorkomend geval, 6) de gewogen gemiddelde looptijd van de aflossingsperiode, 7) het percentage van de hoofdsom dat halverwege het krediet is afgelost, 8) de maximale eenmalige aflossing, 9) verklaring van de onbalans tussen het tijdstip van de beschikbare middelen en het gebruikte schuldaflossingsprofiel, en 10) een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het ondersteunde aflossingsschema indien het aflossingsschema niet overeenstemt met de vrije kasstroom;

2)

daarnaast verstrekken de deelnemers voor uit hoofde van artikel 13, punt e), ondersteunde transacties waarvoor geen voorafgaande kennisgeving is gedaan, ook:

een uiteenzetting van de redenen waarom er een onbalans bestaat tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het overeenkomstig artikel 13, punten a) en b) toegestane schema voor de schuldendienst, en

voor transacties met een aflossingsschema dat niet overeenstemt met de vrije cashflow, een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het afwijkende aflossingsschema.

41.   PROCEDURES INZAKE MATCHING

a)

Voordat een deelnemer financiële voorwaarden die vermoedelijk door een deelnemer of niet-deelnemer worden geboden, overeenkomstig de artikelen 17 en 38 matcht, levert hij alle redelijke inspanningen, indien nodig met inbegrip van rechtstreeks overleg zoals omschreven in artikel 53, om na te gaan of deze voorwaarden overheidssteun krijgen, met inachtneming van het volgende:

1)

de deelnemer geeft alle andere deelnemers kennis van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen volgens dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zijn vereist voor de voorwaarden die hij matcht. Bij matching van de voorwaarden van een niet-deelnemer volgt de matchende deelnemer dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zouden zijn vereist indien hij de voorwaarden van een deelnemer matchte;

2)

niettegenstaande punt 1 geeft de matchende deelnemer, indien hij volgens de toepasselijke kennisgevingsprocedure zijn toezegging pas na de sluitingsdatum voor het indienen van de definitieve offerte mag doen, zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen tot matching;

3)

indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

b)

Een deelnemer die voornemens is dezelfde financiële voorwaarden aan te bieden als die welke overeenkomstig de artikelen 43 en 44 werden aangemeld, mag dit doen na afloop van de daarin vastgestelde wachttermijn. Deze deelnemer geeft zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen.

42.   BIJZONDER OVERLEG

a)

Een deelnemer die een redelijk vermoeden heeft dat door een andere deelnemer (de initiatiefnemende deelnemer) geboden financiële voorwaarden gunstiger zijn dan die waarin de regeling voorziet, deelt dit mee aan het secretariaat; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk ter beschikking.

b)

De initiatiefnemende deelnemer licht de door hem geboden financiële voorwaarden toe binnen twee werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat.

c)

Na de toelichting van de initiatiefnemende deelnemer kan iedere andere deelnemer verzoeken dat deze kwestie wordt besproken tijdens een bijzonder overleg van de deelnemers dat binnen vijf werkdagen door het secretariaat wordt georganiseerd.

d)

In afwachting van de uitkomst van het bijzonder overleg van de deelnemers worden de financiële voorwaarden die door de overheid worden gesteund, niet van kracht.

AFDELING 2

PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN

43.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING MET BESPREKING

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een kredietwaarde van meer dan 10 miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V in kennis indien:

de toepasselijke landenrisico-indeling en afnemersrisicocategorie die worden gebruikt voor de berekening van het MPR, die van een buiten het land van de kredietnemer gevestigde derde-garantiegever zijn [d.w.z. vastgesteld overeenkomstig artikel 21, punt e)], of

het toepasselijke MPR is verlaagd door toepassing van een van de in artikel 26 vermelde technieken voor de beperking van het landenrisico.

b)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een kredietwaarde van meer dan 10 miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V in kennis, indien de steun wordt verleend uit hoofde van artikel 6, punt a), 2), van bijlage I.

c)

Indien een van de overige deelnemers gedurende deze periode om een bespreking verzoekt, neemt de initiatiefnemende deelnemer nogmaals een wachttermijn van tien kalenderdagen in acht.

d)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mee teneinde de opgedane ervaringen overeenkomstig artikel 62 gemakkelijker te kunnen evalueren. De deelnemers houden gegevens bij van hun ervaringen met betrekking tot overeenkomstig punt a) hierboven meegedeelde premietarieven.

44.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een krediettermijn van langer dan tien jaar en een kredietwaarde van meer dan 10 miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V in kennis.

b)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een kredietwaarde van meer dan tien miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V in kennis, indien de steun wordt verleend overeenkomstig:

1)

artikel 13, punt f),

2)

artikel 5 van bijlage II, of

3)

artikel 6, punt a), 1), van bijlage I.

c)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een kredietwaarde van meer dan 10 miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V in kennis, indien de steun wordt verleend in verband met:

1)

artikel 11, punt d), 3).

2)

de toepassing van een premietarief voor een marktbenchmarktransactie overeenkomstig de bepalingen van:

artikel 21, punt c), 1), derde streepje, wanneer hij deelneemt aan een pakket syndicaatsleningen;

artikel 21, punt c), 2), tweede streepje, waarbij het in rekening gebrachte premietarief lager is dan de overeenkomstige premie volgens het TCMB-model;

artikel 21, punt c), 2), derde streepje, waarbij een deelnemer de kredietnemer/garantiegever een gunstigere risicoscore verleent dan de beste rating van een erkend CRA; of indien er geen rating van een erkend CRA voorhanden is, en een deelnemer een transactie in de klasse CC2 of hoger indeelt of een kredietnemer/garantiegever een rating toebedeelt in de klasse AAA tot en met A-, of gelijk aan of gunstiger dan de beste rating die een erkend CRA heeft toegekend aan de overheid van de woonplaats van de kredietnemer/garantiegever;

3)

de toepassing van een premietarief voor een transactie die onderworpen is aan MPR’s van de landenrisicocategorieën 1-7 overeenkomstig artikel 24, punt e), waarbij de geselecteerde afnemersrisicocategorie die wordt gebruikt voor de berekening van het MPR voor een transactie met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever:

lager is dan CC1 (d.w.z. CC0 of SOV+), of

beter is dan de rating van het erkende CRA;

4)

de toepassing van een premietarief overeenkomstig artikel 27, punt d), voor transacties met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever, waarbij het gebruik van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico leidt tot de toepassing van een CEF groter dan 0, of wanneer BRCE’s worden ingezet bij een transactie met marktbenchmarking en dit leidt tot een prijsstelling die lager is dan de overeenkomstige TCMB-MPR;

5)

een transactie die onderworpen is aan een gemeenschappelijke gedragslijn zoals bepaald in artikel 59, punt c).

AFDELING 3

PROCEDURES VOOR HANDELSGERELATEERDE HULP

45.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Een deelnemer doet vooraf kennisgeving overeenkomstig bijlage V indien hij overheidssteun wenst te verlenen voor:

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van ten minste 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %;

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van minder dan 2 miljoen SDR en een schenkingselement (als door de DAC gedefinieerd) van minder dan 50 %;

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van ten minste 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %, of

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van minder dan 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 50 %, met uitzondering van de in artikel 35, punten a) en b), vermelde gevallen, of

gebonden hulp overeenkomstig artikel 35, punt d).

b)

De voorafgaande kennisgeving wordt gedaan uiterlijk 30 werkdagen voor de sluitingstermijn voor het indienen van offertes of 30 werkdagen voor de datum van toezegging van de hulp, indien dit eerder is.

c)

indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

d)

Dit artikel is van toepassing op gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket als omschreven in artikel 31.

46.   ONMIDDELLIJKE KENNISGEVING

a)

Een deelnemer zendt onmiddellijk, dat wil zeggen binnen twee werkdagen na de toezegging, een kennisgeving aan alle andere deelnemers, in overeenstemming met bijlage V, indien hij overheidssteun verleent voor gebonden hulp met een waarde van:

2 miljoen SDR of meer en een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, of

minder dan 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van 50 % of meer, met uitzondering van de in artikel 34, punten a) en b), vermelde gevallen.

b)

Wanneer een hulpprotocol, kredietlijn of soortgelijke overeenkomst wordt getekend, deelt een deelnemer dit eveneens onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

c)

Indien een deelnemer voornemens is financiële voorwaarden te matchen die onmiddellijk moesten worden aangemeld, behoeft geen voorafgaande kennisgeving te worden gedaan.

AFDELING 4

OVERLEGPROCEDURES VOOR GEBONDEN HULP

47.   DOEL VAN HET OVERLEG

a)

Een deelnemer die opheldering wenst over een mogelijk commerciële motivering voor gebonden hulp, kan verzoeken dat een volledige beoordeling van de ontwikkelingswaarde wordt verstrekt (zie bijlage XI).

b)

Voorts kan een deelnemer overeenkomstig artikel 48 om overleg met andere deelnemers verzoeken, met inbegrip van het in artikel 53 bedoelde rechtstreekse overleg, teneinde het volgende te bespreken:

op de eerste plaats, of een hulpaanbod aan de artikelen 32 en 33 voldoet, en

indien nodig, of een hulpaanbod gerechtvaardigd is, zelfs indien niet aan de artikelen 32 en 33 wordt voldaan.

48.   TOEPASSINGSGEBIED EN TIJDSCHEMA VAN HET OVERLEG

a)

Tijdens het overleg kan een deelnemer, onder meer, om de volgende inlichtingen verzoeken:

de beoordeling aan de hand van een gedetailleerde haalbaarheidsstudie/projectevaluatie;

of er een concurrerende aanbieding met niet-concessionele of hulpfinanciering is;

of verwacht wordt dat het project vreemde valuta zal opleveren of besparen;

of er samenwerking plaatsvindt met multilaterale organisaties zoals de Wereldbank;

of de procedures voor open internationale aanbesteding worden gevolgd, in het bijzonder indien de leverancier van het donorland de gunstigste offerte doet;

de milieueffecten;

eventuele deelneming van de particuliere sector, en

de kennisgevingstermijnen (bijvoorbeeld zes maanden voor de sluitingsdatum voor het indienen van offertes of de datum van toezegging) voor concessionele of hulpkredieten.

b)

Het overleg wordt afgerond en de bevindingen ten aanzien van de in artikel 46 vermelde kwesties worden door het secretariaat ten minste tien werkdagen vóór de sluitingsdatum voor de indiening van offertes of, indien dit eerder is, de datum van toezegging aan alle deelnemers meegedeeld. Wanneer de overlegplegende partijen geen overeenstemming hebben bereikt, verzoekt het secretariaat andere deelnemers binnen vijf werkdagen hun standpunt mee te delen. Het brengt deze standpunten ter kennis van de deelnemer van wie de kennisgeving afkomstig is. Indien de aangeboden hulp niet in aanzienlijke mate wordt ondersteund, moet deze deelnemer de kwestie opnieuw in overweging nemen.

49.   RESULTAAT VAN HET OVERLEG

a)

Een donor die een project, ondanks het gebrek aan aanzienlijke steun, wenst door te zetten, doet hiervan vooraf kennisgeving aan de andere deelnemers, uiterlijk 60 kalenderdagen na afloop van het overleg, d.w.z. de aanvaarding van de conclusies van de voorzitter. De donor richt tevens een schrijven aan de secretaris-generaal van de OESO waarin hij het resultaat van het overleg uiteenzet en het dwingende, niet-handelsgerelateerde nationale belang dat hem tot deze handelwijze aanzet. De deelnemers verwachten dat dit slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

b)

De donor deelt de deelnemers onmiddellijk mee dat hij een brief aan de secretaris-generaal van de OESO heeft gezonden en voegt een afschrift hiervan bij zijn kennisgeving. De donor noch een andere deelnemer doet binnen tien werkdagen na deze kennisgeving aan de deelnemers een toezegging voor gebonden hulp. Voor projecten waarvoor tijdens de overlegprocedure concurrerende commerciële aanbiedingen werden geïdentificeerd, wordt deze termijn van tien werkdagen verlengd tot 15 dagen.

c)

Het secretariaat ziet toe op de vordering en de resultaten van het overleg.

AFDELING 5

UITWISSELING VAN GEGEVENS OVER EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

50.   CONTACTPUNTEN

Alle uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen de aangewezen contactpunten in elk land via middelen voor onmiddellijke communicatie (bv. e-mail); de gegevens worden als vertrouwelijk behandeld.

51.   VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen wat zijn houding is ten aanzien van een derde land, een instelling in een derde land of een bepaalde manier van zakendoen.

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een andere deelnemer om inlichtingen verzoeken en daarbij de gunstigste kredietvoorwaarden vermelden die hijzelf bereid zou zijn te steunen.

c)

Indien een verzoek om informatie aan meer dan één deelnemer wordt gezonden, moet het een lijst van geadresseerden bevatten.

d)

Van alle verzoeken wordt een kopie aan het secretariaat gezonden.

52.   ANTWOORDEN OP VERZOEKEN

a)

De deelnemer die een verzoek om inlichtingen ontvangt, antwoordt binnen zeven kalenderdagen en verstrekt zo veel mogelijk inlichtingen. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Indien nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk. Kopieën worden gezonden aan de andere geadresseerden van het verzoek om inlichtingen en aan het secretariaat.

b)

Indien een antwoord op een verzoek om inlichtingen om enige reden niet meer geldig is, bijvoorbeeld:

omdat een aanvraag is ingediend, gewijzigd of ingetrokken, of

omdat andere voorwaarden worden overwogen,

wordt onmiddellijk een antwoord toegezonden en een kopie ervan aan alle andere geadresseerden en het secretariaat gericht.

53.   RECHTSTREEKS OVERLEG

a)

Een deelnemer gaat binnen tien werkdagen op verzoeken om rechtstreeks overleg in.

b)

Van een verzoek om rechtstreeks overleg wordt kennisgeving gedaan aan alle deelnemers en niet-deelnemers. Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

c)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen, zoals een gemeenschappelijke gedragslijn. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk bekend.

54.   PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. Het secretariaat zendt deze voorstellen aan alle deelnemers en, indien het om gebonden hulp gaat, aan alle DAC-contactpunten. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen op het elektronische bulletinboard dat door het secretariaat op de netwerkomgeving van de OESO wordt onderhouden. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer op verzoek wel mondeling aan een deelnemer of een DAC-lid bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

referentienummer, gevolgd door de woorden “Common Line”;

naam van importland en afnemer;

naam of een zo nauwkeurige omschrijving van het project dat het gemakkelijk geïdentificeerd kan worden;

de door het initiatiefnemende land voorgestelde voorwaarden;

het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn;

nationaliteit en naam van de bekende concurrerende aanbieders;

sluitingsdatum voor het indienen van commerciële en financiële offertes en, indien bekend, aanbestedingsnummer;

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn, beschikbaarheid van studies over het project en/of bijzondere omstandigheden.

c)

Een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn overeenkomstig artikel 32, punt b), 4), wordt bij het secretariaat ingediend en een kopie ervan wordt aan de andere deelnemers toegezonden. De deelnemer die het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn indient, geeft een uitgebreide uiteenzetting van de redenen waarom de indeling van een land moet afwijken van de indeling overeenkomstig de in artikel 32, punt b), omschreven procedure.

d)

Het secretariaat maakt de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijnen algemeen bekend.

55.   ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Antwoorden moeten binnen 20 kalenderdagen worden toegezonden. De deelnemers wordt echter verzocht zo spoedig mogelijk op een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te reageren.

b)

Een antwoord kan bestaan in een verzoek om nadere informatie, de aanvaarding, de afwijzing of een voorstel tot wijziging van het voorstel voor de gemeenschappelijke gedragslijn, dan wel een alternatief voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

c)

Een deelnemer die antwoordt dat hij geen standpunt heeft omdat hij niet is benaderd door een exporteur, of door de autoriteiten in het ontvangende land in geval van hulp voor het project, wordt geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te aanvaarden.

56.   AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Het secretariaat deelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen mee hoe het met het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn staat. Heeft geen enkele deelnemer het voorstel afgewezen, maar hebben niet alle deelnemers het voorstel aanvaard, dan wordt het gedurende een tweede termijn van acht kalenderdagen als voorstel gehandhaafd.

b)

Na deze verlenging wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet uitdrukkelijk heeft afgewezen, geacht deze te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de vragende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van uitdrukkelijke aanvaarding door één of meer deelnemers.

c)

Indien een deelnemer een of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan. Een gedeeltelijke aanvaarding kan echter tot gevolg hebben dat andere deelnemers hun standpunt over de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn wijzigen. Het staat alle deelnemers vrij voorwaarden aan te bieden of te matchen die niet door een gemeenschappelijke gedragslijn worden gedekt.

d)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures van de artikelen 54 en 55 opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

57.   GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

Indien de initiatiefnemende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld, binnen de verlengde termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over de gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming weer worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

58.   INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van de gemeenschappelijke gedragslijn; niet-afgewezen gemeenschappelijke gedragslijnen treden drie dagen na deze mededeling in werking. Het secretariaat verstrekt via het elektronische bulletinboard voortdurend bijgewerkte informatie over alle gemeenschappelijke gedragslijnen waarover overeenstemming is bereikt of waarover nog geen besluit is genomen.

59.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, is vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt meegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn. De geldigheidsduur van een gemeenschappelijke gedragslijn betreffende een specifieke transactie wordt met twee jaar verlengd indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen na de oorspronkelijke vervaldatum een verlenging aanvraagt. Verdere verlengingen van een gemeenschappelijke gedragslijn betreffende een specifieke transactie of verlengingen van een gemeenschappelijke gedragslijn die geen specifieke transactie betreft, kunnen worden toegestaan door middel van de in de artikelen 54 tot en met 58 beschreven procedures. Een overeenkomstig artikel 32, punt b), 4), overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn is geldig tot de gegevens van de Wereldbank voor het volgende jaar beschikbaar zijn.

b)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst “The Status of Valid Common Lines” (de status van geldige gemeenschappelijke gedragslijnen) op het elektronische bulletinboard bij te werken. Dit betekent dat het secretariaat onder meer:

nieuwe gemeenschappelijke gedragslijnen toevoegt zodra deze door de deelnemers zijn aanvaard;

de vervaldata bijwerkt zodra een deelnemer om verlenging verzoekt;

gemeenschappelijke gedragslijnen schrapt wanneer ze zijn vervallen;

elk kwartaal een lijst doet verschijnen van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal zullen vervallen.

Een deelnemer die overheidssteun verleent in het kader van een gemeenschappelijke gedragslijn betreffende de regels inzake exportkredieten (d.w.z. die geen verband houdt met de regels inzake handelsgerelateerde hulp), doet vooraf kennisgeving van elke transactie die overeenkomstig artikel 44 wordt gesteund.

AFDELING 6

EVALUATIES

60.   REGELMATIGE EVALUATIE VAN DE REGELING

a)

De deelnemers evalueren op gezette tijden de werking van deze regeling. Daarbij onderzoeken zij onder andere de kennisgevingsprocedures, de uitvoering en werking van het systeem van gedifferentieerde disconteringspercentages, de voorschriften en procedures betreffende gebonden hulp, vraagstukken met betrekking tot matching, eerdere toezeggingen en mogelijkheden tot ruimere deelneming aan deze regeling.

b)

Deze evaluatie vindt plaats aan de hand van de ervaring van de deelnemers en de voorstellen van de deelnemers om de werking en doeltreffendheid van de regeling te verbeteren. De deelnemers houden daarbij rekening met de doelstellingen van de regeling en de heersende economische en monetaire situatie. De gegevens en voorstellen die de deelnemers in verband met deze evaluatie wensen te verstrekken, moeten uiterlijk 45 kalenderdagen vóór de datum van de evaluatie bij het secretariaat binnenkomen.

61.   EVALUATIE VAN DE MINIMUMRENTETARIEVEN

De deelnemers voeren uiterlijk op 15 juli 2027 een uitgebreide evaluatie van de CIRR-bepalingen in bijlage XII uit.

62.   EVALUATIE VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN EN AANVERWANTE KWESTIES

De deelnemers bespreken en evalueren op gezette tijden alle aspecten van de premieregels en -procedures. Dit omvat:

a)

de landenrisico-indeling en de methoden voor de beoordeling van het soevereine risico om de validiteit ervan te evalueren in het licht van de opgedane ervaring;

b)

de hoogte van de MPR’s om te waarborgen dat zij een accurate maatstaf voor het kredietrisico blijven, met inachtneming van zowel de feitelijke ervaring van instanties die van overheidswege exportkredieten verstrekken, als van de particuliere marktgegevens over de waardering van het kredietrisico;

c)

de verschillen tussen de MPR’s die het gevolg zijn van verschillen in kwaliteit van exportkredietproducten en het geboden dekkingspercentage, en

d)

de ervaring met de landenrisicobeperking en kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico, en de blijvende validiteit en geschiktheid van de specifieke impact ervan op de MPR’s.

e)

Uiterlijk op 31 december 2024 moeten alle aspecten van de premievoorschriften van de regeling zijn geëvalueerd, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan de voorschriften inzake marktprijsbenchmarks.

63.   EVALUATIE VAN DE OVERHEIDSSTEUN VOOR PLAATSELIJKE UITGAVEN

De deelnemers evalueren de bepalingen inzake steun voor plaatselijke uitgaven uiterlijk op 20 april 2024.

64.   EVALUATIE VAN DE AFLOSSINGSSCHEMA’S EN KREDIETTERMIJNEN

Het secretariaat stelt om de twee jaar een uitvoerig verslag op over de aflossingsschema’s en krediettermijnen voor exportkredieten die door de deelnemers overeenkomstig hoofdstuk II, bijlagen I en II, worden ondersteund en doet dit op basis van de voorafgaande kennisgevingen en rapportage achteraf. Het verslag bevat een statistische en kwalitatieve analyse van het gebruik van flexibiliteit in de aflossingsschema’s en de krediettermijnen die worden ondersteund. Indien uit het verslag blijkt dat voor meer dan 30 % van de overeenkomstig hoofdstuk II, bijlagen I en II, ondersteunde transacties in het kader van de regeling wordt gebruikgemaakt van de naar behoren gemotiveerde flexibiliteit, zullen de deelnemers een verplichte herziening van de parameters van de aflossingsschema’s verrichten.

BIJLAGE I

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KLIMAATVERANDERING

Het doel van deze sectorovereenkomst is te voorzien in passende financiële voorwaarden voor projecten in geselecteerde sectoren, onder meer internationale initiatieven, die worden geacht een aanzienlijke bijdrage aan de matiging van klimaatverandering te leveren, waaronder projecten op het gebied van ecologisch duurzame energie, vermindering van emissies van broeikasgassen (BKG), hoge energie-efficiëntie, aanpassing aan klimaatverandering en water. De deelnemers aan deze sectorovereenkomst komen overeen dat de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, worden uitgevoerd op een wijze die verenigbaar is met het doel van de regeling.

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED VAN DE SECTOROVEREENKOMST

1.   TOEPASSINGSGEBIED VOOR PROJECTEN IN DE SECTOREN MATIGING VAN KLIMAATVERANDERING DIE SUBSIDIABEL ZIJN UIT HOOFDE VAN AANHANGSEL I

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten die verband houden met contracten in de in aanhangsel I bij deze sectorovereenkomst genoemde en gedefinieerde in aanmerking komende sectoren, mits de effecten ervan worden aangepakt overeenkomstig de aanbeveling van de OESO-Raad van 2012 inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkrediet Deze lijst van sectoren en, indien van toepassing, de daarmee samenhangende technologieneutrale prestatiecriteria die worden gebruikt om te bepalen of een project voor steun in aanmerking komt, kunnen mettertijd in overeenstemming met de herzieningsbepaling van artikel 8 van deze sectorovereenkomst worden gewijzigd.

b)

Deze contracten hebben betrekking op de export van complete projecten of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van een identificeerbaar project, op voorwaarde dat:

1)

het project wordt gekenmerkt door geen of lage emissies van koolstof of van een CO2-equivalent, en/of door een hoge energie-efficiëntie;

2)

het project is toegesneden op ten minste de prestatienormen zoals weergegeven in aanhangsel I, en

3)

de voorwaarden alleen worden uitgebreid om specifieke financiële nadelen aan te pakken die zich in het kader van een project voordoen, waarbij die voorwaarden worden gebaseerd op de individuele financiële behoeften van en specifieke marktvoorwaarden voor elk project.

c)

De voorwaarden die gelden voor de sectoren van projectklasse A van aanhangsel I zijn beperkt tot:

1)

de export van volledige, ecologisch duurzame energiecentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales;

2)

de modernisering van bestaande ecologisch duurzame energiecentrales in gevallen waarin de economische levensduur van de centrale naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode wordt verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van hoofdstuk II van de regeling van toepassing.

d)

De voorwaarden voor de sectoren onder projectklasse A van aanhangsel I zijn niet van toepassing op posten buiten de elektriciteitscentrale die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name de watervoorziening die niet rechtstreeks met de elektriciteitsproductiecentrale verband houdt, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning), met de volgende uitzonderingen:

1)

de mate waarin de posten onder aanhangsel I of II vallen;

2)

wanneer de afnemer van de schakelinstallaties en de afnemer van de elektriciteitscentrale dezelfde persoon zijn en het contract wordt gesloten met betrekking tot de oorspronkelijke schakelinstallaties voor genoemde centrale, mogen de voorwaarden voor de oorspronkelijke schakelinstallaties niet verder gaan dan die voor de centrale, en

3)

de voorwaarden voor substations, transformatoren en transmissielijnen met een minimumspanningsdrempel van 60 kV buiten het terrein van de centrale mogen niet gunstiger dan die voor de centrale zijn.

e)

De deelnemers kunnen voorstellen de in deze sectorovereenkomst vastgestelde financiële voorwaarden te verstrekken voor projecten ter matiging van klimaatverandering die momenteel niet onder aanhangsel I vallen of die anderszins niet voldoen aan de criteria in aanhangsel I. Deze projecten worden per geval beoordeeld volgens de procedure in artikel 54 tot en met 59 van de regeling. De deelnemers zullen voorstellen die overeenstemmen met de gedeelde klimaatdoelstellingen en met het doel van deze sectorovereenkomst in welwillende overweging nemen.

2.   TOEPASSGINGSGEBIED VOOR PROJECTEN IN DE SECTOREN AANPASSING AAN KLIMAATVERANDERING DIE SUBSIDIABEL ZIJN UIT HOOFDE VAN AANHANGSEL II

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten of projecten die voldoen aan de in aanhangsel II van deze sectorovereenkomst neergelegde criteria.

b)

Deze contracten hebben betrekking op de export van complete projecten of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de uitvoering en de inbedrijfstelling van een identificeerbaar project, op voorwaarde dat:

1)

aan de in aanhangsel II neergelegde voorwaarden is voldaan, en

2)

de voorwaarden alleen worden uitgebreid om specifieke financiële nadelen aan te pakken die zich in het kader van een project voordoen, waarbij die voorwaarden worden gebaseerd op de individuele financiële behoeften van en specifieke marktvoorwaarden voor elk project.

c)

Deze sectorovereenkomst is ook van toepassing op de modernisering van bestaande projecten, teneinde rekening te houden met aandachtspunten op het gebied van de aanpassing, in gevallen waarin de economische levensduur van het project naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode wordt verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

3.   TOEPASSINGSGEBIED VOOR WATERPROJECTEN

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor de export van volledige projecten of delen daarvan op het gebied van de watervoorziening voor menselijk gebruik en afvalwaterzuiveringsinstallaties:

a)

infrastructuur voor de drinkwatervoorziening van gemeenten, met inbegrip van huishoudens en kleine bedrijven, dat wil zeggen waterzuivering om er drinkwater van te maken en distributienetwerken (inclusief controle op lekken);

b)

opvang en behandeling van afvalwater, dat wil zeggen opvang en behandeling van huishoudelijk en industrieel afval- en rioolwater, inclusief processen voor hergebruik of recyclering van water en slibbehandeling die rechtstreeks verband houden met deze activiteiten;

c)

de modernisering van deze installaties in gevallen waarin de economische levensduur van de installatie naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode zal worden verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN VOOR EXPORTKREDIETEN

4.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

De maximale krediettermijn voor transacties in de sector matiging van klimaatverandering die subsidiabel zijn uit hoofde van artikel 1 van deze sectorovereenkomst, is vastgesteld in aanhangsel I.

b)

De maximale krediettermijn voor transacties in de sector matiging van klimaatverandering uit hoofde van artikel 2 van deze overeenkomst bedraagt overeenkomstig de subsidiabiliteitscriteria in aanhangsel II 22 jaar.

c)

De maximale krediettermijn voor watertransacties die subsidiabel zijn overeenkomstig artikel 3 van deze sectorovereenkomst bedraagt 22 jaar.

5.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt normaal gesproken in gelijke en regelmatige termijnen afgelost of, in voorkomend geval (bijvoorbeeld wanneer steun wordt verleend voor leasetransacties of voor de uitvoer van op zichzelf staande machines of uitrusting), gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen.

b)

De hoofdsom wordt ten minste eenmaal per jaar afgelost, te beginnen uiterlijk een jaar na de aanvangsdatum van het krediet.

c)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Indien de hoofdsom jaarlijks wordt afgelost, wordt de rente ten minste eenmaal om de twaalf maanden betaald, te beginnen uiterlijk twaalf maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

e)

Indien dit naar behoren wordt gemotiveerd door een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het volgens de in de punten a) en b) bedoelde parameters mogelijke schema voor de schuldendienst, kunnen exportkredieten die op grond van deze overeenkomst worden gesteund, met de volgende beperkingen worden verstrekt:

1)

Voor uit hoofde van deze overeenkomst subsidiabele transacties waarvoor een maximale krediettermijn van 15 jaar geldt en voor uit hoofde van projectklasse B type 1 gesteunde transacties:

mag binnen een periode van zes maanden het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 30 % van de hoofdsom van het krediet bedragen.

vindt de eerste aflossing van de hoofdsom uiterlijk 24 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

De maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt 65 % van de krediettermijn van de transactie of, indien dat langer is, zes jaar.

2)

Voor alle andere uit hoofde van deze overeenkomst subsidiabele transacties:

mag binnen een periode van zes maanden het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 35 % van de hoofdsom van het krediet bedragen;

vindt de eerste aflossing van de hoofdsom uiterlijk 36 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats;

bedraagt de maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode 70 % van de krediettermijn van de transactie of, indien dat langer is, zes jaar.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

6.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Een deelnemer die voornemens is overeenkomstig deze sectorovereenkomst een krediet te steunen, doet hiervan ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging met een kredietwaarde van 10 miljoen SDR of meer doet, kennisgeving overeenkomstig:

1)

artikel 44 van de regeling indien de steun wordt verleend uit hoofde van de artikelen 1 of 3 van deze sectorovereenkomst;

2)

artikel 43 van de regeling indien de steun wordt verleend uit hoofde van artikel 2 van deze sectorovereenkomst.

b)

Deze kennisgevingen bevatten een uitgebreide omschrijving van het project om aan te tonen hoe het project aan de criteria voor steun als omschreven in de artikelen 1 of 2 van deze sectorovereenkomst voldoet.

c)

Voor projecten die worden gesteund overeenkomstig aanhangsel I van deze sectorovereenkomst, bevat deze kennisgeving informatie over de toegepaste technische of prestatienormen en, indien beschikbaar, de verwachte emissiereducties.

d)

Voor projecten die worden gesteund overeenkomstig aanhangsel II van deze sectorovereenkomst, bevat deze kennisgeving, indien van toepassing, het resultaat van een eventuele beoordeling door een onafhankelijke derde.

e)

Voor transacties die op grond van artikel 5, punt e), worden ondersteund, verstrekken de deelnemers onder meer:

1)

gedetailleerde informatie over het ondersteunde aflossingsschema en een uiteenzetting van de redenen waarom er een onbalans bestaat tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst indien dit overeenkomstig artikel 5, punten a) en b), wordt ondersteund, en

2)

voor transacties met een aflossingsschema dat niet overeenstemt met de vrije kasstroom, een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het ondersteunde aflossingsschema.

f)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mee teneinde de opgedane ervaringen gemakkelijker te kunnen evalueren.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHT EN EVALUATIE

7.   TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

De deelnemers komen overeen de volgende aangelegenheden te onderzoeken:

a)

energieneutrale gebouwen;

b)

brandstofcelprojecten;

c)

schone gasvormige en vloeibare brandstoffen;

d)

evaluatie en opname van toekomstige internationale normen voor emissiearme productie (bijvoorbeeld door het IEA).

8.   TOEZICHT EN EVALUATIE

a)

Het secretariaat brengt jaarlijks verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze sectorovereenkomst. In dit verslag worden de resultaten van elke krachtens artikel 43 van de regeling gevoerde overlegprocedure gedocumenteerd. Het verslag bevat een samenvatting die openbaar kan worden gemaakt.

b)

De deelnemers evalueren regelmatig het toepassingsgebied en de overige bepalingen van deze sectorovereenkomst. Eind 2028 of zodra er 150 CCSU-transacties hebben plaatsgevonden na 15 juli 2023, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet, vindt er voor de zekerheid een evaluatie plaats. Deze evaluatie wordt gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met het kennisgevingsproces (met inbegrip van informatie over toegepaste technische of prestatienormen, voor zover beschikbaar, en gerealiseerde emissiereducties), de meest recente verslagen over klimaatwetenschap en een beoordeling van de marktvoorwaarden voor klimaattechnologieën.

c)

Indien een deelnemer bezorgd is dat een bepaling of bepalingen van deze sectorovereenkomst niet langer in overeenstemming zijn met het doel van de regeling, zoals uiteengezet in artikel 1 (doel) van de regeling, kan die deelnemer verzoeken de kwestie op de volgende geplande vergadering van de deelnemers te behandelen en moet hij zijn bezorgdheid aantonen.

d)

Aanhangsel I van deze sectorovereenkomst wordt op gezette tijden geëvalueerd, inclusief op verzoek van een deelnemer, teneinde na te gaan of een projectklasse en/of -type moet worden toegevoegd aan of verwijderd uit dat aanhangsel, of dat daarin drempels moeten worden aangepast. Voorstellen voor nieuwe projectklassen en/of -typen worden gestaafd met informatie over de wijze waarop de projecten van die klasse/dat type aan de criteria van artikel 1 van deze sectorovereenkomst.

Aanhangsel I

SELECTIECRITERIA VOOR PROJECTEN OP HET GEBIED VAN DE MATIGING VAN KLIMAATVERANDERING

De onderstaande definities of normen zijn bedoeld om onder de deelnemers een gemeenschappelijke visie te bevorderen met betrekking tot de uitvoering van deze sectorovereenkomst voor de overeenkomstige projecttypen. Zij doen geen afbreuk aan andere klimaatgerelateerde definities of normen die reeds bestaan of in ontwikkeling zijn of nog worden ontwikkeld.

Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE A: ecologisch duurzame energieproductie

TYPE 1: hernieuwbare energie

Complete centrales of delen daarvan en de modernisering van bestaande centrales, in de volgende sectoren:

a)

windenergie;

b)

geothermische energie;

c)

getijden- en getijstroomenergie;

d)

golfenergie;

e)

osmotische energie;

f)

fotovoltaïsche zonne-energie;

g)

thermische zonne-energie;

h)

thermische energie uit oceanen;

i)

bio-energie: alle duurzame energie-installaties op basis van stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, biogas of brandstof verkregen uit biomassa. Onder “biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

j)

waterkracht;

k)

energie-efficiëntie in duurzame-energieprojecten.

 

 

22 jaar

TYPE 2: elektriciteitsopwekking met schone waterstof

Bouw van elektriciteitsinstallaties die uitsluitend met schone waterstof elektriciteit opwekken.

 

Voor normen voor schone waterstof, zie PROJECTKLASSE F, TYPE 1.

Zie de krediettermijnen van PROJECTKLASSE F, TYPE 1.


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE B: saneringsprojecten in met fossiele brandstoffen gestookte centrales, vervanging van fossiele brandstoffen

TYPE 1: met fossiele brandstoffen gestookte centrales met operationele koolstofafvang en -opslag (CCS)*

Een proces waarbij de CO2-stroom van de emissies van met fossiele brandstoffen gestookte centrales wordt afgezonderd, en CO2 wordt vervoerd naar een opslagplaats met het oog op een milieuveilige en blijvende geologische opslag ervan of het gebruik ervan als input of grondstof om producten of diensten te creëren.

Voor met fossiele brandstoffen gestookte installaties lage koolstofemissie-niveaus bereiken.

De koolstofintensiteit bedraagt maximaal 350 metrische ton in de buitenlucht afgeblazen CO2 per GWh (19);

of

voor alle projecten moeten met het afvang- en opslagpercentage de koolstofemissies van de centrale met ten minste 65 % worden verminderd,

of

het CO2-afvangpercentage van de apparatuur die is vermeld in de aanvraag voor een door de overheid gesteund exportkrediet, moet ten minste 85 % bedragen. De 85 %-voorwaarde geldt bij normale bedrijfsomstandigheden.

18 jaar

TYPE 2: opwekking van energie uit afval*

Eenheid bestemd voor de opwekking van energie door thermische behandeling (met inbegrip van vergassing) van een gemengde stroom van vast afval.

Compensatie van broeikasgasemissies door het gebruik van conventionele energie en door vermindering van toekomstige broeikasgassen zoals methaan dat normaliter voortkomt uit afval.

Ingeval van een stoomcyclus moet een ketel (of stoomgenerator) een energieomzettingsefficiëntie hebben van ten minste 75 % op basis van de calorische onderwaarde (LHV) (20).

Ingeval van vergassing moet de vergassingsefficiëntie ten minste 65 % bedragen, uitgaande van de LHV (21).

15 jaar

TYPE 3: hybride energie-centrales*

Een centrale die elektriciteit opwekt uit zowel een duurzame-energiebron als uit fossiele brandstof.

Om te voldoen aan het vereiste dat een centrale beschikbaar moet zijn, moet er een met fossiele brandstoffen gestookte installatie beschikbaar zijn voor de perioden waarin energie uit de duurzame-energiebron niet of niet in voldoende mate beschikbaar is. De fossiele-brandstofbron maakt het gebruik van duurzame energie in de hybride centrale mogelijk waardoor, in vergelijking tot een reguliere met fossiele brandstoffen gestookte centrale, een aanzienlijke koolstofvermindering wordt bereikt.

Model 1:

Twee afzonderlijke opwekkingsbronnen: één duurzame-energiebron en één fossiele-brandstofbron.

Het project moet zodanig worden vormgegeven dat ten minste 50 % van de geplande totale jaarlijkse energieoutput ervan afkomstig is van de duurzame-energiebron van de centrale.

Model 2:

Een enkele opwekkingsbron die gebruik maakt van de combinatie van duurzame en fossiele brandstoffen. Het project moet zodanig worden vormgegeven dat ten minste 75 % van de nuttige geproduceerde energie wordt gewonnen uit de duurzame bron.

15 jaar

Opmerking:

*

Om tegemoet te komen aan de klimaatvereisten hebben de deelnemers hun inspanningen toegespitst op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU tot nieuwe projectklassen. De deelnemers verbinden zich ertoe deze projectklassen, die sinds 2012 niet meer zijn onderzocht, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in maart 2024, te evalueren.


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE C: energie-efficiëntie

TYPE 1: gecombineerde warmte- en elektriciteitsprojecten*

Gelijktijdige opwekking van diverse vormen van energie (elektrische, mechanische en thermische) in één geïntegreerd systeem.

Output van de WKK-centrale moet elektrische of mechanische energie en warmte voor commerciële industriële en/of woondoeleinden omvatten.

Tot twee derde van de voor elektriciteitsopwekking in conventionele warmtekrachtcentrales gebruikte primaire energie gaat verloren in de vorm van warmte. Gecombineerde warmte- en energie-opwekking (warmte-krachtkoppeling — WKK) kan derhalve een effectieve optie voor de matiging van broeikasgassen zijn. WKK is mogelijk met alle warmtemachines en brandstoffen (met inbegrip van biomassa en zonnewarmte) van een paar kW tot 1000 MW stoomcondensatie-energiecentrales (22).

Algehele efficiëntie van ten minste 75 % op basis van de calorische onderwaarde (LHV) (23).

15 jaar

TYPE 2: afstandsverwarming en/of -koeling*

Netwerk dat thermische energie vervoert/distribueert van een energieproducerende eenheid naar een eindgebruikspunt.

Verbetering van de efficiëntie van verwarming op afstand door de aanleg van pijpleidingnetwerken voor stoom en/of warm water met een hoge thermische efficiëntie, zowel door het warmteverlies via pijpleidingen en convertoren terug te brengen tot een minimum, als door het gebruik van afvalwarmte te vergroten.

Koeling op afstand is een integratieve technologie die aanzienlijk kan bijdragen tot de vermindering van koolstofdioxide-emissies en van de luchtvervuiling, alsook tot de verhoging van de energiezekerheid, bijvoorbeeld door vervanging van afzonderlijke klimaatregelingsapparaten.

De thermische geleidingscapaciteit van pijpleidingen voor afstandsverwarming bedraagt maximaal 80 % van de geleidingscapaciteit die wordt vereist door EN 253.2009 (te herzien ingeval van bijwerking van deze norm)

15 jaar

TYPE 3: Slimme netten*

Geïntegreerde, technologisch geavanceerde elektriciteitsnetwerken met een verbeterde dynamische capaciteit om de input en output van al hun technische componenten te monitoren en controleren (zoals elektriciteitsproductie, netwerkbeheeroplossingen, omzetters en systemen voor hoogspanningsgelijkstroom (HVDC), flexibele wisselstroomtransmissiesystemen, speciale elektriciteitssystemen, transmissie, distributie, opslag, elektronische oplossingen voor energie van slimme netwerken, vermindering van het energieverbruik, bemetering, decentrale energieproductie).

ICT overeenkomstig internationaal overeengekomen sectorale normen zoals NIST-SGIP en ETSI-CEN-Cenelec.

Om netwerkbeheerders, transmissie- en distributiesysteembeheerders, netwerkgebruikers, opslaghouders, beheerders van het metersysteem, leveranciers van toepassingen en diensten of beheerders van platformen voor energieuitwisseling te helpen om zuinige, milieuvriendelijke, evenwichtige en duurzame energiesystemen met beperkte transmissieverliezen en een kwalitatief betere energievoorziening, veiligheid, netwerkstabiliteit, betrouwbaarheid, gebruikmaking van hernieuwbare energie en kostenefficiëntie te creëren door steun te verlenen aan energieleveringsovereenkomsten die voornamelijk de uitvoer van geavanceerde, innovatieve technologieën en diensten betreffen.

Er moet worden voldaan aan de normen 1, 2 (a of b) en 3.

1.

Van de totale kosten van het project moet ten minste 20 % worden geoormerkt voor in aanmerking komende upgrades van de informatie- en communicatietechnologie (ICT).

2a.

Het project of de applicatie leidt tot een geschatte vermindering van minstens 10 % van de CO2-emissies uit fossiele brandstoffen, of

2b.

een aangetoonde aanzienlijke vermindering van de CO2-emissie wordt mogelijk door hetzij:

een vermindering met ten minste 5 % van de energieverliezen in het elektriciteitsnet dat gebruikmaakt van een slimnetwerktoepassing of een slimnetwerkproject, of

een vermindering met ten minste 5 % van het geaggregeerde elektriciteitsverbruik via ladingen die gebruikmaken van een slimnetwerktoepassing of een slimnetwerkproject, of

een intermitterende toevoer van energie uit hernieuwbare energiebronnen, waaronder ook energiebronnen met een lager spanningsniveau, die overeenkomt met ten minste 10 % boven op de totale energie die wordt geleverd aan het netwerk waar de slimnetwerktechnologieën worden toegepast.

3.

Voordat een vergunning wordt verleend, beoordeelt een onafhankelijke, gekwalificeerde derde het project en stelt een verslag op waarin de kenmerken van de voorgestelde slimnetwerktoepassing of het project worden omschreven, en verifieert of het project of de toepassing zal voldoen aan normen 1 en 2 (a of b). Voor projecten waarbij de 2b-norm wordt gebruikt, worden de geraamde door het project mogelijk gemaakte CO2-emissiereducties opgenomen in het verslag. Dit verslag zal worden doorgegeven aan de deelnemers vóór de goedkeuring van financiële steun, en de toelating zal afhankelijk worden gesteld van een bevestiging in het verslag dat het voorgestelde project of de toepassing van slimme netwerken aan de normen 1 en 2 (a of b) voldoet.

Normen worden berekend door een vergelijking van de geraamde emissies of het energieverbruik van een gebied dat door het netwerk wordt bediend indien de voorgestelde slimnetwerktechnologieën worden toegepast met de emissies of het energieverbruik van dat zelfde gebied indien de voorgestelde slimnetwerktechnologieën niet zouden worden toegepast.

15 jaar

Opmerking:

*

Om tegemoet te komen aan de klimaatvereisten hebben de deelnemers hun inspanningen toegespitst op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU tot nieuwe projectklassen. De deelnemers verbinden zich ertoe deze projectklassen, die sinds 2012 niet meer zijn onderzocht, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in maart 2024, te evalueren.


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE D: koolstofafvang, -gebruik en -opslag

 

Bouw en exploitatie van installaties die bestemd zijn voor ofwel:

het afvangen van CO2 uit emissiebronnen die anders in de atmosfeer terecht zouden komen, of het afvangen van CO2 uit de omgevingslucht;

het klaarmaken van het afgevangen CO2 voor vervoer (via pijpleidingen, spoorwegen, wegen of schepen), met inbegrip van het klaarmaken van afgevangen CO2 voor de vervoerspecificatie (bijvoorbeeld compressie);

het vervoer van het afgevangen CO2 naar het eindgebruikpunt, of

het permanent opslaan van afgevangen CO2.

Om koolstofemissies uit bestaande bronnen aanzienlijk te verminderen.

Installaties voor het afvangen van omgevingslucht moeten ten minste het CO2-equivalent van hun eigen operationele emissies afvangen.

Specifieke geologische opslag voldoet aan ISO 27914:2017.

Subsidiabel gebruik van het afgevangen en/of vervoerde CO2 valt onder “Schone vloeibare en gasvormige brandstoffen” (PROJECTKLASSE K) en “Productie met lage emissies” (PROJECTKLASSE G).

Gebruik van CO2 voor activiteiten in verband met fossiele brandstoffen, zoals verbeterde olieterugwinning, komt niet in aanmerking.

Er zijn passende lekdetectiesystemen en monitoringplannen voor het vervoer en de opslag van CO2, met regelmatige rapporten die door de nationale autoriteiten of een onafhankelijke derde partij worden gecontroleerd.

22 jaar


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE E: transmissie, distributie en opslag van energie

TYPE 1: beheer, transmissie en distributie van energie

Bouw en/of uitbreiding van energieopslaginstallaties op het net (bijvoorbeeld chemisch, thermisch, mechanisch en elektrochemisch).

Aanleg en uitbreiding van infrastructuur voor de transmissie van koolstofarme elektriciteit, met inbegrip van directe verbindingen met koolstofarme bronnen en netsecties waar de elektriciteitsmix aan de normen voldoet.

Installatie van slimme meters en andere technologieën die de efficiëntie van het net verbeteren.

Om het op lange termijn kosteneffectief koolstofvrij maken van energiesystemen te vergemakkelijken.

Projecten in verband met koolstofarme elektriciteit komen in aanmerking wanneer gedurende de periode van 5 jaar de hoeveelheid opgewekte koolstofarme elektriciteit meer dan 60 % van de nieuw geïnstalleerde opwekkingscapaciteit bedraagt.

Met koolstofarme elektriciteit wordt bedoeld elke energiebron die onder projectklasse A is opgenomen in dit aanhangsel, of waarbij de broeikasgasemissies van de geproduceerde elektriciteit lager zijn dan de drempelwaarde van 133 g CO2-eq/kWh.

Aangezien in de lage- en lagermiddeninkomenslanden elektrificatie van cruciaal belang is voor het koolstofvrij maken van de economie, is bovenstaande norm pas 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst van toepassing op projecten in deze landen, tenzij de deelnemers anders overeenkomen. Voor zulke projecten geldt artikel 43.

De bouw en uitbreiding van infrastructuurprojecten voor de transmissie van elektriciteit komen in aanmerking zolang zij geen met fossiele brandstoffen gestookte energiecentrales rechtstreeks op het net aansluiten.

In de projectdocumenten inzake netefficiëntie moet op geloofwaardige wijze worden aangetoond dat energie-efficiëntie het hoofddoel van het project is.

22 jaar

TYPE 2: fabricage en recycling van batterijen

Bouw van installaties voor de fabricage van oplaadbare batterijen, batterijpakken en batterijcellen met klimaatmitigerende eindtoepassingen (bijvoorbeeld voor voorzieningen, vervoer en industriële toepassingen).

Recycling van afgedankte batterijen.

Het verhogen van de output van klimaatmitigerende batterijen en het vergemakkelijken van het kosteneffectief koolstofvrij maken van activiteiten met hoge emissies.

Beschrijving van het project in de kennisgeving moet ook een beschrijving van het eindgebruik van de batterij bevatten.

22 jaar


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE F: schone waterstof en ammoniak

TYPE 1: productie van schone waterstof

Bouw van installaties die schone waterstof produceren.

Het koolstofvrij maken van sectoren met een hoge uitstoot bevorderen.

Projecten voor de productie van schone waterstof komen in aanmerking indien:

i.

de “well-to-gate”-emissies (van grondstofproductie tot waterstoftransport) van de waterstof minder dan 3 kg CO2e per kg H2 bedragen (niveau 1);

ii.

de “well-to-gate”-emissies (van grondstofproductie tot waterstoftransport) van de waterstof minder dan 4 kg CO2e per kg H2 bedragen (niveau 2).

Niveau 1: 22 jaar

Niveau 2: 18 jaar

TYPE 2: productie van schone ammoniak

Bouw van installaties voor de productie van schone ammoniak.

Het koolstofvrij maken van sectoren met een hoge uitstoot bevorderen.

Schone ammoniak is ammoniak geproduceerd met schone waterstof volgens de in dit aanhangsel vastgestelde normen of ammoniak die wordt teruggewonnen uit afvalwater. De drempels voor schone ammoniak zijn gelijk aan de drempels voor schone waterstof die bij de productie ervan wordt gebruikt. Voor uit afvalwater teruggewonnen schone ammoniak zijn er geen drempels;

Niveau 1 en uit afvalwater teruggewonnen schone ammoniak: 22 jaar

Niveau 2: 18 jaar

TYPE 3: transmissie, distributie en opslag van waterstof

Bouw van opslag-, transmissie- en distributie-installaties die zijn aangesloten op installaties voor de productie van schone waterstof of die naar verwachting binnen vijf jaar op zulke installaties zullen worden aangesloten.

Ombouwen van bestaande gasinstallaties tot installaties die voor 100 % waterstof produceren.

Herbestemmen van gasnetwerken om de opname van waterstof mogelijk te maken.

De nodige infrastructuur ontwikkelen voor de transmissie, distributie en opslag van schone waterstof, met dien verstande dat voor schone waterstof dezelfde transmissie-, distributie- en opslagfaciliteiten als voor andere waterstof zullen worden gebruikt en ook dat de uitrol van schone waterstof vereist dat infrastructuur wordt ontwikkeld die geschikt is voor alle soorten waterstof.

Indien van toepassing, zie de normen voor schone waterstof, in PROJECTKLASSE F, TYPE 1.

22 jaar


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE G: productie met lage emissies  (24)

 

Productie met lage emissies, met inbegrip van de bouw, uitbreiding of aanpassing van complete productie-installaties en delen daarvan, de levering van uitrusting en daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur en diensten.

Lijst van voorbeelden:

a)

Ferro- en non-ferrometalen

b)

Cement

c)

Chemische stoffen (incl. meststoffen, ammoniak)

d)

Pulp en papier

Fabrikanten in moeilijk koolstofarm te krijgen sectoren stimuleren om over te stappen op duurzame praktijken met als doel, in het bijzonder in productiesectoren die kampen met een wereldwijd overaanbod, broeikasgasintensieve technologieën te vervangen door technologieën die aanzienlijk bijdragen tot de matiging van klimaatverandering.

Zolang de deelnemers bij de toekomstige evaluatie geen consensus bereiken over passende normen, moeten zij de in de artikelen 54 tot en met 59 van de regeling beschreven procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen gebruiken om een voorstel voor een project voor emissiearme productie in te dienen. Het voorstel omvat de broeikasgasintensiteit van de productie van het vervaardigde product, berekend in overeenstemming met het broeikasgasrapportageprotocol, rekening houdend met de emissies van toepassingsgebieden 1 en 2. In het voorstel wordt uiteengezet waarom dit emissieniveau als laag kan worden aangemerkt. Deze informatie moet worden gestaafd met documenten die samen met het voorstel zullen worden ingediend.

Bij projecten die betrekking hebben op contracten met een waarde van ten minste 20 miljoen SDR, wordt het project afzonderlijk of samen met de voorbereiding van de projectdocumenten door een onafhankelijke derde beoordeeld.

Deze documentatie moet op de datum van de eerste kredietopneming in gestandaardiseerde vorm op de website van de OESO bekend worden gemaakt (zich inspirerend op de transparantie van het ECG-project van klasse A).

22 jaar


Projectklasse

Definitie

Doel

Gebruikte normen of uitdovingsclausule

Maximale krediettermijn

PROJECTKLASSE H: emissievrij en emissiearm vervoer

TYPE 1: emissievrij vervoer en ondersteunende infrastructuur  (25)

Voertuigenparken met weg-, spoorgebonden (26) en watervoertuigen zonder directe emissies en de bijbehorende essentiële infrastructuur voor het gebruik van die voertuigen (27).

De transitie naar voertuigparken zonder directe uitlaatemissies is van cruciaal belang om klimaatverandering te matigen.

De directe CO2-uitlaatemissies van de bewegende activa zijn nul.

Emissievrije voertuigen omvatten elektrische voertuigen en brandstofcelvoertuigen.

Goederenvervoer, met inbegrip van voertuigen, treinen, wagons of vaartuigen alsmede de infrastructuur die essentieel is voor de exploitatie van al deze voertuigen, mag niet bestemd zijn voor het vervoer of de opslag van fossiele brandstoffen.

Voor de bijbehorende infrastructuur omvat de projectkennisgeving een beschrijving van het verband tussen emissievrije voertuigen en de infrastructuur, alsook waarom die essentieel is voor de werking van die voertuigen.

Om krediettermijnen van meer dan 18 jaar voor vaartuigen te verkrijgen, moeten de deelnemers gebruikmaken van de procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen van artikel 54 tot en met 59 van de regeling. In het voorstel moet worden gemotiveerd waarom langere krediettermijnen nodig zijn. De maximale krediettermijnen bedragen 22 jaar.

22 jaar voor alle vervoer en infrastructuur daarvoor, met uitzondering van vaartuigen

18 jaar voor vaartuigen

TYPE 2: emissiearm spoorvervoer en ondersteunende infrastructuur

Emissiearm spoorvervoer, met inbegrip van bimodale elektro-dieseltreinen en hybride locomotieven en de bijbehorende infrastructuur die essentieel is voor de werking van die voertuigen.

Het stimuleren van hybride en emissiearm spoorwegvervoer, waarbij het gebruik ervan aanzienlijke emissiereducties zal opleveren en zal bijdragen tot de beperking van de klimaatverandering.

Ingeval van bimodale treinen zijn de directe CO2-uitlaatemissies van treinen, passagiersrijtuigen en wagons gelijk aan nul wanneer deze worden ingezet op een spoorlijn die over de nodige infrastructuur beschikt en gebruikmaken van een conventionele motor waar die infrastructuur ontbreekt (bimodale treinen);

20 jaar

TYPE 3: emissiearm zwaar vervoer en ondersteunende infrastructuur

Plug-in hybride voertuigen (PHEV) voor industriële of vrachttoepassingen en de bijbehorende infrastructuur die essentieel is voor de werking van die voertuigen.

Hybride elektrische voertuigen (HEV) voor industriële of vrachttoepassingen.

Het stimuleren van hybride en emissiearme voertuigen, waarbij het gebruik ervan aanzienlijke emissiereducties zal opleveren en zal bijdragen tot de matiging van de klimaatverandering.

Bij plug-in hybride elektrische voertuigen heeft het voertuig geen directe CO2-emissies via de uitlaat wanneer het met een elektromotor werkt en in andere gevallen een conventionele motor gebruikt.

Bij hybride elektrische voertuigen stoot het voertuig van het recentste modeljaar 35 % minder directe CO2-emissies uit via de uitlaat of is het 35 % energie-efficiënter ten opzichte van overeenkomstige conventionele voertuigen.

20 jaar voor plug-in hybride elektrische voertuigen.

18 jaar voor hybride elektrische voertuigen.

TYPE 4: emissiearm vervoer over water

Transacties die onder deze projectcategorie vallen, blijven onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk II, in afwachting van het resultaat van verdere besprekingen door de deelnemers over de toe te passen specifieke criteria, normen en definities.

PROJECTKLASSE I: mineralen en ertsen voor schone energie  (28)

 

Bouw van installaties voor recycling, verwerking en/of raffinage (met inbegrip van metallisatie) van ertsen of mineralen op het land, indien het bij deze processen verkregen product deel uitmaakt van de toeleveringsketen voor in aanmerking komende projecten (of in aanmerking komende delen daarvan) in het kader van aanhangsel I, klasse A — type 1: hernieuwbare energie; klasse E — type 2: fabricage en recycling van batterijen.

Lijst van voorbeelden:

koper

kobalt

nikkel

lithium

zeldzame aardmetalen

chroom

zink

platinametalen

aluminium

Zorgen voor een stabiel en betaalbaar aanbod van materialen in de toeleveringsketen voor in aanmerking komende projecten of delen daarvan) in het kader van dit aanhangsel die van essentieel belang zijn voor de matiging van klimaatverandering.

Zolang geen passende normen zijn uitgewerkt die de deelnemers in het kader van hun toekomstige werk zullen evalueren, gebruiken zij de in de artikelen 54 tot en met 59 van de regeling beschreven procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen om een voorstel voor een project voor mineralen en ertsen voor schone energie in te dienen. Deze informatie wordt gestaafd met documenten die samen met het voorstel zullen worden ingediend.

Voor projecten voor de winning, verwerking en raffinage van ertsen of mineralen bevat het voorstel de broeikasgasintensiteit van het resulterende product, berekend in overeenstemming met het broeikasgasrapportageprotocol, rekening houdend met de emissies van de toepassingsgebieden 1 en 2. Het bevat ook informatie over de genomen maatregelen ter vermindering van de emissies. Voor winningsprojecten bevat het voorstel een bekendmaking van de economische levensduur van de mineraalreserve, geraamd overeenkomstig internationaal erkende en aanvaarde richtsnoeren van de mijnbouwsector, evenals de daarmee verband houdende motivering van de toegepaste looptijd.

Het voorstel zal voorts een beschrijving bevatten waaruit blijkt dat:

een aanzienlijk deel van de afname van de installatie deel zal uitmaken van de toeleveringsketen voor in aanmerking komende projecten (of in aanmerking komende delen daarvan) in het kader van aanhangsel I, klasse A — type 1: hernieuwbare energie; klasse E — type 2: fabricage en recycling van batterijen, of

er een wettelijk afdwingbare verbintenis is die vereist dat een aanzienlijk deel van de afname wordt gebruikt als deel van de toeleveringsketen voor in aanmerking komende projecten (of in aanmerking komende delen daarvan) in het kader van aanhangsel I, klasse A — Type 1: hernieuwbare energie; klasse E — type 2: fabricage en recycling van batterijen, of

het project draagt duidelijk bij tot de toename van het aanbod aan mineralen of ertsen die internationaal worden erkend als essentiële componenten van hernieuwbare energie, met inbegrip van in aanmerking komende projecten (of in aanmerking komende delen daarvan) op grond van aanhangsel I, klasse A — type 1: hernieuwbare energie; klasse E — type 2: fabricage en recycling van batterijen, waarbij de totale vraag naar die mineralen of ertsen naar verwachting de komende twee decennia aanzienlijk zal stijgen in een scenario dat voldoet aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

Indien de deelnemers het voorstel aanvaarden, wordt het project op de datum van de eerste kredietopneming in gestandaardiseerde vorm op de website van de OESO vermeld.

22 jaar

PROJECTKLASSE J: Productie van schone vloeibare en gasvormige brandstoffen

 

Transacties die onder deze projectcategorie vallen, blijven onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk II, in afwachting van het resultaat van verdere besprekingen door de deelnemers over de toe te passen specifieke criteria, normen en definities.

Aanhangsel II:

SELECTIECRITERIA VOOR PROJECTEN INZAKE AANPASSING AAN KLIMAATVERANDERING

Een project komt in aanmerking voor de maximale financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst indien:

a)

het project leidt tot minder locatiespecifieke omstandigheden waarin kwetsbaarheid voor klimaatverandering zich voordoet. Deze vermindering wordt uitdrukkelijk aangegeven en toegelicht in de projectdocumenten aan de hand van een uitdrukkelijke intentieverklaring om de vastgestelde klimaatkwetsbaarheid aan te pakken en een analyse waarin een duidelijk en rechtstreeks verband is geformuleerd tussen de omstandigheden van klimaatkwetsbaarheid en de specifieke aanpassingsactiviteiten van het project om klimaatkwetsbaarheid aan te pakken. Die specifieke projectactiviteiten bepalen het aandeel van het project dat rechtstreeks de kwetsbaarheid voor klimaatverandering aanpakt. Als klimaatverandering slechts voor specifieke projectactiviteiten een doel is, komen enkel die activiteiten in aanmerking. Als klimaatverandering voor het gehele project een doel is, of het technisch niet haalbaar is om een onderscheid te maken tussen wel en niet aanpassende projectactiviteiten, dan wordt het gehele project geacht rechtstreeks de kwetsbaarheid voor klimaatverandering aan te pakken en komt het als geheel in aanmerking.

b)

Projecten die betrekking hebben op contracten met een waarde van ten minste 20 miljoen SDR, worden afzonderlijk of samen met de voorbereiding van de projectdocumenten door een onafhankelijke derde beoordeeld. De beoordeling is openbaar, zoals zij op de projectwebsite of op de website van de betrokken overheidsinstantie wordt bekendgemaakt. Bij de beoordeling wordt de in punt a) hierboven bedoelde motivering gecontroleerd. Voor projecten die verband houden met contracten waarbij het technisch niet haalbaar is om een onderscheid te maken tussen wel en niet aanpassende projectactiviteiten, wordt bij de beoordeling nagegaan of het technisch onmogelijk is om projectonderdelen op te splitsen.

c)

De nuttige levensduur van het project is langer dan de krediettermijn.

BIJLAGE II

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED VAN DE SECTOROVEREENKOMST

1.   TOEPASSINGSGEBIED

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de bepalingen die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor:

1)

de export van volledige kerncentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten, met inbegrip van de opleiding van het personeel die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales;

2)

de modernisering van bestaande kerncentrales;

3)

de levering van splijtstof en verrijking;

4)

het beheer van gebruikte splijtstof.

b)

Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op:

1)

posten die zich buiten het terrein van de kerncentrale bevinden en die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties (29) en watervoorziening, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning, vergunning splijtstoflading);

2)

substations, transformatoren en transmissielijnen buiten het terrein van de kerncentrale;

3)

overheidssteun voor de ontmanteling van een kerncentrale.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN VOOR EXPORTKREDIETEN

2.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

De maximale krediettermijn voor de in artikel 1, punt a), 1) van deze sectorovereenkomst bedoelde goederen en diensten bedraagt 22 jaar.

b)

De maximale krediettermijn voor de in artikel 1, punt a), 2) van deze sectorovereenkomst bedoelde goederen en diensten bedraagt 22 jaar, op voorwaarde dat de totale waarde van de modernisering gelijk is aan of meer bedraagt dan 80 miljoen SDR en de economische levensduur van de centrale naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode wordt verlengd. De maximale krediettermijn voor alle andere in artikel 1, punt a), 2), van deze sectorovereenkomst bedoelde transacties bedraagt 15 jaar.

c)

De maximale krediettermijn voor de eerste splijtstoflading bedraagt vier jaar vanaf de levering. De maximale krediettermijn voor de daaropvolgende wisselladingen bedraagt twee jaar na levering.

d)

De maximale krediettermijn voor de eindberging van gebruikte splijtstof bedraagt twee jaar.

e)

De maximale krediettermijn voor verrijking en het beheer van gebruikte splijtstof is vijf jaar.

3.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt normaal gesproken in gelijke en regelmatige termijnen afgelost of, in voorkomend geval (bijvoorbeeld wanneer steun wordt verleend voor leasetransacties of voor de uitvoer van op zichzelf staande machines of uitrusting), gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen.

b)

De hoofdsom wordt ten minste eenmaal per jaar afgelost, te beginnen uiterlijk een jaar na de aanvangsdatum van het krediet.

c)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Indien de hoofdsom jaarlijks wordt afgelost, wordt de rente ten minste eenmaal om de twaalf maanden betaald, te beginnen uiterlijk twaalf maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

e)

Indien dit naar behoren wordt gemotiveerd door een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het volgens de in de punten a) en b) bedoelde parameters toegestane schema voor de schuldendienst, kunnen exportkredieten die op grond van deze regeling worden gesteund, met de volgende beperkingen worden verstrekt:

1)

binnen een periode van zes maanden mag het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 35 % van de hoofdsom van het krediet bedragen.

2)

De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 36 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

3)

De maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt 70 % van de krediettermijn van de transactie of, indien dat langer is, zes jaar.

4.   OVERHEIDSSTEUN VOOR SPLIJTSTOF EN AAN SPLIJTSTOF VERWANTE DIENSTEN

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van deze sectorovereenkomst leveren de deelnemers geen gratis splijtstof of daaraan verwante diensten.

5.   HULP

De deelnemers steunen geen hulp.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

6.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Overeenkomstig artikel 44 van de regeling geeft een deelnemer ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging met een kredietwaarde van meer dan 10 miljoen SDR doet, hiervan kennis indien hij voornemens is overeenkomstig deze sectorovereenkomst een krediet te steunen. Voor transacties die op grond van artikel 3, punt e), worden ondersteund, verstrekken de deelnemers onder meer:

1)

gedetailleerde informatie over het ondersteunde aflossingsschema en een uiteenzetting van de redenen waarom er een onbalans bestaat tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst indien dit overeenkomstig artikel 3, punten a) en b), wordt ondersteund, en

2)

voor transacties met een aflossingsschema dat niet overeenstemt met de vrije cashflow, een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het afwijkende aflossingsschema.

b)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mee teneinde de opgedane ervaringen gemakkelijker te kunnen evalueren.

HOOFDSTUK IV

EVALUATIE

7.   EVALUATIE EN TOEZICHT

De deelnemers evalueren op gezette tijden, doch uiterlijk eind 2023, de bepalingen van deze sectorovereenkomst.

BIJLAGE III

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR BURGERLUCHTVAARTUIGEN

DEEL 1

ALGEMENE BEPALINGEN

1.   DOEL

a)

Het doel van deze sectorovereenkomst is een kader te creëren voor het voorspelbare, consequente en transparante gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen en andere goederen en diensten genoemd in artikel 4, punt a), hierna. De onderhavige sectorovereenkomst strekt ertoe gelijke voorwaarden voor deze exportkredieten te bewerkstelligen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

b)

Deze sectorovereenkomst bevat de gunstigste voorwaarden waarop door de overheid gesteunde exportkredieten kunnen worden verleend.

c)

Hiertoe tracht de onderhavige sectorovereenkomst evenwichtige verhoudingen tot stand te brengen die op alle markten:

1)

de concurrentie tussen de financiële voorwaarden van de deelnemers gelijktrekken;

2)

overheidssteun van de deelnemers neutraliseren als factor bij de keuze uit de in artikel 4, punt a), hieronder bedoelde concurrerende goederen en diensten, en

3)

vervalsing van de mededinging tussen de deelnemers aan deze sectorovereenkomst en andere financieringsbronnen voorkomen.

d)

De deelnemers aan deze sectorovereenkomst (de deelnemers) erkennen dat de bepalingen van deze sectorovereenkomst enkel met het oog op deze sectorovereenkomst zijn opgesteld en geen afbreuk doen aan andere delen van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, (de regeling) en eventuele wijzigingen daarvan.

2.   STATUS

Deze sectorovereenkomst is een “gentlemen’s agreement” tussen de deelnemers aan deze overeenkomst en vormt bijlage III bij de regeling; zij maakt integraal deel uit van de regeling en vervangt de sectorovereenkomst die in juli 2007 in werking is getreden.

3.   DEELNEMERS

Aan de sectorovereenkomst wordt thans deelgenomen door: Australië, Brazilië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland. Een niet-deelnemer kan deelnemer worden overeenkomstig de in aanhangsel I vermelde procedures.

4.   TOEPASSINGSGEBIED

a)

Deze sectorovereenkomst is van toepassing op alle door of namens een overheid verleende overheidssteun met een krediettermijn van ten minste twee jaar, voor de export van:

1)

nieuwe burgerluchtvaartuigen en daarin gemonteerde motoren, met inbegrip van door de koper aangeleverde uitrusting;

2)

gebruikte, geconverteerde en gerenoveerde burgerluchtvaartuigen met daarin gemonteerde motoren, telkens met inbegrip van door de koper aangeleverde uitrusting;

3)

reservemotoren;

4)

reserveonderdelen voor burgerluchtvaartuigen en motoren;

5)

onderhouds- en servicecontracten voor burgerluchtvaartuigen en -motoren;

6)

conversie, ingrijpende wijzigingen en renovatie van burgerluchtvaartuigen;

7)

motorkits.

b)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

1)

exportkredietgarantie of -verzekering (zuivere dekking);

2)

financieringssteun van de overheid:

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering, of

rentesubsidie;

3)

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

c)

Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op overheidssteun voor:

1)

de uitvoer van nieuwe of gebruikte militaire luchtvaartuigen en aanverwante goederen en diensten als genoemd in punt a), hierboven, mede wanneer deze voor militaire doeleinden worden gebruikt;

2)

nieuwe of gebruikte vluchtsimulators.

5.   INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

Een deelnemer antwoordt, op basis van wederkerigheid, op een verzoek dat een niet-deelnemer met wie hij zich in een concurrentiesituatie bevindt, tot hem richt over de door hem voor overheidssteun gestelde financiële voorwaarden, zoals hij op een verzoek van een deelnemer zou antwoorden.

6.   HULP

De deelnemers steunen geen hulp, behalve voor humanitaire doeleinden, via een gemeenschappelijke gedragslijn.

7.   MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

Deze sectorovereenkomst belet de deelnemers eraan niet, nadat de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds van kracht zijn geworden, minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, indien daarmee uitsluitend wordt beoogd verliezen te voorkomen of te beperken die voortvloeien uit gebeurtenissen die tot wanbetaling of claims aanleiding kunnen geven. Een deelnemer doet alle andere deelnemers en het secretariaat van de OESO (het secretariaat) binnen 20 werkdagen na de overeenkomst van de deelnemer met de afnemer/kredietnemer, kennisgeving van de gewijzigde financiële voorwaarden. De kennisgeving bevat informatie, met inbegrip van de motivering, over de nieuwe financiële voorwaarden, waarbij gebruik wordt gemaakt van het in aanhangsel IV opgenomen rapportageformulier.

DEEL 2

NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

8.   NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN

a)

Voor de toepassing van deze sectorovereenkomst wordt onder een nieuw luchtvaartuig verstaan:

1)

een luchtvaartuig, inclusief de door de koper geleverde uitrustingen en de daarin gemonteerde motoren waarvan de constructeur nog eigenaar is en dat niet eerder is geleverd of gebruikt voor het beoogde doel ervan, namelijk het vervoer van passagiers en/of vracht, en

2)

reservemotoren en -onderdelen die geacht worden deel uit te maken van de oorspronkelijke order voor het luchtvaartuig in overeenstemming met artikel 20, punt a), hierna.

b)

Onverminderd het bepaalde in punt a) kan een deelnemer voorwaarden steunen die passend zijn voor nieuwe luchtvaartuigen, voor transacties waarvoor, met medeweten van deze deelnemer, voorlopige financieringsregelingen zijn getroffen omdat de overheidssteun vertraging had opgelopen; deze vertraging mag niet langer duren dan 18 maanden. In dergelijke gevallen zijn de krediettermijn en de datum van de laatste aflossing dezelfde als wanneer voor de verkoop of de lease van het luchtvaartuig overheidssteun zou zijn verleend vanaf de oorspronkelijke leveringsdatum van het luchtvaartuig.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN

De financiële voorwaarden voor exportkredieten behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen.

9.   IN AANMERKING KOMENDE VALUTA’S

De valuta’s die voor financieringssteun van de overheid in aanmerking komen, zijn de euro, de Japanse yen, het Britse pond sterling, de Amerikaanse dollar en andere volledig converteerbare valuta’s waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor de vaststelling van de in aanhangsel III vermelde minimumrentetarieven.

10.   AANBETALINGEN EN MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN

a)

Voor transacties met afnemers/kredietnemers die zijn ingedeeld in risicocategorie 1 (volgens tabel 1 van aanhangsel II):

1)

eisen de deelnemers voorafgaand aan of op de aanvangsdatum van het krediet een minimumaanbetaling van ten minste 20 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig;

2)

verlenen de deelnemers overheidssteun tot ten hoogste 80 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig.

b)

Voor transacties met afnemers/kredietnemers die zijn ingedeeld in een van de risicocategorieën 2 tot en met 8 (volgens tabel 1 van aanhangsel II):

1)

eisen de deelnemers voorafgaand aan of op de aanvangsdatum van het krediet een minimumaanbetaling van ten minste 15 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig;

2)

verlenen de deelnemers overheidssteun tot ten hoogste 85 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig.

c)

Een deelnemer die artikel 8, punt b), hierboven toepast, vermindert het maximumbedrag aan overheidssteun met het bedrag van de aflossingen van de hoofdsom die verschuldigd zijn sinds de aanvangsdatum van het krediet, om te waarborgen dat op het tijdstip van uitboeking het uitstaande bedrag hetzelfde is als wanneer een door de overheid gesteund exportkrediet op het tijdstip van de levering zou worden verstrekt. In deze omstandigheden moet de deelnemer voorafgaand aan de levering een aanvraag voor overheidssteun hebben ontvangen.

11.   MINIMUMPREMIETARIEVEN

a)

De deelnemers die overheidssteun verlenen, brengen voor het door de overheid gesteunde kredietbedrag niet minder dan het in aanhangsel II omschreven minimumpremietarief in rekening.

b)

De deelnemers gebruiken indien nodig het overeengekomen premietariefomrekeningsmodel voor de omrekening tussen de marges per jaar die worden berekend op basis van het uitstaande bedrag aan overheidssteun en de verschillende premietarieven bij aanvang die worden berekend op basis van het oorspronkelijke bedrag aan overheidssteun.

12.   MAXIMALE KREDIETTERMIJN

a)

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar voor alle nieuwe luchtvaartuigen.

b)

Bij wijze van uitzondering, en met voorafgaande kennisgeving, wordt een maximale krediettermijn van 15 jaar toegestaan. In dit geval is een toeslag van 35 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

c)

De krediettermijn van een door de overheid gesteund exportkrediet wordt niet verlengd door rechten met betrekking tot de zekerheid op gelijke voet met commerciële financiers te delen.

13.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De deelnemers passen voor de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling een van de in punt 1) en punt 2) hieronder vermelde schema’s toe (30):

1)

de aflossing van het bedrag van hoofdsom en rente samen vindt in gelijke termijnen plaats:

de termijnen worden ten minste om de drie maanden betaald, te beginnen uiterlijk drie maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

als alternatief kunnen de termijnen, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan (tenzij het een de-minimistransactie betreft), elke zes maanden worden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In dit geval is een toeslag van 15 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

bij transacties met een variabele rente wordt het schema voor de aflossing van de hoofdsom voor de volledige terugbetalingstermijn bepaald, en wel niet meer dan vijf werkdagen vóór de uitboekingsdatum op basis van de variabele of swaprente op dat tijdstip;

2)

de aflossing van de hoofdsom vindt in gelijke termijnen plaats, en de rente is over het afnemende bedrag van de restschuld verschuldigd:

de termijnen worden ten minste om de drie maanden betaald, te beginnen uiterlijk drie maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

als alternatief kunnen de termijnen, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan (tenzij het een de-minimistransactie betreft), elke zes maanden worden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In dit geval is een toeslag van 15 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

b)

In afwijking van punt a) hierboven kan de terugbetaling van de hoofdsom, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan, zodanig worden gestructureerd dat een eindaflossing van alle uitstaande bedragen op een bepaalde datum wordt overeengekomen. In dat geval worden aflossingen van de hoofdsom vóór de eindaflossing gestructureerd als beschreven in punt a) hierboven, op basis van een aflossingsperiode die niet langer is dan de maximumkrediettermijn die voor de goederen en diensten waarvoor steun wordt verleend, is toegekend.

c)

In afwijking van punt a) hierboven kan de aflossing van de hoofdsom met voor de kredietnemer minder gunstige voorwaarden worden gestructureerd.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

14.   MINIMUMRENTETARIEVEN

a)

De deelnemers die overheidsfinancieringssteun verstrekken, passen hetzij een variabel minimumrentetarief, hetzij een vast minimumrentetarief toe, in overeenstemming met de bepalingen van aanhangsel III.

b)

Voor straalvliegtuigen met een nettoprijs van ten minste 35 miljoen USD wordt alleen in uitzonderlijke omstandigheden financieringssteun van de overheid op CIRR-basis verleend. Een deelnemer die voornemens is zulke steun te verstrekken, geeft daarvan alle andere deelnemers ten minste twintig kalenderdagen vóór de definitieve toezegging kennis, onder vermelding van de kredietnemer.

c)

De rente omvat geen betalingen uit hoofde van de in artikel 11 hierboven bedoelde premies en evenmin de in artikel 16 hieronder bedoelde vergoedingen.

15.   RENTESUBSIDIE

De deelnemers die rentesubsidie verlenen moeten voldoen aan de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst; zij verlangen van banken of andere financiële instellingen die partij zijn bij de transactie waarvoor rentesubsidie wordt verleend, dat zij aan die transactie enkel deelnemen op voorwaarden die in alle opzichten met de financiële voorwaarden van de sectorovereenkomst in overeenstemming zijn.

16.   VERGOEDINGEN

a)

Binnen de grenzen van de premievaste periode berekenen de deelnemers die overheidssteun in de vorm van zuivere dekking verlenen, een vergoeding voor de handhaving van de premie over het niet-uitgeboekte gedeelte van de overheidssteun gedurende de premievaste periode, en wel als volgt:

1)

voor de eerste zes maanden van de premievaste periode: nul basispunten per jaar;

2)

voor de zevende tot en met de twaalfde maand van de premievaste periode: 12,5 basispunten per jaar.

3)

voor de dertiende tot en met de achttiende maand van de premievaste periode: 25 basispunten per jaar.

b)

De deelnemers die overheidssteun in de vorm van rechtstreeks krediet/rechtstreekse financiering verstrekken, brengen de volgende vergoedingen in rekening:

1)

dossierkosten/structureringskosten: 25 basispunten op het uitgeboekte bedrag, betaalbaar bij elke uitboeking;

2)

een bereidstellingsvergoeding en een vergoeding voor premiehandhaving: 20 basispunten per jaar over het niet-uitgeboekte gedeelte van het door de overheid gesteunde uit te boeken exportkrediet, in de premievaste periode, betaalbaar na ommekomst van de termijnen;

3)

een beheersvergoeding: vijf basispunten per jaar over het uitstaande bedrag aan overheidssteun, te betalen na ommekomst van de termijnen. Als alternatief kunnen de deelnemers bepalen dat deze vergoeding overeenkomstig artikel 11, punt b), hierboven bij aanvang verschuldigd is over het uitgeboekte bedrag en op het tijdstip van elke uitboeking.

17.   COFINANCIERING

Bij cofinanciering waarbij overheidssteun in de vorm van rechtstreeks krediet en zuivere dekking wordt verleend, en de zuivere dekking ten minste 35 % van het door de overheid gesteunde bedrag vertegenwoordigt, worden door de deelnemer die het rechtstreekse krediet verleent, in afwijking van de artikelen 14 en 16 hierboven, dezelfde financiële voorwaarden, met inbegrip van vergoedingen, toegepast als door de financiële instelling uit hoofde van de zuivere dekking, opdat de totale kosten van de verstrekker van de zuivere dekking en die van de rechtstreekse kredietverstrekker gelijkwaardig zijn. In die situatie geeft de deelnemer die deze steun verstrekt, in overeenstemming met het in aanhangsel IV opgenomen rapportageformulier kennis van de aangeboden financiële voorwaarden, met inbegrip van de vergoedingen.

DEEL 3

GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN, RESERVEMOTOREN, RESERVEONDERDELEN, ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

18.   GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN EN ANDERE GOEDEREN EN DIENSTEN

Dit deel van de sectorovereenkomst is van toepassing op gebruikte luchtvaartuigen en op reservemotoren, reserveonderdelen, conversie (ombouw), ingrijpende wijzigingen, renovatie, onderhouds- en servicecontracten met betrekking tot zowel nieuwe als gebruikte luchtvaartuigen en motorkits.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN

De toe te passen financiële voorwaarden, met uitzondering van de maximale krediettermijn, moeten in overeenstemming met deel 2 van deze sectorovereenkomst zijn.

19.   VERKOOP VAN GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN

a)

Onverminderd het in punt b) bepaalde, wordt de maximale krediettermijn voor gebruikte luchtvaartuigen bepaald in overeenstemming met de ouderdom van het luchtvaartuig, zoals in de tabel hieronder weergegeven:

Ouderdom van het luchtvaartuig (jaren sinds de oorspronkelijke productiedatum)

Maximale krediettermijnen voor transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld of waarvoor de overheid zekerheid heeft gesteld (jaren)

Maximale krediettermijnen voor transacties waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld en waarvoor de overheid evenmin zekerheid heeft gesteld (jaren)

1

10

8,5

2

9

7,5

3

8

6,5

4

7

6

5 tot 8

6

5,5

Meer dan 8

5

5

b)

De maximale krediettermijn voor geconverteerde luchtvaartuigen wordt — mits de transactie voldoet aan alle vereisten van artikel 19 van aanhangsel II en eventuele voor die conversie verstrekte overheidssteun niet is verstrekt in overeenstemming met artikel 21, punt a), hieronder — bepaald in overeenstemming met de sinds de conversiedatum verstreken tijd en de ouderdom van het luchtvaartuig, zoals weergegeven in onderstaande tabel:

Maximale krediettermijnen voor geconverteerde luchtvaartuigen waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld (jaren)

Tijdvak sinds de conversiedatum (jaren)

Ouderdom van het luchtvaartuig (jaren sinds de oorspronkelijke productiedatum)

1

2

3

4

5 tot 8

Meer dan 8

0 (pas geconverteerd)

10

9

8

8

8

8

1

10

9

8

7

7

7

2

-----

9

8

7

6

6

3 of meer

-----

-----

8

7

6

5

20.   RESERVEMOTOREN EN RESERVEONDERDELEN

a)

Wanneer reservemotoren worden aangekocht of besteld in verband met de motoren die in een nieuw luchtvaartuig moeten worden gemonteerd, kan de overheidssteun voor de reservemotoren op dezelfde voorwaarden als voor het luchtvaartuig worden verstrekt.

b)

Wanneer reserveonderdelen samen met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, kan de overheidssteun voor de reserveonderdelen op dezelfde voorwaarden als voor het luchtvaartuig worden verstrekt, tot maximaal 5 % van de nettoprijs van het nieuwe luchtvaartuig en de daarin gemonteerde motoren; bij overschrijding van die 5 %-grens is hetgeen hieronder bij punt d) wordt vermeld, van toepassing op de overheidssteun voor de reserveonderdelen.

c)

Wanneer reservemotoren niet samen met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, bedraagt de maximale krediettermijn acht jaar. Voor reservemotoren met een waarde per eenheid van 10 miljoen USD of meer mag de krediettermijn worden verhoogd tot tien jaar, mits de transactie voldoet aan alle vereisten van artikel 19 van aanhangsel II.

d)

Wanneer andere reserveonderdelen niet met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, bedraagt de maximale krediettermijn:

1)

vijf jaar bij een contractwaarde van 5 miljoen USD of meer;

2)

twee jaar bij een contractwaarde van minder dan 5 miljoen USD.

21.   CONTRACTEN VOOR CONVERSIE, INGRIJPENDE WIJZIGINGEN EN RENOVATIE

a)

Als een transactie voor conversie:

1)

een kredietwaarde heeft van 5 miljoen USD of meer, en

voldoet aan alle vereisten van artikel 19 van aanhangsel II, dan kan een deelnemer overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste acht jaar aanbieden;

niet voldoet aan alle vereisten van artikel 19 van aanhangsel II, dan kan een deelnemer overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste vijf jaar aanbieden;

2)

een kredietwaarde heeft van minder dan 5 miljoen USD, dan kan een deelnemer overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste twee jaar aanbieden.

b)

Als een transactie betrekking heeft op een ingrijpende wijziging of renovatie, dan kan een deelnemer overheidssteun aanbieden met een krediettermijn van ten hoogste:

1)

vijf jaar bij een contractwaarde van 5 miljoen USD of meer;

2)

twee jaar bij een contractwaarde van minder dan 5 miljoen USD.

22.   ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN

De deelnemers kunnen overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste drie jaar aanbieden.

23.   MOTORKITS

De deelnemers kunnen overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste vijf jaar aanbieden.

DEEL 4

TRANSPARANTIEPROCEDURES

Alle uitwisseling van gegevens tussen de aangewezen contactpunten in elk deelnemend land vindt plaats via middelen voor onmiddellijke communicatie, bijvoorbeeld het e-mailsysteem dat door het secretariaat wordt onderhouden om de communicatie tussen de deelnemers en het secretariaat te vergemakkelijken. Tenzij anders is overeengekomen, wordt alle informatie die in het kader van dit deel van de sectorovereenkomst wordt uitgewisseld, door alle deelnemers als vertrouwelijk behandeld.

AFDELING 1

EISEN INZAKE INFORMATIEVERSTREKKING

24.   INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

a)

Binnen een maand na de datum van een definitieve toezegging verstrekt een deelnemer de ingevolge aanhangsel IV vereiste informatie aan alle andere deelnemers, en stuurt hij een kopie aan het secretariaat.

b)

Met het oog op de vaststelling van de margebenchmark overeenkomstig artikel 8, punt b), van aanhangsel III, wordt informatie over zuivere dekkingsmarges, zoals aangegeven in artikel 8, punten c) en d), van aanhangsel III, uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand bij het secretariaat ingediend.

AFDELING 2

UITWISSELING VAN INFORMATIE

25.   VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen om inlichtingen over het gebruik van zijn door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen waarop deze sectorovereenkomst van toepassing is.

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een andere deelnemer om inlichtingen verzoeken en daarbij de gunstigste kredietvoorwaarden vermelden die hijzelf bereid zou zijn te steunen.

c)

De deelnemer die een dergelijk verzoek om inlichtingen ontvangt, antwoordt binnen zeven kalenderdagen zo uitvoerig mogelijk. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Indien nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk.

d)

Een kopie van alle verzoeken en antwoorden wordt aan het secretariaat toegezonden.

26.   RECHTSTREEKS OVERLEG

a)

In een concurrentiesituatie kan een deelnemer om rechtstreeks overleg met een of meer deelnemers verzoeken.

b)

Deelnemers stemmen binnen tien werkdagen met dergelijke verzoeken in.

c)

Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

d)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk aan alle deelnemers bekend.

27.   BIJZONDER OVERLEG

a)

Heeft een deelnemer (de vragende deelnemer) redelijke gronden om aan te nemen dat een andere deelnemer (de antwoordende deelnemer) gunstigere voorwaarden biedt dan die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, dan stelt hij het secretariaat hiervan in kennis; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk aan de antwoordende deelnemer ter beschikking.

b)

Binnen vijf werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat licht de antwoordende deelnemer de betrokken financiële voorwaarden van de overheidssteun toe.

c)

Na de toelichting van de antwoordende deelnemer kan de vragende deelnemer verzoeken dat het secretariaat binnen vijf werkdagen een bijzonder overleg met de antwoordende deelnemer organiseert om de aangelegenheid te bespreken.

d)

De antwoordende deelnemer wacht op de uitkomst van het overleg, die wordt vastgesteld op de dag van dit overleg, alvorens met de transactie verder te gaan.

AFDELING 3

GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

28.   PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen op het elektronische bulletinboard dat door het secretariaat op de netwerkomgeving van de OESO wordt onderhouden. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer echter desgevraagd wel mondeling aan een deelnemer bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

1)

referentienummer, gevolgd door de woorden “Common Line”;

2)

naam van het land van invoer en van de afnemer/kredietnemer;

3)

benaming van de transactie of zodanig nauwkeurige omschrijving van de transactie dat deze duidelijk geïdentificeerd kan worden;

4)

voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn voor de gunstigste te steunen voorwaarden;

5)

nationaliteit en naam van de bekende concurrerende aanbieders;

6)

sluitingsdatum voor het indienen van een offerte en, voor zover bekend, aanbestedingsnummer;

7)

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen voor het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn en, in voorkomend geval, van bijzondere omstandigheden.

29.   ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Antwoorden moeten binnen 20 kalenderdagen worden toegezonden. De deelnemers wordt echter verzocht zo spoedig mogelijk op een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te reageren.

b)

Een reactie kan bestaan in aanvaarding, afwijzing, een verzoek om nadere informatie, een voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke gedragslijn, dan wel een tegenvoorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

c)

Zwijgt een deelnemer of laat hij weten geen standpunt in te nemen, dan wordt hij geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te hebben aanvaard.

30.   AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Het secretariaat deelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen mee hoe het met het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn staat. Heeft geen enkele deelnemer het voorstel afgewezen, maar hebben niet alle deelnemers het voorstel aanvaard, dan wordt het gedurende een tweede termijn van acht kalenderdagen als voorstel gehandhaafd.

b)

Na deze verlenging wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet uitdrukkelijk heeft afgewezen, geacht deze te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de vragende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van uitdrukkelijke aanvaarding door één of meer deelnemers.

c)

Indien een deelnemer een of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan.

31.   GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Indien de vragende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld, binnen de in artikel 30 hierboven genoemde aanvullende termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over een gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

b)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures van de artikelen 28, 29 en 30 hierboven opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

32.   INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van de gemeenschappelijke gedragslijn; de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn treedt drie dagen na deze mededeling in werking.

33.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Tenzij anders is overeengekomen, is een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt meegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn.

b)

Indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen vóór de oorspronkelijke vervaldatum en zonder dat hiertegen wordt opgekomen, een verlenging van een gemeenschappelijke gedragslijn aanvraagt, blijft deze nog eens twee jaar geldig; verdere verlengingen kunnen volgens dezelfde procedure worden toegestaan.

c)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst “The Status of Valid Common Lines” (de status van geldige gemeenschappelijke gedragslijnen) op het elektronische bulletinboard bij te werken. In overeenstemming hiermee stelt het secretariaat onder meer elk kwartaal een lijst op van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal komen te vervallen.

d)

Indien een niet-deelnemer die concurrerende luchtvaartuigen produceert daarom verzoekt, stelt het secretariaat geldige gemeenschappelijke gedragslijnen aan die niet-deelnemer ter beschikking.

AFDELING 4

MATCHING

34.   MATCHING

a)

Met inachtneming van zijn internationale verplichtingen kan een deelnemer de door een niet-deelnemer aangeboden financiële voorwaarden voor overheidssteun matchen.

b)

In geval van matching van door een niet-deelnemer aangeboden niet-conforme voorwaarden:

1)

stelt de matchende deelnemer alles in het werk om die voorwaarden te verifiëren;

2)

stelt de matchende deelnemer uiterlijk tien kalenderdagen alvorens een toezegging te doen, het secretariaat en alle andere deelnemers op de hoogte van de aard en de resultaten van deze inspanningen, alsmede van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen;

3)

wacht de matchende deelnemer, wanneer een concurrerende deelnemer in die periode van tien kalenderdagen om een bespreking verzoekt, nog eens tien kalenderdagen alvorens een toezegging op die voorwaarden te doen.

c)

Indien de matchende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of op andere wijze wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

DEEL 5

TOEZICHT EN EVALUATIE

35.   TOEZICHT

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van deze sectorovereenkomst en brengt verslag uit aan de deelnemers op jaarbasis.

36.   EVALUATIE

De deelnemers evalueren de procedures en bepalingen van deze sectorovereenkomst aan de hand van de criteria en op de tijdstippen die in de punten a) en b) hieronder zijn vermeld.

a)

De deelnemers evalueren deze sectorovereenkomst als volgt:

1)

in kalenderjaar 2019 en daarna om de vier jaar, waarbij telkens drie maanden vooraf kennis wordt gegeven door het secretariaat;

2)

op verzoek van een deelnemer en na passend overleg, mits door het secretariaat drie maanden vooraf kennis is gegeven en de verzoekende deelnemer een schriftelijke toelichting verstrekt van de reden voor en doelstellingen van de evaluatie, alsmede een samenvatting van het overleg dat aan zijn verzoek vooraf is gegaan;

3)

de wijzen van bijwerking van minimumpremietarieven en minimumrentetarieven staan beschreven in aanhangsel II, respectievelijk aanhangsel III;

4)

de in artikel 16 beschreven vergoedingen worden eveneens geëvalueerd.

b)

Bij de in punt a), 1), hierboven beschreven evaluatie komt het volgende aan de orde:

1)

in hoeverre de doelstellingen van deze sectorovereenkomst, vermeld in artikel 1 hierboven, zijn verwezenlijkt, alsmede elke andere aangelegenheid die een deelnemer eventueel zou willen bespreken;

2)

of, gelet op de in b), punt 1, hierboven vermelde elementen, wijzigingen van afzonderlijke aspecten van deze sectorovereenkomst gerechtvaardigd zijn.

c)

Elke deelnemer erkent het belang van het evaluatieproces en behoudt zich, om te waarborgen dat de voorwaarden van deze sectorovereenkomst aan de behoeften van de deelnemers blijven beantwoorden, het recht voor om overeenkomstig artikel 40 hieronder uit deze sectorovereenkomst te treden.

37.   TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

Aandacht moet worden besteed aan:

a)

onderzoek van de praktijken van de deelnemers inzake het verlenen van overheidssteun vóór de aanvangsdatum van het krediet;

b)

de bepalingen die op indirecte leningen van toepassing zijn;

c)

een verlenging van de maximale krediettermijnen uit hoofde van artikel 19 voor gebruikte luchtvaartuigen die vóór de verkoop ervan aanzienlijk zijn gerenoveerd;

d)

een verlenging van de maximale krediettermijnen uit hoofde van artikel 21 voor contracten met een grotere waarde;

e)

de bepalingen die op “renovatie” (artikel 21) en “service” (artikel 22) van toepassing zijn;

f)

de procedure ter bepaling of er reden is om steun te verlenen van de overeenkomst van Kaapstad;

g)

de definitie van de “belanghebbende deelnemer”.

DEEL 6

SLOTBEPALINGEN

38.   INWERKINGTREDING

Deze sectorovereenkomst treedt in werking op 1 februari 2011.

39.   UITTREDING

Een deelnemer kan uit deze sectorovereenkomst treden door het secretariaat schriftelijk te berichten via onmiddellijke communicatie, bv. e-mail. De uittreding treedt zes maanden na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking. De uittreding laat de overeenkomsten met betrekking tot vóór de uittredingsdatum aangegane individuele transacties onverlet.

Aanhangsel I

DEELNAME AAN DE SECTOROVEREENKOMST INZAKE LUCHTVAARTUIGEN

1.   

De deelnemers moedigen niet-deelnemers die een productiecapaciteit voor burgerluchtvaartuigen ontwikkelen aan, de regels van deze sectorovereenkomst toe te passen. In deze context nodigen de deelnemers niet-deelnemers uit om met hen een dialoog over de voorwaarden voor toetreding tot de ASU aan te gaan.

2.   

Het secretariaat zorgt ervoor dat een in deelname aan deze sectorovereenkomst geïnteresseerde niet-deelnemer de volledige informatie over de voorwaarden voor toetreding tot deze sectorovereenkomst ontvangt.

3.   

De niet-deelnemer wordt vervolgens door de deelnemers verzocht om aan de activiteiten in het kader van deze sectorovereenkomst deel te nemen en als waarnemer bij de relevante vergaderingen aanwezig te zijn. Een dergelijke uitnodiging geldt voor een periode van ten hoogste twee jaar en kan eenmaal met een periode van nog eens twee jaar worden verlengd. In deze periode wordt de niet-deelnemer verzocht een analyse van zijn exportkredietstelsel te verstrekken, met name wat de export van burgerluchtvaartuigen betreft.

4.   

Aan het einde van deze periode laat de niet-deelnemer weten of hij tot deze sectorovereenkomst wil toetreden en de regels ervan wil toepassen; ingeval van een dergelijke bevestiging draagt de niet-deelnemer jaarlijks bij in de met de tenuitvoerlegging van deze sectorovereenkomst verband houdende kosten.

5.   

De belangstellende niet-deelnemer wordt vanaf 30 werkdagen na de in artikel 4 van dit aanhangsel bedoelde bevestiging als deelnemer aangemerkt.

Aanhangsel II

MINIMUMPREMIETARIEVEN

Dit aanhangsel beschrijft de procedures die moeten worden gevolgd om te bepalen welk tarief voor overheidssteun voor een onder deze sectorovereenkomst vallende transactie in rekening wordt gebracht. Afdeling 1 beschrijft de procedures voor risico-indeling; afdeling 2 beschrijft de in rekening te brengen minimumpremietarieven voor nieuwe en gebruikte luchtvaartuigen, en afdeling 3 die voor reservemotoren, reserveonderdelen, conversie/ingrijpende wijzigingen/renovatie, onderhouds- en servicecontracten en motorkits.

AFDELING 1

PROCEDURES VOOR RISICO-INDELING

1.

De deelnemers hebben overeenstemming bereikt over een lijst van risico-indelingen (“de lijst”) voor afnemers/kredietnemers; deze risico-indeling weerspiegelt de rating van eersterangs ongedekte kredieten van afnemers/kredietnemers, waarbij gebruik wordt gemaakt van een gemeenschappelijke ratingschaal die met die van één van de kredietratingbureaus (credit rating agencies — CRA’s) vergelijkbaar is.

2.

De risico-indelingen worden door deskundigen die door de deelnemers zijn benoemd, opgesteld aan de hand van de in tabel 1 van dit aanhangsel weergegeven risicocategorieën.

3.

Onverminderd het in artikel 15 van dit aanhangsel bepaalde is de lijst is in elke fase van de transactie (bv. acquisitiestadium en levering) bindend.

I.   VASTSTELLING VAN DE LIJST VAN RISICO-INDELINGEN

4.

De lijst wordt vóór de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst door de deelnemers opgesteld en overeengekomen; zij wordt bijgehouden door het secretariaat en aan alle deelnemers op basis van vertrouwelijkheid ter beschikking gesteld.

5.

Op verzoek kan het secretariaat een niet-deelnemer die luchtvaartuigen produceert, op basis van vertrouwelijkheid in kennis stellen van de risico-indeling van een afnemer/kredietnemer; in dit geval stelt het secretariaat alle deelnemers in kennis van het verzoek. Een niet-deelnemer kan te allen tijde aan het secretariaat toevoegingen aan de lijst voorstellen. Een niet-deelnemer die een toevoeging aan de lijst voorstelt, kan aan de procedure voor risico-indeling deelnemen als ware hij een belanghebbende deelnemer.

II.   BIJWERKING VAN DE LIJST VAN RISICO-INDELINGEN

6.

Onverminderd het bepaalde in artikel 15 van dit aanhangsel kan de lijst op ad-hocbasis worden bijgewerkt wanneer een deelnemer hetzij, in welke vorm dan ook, signaleert dat hij voornemens is om een andere risico-indeling dan die van de lijst toe te passen, hetzij een risico-indeling nodig heeft voor een afnemer/kredietnemer die nog niet op de lijst is vermeld (31) (32).

7.

Voordat een deelnemer een alternatieve of nieuwe risico-indeling gebruikt, verzoekt hij het secretariaat om een bijwerking van de lijst op basis van de alternatieve of nieuwe risico-indeling. Het secretariaat zendt dit verzoek binnen twee werkdagen naar alle deelnemers, zonder vermelding van de identiteit van de deelnemer die het verzoek heeft ingediend.

8.

Belanghebbende deelnemers kunnen gedurende tien werkdagen (33) met voorgestelde wijzigingen van de lijst instemmen of daar tegen opkomen; het uitblijven van een reactie binnen deze termijn wordt als instemming met het voorstel aangemerkt. Als bij het verstrijken van de termijn van tien dagen niet tegen het voorstel is opgekomen, wordt de voorgestelde wijziging van de lijst geacht te zijn overeengekomen. Het secretariaat wijzigt de lijst dienovereenkomstig en stuurt binnen vijf werkdagen een bericht via e-mail; de herziene lijst is vanaf de datum van dat bericht bindend.

III.   OPLOSSING VAN MENINGSVERSCHILLEN

9.

Wanneer tegen een voorgestelde risico-indeling wordt opgekomen, doen de belanghebbende deelnemers op deskundigenniveau hun uiterste best om overeenstemming over de risico-indeling te bereiken, en wel binnen een aanvullende termijn van tien werkdagen na de kennisgeving van het meningsverschil. Alle middelen moeten worden benut om het meningsverschil op te lossen, zo nodig met hulp van het secretariaat (bv. telefonisch vergaderen en rechtstreeks overleg). Indien belanghebbende deelnemers binnen deze termijn van tien werkdagen met een risico-indeling instemmen, delen zij de uitkomst mee aan het secretariaat, dat de lijst dienovereenkomstig bijwerkt en binnen de vijf daaropvolgende werkdagen een bericht via e-mail uitstuurt. De aangepaste lijst is vanaf de datum van dat bericht bindend.

10.

Wanneer de deskundigen het meningsverschil niet binnen tien werkdagen tot een oplossing brengen, wordt de kwestie aan de deelnemers voorgelegd opdat zij een besluit ten aanzien van een passende risico-indeling nemen; deze besluitvorming vindt binnen vijf werkdagen plaats.

11.

Bij uitblijven van definitieve overeenstemming kan een deelnemer zich tot een CRA wenden om vast te stellen wat de risico-indeling van de afnemer/kredietnemer is. In dat geval stuurt de voorzitter van de deelnemers namens de deelnemers binnen tien werkdagen een mededeling aan de afnemer/kredietnemer. Deze mededeling omvat de tussen de deelnemers overeengekomen taakomschrijving voor de raadpleging over de risicobeoordeling. De daaruit resulterende risico-indeling wordt op de lijst geregistreerd en is bindend zodra het secretariaat het bericht heeft verzonden om de bijwerkingsprocedure binnen vijf werkdagen af te ronden.

12.

Tenzij anders is overeengekomen, worden de kosten van een dergelijk beroep op een CRA door de belanghebbende afnemer/kredietnemer gedragen.

13.

Tijdens de in de artikelen 9, 10 en 11 van dit aanhangsel beschreven procedures blijft de geldende risico-indeling (indien beschikbaar op de lijst) van toepassing.

IV.   GELDIGHEIDSDUUR VAN INDELINGEN

14.

De toepasselijke risico-indelingen zijn de risico-indelingen die zijn opgenomen in de door het secretariaat bijgehouden lijst; indicaties en toezeggingen in verband met premietarieven richten zich dan ook enkel naar deze risico-indelingen.

15.

Risico-indelingen hebben een maximale geldigheidsduur van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum die door het secretariaat op de lijst is vermeld; dit is van belang voor aanduidingen en definitieve toezeggingen van de deelnemers in verband met premietarieven; de geldigheidsduur kan voor een specifieke transactie worden verlengd met nog eens 18 maanden nadat een toezegging of een definitieve toezegging is gedaan en een vergoeding voor premiehandhaving in rekening is gebracht. In geval van een wezenlijke wijziging van het risicoprofiel van de afnemer/kredietnemer, bijvoorbeeld door wijziging van een rating door een CRA, kan een risico-indeling binnen de geldigheidstermijn van twaalf maanden worden herzien.

16.

Tenzij een deelnemer ten minste 20 werkdagen vóór het verstrijken van de geldigheidstermijn van de betrokken risico-indeling verzoekt de lijst bij te werken, verwijdert het secretariaat die risico-indeling in de eerstvolgende bijgewerkte versie van de lijst. Het secretariaat stuurt dit verzoek tot bijwerking binnen twee werkdagen aan alle deelnemers, zonder vermelding van de identiteit van de deelnemer die het verzoek heeft ingediend, waarbij de in de artikelen 9, 10 en 11 van dit aanhangsel beschreven procedures van toepassing zijn.

V.   VERZOEK VAN AFNEMER/KREDIETNEMER OM RISICO-INDELING

17.

Indien een afnemer/kredietnemer in de acquisitiefase verzoekt om een indicatie van zijn risico-indeling en wanneer deze nog niet op de lijst is vermeld, kan deze afnemer/kredietnemer op zijn eigen kosten om een indicatieve risico-indeling van een CRA verzoeken. Deze risico-indeling wordt niet opgenomen in de lijst; zij kan door de deelnemers als basis voor hun eigen risicobeoordeling worden gebruikt.

AFDELING 2

MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR NIEUWE EN GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN

I.   VASTSTELLING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

18.

De artikelen 19 tot en met 60 van dit aanhangsel beschrijven de minimumpremietarieven die verband houden met de risico-indeling van een afnemer/kredietnemer (of, indien het om een andere entiteit gaat, de primaire bron voor terugbetaling in verband met de transactie).

19.

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen tegen ten minste het minimumpremietarief, mits aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:

a)

voor de transactie is zakelijke zekerheid gesteld waarbij aan alle navolgende criteria wordt voldaan:

1)

een eersterangszekerheid op of verband houdend met het luchtvaartuig en de motoren;

2)

in geval van een leasestructuur, een cessie en/of een eersterangszekerheid in verband met de leasebetalingen;

3)

in het kader van de voorgestelde financiering moet zijn bepaald dat ingeval van verzuim alle crediteuren gelijk zullen worden behandeld wanneer een van de leningen niet wordt terugbetaald (“cross default”) en dat er sprake is van kruislingse zekerheidstelling (“cross collateralization”), voor alle luchtvaartuigen en motoren die juridisch en beneficiair eigendom van dezelfde partijen zijn, voor zover mogelijk in het kader van het toepasselijke recht;

b)

de transactie is zodanig gestructureerd dat zij ten minste maatregelen ter beperking van het kredietrisico omvat als weergegeven in onderstaande tabel 1:

Tabel 1.

Maatregelen ter beperking van het kredietrisico

ASU-risicocategorie

Risico-indelingen

Maatregelen ter beperking van het kredietrisico

TOTAAL

Waarvan ten minste “A”

1

AAA t/m BBB-

0

0

2

BB+ en BB

0

0

3

BB-

1

1

4

B+

2

1

5

B

2

1

6

B-

3

2

7

CCC

4

3

8

CC t/m C

4

3

20.

Voor de toepassing van artikel 19 van dit aanhangsel:

a)

kunnen de deelnemers kiezen uit de volgende maatregelen ter beperking van het kredietrisico:

 

“A”-maatregelen ter beperking van het kredietrisico

1)

verlaagde LTV-ratio (“reduced advance rate”): elke verlaging met vijf procentpunten van de in artikel 10, punten a) en b), van deze sectorovereenkomst bedoelde LTV-ratio’s telt als één “A”-maatregel ter beperking van het kredietrisico. In dit geval verleent de deelnemer geen steun in de vorm van een overheidskrediet dat de verlaagde LTV-ratio te boven gaat;

2)

lineaire aflossing: aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico;

3)

verkorte krediettermijn: een krediettermijn van maximaal tien jaar telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico, ongeacht de toegestane maximale krediettermijn.

 

“B”-maatregelen ter beperking van het kredietrisico

1)

depot tot zekerheid van een schuld (“security deposit”): elk depot tot zekerheid van een schuld ter hoogte van een bedrag dat gelijk is aan een driemaandelijkse termijn van de hoofdsom en de rente, telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico. Depot tot zekerheid van een schuld kan geschieden in de vorm van geld of van een “standby letter of credit” (documentair krediet);

2)

vooruitbetaling van leasetermijnen: leasetermijnen ter hoogte van een bedrag dat gelijk is aan een driemaandelijkse termijn van de hoofdsom en de rente worden een kwartaal vóór elke aflossingsdatum betaald;

3)

onderhoudsreserves in een vorm en een omvang die de beste marktpraktijken weerspiegelen;

b)

na voorafgaande kennisgeving kan een van de “A”-maatregelen ter beperking van het kredietrisico door een toeslag van 15 % op het toepasselijke minimumpremietarief worden vervangen.

21.

De minimumpremietarieven die op een transactie moeten worden toegepast, kunnen vóór de levering worden vastgesteld, hetzij op het moment van de toezegging, de definitieve toezegging of anderszins bij het begin van de premievaste periode van een bepaalde duur. Definitieve premietarieven bij aanvang, per marge per jaar, of een combinatie daarvan die worden toegepast op de transactie moeten voldoen aan het aldus vastgestelde minimumpremietarief en aan de verplichte risicobeperkende factoren zoals voorgeschreven in artikel 19, punt b), van dit aanhangsel vanaf de datum waarop de minimumpremietarieven zijn vastgesteld. Deze voorwaarden zijn van toepassing tijdens de volledige duur van de premievaste periode en kunnen slechts worden herzien na het verstrijken van die periode, op welk moment de minimumpremietarieven en de verplichte risicobeperkende factoren zoals voorgeschreven door de dan van kracht zijnde ASU van toepassing worden en kunnen worden vastgesteld voor een volgende premievaste periode.

22.

Ingevolge artikel 11 van deze sectorovereenkomst zijn de toe te passen minimumpremietarieven opgebouwd uit minimumrisicopremies (risk-based rates — RBR), die worden verhoogd met een markttoeslag (market reflective surcharge — MRS), overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 35 hieronder.

23.

Met ingang van de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst zijn de RBR’s als volgt:

Tabel 2.

Risicopremies

ASU-risicocategorie

Marges (basispunten)

Bij aanvang (%)

1

89

4,98

2

98

5,49

3

116

6,52

4

133

7,49

5

151

8,53

6

168

9,51

7

185

10,50

8

194

11,03

24.

De RBR’s worden jaarlijks aangepast, uitgaande van het vierjaars voortschrijdende gemiddelde van het verlies bij wanbetaling (Loss Given Default — LGD) volgens Moody’s. De passende LGD voor deze aanpassingen is gebaseerd op een pandrecht in eerste rang op eersterangs gedekte bankleningen (“1st Lien Senior Secured Bank Loans”), en wordt als volgt berekend:

Tabel 3.

LGD concordantietabel

4-jaars voortschrijdend gemiddelde

In aanmerking genomen LGD

>=45  %

25  %

>= “35  %” < 45  %

23  %

>= “30  %” < 35  %

21  %

< 30  %

19  %

25.

Een RBR-aanpassingsfactor wordt op de volgende wijze bepaald:

In aanmerking genomen LGD

= RBR-aanpassingsfactor

19 %

 

26.

Om de opnieuw vastgestelde RBR’s vast te stellen, wordt de RBR-aanpassingsfactor met de in tabel 2 hierboven vermelde RBR’s vermenigvuldigd.

27.

De RBR’s die uit de hierboven vermelde bijwerkingsprocessen voortvloeien, worden telkens vanaf 15 april van het volgende jaar van kracht. Wanneer de uit de jaarlijkse bijwerking volgende RBR’s zijn vastgesteld, informeert het secretariaat onmiddellijk alle deelnemers over de toepasselijke tarieven en maakt het deze openbaar.

28.

Voor elke risicocategorie wordt een markttoeslag berekend en wel als volgt:

MRS = B*[(0.5*MCS)-RBR]

waarbij

B een wegingscoëfficiënt is die varieert van 0,7 tot 0,35 naargelang van de in tabel 4 hieronder vermelde risicocategorieën;

MCS een 90-daags voortschrijdend gemiddelde is van de door Moody’s berekende mediaan van de kredietmarges (Median Credit Spreads — MCS) met een gemiddelde looptijd van zeven jaar.

29.

Wanneer de risicocategorieën meer dan één risicorating omvatten, wordt het gemiddelde van de marges gehanteerd. In risicocategorie 1 moet de marge voor BBB- worden gebruikt.

30.

Om rekening te houden met het feit dat er sprake is van zakelijke zekerheid, worden de MCS met 50 % verlaagd. Het verschil tussen de aldus verlaagde MCS en de RBR wordt dan aangepast aan de hand van een wegingsfactor die ingevolge tabel 4 hieronder varieert van 70 % tot 35 %. Indien deze bewerking tot een negatieve marge leidt, wordt deze vervolgens niet in mindering gebracht.

Tabel 4.

Wegingsfactoren

Risicorating

ASU-risicocategorie

Wegingsfactor (%)

AAA

1

70

AA

1

70

A

1

70

BBB+

1

70

BBB

1

70

BBB-

1

70

BB+

2

65

BB

2

65

BB-

3

50

B+

4

45

B

5

40

B-

6

35

CCC

7

35

CC

8

35

C

8

35

31.

De MRS wordt elk kwartaal bijgewerkt en de daaruit voortvloeiende MCS wordt op respectievelijk 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar van kracht. Na elke bijwerking deelt het secretariaat de toepasselijke MRS en de daaruit voortvloeiende minimumrentetarieven onmiddellijk aan alle deelnemers mee, en maakt het deze vóór de datum waarop zij van kracht worden voor de deelnemers beschikbaar.

32.

Aan de verhoging van de minimumpremietarieven die uit de bijwerking van de MRS volgt, wordt een bovengrens gesteld van 10 % van de minimumpremietarieven die in het daaraan voorafgaande kwartaal van toepassing waren. De minimumpremietarieven (die voortvloeien uit de optelling van de RBR’s en de MRS) krijgen derhalve een bovengrens van 200 % van de RBR’s en een ondergrens van 100 % van de RBR’s.

33.

De premietarieven die voortvloeien uit de toepassing van artikel 32 voor de risicocategorieën 2-8 worden zo nodig aangepast om ervoor te zorgen dat het premietarief voor elke risicocategorie niet lager is dan het premietarief voor de risicocategorie die er onmiddellijk aan voorafgaat (d.w.z. een premietarief voor categorie “x” dat lager is dan het premietarief voor categorie “x—1” wordt naar boven bijgesteld tot het niveau van het premietarief voor categorie “x—1”).

34.

Voor de vaststelling van de premietarieven

moet de volgende formule worden gebruikt:

Netto MPR = MPR*(1+RTAS)*(1+RFAS)*(1+RMRS)*(1-CTCD)*(1+NABS) — CICD

waarbij:

RTAS de in artikel 12, punt b), van deze sectorovereenkomst beschreven toeslag voor de aanpassing van de krediettermijn weergeeft;

RFAS de in artikel 13, punt a), 1) en 2), van deze sectorovereenkomst beschreven toeslag voor de aanpassing van de aflossingsfrequentie weergeeft;

RMRS de in artikel 20, punt b), van dit aanhangsel beschreven toeslag voor vervanging van een maatregel ter beperking van het kredietrisico weergeeft;

CTCD de in artikel 38 van dit aanhangsel beschreven verlaging in verband met het Verdrag van Kaapstad weergeeft;

NABS, al naargelang het geval, de in artikel 57, punt a), 4), artikel 57, punt b), respectievelijk artikel 59, punt b), van dit aanhangsel beschreven toeslag weergeeft voor kredieten waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld;

CICD de in artikel 56, punt a), van dit aanhangsel beschreven korting in verband met de voorwaardelijke verzekeringsdekking weergeeft.

De premie kan hetzij bij aanvang, hetzij gedurende de looptijd van het krediet als in basispunten per jaar uitgedrukte marges, hetzij met gebruikmaking van een combinatie van deze twee vormen worden betaald. Voor de berekening van de premies bij aanvang en van de marges wordt het premietariefomrekeningsmodel (premium rate conversion model — PCM) gebruikt, zodat het bedrag van de voor een bepaalde transactie te betalen premie — ongeacht of het gaat om een betaling bij aanvang, een betaling in de vorm van marges gedurende de looptijd van het krediet of een combinatie van deze betalingsvormen — uitgedrukt in netto contante waarde hetzelfde is. Bij transacties ten aanzien waarvan, vóór de aanvang van de dekking, voorwaarden zijn overeengekomen of vastgelegd die tot een verkorting van de gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode leiden, kan een met gebruikmaking van het PCM berekende premie bij aanvang in rekening worden gebracht, die in termen van de aldus te betalen premie overeenkomt met de premie die ingeval van marges uitgedrukt in netto contante waarde zou moeten worden betaald.

35.

De toepasselijke minimumpremietarieven worden bekendgemaakt op de website van de OESO, met gebruikmaking van het model in tabel 5.

Tabel 5.

Minimumpremietarieven

(krediettermijn van twaalf jaar, transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld)

Risicocategorie

Risico-indeling

Minimumpremietarieven

Marges per jaar (basispunten)

Bij aanvang (%)

1

AAA t/m BBB-

 

 

2

BB+ en BB

 

 

3

BB-

 

 

4

B+

 

 

5

B

 

 

6

B-

 

 

7

CCC

 

 

8

CC t/m C

 

 

II.   VERLAGINGEN VAN DE MINIMUMPREMIE

36.

Onverminderd het bepaalde in artikel 37 van dit aanhangsel wordt een verlaging van het overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarief toegestaan indien:

a)

de transactie waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, betrekking heeft op een luchtvaartuigzaak in de zin van het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden bij het Verdrag van Kaapstad;

b)

de exploitant van de luchtvaartuigzaak (en, indien deze daarvan verschilt, de kredietnemer/afnemer of lessor indien dit naar de mening van de deelnemer die de overheidssteun verleent, door de structuur van de transactie wordt gevergd) zich bevindt in een land dat, op het tijdstip van de uitboeking met betrekking tot de luchtvaartuigzaak, voorkomt op de lijst van staten die voor de verlaging van de minimumpremietarieven in aanmerking komen (“lijst van Kaapstad”) en, indien van toepassing, in een territoriale eenheid van dat land die op grond van artikel 39 van dit aanhangsel in aanmerking komt, en

c)

de transactie betrekking heeft op een luchtvaartzaak die in het krachtens het Verdrag van Kaapstad en het bijbehorende Protocol voor de luchtvaart (Cape Town Convention — CTC) ingestelde internationale register is ingeschreven.

37.

De verlaging van de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven bedraagt maximaal 10 % van het toepasselijke minimumpremietarief.

38.

Om te worden opgenomen in de lijst van Kaapstad, moet een staat:

a)

verdragsluitende partij bij het Verdrag van Kaapstad zijn;

b)

de in bijlage I bij dit aanhangsel opgenomen kwalificerende verklaringen hebben afgelegd, en

c)

het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving op zodanige wijze hebben geïmplementeerd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet.

39.

Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 36 van dit aanhangsel moet een territoriale eenheid:

a)

een territoriale eenheid zijn waartoe het Verdrag van Kaapstad zich uitstrekt;

b)

een territoriale eenheid zijn ten aanzien waarvan de in bijlage I bij dit aanhangsel opgenomen kwalificerende verklaringen van toepassing zijn, en

c)

het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving op zodanige wijze hebben geïmplementeerd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet.

40.

Een eerste lijst van Kaapstad wordt door de deelnemers vóór de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst bij het secretariaat ingediend. De lijst van Kaapstad wordt in overeenstemming met de artikelen 41 tot en met 53 van dit aanhangsel bijgewerkt.

41.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan bij het Secretariaat een staat voordragen voor opneming in de lijst van Kaapstad. Een dergelijk voorstel omvat het volgende met betrekking tot die staat:

a)

alle relevante informatie met betrekking tot de datum van neerlegging van de ratificatie of toetredingsakten bij de depositaris;

b)

een kopie van de door de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat afgelegde verklaringen;

c)

alle relevante gegevens met betrekking tot de datum waarop het Verdrag van Kaapstad en de kwalificerende verklaringen van kracht zijn geworden;

d)

een analyse van de stappen die de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat heeft genomen om het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving te implementeren, zodat is gewaarborgd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet, en

e)

een volledig ingevulde vragenlijst, waarvan het formulier is opgenomen in bijlage 2 bij dit aanhangsel (“CTC-vragenlijst”), die is ingevuld door ten minste één advocatenkantoor dat gekwalificeerd is voor het geven van juridisch advies met betrekking tot de jurisdictie van de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat. De ingevulde CTC-vragenlijst bevat de volgende gegevens:

i)

de na(a)m(en) en het/de adres(sen) van het/de antwoordende advocatenkanto(o)r(en);

ii)

de relevante ervaring van het advocatenkantoor, die onder meer kan bestaan uit ervaring met de wetgevings- en grondwettelijke procedures met betrekking tot de implementatie van internationale verdragen in de betrokken staat, en uit specifieke ervaring op het gebied van met de CTC verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van het geven van advies aan een overheid over de implementatie en de handhaving van de CTC of aan de particuliere sector, of van het afdwingen van rechten van crediteuren in het voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen land;

iii)

of het advocatenkantoor betrokken is of voornemens is betrokken te worden bij transacties die voor een verlaging van minimumpremietarieven in aanmerking komen indien de voorgedragen staat in de CTC-lijst wordt opgenomen (34), en

iv)

de datum waarop de invulling van de CTC-vragenlijst werd afgerond.

42.

Het secretariaat stuurt binnen vijf werkdagen een bericht via e-mail rond waarin de voordracht is opgenomen.

43.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan voorstellen dat een staat uit de lijst van Kaapstad wordt verwijderd wanneer die staat naar zijn mening met het Verdrag van Kaapstad strijdige maatregelen heeft genomen dan wel niet de maatregelen heeft getroffen waartoe die staat op grond van dat verdrag is gehouden. Hiertoe geeft de deelnemer of niet-deelnemer in een voorstel tot verwijdering uit de lijst van Kaapstad een volledige beschrijving van de omstandigheden die tot het voorstel tot verwijdering aanleiding hebben gegeven, zoals maatregelen van de staat die strijdig zijn met diens verplichtingen op grond van het Verdrag van Kaapstad, dan wel een tekortschietende handhaving van voorschriften die de betrokken lidstaat overeenkomstig de uit hoofde van het Verdrag van Kaapstad op hem rustende verplichtingen moet vaststellen. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel tot verwijdering uit de lijst van Kaapstad indient, verstrekt ondersteunende documentatie voor zover die beschikbaar is, en het secretariaat stuurt dat voorstel binnen vijf werkdagen door middel van een bericht via e-mail rond.

44.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan voorstellen een eerder uit de lijst van Kaapstad verwijderde staat daar weer in op te nemen wanneer een hernieuwde opneming op grond van latere corrigerende maatregelen of gebeurtenissen gerechtvaardigd is. Een dergelijk voorstel gaat vergezeld van een beschrijving van de omstandigheden die aanleiding tot de verwijdering van de staat hebben gegeven en van een verslag van de daarop gevolgde corrigerende maatregelen die hernieuwde opneming ondersteunen. Het secretariaat stuurt binnen vijf werkdagen een bericht via e-mail rond waarin het voorstel is opgenomen.

45.

De deelnemers kunnen binnen 20 werkdagen vanaf de datum van indiening van een overeenkomstig de artikelen 41 tot en met 44 van dit aanhangsel ingediend voorstel (“termijn 1”) met het voorstel instemmen dan wel ertegen bezwaar maken.

46.

Indien bij het verstrijken van termijn 1, en wat artikel 43 van dit aanhangsel betreft tenzij het voorstel is ingetrokken door de indienende deelnemer of niet-deelnemer die het bewijs levert van corrigerende maatregelen of gebeurtenissen, geen bezwaar tegen het voorstel is gemaakt, wordt de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad geacht door alle deelnemers te zijn aanvaard. Het secretariaat wijzigt de lijst van Kaapstad dienovereenkomstig en stuurt binnen vijf werkdagen een bericht via e-mail. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

47.

Indien bezwaar wordt gemaakt tegen de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad, licht(en) de bezwaarmakende deelnemer(s) de reden van het bezwaar binnen termijn 1 schriftelijk toe. Nadat het OESO-secretariaat het schriftelijke bezwaar aan alle deelnemers heeft gestuurd, stellen de deelnemers alles in het werk om binnen een aanvullende termijn van tien werkdagen (“termijn 2”) tot een oplossing te komen.

48.

De deelnemers stellen het secretariaat in kennis van het resultaat van hun besprekingen. Als tijdens termijn 2 een akkoord wordt bereikt, werkt het secretariaat, indien nodig, de lijst van Kaapstad dienovereenkomstig bij en stuurt het binnen de volgende vijf werkdagen een bericht via e-mail. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

49.

Wordt binnen termijn 2 geen overeenstemming bereikt, dan stelt de voorzitter van de deelnemers aan deze sectorovereenkomst (“de voorzitter”) alles in het werk om binnen een termijn van 20 werkdagen die direct op termijn 2 aansluit (“termijn 3”) tot een consensus tussen de deelnemers te komen. Indien bij het verstrijken van termijn 3 geen consensus is bereikt, wordt tot een definitieve oplossing gekomen met gebruikmaking van de volgende procedures:

a)

de voorzitter stelt een schriftelijke aanbeveling op met betrekking tot de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad. De aanbeveling van de voorzitter weerspiegelt het standpunt van de meerderheid dat naar voren komt uit de openlijk tot uitdrukking gebrachte standpunten van ten minste de deelnemers die overheidssteun voor de export van luchtvaartuigen verlenen. Bij gebreke van een meerderheidsstandpunt doet de voorzitter een aanbeveling die uitsluitend is gebaseerd op de door de deelnemers tot uitdrukking gebrachte standpunten, en formuleert hij schriftelijk de basis voor de aanbeveling, wat ingeval de staat niet voor opneming in de lijst in aanmerking komt, de desbetreffende criteria omvat waaraan niet werd voldaan;

b)

de aanbeveling van de voorzitter maakt geen gegevens bekend inzake de zienswijzen of standpunten die door de deelnemers in het kader van de in de artikelen 41 tot en met 50 van dit aanhangsel beschreven procedure tot uitdrukking zijn gebracht, en

c)

de deelnemers nemen de aanbeveling van de voorzitter aan.

50.

Indien na de indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 41 van dit aanhangsel door de deelnemers of de voorzitter is bepaald dat een staat niet voor opneming in de lijst van Kaapstad in aanmerking komt, kan een deelnemer of niet-deelnemer een nieuw voorstel indienen waarbij hij verzoekt dat de deelnemers heroverwegen of de staat voor opneming in de lijst in aanmerking komt. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel doet, gaat in op de gronden die er aanvankelijk toe hebben geleid dat de betrokken staat niet voor opneming in de lijst in aanmerking kwam. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel indient, verkrijgt en verstrekt tevens een bijgewerkte CTC-vragenlijst. Dit nieuwe voorstel is onderworpen aan de in de artikelen 45 tot en met 51 van dit aanhangsel vermelde procedure.

51.

In geval van eventuele wijzigingen van de lijst van gekwalificeerde landen overeenkomstig de procedures van artikel 49 van dit aanhangsel stuurt het secretariaat binnen vijf werkdagen na een dergelijke wijziging een bericht via e-mail met de bijgewerkte lijst van Kaapstad uit. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

52.

Opneming in, verwijdering uit of hernieuwde toevoeging aan de lijst van Kaapstad na uitboeking van een krediet in verband met een luchtvaartuig laat de met betrekking tot die luchtvaartuigen vastgestelde MPR’s onverlet.

53.

In de context van de in de artikelen 41 tot en met 51 van dit aanhangsel beschreven procedure maken de deelnemers geen informatie over tot uitdrukking gebrachte zienswijzen of standpunten bekend.

54.

De deelnemers houden toezicht op de implementatie van de artikelen 41 tot en met 53 van dit aanhangsel en evalueren deze jaarlijks of op verzoek van een deelnemer.

55.

Voor nieuwe en gebruikte luchtvaartuigen kunnen ten aanzien van de toepasselijke minimumpremietarieven de volgende aanpassingen worden doorgevoerd:

a)

een korting van vijf basispunten (marges per jaar) of van 0,29 % (bij aanvang) op de toepasselijke minimumpremietarieven voor transacties die door de overheid worden gesteund in de vorm van een voorwaardelijke verzekeringsdekking;

b)

de minimumpremietarieven worden toegepast ten aanzien van de gedekte hoofdsom.

III.   TRANSACTIES WAARVOOR GEEN ZAKELIJKE ZEKERHEID IS GESTELD

56.

Onverminderd het bepaalde in artikel 19, punt a), van dit aanhangsel kunnen de deelnemers door de overheid gesteunde exportkredieten verlenen voor transacties waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

bij niet-overheidstransacties:

1)

de waarde van het exportcontract waarvoor overheidssteun wordt verleend, bedraagt maximaal 15 miljoen USD;

2)

de maximale krediettermijn bedraagt tien jaar;

3)

derden hebben geen zekerheidsrecht op de gefinancierde activa, en

4)

de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven worden met een toeslag van minimaal 30 % verhoogd;

b)

bij een transactie met een overheidsdebiteur of ten aanzien waarvan een onherroepelijke en onvoorwaardelijke overheidsgarantie is gesteld, worden de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven verhoogd met een toeslag overeenkomstig onderstaande tabel 6.

Tabel 6

Risicocategorie

Toeslag (%)

1

0

2

0

3

0

4

10

5

15

6

15

7

25

8

25

57.

De artikelen 36 tot en met 52 van dit aanhangsel zijn niet van toepassing op krachtens artikel 56 van dit aanhangsel door de overheid gesteunde exportkredieten.

AFDELING 3

MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR GOEDEREN EN DIENSTEN MET UITZONDERING VAN GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN DIE ONDER DEEL 3 VAN DEZE SECTOROVEREENKOMST VALLEN

58.

Wanneer de overheid steun verleent voor exportkredieten voor goederen en diensten met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen die onder deel 3 van deze sectorovereenkomst vallen, worden de minimumpremietarieven als volgt vastgesteld:

a)

bij transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, zijn de minimumpremietarieven gelijk aan de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde geldende minimummarges, en worden deze ingeval van zuivere dekking met gebruikmaking van het omrekeningsmodel en de juiste looptijd naar premies bij aanvang omgerekend;

b)

bij transacties waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld, zijn de minimumpremietarieven gelijk aan de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde geldende minimummarges, verhoogd met een toeslag van 30 %, en worden zij ingeval van zuivere dekking met gebruikmaking van het omrekeningsmodel en de juiste looptijd naar premies bij aanvang omgerekend.

59.

De bepalingen van de artikelen 36 tot en met 52 van dit aanhangsel zijn van toepassing op overheidssteun voor door activa gedekte reservemotoren die onder artikel 20, punten a) en c), van deze sectorovereenkomst vallen, en op steun op grond van artikel 21, punt a, 1), eerste streepje, van deze sectorovereenkomst.

60.

De bepaling van artikel 55 van dit aanhangsel is ook van toepassing op overheidssteun voor alle goederen en diensten met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen die onder deel 3 van deze sectorovereenkomst vallen.

BIJLAGE 1

KWALIFICERENDE VERKLARINGEN

1.   

Voor de toepassing van afdeling 2 van aanhangsel II wordt onder “kwalificerende verklaringen” en verdere verwijzingen daarnaar in deze sectorovereenkomst, verstaan dat een verdragsluitende partij bij het Verdrag van Kaapstad (“verdragsluitende partij”):

a)

de in artikel 2 van deze bijlage bedoelde verklaringen heeft afgelegd, en

b)

niet de in artikel 3 van deze bijlage bedoelde verklaringen heeft afgelegd.

2.   

De in artikel 1, punt a), van deze bijlage bedoelde verklaringen zijn:

a)

insolventie: de verdragsluitende partij verklaart dat zij alternatief A van artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart op alle soorten insolventieprocedures toepast en dat de wachttermijn voor de toepassing van artikel XI, lid 3, van dat alternatief maximaal 60 kalenderdagen bedraagt;

b)

verzoek om doorhaling in het register: de verdragsluitende partij verklaart dat zij artikel XIII van het Protocol voor de luchtvaart toepast;

c)

rechtskeuze: de verdragsluitende partij verklaart dat zij artikel VIII van het Protocol voor de luchtvaart toepast.

En ten minste een van de volgende verklaringen (hoewel beide worden aangemoedigd):

d)

methode voor het uitoefenen van rechtsmiddelen: de verdragsluitende partij verklaart in het kader van artikel 54, lid 2, van het Verdrag dat rechtsmiddelen die de schuldeiser ter beschikking staan ingevolge de bepalingen van dit verdrag en waarvan de toepassing ingevolge deze bepalingen niet is onderworpen aan een verzoek bij het gerecht, zonder toestemming van het gerecht mogen worden toegepast (waarbij invoeging wordt aanbevolen (maar niet verplicht is) van de woorden “[gerechtelijke procedure en]” direct voorafgaand aan “toestemming van het gerecht”);

e)

tijdige rechtsbescherming: de verdragsluitende partij verklaart artikel X van het Protocol voor de luchtvaart volledig toe te passen (waarbij toepassing van lid 5 van dat artikel wordt aangemoedigd, maar niet verplicht is) en dat het aantal werkdagen dat moet worden gehanteerd voor de toepassing van de in artikel X, lid 2, van het Protocol voor de luchtvaart bedoelde termijn, betrekking heeft op:

1)

de in artikel 13, lid 1, punten a), b) en c) van het Verdrag bedoelde rechtsmiddelen (behoud van de luchtvaartuigzaken en de waarde ervan; bezit van, beheer over of bewaring van de luchtvaartuigzaken; immobilisatie van de luchtvaartuigzaken), en daarvoor maximaal tien kalenderdagen bedraagt, en

2)

de in artikel 13, lid 1, punten d) en e), van het Verdrag bedoelde rechtsmiddelen (het in leasing geven of het beheer van luchtvaartuigzaken en van de inkomsten daaruit, en de verkoop en de aanwending van de opbrengsten uit dat luchtvaartuigmaterieel), en daarvoor maximaal 30 kalenderdagen bedraagt.

3.   

De in artikel 1, punt b), van deze bijlage bedoelde verklaringen zijn de volgende:

a)

Redres hangende definitieve vaststelling: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel 55 van het verdrag afgelegd dat hij artikel 13 of artikel 43 van het verdrag niet zal toepassen; heeft een verdragsluitende partij de in artikel 2, punt d), van deze bijlage bedoelde verklaringen afgelegd, dan belet het afleggen van een verklaring uit hoofde van artikel 55 van het Verdrag echter niet de verlaging in verband met het Verdrag van Kaapstad toe te passen;

b)

Verdrag van Rome: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel XXXII van het Protocol voor de luchtvaart afgelegd dat hij artikel XXIV van het Protocol voor de luchtvaart niet zal toepassen, en

c)

rechtsmiddel betreffende leasing: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel 54, lid 1, van het verdrag afgelegd waardoor leasing niet mogelijk is.

4.   

Met betrekking tot artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart wordt wat de lidstaten van de Europese Unie betreft, de in artikel 2, punt a), van deze bijlage bedoelde kwalificerende verklaring geacht door een lidstaat te zijn afgegeven in de zin van dit artikel, indien het nationale recht van die lidstaat zodanig is gewijzigd dat daarin de voorwaarden van alternatief A van artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart worden weerspiegeld (met een wachttermijn van maximaal 60 kalenderdagen). Wat de in artikel 2, punten c) en e), van deze bijlage bedoelde kwalificerende verklaringen betreft, worden deze voor de toepassing van deze sectorovereenkomst geacht te zijn afgelegd, als de wetgeving van de Europese Unie of van de betrokken lidstaten grotendeels in overeenstemming is met de artikelen van deze bijlage. Wat artikel 2, punt c), van deze bijlage betreft, bestaat er overeenstemming dat het recht van de Europese Unie (Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) grotendeels in overeenstemming is met artikel VIII van het Protocol voor de luchtvaart.

BIJLAGE 2

VRAGENLIJST VERDRAG VAN KAAPSTAD

I.   VOORLOPIGE INFORMATIE

Verstrek de volgende gegevens:

1.

de naam en het volledige adres van het advocatenkantoor dat de vragenlijst invult;

2.

de relevante ervaring van het advocatenkantoor, die onder meer kan bestaan uit ervaring met de wetgevende en grondwettelijke procedures met betrekking tot de implementatie van internationale verdragen in de betrokken staat, en uit specifieke ervaring op het gebied van met de CTC verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van het geven van advies aan een overheid over de implementatie en de handhaving van de CTC of aan de particuliere sector, of van het afdwingen van rechten van crediteuren in het voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen land;

3.

of het advocatenkantoor betrokken is of voornemens is betrokken te worden bij transacties die voor een verlaging van minimumpremietarieven in aanmerking komen indien de voorgedragen staat in de CTC-lijst wordt opgenomen (35);

4.

de datum waarop de invulling van deze vragenlijst werd afgerond.

II.   VRAGEN

1.   KWALIFICERENDE VERKLARINGEN

1.1.

Heeft de staat (36) alle van de kwalificerende verklaringen in overeenstemming met de eisen van bijlage 1 bij aanhangsel II van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen (Aircraft Sector Understanding — ASU) afgelegd (elk van die verklaringen wordt als een “kwalificerende verklaring” aangemerkt)? Specificeer met name met betrekking tot de verklaringen inzake de “Methode voor het uitoefenen van rechtsmiddelen” [(artikel 2, punt d)] en “Tijdige rechtsbescherming” [(artikel 2, punt e)], of één of beide van deze verklaringen zijn afgelegd.

1.2.

Licht toe of en in hoeverre de verklaringen afwijken van de in vraag 1.1 bedoelde eisen.

1.3.

Bevestig dat de staat geen van de verklaringen die zijn vermeld in artikel 3 van bijlage 1 bij aanhangsel II van de ASU heeft afgelegd.

2.   RATIFICATIE

2.1.

Heeft de staat het Verdrag van Kaapstad en het bijbehorende Protocol voor de luchtvaart (hierna het “Verdrag” genoemd) geratificeerd, aanvaard, goedgekeurd of is hij hiertoe toegetreden? Vermeld de datum van ratificatie/toetreding en beschrijf in het kort hoe de staat tot ratificatie van of toetreding tot het Verdrag is gekomen?

2.2.

Hebben het Verdrag en de kwalificerende verklaringen (Qualifying Declarations — QD’s) op het gehele grondgebied van de staat zonder verdere maatregel, omzettingswetgeving of invoering van nadere wet- of regelgeving rechtskracht?

2.3.

Zo ja, gelieve kort te beschrijven hoe het Verdrag en de QD’s rechtskracht verkrijgen.

3.   DOORWERKING VAN NATIONALE EN PLAATSELIJKE WETGEVING

3.1.

Beschrijf en inventariseer, indien van toepassing, de wet- en regelgeving tot omzetting van het Verdrag en elke door de staat afgelegde QD.

3.2.

Zouden het Verdrag en de afgelegde QD’s, zoals omgezet in nationaal recht (37) (“Verdrag en QD’s”), in de plaats komen van of voorrang hebben op eventuele daarmee strijdige nationale wet- en regelgeving, rechtsorde, rechterlijk precedent of regelgevende praktijk? Zo ja, beschrijf hoe dit geschiedt (38), en zo nee, verstrek nadere gegevens.

3.3.

Zijn er bestaande lacunes in de implementatie van het Verdrag en de QD’s? Zo ja, geef aan welke (39).

4.   RECHTERLIJKE EN ADMINISTRATIEVE BESLISSINGEN

4.1.

Gelieve een beschrijving te geven van eventuele aangelegenheden, met inbegrip van gerechtelijke en regelgevende, of van administratieve praktijken waarvan kan worden vermoed dat zij ertoe leiden dat gerechten, autoriteiten of administratieve organen geen volledige uitvoering en gevolg aan het Verdrag en de QD’s geven (40) , (41).

4.2.

Zijn er, voor zover u bekend, op grond van het Verdrag ooit juridische of administratieve stappen genomen door een crediteur? Zo ja, beschrijf de stappen en geef aan of deze succesvol waren.

4.3.

Hebben de rechtbanken van de betrokken staat voor zover u bekend sinds de ratificatie/implementatie in enige instantie in strijd met het Verdrag en de QD’s geweigerd om de verplichtingen van een debiteur of een garantiegever uit hoofde van een lening te handhaven?

4.4.

Zijn er voor zover u bekend nog andere zaken die van invloed kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of van de rechtbanken en administratieve organen kan worden verwacht dat zij handelen op een met het Verdrag en de QD’s verenigbare wijze? Zo ja, geef aan welke.

Aanhangsel III

MINIMUMRENTETARIEVEN

De financieringssteun van de overheid mag de passende risicopremie die overeenkomstig aanhangsel II wegens het risico van niet-aflossing moet worden geheven, gedeeltelijk noch volledig ondervangen of compenseren.

1.   VARIABEL MINIMUMRENTETARIEF

a)

Het variabel minimumrentetarief wordt, naargelang de valuta, de EURIBOR, de Bank Bill Swap Rate, d.w.z. BBSY, de Canadian Dealer Offered Rate (CDOR) of de relevante risicovrije rente (RFR) voor de valuta, met inbegrip van termijn-RFR’s, zoals gespecificeerd door de benchmarkbeheerder van de valuta (de “variabele benchmarkrente”). Zekerheidshalve wordt de variabele benchmarkrente voor USD de Secured Overnight Financing Rate (SOFR). Indien de variabele benchmarkrente een daggeldrente (overnight rate) is, wordt deze gedurende elke renteperiode dagelijks opgerent volgens de algemeen aanvaarde marktconventies. Indien de variabele benchmarkrente een termijnrente is, wordt deze twee werkdagen voor elke renteperiode de geldende rentevoet, met een looptijd die overeenkomt met de frequentie van de rentebetalingen van het door de overheid gesteunde exportkrediet. Aan de variabele benchmarkrente wordt een volgens artikel 8 van dit aanhangsel berekende margebenchmark toegevoegd.

b)

Wanneer de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling samen in gelijke termijnen plaatsvinden, wordt voor de berekening van het volledige betalingsschema gebruikgemaakt van een rentetarief dat wordt gebaseerd op de twee werkdagen vóór de datum van uitboeking van het krediet geldende swaprente of variabele termijnbenchmarkrente, alsof het om een vast tarief gaat, waarna het schema voor de aflossing van de hoofdsom wordt vastgesteld.

c)

Indien financieringssteun van de overheid wordt verleend voor kredieten met variabele rente, kunnen afnemers/kredietnemers de mogelijkheid hebben om van een variabele op een vaste rente over te schakelen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1)

de mogelijkheid wordt beperkt tot de overschakeling op de swaprente (42);

2)

van deze mogelijkheid kan slechts eenmaal worden gebruikgemaakt, op daartoe strekkend verzoek; gebruikmaking moet worden gemeld onder verwijzing naar het oorspronkelijke rapportageformulier dat overeenkomstig artikel 24 van deze overeenkomst naar het secretariaat is verstuurd.

2.   VAST MINIMUMRENTETARIEF

Het vaste minimumrentetarief bestaat uit hetzij:

a)

de swaprente voor de betrokken valuta van het door de overheid gesteunde exportkrediet met een looptijd die overeenkomt met het geïnterpoleerde tarief voor de twee jaarperioden die het dichtst in de buurt van de gewogen gemiddelde looptijd van de lening komen. Het rentepercentage wordt twee werkdagen vóór elke kredietuitboeking vastgesteld;

of

b)

het commerciële referentierentetarief (Commercial Interest Reference Rate — CIRR) dat overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 7 van dit aanhangsel is vastgesteld,

in beide gevallen verhoogd met de overeenkomstig artikel 8, punt f), van dit aanhangsel berekende margebenchmark.

3.   VASTSTELLING VAN DE CIRR’S

a)

Er wordt een CIRR gepubliceerd voor de euro, de Japanse yen, het Britse pond sterling, de Amerikaanse dollar en, in afwachting van de indiening van een verzoek door een belanghebbende deelnemer, elk van de in artikel 9 van deze sectorovereenkomst beschreven daarvoor in aanmerking komende valuta’s; de CIRR’s worden berekend door de rendementen van een van de volgende drie overheidsobligaties (de basistarieven) met een vaste marge van 120 basispunten te verhogen:

1)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van vijf jaar voor een krediettermijn tot en met negen jaar;

2)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van zeven jaar voor een krediettermijn tot en met twaalf jaar, of

3)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van negen jaar voor een krediettermijn van meer dan 12 tot en met 15 jaar.

b)

CIRR’s worden maandelijks berekend aan de hand van gegevens uit de vorige maand en uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand meegedeeld aan het secretariaat. Het secretariaat stelt alle deelnemers daarna onmiddellijk in kennis van de toepasselijke rentetarieven en maakt deze openbaar. De CIRR’s worden van kracht op de vijftiende dag van elke maand.

c)

Een deelnemer of een niet-deelnemer kan om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, overeenkomstig de procedures van de artikelen 28 tot en met 33 van deze sectorovereenkomst voor de vaststelling van gemeenschappelijke gedragslijnen, een voorstel voor de vaststelling van de CIRR’s in de betrokken valuta doen.

4.   GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’s

a)

Handhaving van de CIRR’s: het voor een bepaalde transactie toepasselijke CIRR geldt voor maximaal zes maanden vanaf de vaststelling ervan (exportcontractdatum of latere uitvoeringsdatum) tot aan de datum van de kredietovereenkomst. Indien de kredietovereenkomst niet binnen deze termijn is ondertekend, en het CIRR is opnieuw vastgesteld voor een aanvullende periode van zes maanden, wordt het nieuwe CIRR aan het op de datum van hernieuwde vaststelling geldende rentetarief gekoppeld.

b)

Na de datum van de kredietovereenkomst wordt het CIRR telkens op uitboekingsperioden van maximaal zes maanden toegepast. Na de eerste uitboekingsperiode van zes maanden wordt het CIRR opnieuw vastgesteld voor de daaraanvolgende zes maanden; het nieuwe CIRR geldt op de eerste dag van de nieuwe periode van zes maanden en kan niet lager zijn dan het oorspronkelijk vastgestelde CIRR (de procedure wordt herhaald voor elke volgende uitboekingsperiode van zes maanden).

5.   TOEPASSING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

In het kader van de kredietovereenkomst is het de kredietnemer niet toegestaan om van een door de overheid gesteunde financiering met een variabele rente over te stappen naar een financiering met een voorgeselecteerd CIRR, en evenmin om van een voorgeselecteerd CIRR over te stappen naar de op enige rentebetalingsdatum gedurende de looptijd van de financiering geldende korte marktrente.

6.   VERVROEGDE AFLOSSING VAN VASTRENTENDE LENINGEN

In geval van vrijwillige vervroegde aflossing van een vastrentende lening als bedoeld in artikel 2 van dit aanhangsel, of een gedeelte daarvan, of wanneer het krachtens de kredietovereenkomst toegepaste CIRR wordt gewijzigd naar een variabele of swaprente, vergoedt de kredietnemer aan de instantie die de overheidsfinancieringssteun verleent, alle onkosten en verliezen die uit voornoemde feiten voortvloeien, met inbegrip van de kosten die deze overheidsinstantie maakt ter vervanging van het gedeelte van de uit de vaste rente voortvloeiende kasontvangsten die door de vervroegde aflossing worden onderbroken.

7.   ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

Wanneer de marktontwikkelingen de kennisgeving van een wijziging van een CIRR in de loop van een maand noodzakelijk maken, treedt het gewijzigde tarief tien werkdagen nadat de mededeling van deze wijziging door het secretariaat is ontvangen, in werking.

8.   MARGEBENCHMARK

a)

Een SOFR-margebenchmark wordt maandelijks berekend overeenkomstig het vermelde punt b), met gebruikmaking van de gegevens waarvan, overeenkomstig het vermelde punt c), aan het secretariaat kennisgeving is gedaan, en wordt op de vijftiende dag van elke maand van kracht. Zodra de margebenchmark is berekend, wordt hiervan door het secretariaat kennisgeving aan de deelnemers gedaan en wordt deze openbaar gemaakt.

b)

De SOFR-margebenchmark is gelijk aan het gemiddelde van de laagste 50 % van de marges over: i) SOFR (hetzij de dagelijkse opgerente SOFR berekend met een driemaandelijkse frequentie, hetzij een SOFR met een looptijd van drie maanden, naargelang het geval) berekend voor transacties met een variabele rente en ii) SOFR (hetzij de dagelijkse opgerente SOFR berekend met een driemaandelijkse frequentie of een SOFR met een looptijd van drie maanden, naargelang het geval) zoals geïnterpoleerd door een swap van vaste rente naar een variabele rente die gelijkwaardig is aan de variabele rente die in rekening wordt gebracht voor transacties met een vaste rente of voor kapitaalmarktuitgiften. In beide gevallen zijn de marges van de maandelijkse benchmarkrapporten die door de betrokken deelnemers worden ingediend, die welke in de drie volle kalendermaanden voorafgaande aan de in punt a) hierboven bedoelde datum van inwerkingtreding werden berekend. Transacties/uitgiften die worden gebruikt bij de berekening van de margebenchmark moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

1)

in Amerikaanse dollar luidende transacties met een onvoorwaardelijke garantie van 100 %, en

2)

overheidssteun voor luchtvaartuigen met een geschatte waarde van ten minste 35 miljoen USD (of het equivalent daarvan in een andere valuta).

c)

De deelnemers rapporteren een marge op het tijdstip waarop deze bekend wordt, en deze marge blijft gedurende drie volle kalendermaanden in het margebenchmarkrapport van de deelnemer. In geval van individuele transacties met uiteenlopende prijspunten wordt niet getracht latere prijspunten aan ex-postkennisgevingen aan te passen.

d)

De deelnemers geven kennis van transacties op de datum waarop de lange-termijnmarge wordt verwezenlijkt. Voor bankgemandateerde overeenkomsten (met inbegrip van PEFCO), is de datum waarop de marge wordt verwezenlijkt de eerste van de volgende: i) het doen uitgaan van een definitieve toezegging door de deelnemer, ii) vaststelling van de marge na de toezegging, iii) uitboeking van het krediet, en iv) vaststelling van de marge voor de lange termijn na uitboeking van het krediet. Wanneer meerdere kredietuitboekingen plaatsvinden ingevolge dezelfde bankmachtiging en met dezelfde marge, wordt alleen van de uitboeking met betrekking tot het eerste luchtvaartuig kennisgegeven. Voor kredieten gefinancierd via kapitaalmarktuitgiften is de datum waarop de marge wordt verwezenlijkt, de datum waarop het langetermijntarief wordt vastgesteld, welke doorgaans de obligatie-uitgiftedatum betreft. Wanneer meerdere kredietuitboekingen plaatsvinden ingevolge dezelfde obligatie en met eenzelfde marge, wordt alleen van de uitboeking met betrekking tot het eerste luchtvaartuig kennisgegeven.

e)

De SOFR-margebenchmark is van toepassing op een transactie met een variabele rente en wordt niet eerder vastgesteld dan op de datum van de definitieve toezegging en blijft gelden voor de duur van de definitieve toezegging.

f)

Voor transacties met een vaste rente wordt de op de transactie toepasselijke margebenchmark vastgesteld door de SOFR-margebenchmark te swappen naar een gelijkwaardige verdeling over de toepasselijke vaste rente, zoals bepaald in artikel 2 van dit aanhangsel; de margebenchmark wordt niet eerder vastgesteld dan op de datum van de definitieve toezegging en blijft gelden voor de duur van de definitieve toezegging.

g)

Voor de periode van 15 februari 2022 tot en met 14 juli 2022 wordt de margebenchmark vastgesteld op 30 basispunten plus een marge na verwijdering van het kredieteffect van 26 basispunten (43) (de “overgangsmargebenchmark”), dus 56 basispunten in totaal, tenzij vóór 14 juli 2022 een SOFR-margebenchmark kan worden berekend overeenkomstig punt b).

h)

De deelnemers houden toezicht op de margebenchmark en evalueren het mechanisme voor de vaststelling van de margebenchmark op verzoek van een deelnemer.

Aanhangsel IV

RAPPORTAGEFORMULIER

a)   Basisinformatie

1.

Kennisgevend land

2.

Datum van kennisgeving

3.

Naam van de kennisgevende autoriteit/instantie

4.

Identificatienummer

b)   Informatie over de afnemer/kredietnemer/garantiegever

5.

Naam en land van de afnemer

6.

Naam en land van de kredietnemer

7.

Naam en land van de garantiegever

8.

Status van de afnemer/kredietnemer/garantiegever, bv. overheid/soevereine entiteit, particuliere bank of andere particuliere entiteit

9.

Risico-indeling van de afnemer/kredietnemer/garantiegever

c)   Financiële voorwaarden

10.

In welke vorm wordt exportkredietsteun van overheidswege verleend, bv. zuivere dekking, financieringssteun van de overheid?

11.

Indien overheidssteun voor de financiering wordt verleend, gaat het om rechtstreeks krediet/herfinanciering/rentesubsidie?

12.

Beschrijving van de transactie waarvoor exportkredietsteun wordt verleend, met inbegrip van de fabrikant, het luchtvaartuigtype en het aantal luchtvaartuigen

13.

Definitieve-toezeggingsdatum

14.

Valuta van het krediet

15.

Kredietbedrag, op basis van de volgende schaal: in miljoen USD:

categorie

Kredietbedrag

I

0 -200

II

200 — 400

III

400 — 600

IV

600 — 900

V

900 — 1 200

VI

1 200 -1 500

VII

1 500 -2 000  (*1)

16.

Percentage aan overheidssteun

17.

Krediettermijn

18.

Aflossingsschema en -frequentie — met inbegrip, in voorkomend geval, van de gewogen gemiddelde looptijd

19.

Periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom

20.

Rente:

toepasselijk minimumrentetarief

toegepaste margebenchmark

21.

Totale premie die in rekening wordt gebracht in de vorm van:

premies bij aanvang (uitgedrukt als percentage van het kredietbedrag) of

marges (basispunten per jaar boven het toegepaste rentetarief)

vermeld in voorkomend geval afzonderlijk de overeenkomstig artikel 20, punt b), van aanhangsel II toegepaste toeslag van 15 %

22.

Ingeval van rechtstreeks krediet/financiering, vergoedingen die in rekening worden gebracht als:

dossierkosten/structureringskosten

bereidstellingsvergoeding/vergoeding voor premiehandhaving

beheersvergoeding

23.

Premievaste periode

24.

In geval van zuivere dekking, vergoedingen voor premiehandhaving

25.

Structureringsvoorwaarden van de transactie: maatregelen ter beperking van het kredietrisico/toegepaste premietoeslag

26.

In voorkomend geval, een indicatie van het effect van het Verdrag van Kaapstad op het toegepaste premietarief

Aanhangsel V

LIJST VAN DEFINITIES

Globale kostenequivalentie: de netto contante waarde van de premietarieven, rentekosten en vergoedingen voor een rechtstreeks krediet, uitgedrukt als percentage van het bedrag van het rechtstreekse krediet, is gelijk aan de netto contante waarde van de som van de premietarieven, rentekosten en vergoedingen voor een zuivere dekking, uitgedrukt als percentage van het kredietbedrag waarvoor zuivere dekking geldt.

Zakelijke zekerheidstelling: een transactie die aan de voorwaarden van artikel 19, punt a), van aanhangsel II voldoet.

Afnemer/kredietnemer: omvat (maar is niet beperkt tot) commerciële entiteiten, zoals luchtvaartmaatschappijen en lessors, alsmede soevereine entiteiten (of wanneer het om een andere entiteit gaat, de primaire bron van terugbetaling van de transactie).

Door de koper aangeleverde uitrusting: door de koper op of vóór de levering aangeleverde uitrusting die tijdens het productie-/renovatieproces in het luchtvaartuig is gemonteerd, zoals blijkt uit de verkoopakte van de fabrikant.

Verdrag van Kaapstad: verwijst naar het Verdrag van Kaapstad betreffende internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en naar het bijbehorende Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden.

Toezegging: elke verklaring, in welke vorm dan ook, waarmee aan het ontvangende land, de afnemer, de kredietnemer, de exporteur of de financiële instelling de bereidheid of het voornemen wordt bekendgemaakt tot verlening van exportkredietsteun door de overheid; deze verklaringen omvatten, zonder enige beperking, brieven inzake het voor exportkredietsteun in aanmerking komen en marketingbrieven.

Gemeenschappelijke gedragslijn: een overeenkomst tussen de deelnemers over de bijzondere financiële voorwaarden voor exportkredietsteun van de overheid voor een bepaalde transactie of in bijzondere omstandigheden; een dergelijke gemeenschappelijke gedragslijn heeft enkel voor die transactie of in de in de gedragslijn gespecificeerde omstandigheden voorrang op de relevante bepalingen van deze sectorovereenkomst.

Voorwaardelijke verzekeringsdekking: overheidssteun die ingeval van verzuim aan de begunstigde na een bepaalde wachttermijn schadevergoeding voor bepaalde risico’s biedt; gedurende de wachttermijn heeft de begunstigde geen recht op betaling door de deelnemer. Betaling uit hoofde van voorwaardelijke verzekeringsdekking is afhankelijk van de geldigheid van en uitsluitingen ingevolge de aan de onderliggende transactie ten grondslag liggende documenten.

Conversie: Een ingrijpende wijziging in het soort ontwerp van een luchtvaartuig door conversie ervan in een ander soort vliegtuig (met inbegrip van de conversie van een passagiersluchtvaartuig in een blusluchtvaartuig, vrachtluchtvaartuig, opsporings- en reddingsluchtvaartuig, bewakingsluchtvaartuig of een zakenluchtvaartuig), die aan certificering door de verantwoordelijke luchtvaartautoriteit is onderworpen.

Landenrisico-indeling: de geldende landenrisico-indeling van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten zoals deze op de website van de OESO is bekendgemaakt.

Ratingbureau: een van de internationaal erkende ratingbureaus of enig ander ratingbureau dat voor de deelnemers aanvaardbaar is.

Motorkits: een samenstel van onderdelen ter verbetering van de betrouwbaarheid, duurzaamheid en/of vliegprestaties door de invoering van technologie.

Exportkrediet: een verzekering, garantie of financieringsovereenkomst waarmee een buitenlandse afnemer van de uitgevoerde goederen en/of diensten de betaling gedurende een bepaalde periode kan uitstellen; een exportkrediet kan de vorm aannemen van een door de exporteur verleend leverancierskrediet, of van een afnemerskrediet, waarbij de bank van de exporteur of een andere financiële instelling een krediet aan de afnemer (of diens bank) verstrekt.

Definitieve toezegging: er is sprake van een definitieve toezegging wanneer de deelnemer zich verbindt met betrekking tot specifieke en volledige financiële voorwaarden, hetzij door een wederzijdse overeenkomst, hetzij door een eenzijdige rechtshandeling.

Vast contract: een overeenkomst tussen de fabrikant en de persoon die het luchtvaartuig of de motoren als afnemer, of, ingeval van een sale-leasebackregeling, als lessee uit hoofde van een leaseovereenkomst met een looptijd van ten minste vijf jaar ontvangt, en die bindend is (met uitzondering van overeenkomsten die zien op tot dan toe niet-uitgeoefende opties), en waarvan niet-nakoming tot juridische aansprakelijkheid leidt.

Belanghebbende deelnemer: een deelnemer die i) overheidssteun verleent voor volledig of gedeeltelijk op zijn grondgebied geproduceerde luchtvaartuigcasco’s of luchtvaartuigmotoren, ii) een bestaand aanmerkelijk commercieel belang heeft bij of ervaring heeft met de betrokken afnemer/kredietnemer, of iii) door een fabrikant/exporteur is verzocht aan de betrokken afnemer/kredietnemer overheidssteun te verlenen.

Rentesubsidie: kan de vorm aannemen van een regeling tussen enerzijds een overheid of een voor dan wel namens een overheid handelende instelling, en anderzijds banken of andere financiële instellingen, op grond waarvan exportfinanciering tegen een vast tarief ter hoogte van ten minste het desbetreffende vaste minimumrentetarief mogelijk is.

Ingrijpende wijzigingen/renovatie: handelingen waarbij een passagiers- of vrachtluchtvaartuig wordt omgebouwd of gerenoveerd.

Nettoprijs: de door de fabrikant of leverancier voor een product in rekening gebrachte prijs, na aftrek van alle prijskortingen en ander kaskrediet, verminderd met alle andere kredieten of concessies van welke aard ook die daarop betrekking hebben of redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen, zoals deze zijn vastgelegd in de bindende verklaring van elk van de luchtvaartuig- en motorfabrikanten, of in voorkomend geval de dienstverlener, en die in de door de overheidssteun verlenende partij verlangde informatie met het oog op bevestiging van de nettoprijs worden geschraagd (de verklaring van de vliegtuigmotorfabrikant is alleen vereist als deze gelet op de vorm van de koopovereenkomst relevant is). Invoerrechten en belastingen (bv. Btw) maken geen deel uit van de nettoprijs.

Nieuwe luchtvaartuigen: zie artikel 8, punt a), van deze sectorovereenkomst.

Geen zakelijke zekerheidstelling: een transactie die niet aan de voorwaarden van artikel 19, punt a), van aanhangsel II voldoet.

Niet-overheidstransactie: een transactie die niet aan de beschrijving van artikel 57, punt b), van aanhangsel II voldoet.

Premievaste periode: onder voorbehoud van artikel 36, punt b), van aanhangsel II, de periode waarin een voor een transactie aangeboden premietarief en verplichte risicobeperkende factoren worden gehandhaafd; deze periode bedraagt maximaal 18 maanden vanaf de datum van toezegging tot de laatste uitbetaling.

Premietariefomrekeningsmodel: door de deelnemers overeengekomen en aan hen ter beschikking gesteld model dat voor de toepassing van deze sectorovereenkomst moet worden gebruikt met het oog op de omrekening van premies bij aanvang naar marges en omgekeerd, waarbij het gebruikte rente- en disconteringspercentage 4,6 % bedraagt; dit percentage wordt door de deelnemers regelmatig geëvalueerd.

Voorafgaande kennisgeving: een kennisgeving die ten minste tien kalenderdagen vóór het doen van een toezegging wordt gedaan, waarbij wordt gebruikgemaakt van het in aanhangsel IV opgenomen rapportageformulier.

Zuivere dekking: door of namens een overheid verleende overheidssteun die zich beperkt tot de garantie of verzekering van een exportkrediet en waarbij m.a.w. geen overheidssteun in de vorm van financiering wordt verleend.

Krediettermijn: de periode die ingaat bij de aanvangsdatum van het krediet, en eindigt op de in het contract opgenomen datum van de laatste aflossing van de hoofdsom.

Overheidstransactie: een transactie die aan de beschrijving van artikel 56, punt b), van aanhangsel II voldoet.

Aanvangsdatum van het krediet: voor de verkoop van luchtvaartuigen met inbegrip van helikopters, reservemotoren en onderdelen: uiterlijk de feitelijke datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt, dan wel de gewogen gemiddelde datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt; voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant.

Swaprente: een vaste rente die gelijk is aan de rente voor het ruilen van een schuld met een variabele rente tegen een schuld met een vaste rente (aanbodzijde) en die door een onafhankelijke aanbieder van marktindices, zoals Bloomberg, Reuters, of daaraan gelijkwaardige aanbieders, om 11 uur New Yorkse tijd twee werkdagen vóór uitboeking van het krediet is bekendgemaakt als de “Overnight Index Swap”-curve (OIS-curve) voor de betrokken munteenheid.

Gewogen gemiddelde looptijd: de tijd die nodig is om de helft van de hoofdsom van een krediet af te lossen; deze wordt berekend als de som van de tijd (in jaren) tussen de aanvangsdatum van het krediet en elke aflossing op de hoofdsom gewogen met het gedeelte van de hoofdsom dat op elke aflossingsdatum wordt afgelost.

BIJLAGE IV

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

1.   DOEL

Het doel van deze sectorovereenkomst is een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten voor de posten genoemd in artikel 4 hierna. De sectorovereenkomst strekt ertoe gelijke voorwaarden voor overheidssteun, zoals gedefinieerd in artikel 5, punt a), te bevorderen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

De deelnemers aan deze sectorovereenkomst (de deelnemers) erkennen dat de bepalingen van deze sectorovereenkomst enkel met het oog op deze sectorovereenkomst zijn opgesteld en geen afbreuk doen aan andere delen van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, (de regeling) en eventuele wijzigingen daarvan.

2.   STATUS

De sectorovereenkomst is een “gentlemen’s agreement” tussen de deelnemers aan deze overeenkomst en vormt bijlage IV bij de regeling; zij maakt integraal deel uit van de regeling en vervangt de sectorovereenkomst die op 1 september 2011 in werking is getreden.

3.   DEELNEMERS

Aan de sectorovereenkomst wordt thans deelgenomen door: Australië, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland en Noorwegen.

4.   TOEPASSINGSGEBIED

Deze sectorovereenkomst bevat bijzondere richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten met een krediettermijn van twee jaar of meer, met betrekking tot contracten voor de export van:

a)

nieuwe zeeschepen van 100 GT of meer, bestemd voor het vervoer van goederen of personen of voor het verrichten van speciale diensten (bijvoorbeeld vissersschepen, fabrieksschepen, ijsbrekers of baggerschepen, die door hun voortstuwings- en besturingssysteem permanent alle kenmerken vertonen van autonome bestuurbaarheid in volle zee), sleepboten van 365 kW of meer, en niet afgewerkte casco’s die drijvend en mobiel zijn. De sectorovereenkomst heeft geen betrekking op militaire vaartuigen. Drijvende dokken en mobiele offshore-installaties vallen niet onder de sectorovereenkomst; indien echter problemen mochten ontstaan in verband met exportkredieten voor dergelijke installaties, kunnen de deelnemers aan de sectorovereenkomst (hierna “de deelnemers” genoemd) na overweging van met redenen omklede verzoeken van deelnemers besluiten dat zij wel onder de sectorovereenkomst vallen;

b)

scheepsverbouwingen. Onder “scheepsverbouwing” wordt verstaan: een verbouwing van zeeschepen van meer dan 1 000 GT die een radicale wijziging van het laadplan, de romp of het voortstuwingsmechanisme inhoudt.

c)

 

1)

Schepen van het type hovercraft vallen niet onder de sectorovereenkomst, maar de deelnemers mogen voor dergelijke schepen wel exportkredieten verstrekken op dezelfde voorwaarden als die waarin de sectorovereenkomst voorziet. Zij verbinden zich ertoe van deze mogelijkheid met mate gebruik te maken en dergelijke kredietvoorwaarden voor schepen van het type hovercraft niet toe te kennen wanneer is vastgesteld dat er geen concurrentie bestaat onder de voorwaarden van de sectorovereenkomst.

2)

In deze sectorovereenkomst wordt onder “hovercraft” verstaan een amfibievoertuig van ten minste 100 ton, ontworpen om uitsluitend te worden gedragen door lucht die uit het voertuig wordt geblazen en een luchtkussen vormt, vastgehouden binnen een soepele rok langs de rand van het voertuig en het grond- of wateroppervlak onder het voertuig, en dat kan worden voortgestuwd en bestuurd door middel van luchtschroeven of door omsloten ventilatoren of soortgelijke toestellen.

3)

Overeengekomen wordt dat het toekennen van exportkredieten tegen dezelfde voorwaarden als die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, beperkt moet blijven tot vaartuigen van het type hovercraft die worden gebruikt op zeeroutes en niet-landroutes, behalve om terminalinstallaties te bereiken die zich op ten hoogste één kilometer afstand van het water bevinden.

5.   OVERHEIDSSTEUN

a)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

1)

exportkredietgarantie of -verzekering (zuivere dekking);

2)

financieringssteun van de overheid:

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering, of

rentesubsidie;

3)

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

b)

Overheidssteun wordt niet verstrekt indien duidelijk blijkt dat het contract, hoofdzakelijk om gunstiger kredietvoorwaarden te verkrijgen, is gesloten met een afnemer in een land dat niet de eindbestemming is van de goederen.

6.   UITTREDING

Een deelnemer aan deze sectorovereenkomst kan uit de overeenkomst treden door het secretariaat hiervan schriftelijk en met behulp van een middel voor onmiddellijke communicatie — bijvoorbeeld het e-mailsysteem dat door het secretariaat wordt onderhouden om de communicatie tussen de deelnemers en het secretariaat te vergemakkelijken — kennisgeving te doen. De uittreding treedt 180 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking.

7.   TOEZICHT

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van de sectorovereenkomst.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

De financiële voorwaarden voor exportkredieten die in het kader van deze sectorovereenkomst worden ondersteund, behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. De sectorovereenkomst legt beperkingen op aan de voorwaarden die door de overheid mogen worden gesteund. De deelnemers erkennen dat in bepaalde handels- en industriesectoren van oudsher strengere financiële voorwaarden gelden dan die waarin de sectorovereenkomst voorziet. De deelnemers blijven deze gebruikelijke financiële voorwaarden onverminderd in acht nemen, met name het beginsel dat krediettermijnen de levensduur van goederen niet overschrijden.

8.   MAXIMALE KREDIETTERMIJN

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar vanaf de levering.

9.   CONTANTE BETALINGEN

De deelnemers verlangen een contante aanbetaling van ten minste 20 % van de contractprijs bij levering.

10.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt afgelost in gelijke termijnen met regelmatige tussenpozen van gewoonlijk zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.

b)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet, normaliter bij levering.

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de in punt a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet, normaliter bij levering, wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

e)

Een deelnemer aan deze sectorovereenkomst die een rentebetaling op andere dan de in punt b) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, geeft hiervan ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, vooraf kennis overeenkomstig aanhangsel I bij deze sectorovereenkomst.

11.   RENTEVOETEN EN ANDERE KOSTEN

De rente omvat niet:

a)

betalingen uit hoofde van premies of andere kosten voor het verzekeren of garanderen van leveranciers- of financieringskredieten;

b)

betalingen uit hoofde van andere met het exportkrediet verband houdende bankkosten of provisies dan de jaarlijkse of halfjaarlijkse bankkosten die gedurende de gehele krediettermijn verschuldigd zijn, en

c)

de door het importland geheven bronbelastingen.

12.   GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN

Met uitzondering van de in artikel 17 vastgestelde geldigheidsduur van commerciële referentierentetarieven (Commercial Interest Reference Rates — CIRR’s) mogen de financiële voorwaarden voor een bepaald exportkrediet of een bepaalde kredietlijn niet worden vastgelegd voor een periode van meer dan zes maanden voordat een definitieve toezegging is gedaan.

13.   MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

De sectorovereenkomst belet exportkredietinstanties of financieringsinstellingen niet na de toekenning van het contract (wanneer de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds in werking zijn getreden) minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin de overeenkomst voorziet, indien dit uitsluitend gebeurt om verliezen die uit wanbetaling of claims kunnen voortvloeien, te voorkomen of te beperken.

14.   MATCHING

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de overeenkomst mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 24 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen. De overeenkomstig dit artikel verleende financiële voorwaarden worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze overeenkomst.

15.   VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID

Deelnemers die financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekken, passen de desbetreffende CIRR’s als minimumrentetarieven toe. De CIRR’s worden overeenkomstig de volgende beginselen vastgesteld:

a)

de CIRR’s stemmen overeen met de uiteindelijke commerciële rentetarieven voor leningen op de binnenlandse markt van de betrokken valuta;

b)

de CIRR’s sluiten nauw aan bij het tarief voor eersteklas binnenlandse kredietnemers;

c)

de CIRR’s worden gebaseerd op de financieringskosten van vastrentende leningen;

d)

de CIRR’s verstoren de binnenlandse concurrentieverhoudingen niet, en

e)

de CIRR’s sluiten nauw aan bij een beschikbaar tarief voor eersteklas buitenlandse kredietnemers.

16.   VASTSTELLING VAN DE CIRR’s

a)

Elke deelnemer die een CIRR wenst vast te stellen, kiest aanvankelijk een van de twee volgende basistariefsystemen voor zijn nationale valuta:

1)

ofwel het rendement van driejaars overheidsobligaties voor een krediettermijn tot en met vijf jaar, van vijfjaars overheidsobligaties voor een termijn van meer dan vijf tot en met achtenhalf jaar, en van zevenjaars overheidsobligaties voor een termijn van meer dan achtenhalf jaar, of

2)

het rendement van vijfjaars overheidsobligaties, voor alle krediettermijnen.

Deelnemers kunnen overeenkomen van het basistariefsysteem af te wijken.

b)

De CIRR’s worden vastgesteld op een vaste marge van 100 basispunten boven het basistarief van iedere deelnemer, tenzij de deelnemers anders zijn overeengekomen.

c)

Indien andere deelnemers tot financiering in die valuta besluiten, gebruiken zij het CIRR dat voor een bepaalde valuta werd vastgesteld.

d)

Een deelnemer kan zijn basistariefsysteem, na raadpleging van de deelnemers, met een kennisgevingstermijn van zes maanden wijzigen.

e)

Een deelnemer of een niet-deelnemer kan om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, een voorstel doen voor de vaststelling van het CIRR in die valuta via de procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen overeenkomstig de artikelen 32, 33 en 34.

17.   GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’s

De rente die op een bepaalde transactie van toepassing is, wordt vastgesteld voor een periode van ten hoogste 120 dagen. Er wordt een marge van 20 basispunten aan het betrokken CIRR toegevoegd indien de voorwaarden waarop de overheid de financieringssteun verleent voorafgaand aan de contractdatum worden vastgesteld.

18.   TOEPASSING VAN DE CIRR’s

a)

Wanneer de overheid financieringssteun verleent voor leningen met een zwevende rentevoet, mogen banken en andere financiële instellingen geen keuze aanbieden tussen de CIRR (ten tijde van het oorspronkelijke contract) en, indien deze lager is, de marktrente op korte termijn gedurende de gehele looptijd van de lening.

b)

Wanneer een kredietnemer op vrijwillige basis een lening of een gedeelte daarvan vervroegd aflost, vergoedt hij de overheidsinstantie die de financieringssteun heeft verleend voor alle onkosten en verliezen die uit de vervroegde aflossing voortvloeien, met inbegrip van de kosten die deze instantie maakt ter vervanging van het gedeelte van de vastrentende kasontvangsten die door de vervroegde aflossing worden onderbroken.

19.   MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

a)

De overeenkomstig de artikelen 16, 17 en 18 vastgestelde CIRR’s voor valuta’s worden ten minste eens per maand via middelen voor onmiddellijke communicatie aan het secretariaat meegedeeld voor verspreiding onder alle deelnemers.

b)

Deze mededeling moet uiterlijk vijf dagen na het einde van de maand waarop ze betrekking heeft bij het secretariaat binnenkomen. Het secretariaat stelt alle deelnemers daarna onmiddellijk in kennis van de toepasselijke rentetarieven en maakt deze openbaar.

20.   DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN DE RENTETARIEVEN

Alle wijzigingen in de CIRR’s treden op de vijftiende dag na het einde van elke maand in werking.

21.   ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

Wanneer de marktontwikkelingen de kennisgeving van een wijziging van een CIRR in de loop van een maand noodzakelijk maken, treedt het gewijzigde tarief tien dagen nadat de mededeling van deze wijziging door het secretariaat is ontvangen, in werking.

22.   KREDIETRISICOPREMIE

De deelnemers rekenen een premie aan, bovenop de rente, ter dekking van het risico dat de exportkredieten niet worden terugbetaald.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

23.   INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

a)

Zodra een deelnemer de overheidssteun die hij overeenkomstig de in artikel 26 omschreven procedures heeft aangemeld, toezegt, deelt hij dit mee aan alle andere deelnemers onder verwijzing naar het kennisgevingsnummer op het desbetreffende rapportageformulier.

b)

Bij een uitwisseling van gegevens overeenkomstig de artikelen 28, 29 en 30 stelt een deelnemer de andere deelnemers in kennis van de kredietvoorwaarden die hij voor een bepaalde transactie voornemens is te steunen en mag hij bij de andere deelnemers dezelfde gegevens opvragen.

24.   PROCEDURES INZAKE MATCHING

a)

Voordat een deelnemer financiële voorwaarden die vermoedelijk door een deelnemer of niet-deelnemer worden geboden, overeenkomstig artikel 14 matcht, levert hij alle redelijke inspanningen, indien nodig met inbegrip van rechtstreeks overleg zoals omschreven in artikel 30, om na te gaan of deze voorwaarden overheidssteun krijgen, met inachtneming van het volgende:

1)

de deelnemer geeft alle andere deelnemers kennis van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen volgens dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zijn vereist voor de voorwaarden die hij matcht. Bij matching van de voorwaarden van een niet-deelnemer volgt de matchende deelnemer dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zouden zijn vereist indien hij de voorwaarden van een deelnemer matchte;

2)

niettegenstaande punt 1 geeft de matchende deelnemer, indien hij volgens de toepasselijke kennisgevingsprocedure zijn toezegging pas na de sluitingsdatum voor het indienen van de definitieve offerte mag doen, zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen tot matching;

3)

indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

b)

Een deelnemer die voornemens is dezelfde financiële voorwaarden aan te bieden als die welke overeenkomstig artikel 26 werden aangemeld, mag dit doen na afloop van de daarin vastgestelde wachttermijn. Deze deelnemer geeft zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen.

25.   BIJZONDER OVERLEG

a)

Een deelnemer die een redelijk vermoeden heeft dat door een andere deelnemer (de initiatiefnemende deelnemer) geboden financiële voorwaarden gunstiger zijn dan die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, deelt dit mee aan het secretariaat; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk ter beschikking.

b)

De initiatiefnemende deelnemer licht de door hem geboden financiële voorwaarden toe binnen twee werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat.

c)

Na de toelichting van de initiatiefnemende deelnemer kan iedere andere deelnemer verzoeken dat deze kwestie wordt besproken tijdens een bijzonder overleg van de deelnemers dat binnen vijf werkdagen door het secretariaat wordt georganiseerd.

d)

In afwachting van de uitkomst van het bijzonder overleg van de deelnemers worden de financiële voorwaarden die door de overheid worden gesteund, niet van kracht.

26.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat een deelnemer een toezegging met een kredietwaarde van meer dan 2 miljoen SDR doet, stelt hij alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig aanhangsel I in kennis indien hij voornemens is een krediet te steunen overeenkomstig artikel 10, punt e).

b)

Indien de initiatiefnemende deelnemer een dergelijke transactie niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mee.

27.   CONTACTPUNTEN

Alle uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen de aangewezen contactpunten in elk land via middelen voor onmiddellijke communicatie (bv. e-mail); de gegevens worden als vertrouwelijk behandeld.

28.   VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen wat zijn houding is ten aanzien van een derde land, een instelling in een derde land of een bepaalde manier van zakendoen.

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een andere deelnemer om inlichtingen verzoeken en daarbij de gunstigste kredietvoorwaarden vermelden die hijzelf bereid zou zijn te steunen.

c)

Indien een verzoek om informatie aan meer dan één deelnemer wordt gezonden, moet het een lijst van geadresseerden bevatten.

d)

Van alle verzoeken wordt een kopie aan het secretariaat gezonden.

29.   ANTWOORDEN OP VERZOEKEN

a)

De deelnemer die een verzoek om inlichtingen ontvangt, antwoordt binnen zeven kalenderdagen en verstrekt zo veel mogelijk inlichtingen. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Indien nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk. Kopieën worden gezonden aan de andere geadresseerden van het verzoek om inlichtingen en aan het secretariaat.

b)

Indien een antwoord op een verzoek om inlichtingen om enige reden niet meer geldig is, bijvoorbeeld:

omdat een aanvraag is ingediend, gewijzigd of ingetrokken, of

omdat andere voorwaarden worden overwogen,

wordt onmiddellijk een antwoord toegezonden en een kopie ervan aan alle andere geadresseerden en het secretariaat gericht.

30.   RECHTSTREEKS OVERLEG

a)

Een deelnemer gaat binnen tien werkdagen op verzoeken om rechtstreeks overleg in.

b)

Van een verzoek om rechtstreeks overleg wordt kennisgeving gedaan aan alle deelnemers en niet-deelnemers. Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

c)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen, zoals een gemeenschappelijke gedragslijn. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk bekend.

31.   PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. Een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt naar alle deelnemers gestuurd. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen op het elektronische bulletinboard dat door het secretariaat op de netwerkomgeving van de OESO wordt onderhouden. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer echter desgevraagd wel mondeling aan een deelnemer bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

referentienummer, gevolgd door de woorden “Common Line”;

naam van importland en afnemer;

naam of een zo nauwkeurige omschrijving van het project dat het gemakkelijk geïdentificeerd kan worden;

de door het initiatiefnemende land voorgestelde voorwaarden;

het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn;

nationaliteit en naam van de bekende concurrerende aanbieders;

sluitingsdatum voor het indienen van commerciële en financiële offertes en, indien bekend, aanbestedingsnummer;

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn, beschikbaarheid van studies over het project en/of bijzondere omstandigheden.

c)

Het secretariaat maakt de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijnen algemeen bekend.

32.   ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Antwoorden moeten binnen 20 kalenderdagen worden toegezonden. De deelnemers wordt echter verzocht zo spoedig mogelijk op een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te reageren.

b)

Een antwoord kan bestaan in een verzoek om nadere informatie, de aanvaarding, de afwijzing of een voorstel tot wijziging van het voorstel voor de gemeenschappelijke gedragslijn, dan wel een alternatief voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

c)

Een deelnemer die antwoordt dat hij geen standpunt heeft omdat hij niet is benaderd door een exporteur, of door de autoriteiten in het ontvangende land in geval van hulp voor het project, wordt geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te aanvaarden.

33.   AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Het secretariaat deelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen mee hoe het met het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn staat. Heeft geen enkele deelnemer het voorstel afgewezen, maar hebben niet alle deelnemers het voorstel aanvaard, dan wordt het gedurende een tweede termijn van acht kalenderdagen als voorstel gehandhaafd.

b)

Na deze verlenging wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet uitdrukkelijk heeft afgewezen, geacht deze te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de vragende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van uitdrukkelijke aanvaarding door één of meer deelnemers.

c)

Indien een deelnemer een of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan. Een gedeeltelijke aanvaarding kan echter tot gevolg hebben dat andere deelnemers hun standpunt over de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn wijzigen. Het staat alle deelnemers vrij voorwaarden aan te bieden of te matchen die niet door een gemeenschappelijke gedragslijn worden gedekt.

d)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures van de artikelen 31 en 33 opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

34.   GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

Indien de initiatiefnemende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld, binnen de verlengde termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over de gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming weer worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

35.   INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van de gemeenschappelijke gedragslijn; niet-afgewezen gemeenschappelijke gedragslijnen treden drie dagen na deze mededeling in werking. Het secretariaat verstrekt via het elektronische bulletinboard voortdurend bijgewerkte informatie over alle gemeenschappelijke gedragslijnen waarover overeenstemming is bereikt of waarover nog geen besluit is genomen.

36.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, is vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt meegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn. De geldigheidsduur van een gemeenschappelijke gedragslijn wordt met twee jaar verlengd indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen na de oorspronkelijke vervaldatum een verlenging aanvraagt. Verdere verlengingen kunnen volgens dezelfde procedure worden toegestaan.

b)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst “The Status of Valid Common Lines” (de status van geldige gemeenschappelijke gedragslijnen) op het elektronische bulletinboard bij te werken. Dit betekent dat het secretariaat onder meer:

nieuwe gemeenschappelijke gedragslijnen toevoegt zodra deze door de deelnemers zijn aanvaard;

de vervaldata bijwerkt zodra een deelnemer om verlenging verzoekt;

gemeenschappelijke gedragslijnen schrapt wanneer ze zijn vervallen;

elk kwartaal een lijst doet verschijnen van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal zullen vervallen.

37.   ANDERE KENNISGEVINGEN

Met het oog op transparantie verstrekt iedere deelnemer, ter aanvulling op andere rapportageverplichtingen op transactieniveau, jaarlijks gegevens over zijn systeem voor de verlening van overheidssteun en over de wijze waarop deze sectorovereenkomst ten uitvoer wordt gelegd, waarbij tevens een overzicht van de van kracht zijnde regelingen wordt gegeven.

38.   EVALUATIE

a)

De sectorovereenkomst wordt jaarlijks of op verzoek van een deelnemer in het kader van de werkgroep Scheepsbouw (WP6) van de Raad geëvalueerd. Van deze evaluatie wordt verslag uitgebracht aan de deelnemers aan de regeling.

b)

Ter bevordering van de samenhang en consistentie van de regeling en deze sectorovereenkomst en met het oog op de aard van de scheepsbouwindustrie zien de deelnemers aan deze sectorovereenkomst en aan de regeling toe op passend overleg en passende coördinatie.

c)

De deelnemers evalueren de minimumrentetarieven.

De deelnemers evalueren op gezette tijden het systeem voor de vaststelling van de CIRR’s om ervoor te zorgen dat de meegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie omvat ook de marge die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.

Een deelnemer kan bij de voorzitter van de deelnemers een met redenen omkleed verzoek om een buitengewone evaluatie indienen wanneer hij van oordeel is dat de CIRR’s voor een of meer valuta’s niet meer in overeenstemming zijn met de geldende marktvoorwaarden.

Aanhangsel I

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT

De gegevens in de punten a) tot en met d) moeten bij alle kennisgevingen op grond van deze sectorovereenkomst worden verstrekt. Bij specifieke soorten kennisgevingen moeten, in voorkomend geval, bovendien de desbetreffende gegevens in punt e) worden verstrekt.

a)   Basisinformatie

1.

Kennisgevend land

2.

Datum van kennisgeving

3.

Kennisgevend(e) instelling/autoriteit/agentschap

4.

Exportkredietinstelling(en) die exportkredietsteun van de overheid verleent (verlenen)

a.

Exportkredietinstelling die ondersteuning biedt op het gebied van verzekeringen/garanties

b.

Exportkredietinstelling die financiële steun verstrekt

5.

Kennisgevingsnummer

6.

Identificatiecodes (intern)

7.

Referentienummer kredietlijn (indien van toepassing)

8.

Status (bv. origineel, herziening, vervanging)

9.

Herzieningsnummer (indien van toepassing)

10.

Artikel(en) van de sectorovereenkomst op grond waarvan kennisgeving plaatsvindt

11.

Referentienummer van de kennisgeving naar aanleiding waarvan matching plaatsvindt (indien van toepassing)

12.

Beschrijving van de gematchte steun (indien van toepassing)

13.

Land van bestemming

b)   Informatie over de afnemer/kredietnemer/garantiegever

14.

Naam van de afnemer

15.

Land van de afnemer

16.

Adres van de afnemer (indien bekend)

17.

Status van de afnemer

18.

Soort afnemer

19.

Naam van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

20.

Land van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

21.

Adres van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

22.

Status van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

23.

Soort kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

24.

Naam van de garantiegever (indien van toepassing)

25.

Land van de garantiegever (indien van toepassing)

26.

Adres van de garantiegever (indien van toepassing)

27.

Status van de garantiegever (indien van toepassing)

28.

Soort garantiegever (indien van toepassing)

c)   Informatie over de geëxporteerde goederen en/of diensten en over het project

29.

Gedetailleerde beschrijving van de geëxporteerde producten en/of diensten

30.

Gedetailleerde beschrijving van het project (of de sector) waarvoor de uitvoer bestemd is

31.

Voorgestelde doelcode

32.

Plaats van het project (indien bekend)

33.

Uiterste inschrijvingsdatum (indien van toepassing)

34.

Vervaldatum van de kredietlijn (indien van toepassing)

35.

Waarde van het/de gesteunde contract(en), volgens de volgende schaal in miljoen SDR:

categorie

Van

Tot

I:

0

1

II:

1

2

III:

2

3

IV:

3

5

V:

5

7

VI:

7

10

VII:

10

20

VIII:

20

40

IX:

40

80

X:

80

120

XI:

120

160

XII:

160

200

XIII:

200

240

XIV:

240

280

XV:

280

 (*2)

36.

Waarde van het/de gesteunde contract(en), feitelijk bedrag (in contractvaluta)

37.

Valuta van het/de contract(en)

d)   Financiële voorwaarden van de exportkredietsteun door de overheid

Voor transacties die meerdere tranches met verschillende financiële voorwaarden omvatten, moet de volgende informatie worden verstrekt met betrekking tot elke ondersteunde tranche:

38.

Kredietwaarde, SDR-schaal

39.

Kredietwaarde, feitelijk bedrag (facultatief in plaats van post 38)

40.

Kredietvaluta

41.

Contante betaling (% waarde exportcontract)

42.

Aanvangsdatum krediet, normaliter bij levering, bepaald overeenkomstig (onder verwijzing naar aanhangsel II, definitie j)

43.

Duur van de aflossingsperiode

44.

Duur van de aflossingsperiode — eenheden

45.

Basis van het rentetarief

46.

Rentetarief of marge boven de grondslag

47.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in de punten a) tot en met d) verstrekte informatie

e)   Aanvullende gegevens voor kennisgevingen op grond van hoofdstuk II, artikel 10, punt e)

48.

aflossingsschema

49.

Aflossingsfrequentie (hoofdsom)

50.

Aflossingsfrequentie (rente)

51.

Eerste aflossing op de hoofdsom na aanvangsdatum krediet, normaliter bij levering

52.

Vóór aanvangsdatum krediet, normaliter bij levering, gekapitaliseerd rentebedrag

53.

Valuta gekapitaliseerde rente

54.

gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode

55.

Percentage van de hoofdsom dat halverwege de kredietperiode is afgelost

56.

Reden waarom geen steun overeenkomstig standaardaflossingsstructuren wordt verleend

57.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in punt e) verstrekte informatie

Aanhangsel II

LIJST VAN DEFINITIES

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

toezegging: elke verklaring, in welke vorm dan ook, waarmee aan het ontvangende land, de afnemer, de kredietnemer, de exporteur of de financiële instelling de bereidheid of het voornemen wordt bekendgemaakt overheidssteun te verlenen;

b)

gemeenschappelijke gedragslijn: een overeenkomst tussen de deelnemers over specifieke financiële voorwaarden voor overheidssteun die geldt voor een bepaalde transactie of in bijzondere omstandigheden. De regels van een overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn hebben uitsluitend voor de in die gedragslijn omschreven transactie of omstandigheden voorrang op de regels van de overeenkomst;

c)

waarde van het exportcontract: het totale bedrag dat door of namens de afnemer van de uitgevoerde goederen en/of diensten moet worden betaald, met uitsluiting van de hieronder gedefinieerde plaatselijke uitgaven; in geval van een leasecontract is het met de rente overeenkomende aandeel van de leasebetaling uitgesloten;

d)

definitieve toezegging: bij een exportkrediettransactie (in de vorm van één enkele transactie of een kredietlijn) is er sprake van een definitieve toezegging wanneer de deelnemer zich tot specifieke en volledige financiële voorwaarden verbindt, hetzij door een wederzijdse overeenkomst, hetzij door een eenzijdige rechtshandeling;

e)

rentesubsidie: een overeenkomst tussen een regering en banken of andere financiële instellingen die het verlenen van exportfinanciering tegen een vast tarief op of boven het CIRR mogelijk maakt;

f)

kredietlijn: een kader voor exportkredieten, in welke vorm dan ook, voor een reeks transacties die al dan niet met een specifiek project verband houden;

g)

plaatselijke uitgaven: uitgaven voor de levering van goederen en diensten in het land van de afnemer, noodzakelijk voor de uitvoering van het contract van de exporteur of de voltooiing van het project waarvan het contract van de exporteur een onderdeel vormt. Deze uitgaven omvatten niet de commissie die verschuldigd is aan de agent van de exporteur in het land van de afnemer;

h)

zuivere dekking: door of namens een overheid verleende overheidssteun die zich beperkt tot de garantie of verzekering van een exportkrediet en waarbij m.a.w. geen overheidssteun in de vorm van financiering wordt verleend;

i)

krediettermijn: de periode die ingaat bij de aanvangsdatum van het krediet, zoals gedefinieerd in dit aanhangsel, en eindigt op de contractdatum van de laatste aflossing van de hoofdsom;

j)

aanvangsdatum van het krediet:

1)

onderdelen of componenten (intermediaire goederen) met inbegrip van de bijbehorende diensten: bij onderdelen of componenten valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen (met inbegrip van de diensten, indien van toepassing) door de afnemer, of voor diensten, de datum van de indiening van de facturen bij de klant of aanvaarding van de diensten door de klant;

2)

quasi-kapitaalgoederen, met inbegrip van de bijbehorende diensten — machines of installaties, meestal met een vrij lage eenheidswaarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik: bij quasi-kapitaalgoederen valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen door de afnemer; indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling, of voor diensten de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

3)

kapitaalgoederen en projectdiensten — machines of installaties met een hoge waarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik:

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen bestaande uit afzonderlijke, als zodanig te gebruiken goederen, is de uiterste aanvangsdatum de feitelijke datum dan wel de gewogen gemiddelde datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt;

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

4)

complete installaties of fabrieken — complete productie-eenheden van hoge waarde waarvoor het gebruik van kapitaalgoederen is vereist:

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

voor bouwcontracten waarbij de aannemer niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van voltooiing van de bouwwerkzaamheden;

voor contracten waarbij de leverancier of aannemer contractueel verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de installatie of de bouwwerkzaamheden werden voltooid en met het oog op het gebruik werden getest. Dit geldt ongeacht het feit of de contractuele overdracht aan de afnemer op die datum geschiedt en ongeacht het feit of de leverancier of aannemer verplichtingen van langere duur heeft, bijvoorbeeld de garantie van de goede werking of voor de opleiding van plaatselijk personeel.

Wanneer het contract de aparte uitvoering van afzonderlijke delen van een project inhoudt, is de uiterste aanvangsdatum de datum die geldt als aanvangsdatum voor ieder afzonderlijk deel, of de gemiddelde datum van deze aanvangsdata; wanneer het contract van de leverancier niet op het hele project doch op een belangrijk deel daarvan betrekking heeft, kan de aanvangsdatum de aanvangsdatum zijn voor het project in zijn geheel;

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

k)

gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode: de tijd die nodig is om de helft van de hoofdsom van een krediet af te lossen. Deze wordt berekend als de som van de tijd (in jaren) tussen de aanvangsdatum van het krediet, normaliter bij levering, en elke aflossing op de hoofdsom gewogen met het gedeelte van de hoofdsom dat op elke aflossingsdatum wordt afgelost.

BIJVOEGSEL: VERBINTENISSEN IN VERBAND MET TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

De deelnemers aan deze sectorovereenkomst komen overeen:

a)

een illustratieve lijst van scheepstypen op te stellen die algemeen als niet commercieel levensvatbaar worden beschouwd, daarbij rekening houdend met de in de regeling vervatte disciplines inzake gebonden hulp;

b)

de bepalingen van de regeling inzake minimumpremiereferentiebedragen te herzien met het oog op de opneming ervan in deze sectorovereenkomst;

c)

de opneming van andere disciplines inzake minimumrentetarieven, met inbegrip van speciale CIRR-rentetarieven en variabele rentetarieven, te bespreken, zulks met inachtneming van de ontwikkelingen in de internationale onderhandelingen op dat gebied;

d)

de eventuele toepasselijkheid op deze sectorovereenkomst te bespreken van bepalingen van de regeling wat projectfinanciering aangaat;

e)

te bespreken of:

de datum van de eerste aflossing van de hoofdsom;

het concept van de gewogen gemiddelde looptijd

kunnen worden gebruikt in samenhang met het in artikel 10 van deze sectorovereenkomst neergelegde aflossingsschema.

BIJLAGE V

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT

De gegevens van afdeling I moeten bij alle kennisgevingen op grond van de regeling (inclusief bijlagen) worden verstrekt. Bij specifieke soorten kennisgevingen moeten, in voorkomend geval, bovendien de desbetreffende gegevens van afdeling II worden verstrekt.

I.   GEGEVENS VOOR ALLE KENNISGEVINGEN

a)   Basisinformatie

1.

Kennisgevend land

2.

Datum van kennisgeving

3.

Kennisgevend(e) instelling/autoriteit/agentschap

4.

Exportkredietinstelling(en) die exportkredietsteun van de overheid verleent (verlenen)

a.

Exportkredietinstelling die ondersteuning biedt op het gebied van verzekeringen/garanties

b.

Exportkredietinstelling die financiële steun verstrekt

5.

Kennisgevingsnummer

6.

Identificatiecodes (intern)

7.

Referentienummer kredietlijn (indien van toepassing)

8.

Status (bv. origineel, herziening, vervanging)

9.

Herzieningsnummer (indien van toepassing)

10.

Artikel(en) van de regeling op grond waarvan kennisgeving plaatsvindt

11.

Referentienummer van de kennisgeving naar aanleiding waarvan matching plaatsvindt (indien van toepassing)

12.

Beschrijving van de gematchte steun (indien van toepassing)

13.

Land van bestemming

b)   Informatie over de afnemer/kredietnemer/garantiegever

14.

Naam van de afnemer

15.

Land van de afnemer

16.

Adres van de afnemer (indien bekend)

17.

Status van de afnemer

18.

Soort afnemer

19.

Naam van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

20.

Land van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

21.

Adres van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

22.

Status van de kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

23.

Soort kredietnemer (indien de kredietnemer niet de afnemer is)

24.

Naam van de garantiegever (indien van toepassing)

25.

Land van de garantiegever (indien van toepassing)

26.

Adres van de garantiegever (indien van toepassing)

27.

Status van de garantiegever (indien van toepassing)

28.

Soort garantiegever (indien van toepassing)

c)   Informatie over de geëxporteerde goederen en/of diensten en over het project

29.

Gedetailleerde beschrijving van de geëxporteerde producten en/of diensten

30.

Gedetailleerde beschrijving van het project (of de sector) waarvoor de uitvoer bestemd is

31.

Voorgestelde doelcode

32.

Plaats van het project (indien bekend)

33.

Uiterste inschrijvingsdatum (indien van toepassing)

34.

Vervaldatum van de kredietlijn (indien van toepassing)

35.

Waarde van het/de gesteunde contract(en), volgens de volgende schaal in miljoen SDR:

categorie

Van

Tot

I:

0

1

II:

1

2

III:

2

3

IV:

3

5

V:

5

7

VI:

7

10

VII:

10

20

VIII:

20

40

IX:

40

80

X:

80

120

XI:

120

160

XII:

160

200

XIII:

200

240

XIV:

240

280

XV:

280

 (*3)

36.

Waarde van het/de gesteunde contract(en), feitelijk bedrag (in contractvaluta)

37.

Valuta van het/de contract(en)

d)   Financiële voorwaarden van de exportkredietsteun door de overheid

Voor transacties die meerdere tranches met verschillende financiële voorwaarden omvatten, moet de volgende informatie worden verstrekt met betrekking tot elke ondersteunde tranche:

38.

Kredietwaarde, SDR-schaal

39.

Kredietwaarde, feitelijk bedrag (facultatief in plaats van post 38)

40.

Kredietvaluta

41.

Aanbetaling (% waarde exportcontract)

42.

Plaatselijke uitgaven (% waarde exportcontract)

43.

Aanvangsdatum krediet bepaald overeenkomstig (onder verwijzing naar bijlage XIII, definitie u)

44.

Duur van de krediettermijn,

45.

Duur van de krediettermijn — eenheden

46.

Basis van het rentetarief

47.

Rentetarief of marge boven de grondslag

48.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling I verstrekte informatie

II.   AANVULLENDE GEGEVENS VOOR KENNISGEVINGEN OP GROND VAN SPECIFIEKE BEPALINGEN

a)   Hoofdstuk II, artikel 11, punt d), 3)

Voor transacties die meerdere tranches met verschillende financiële voorwaarden omvatten, moet de volgende informatie worden verstrekt met betrekking tot elke ondersteunde tranche:

49.

Soort plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend

50.

Aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend: kapitaalgoederen?

51.

Aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend: leveringen van lokale dochterondernemingen en/of filialen?

52.

Aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend: plaatselijke bouw- of installatiekosten?

53.

Aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend: btw, invoerrechten, andere belastingen?

54.

Aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend: andere uitgaven?

55.

Beschrijving van de “andere” plaatselijke uitgaven

56.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt a), verstrekte informatie

b)   Hoofdstuk II, artikel 13, punt f); bijlage I, artikel 6, punt a); bijlage II, artikel 6, punt a)

57.

aflossingsschema

58.

Aflossingsfrequentie (hoofdsom)

59.

Aflossingsfrequentie (rente)

60.

Eerste aflossing op de hoofdsom na aanvangsdatum krediet

61.

Eerste aflossing op de hoofdsom na aanvangsdatum krediet — eenheden

62.

Vóór aanvangsdatum krediet gekapitaliseerd rentebedrag

63.

Valuta gekapitaliseerde rente

64.

gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode

65.

Percentage van de hoofdsom dat halverwege de kredietperiode is afgelost

66.

Maximale eenmalige aflossing (% van het krediet)

67.

Toelichting van de redenen waarom er een onbalans is tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het schema voor de schuldendienst dat is toegestaan op grond van (voor zover van toepassing) artikel 3, punten a) en b), artikel 13, punten a) en b), van bijlage II, of artikel 5, punten a) en b), van bijlage IV.

68.

Voor transacties met een aflossingsschema dat niet overeenstemt met de vrije cashflow, een gedetailleerde en adequate rechtvaardiging van het afwijkende aflossingsschema

69.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt b), verstrekte informatie

c)   Alle kennisgevingsverplichtingen in hoofdstuk II, artikelen 21, 24, 26 en 27.

70.

Landenrisico-indeling van het land van de kredietnemer

71.

Toepassing van een constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (offshore future flow structure combined with offshore escrow account)? (Alleen categorieën 1-7)

72.

De toepasselijke landen- en afnemersrisicocategorieën zijn gerelateerd aan (de afnemer, de kredietnemer, de garantiegever, het project, de transactie)

73.

Toepasselijke landenrisico-indeling

74.

Toepasselijke afnemersrisicocategorie

75.

Heeft de in post 72 vermelde entiteit een rating in vreemde valuta van een erkend ratingbureau?

76.

Gunstigste rating in vreemde valuta van een erkend ratingbureau voor de in post 72 vermelde entiteit

77.

Geaccrediteerd ratingbureau dat de in post 76 bedoelde rating heeft verstrekt

78.

Grondslag voor het toepasselijke minimumpremietarief (MPR)

79.

Grondslag voor het werkelijk aangerekende premietarief

80.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de grondslag voor het werkelijk aangerekende premietarief

81.

Duur van de uitboekingsperiode

82.

Duur van de uitboekingsperiode — eenheden

83.

Dekkingspercentage voor politiek (landen-)risico

84.

Dekkingspercentage voor commercieel (afnemers-)risico

85.

Exportkredietproduct van overheid

86.

Rente gedekt tijdens wachttermijn voor claims?

87.

Beperking van het landenrisico of kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico ten aanzien van het MPR (op basis van post 78)

88.

Financiering in plaatselijke valuta? (Alleen MPR’s van cat. 1-7)

89.

Factor voor de plaatselijke valuta (LCF) toegepast

90.

Kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico?

91.

Totale kredietverbeteringsfactor (CEF) toegepast

92.

Toepasselijk MPR (op basis van post 78) na een eventuele beperking van het landenrisico of eventuele kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico

93.

Werkelijk aangerekende premietarief

94.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt c), verstrekte informatie

d)   Artikel 24, punt e), eerste streepje, van de regeling

95.

Toelichting bij de kenmerken van de kredietnemer ten opzichte van de criteria voor afnemersrisicocategorie CC0 in bijlage X bij de regeling

e)   Artikel 24, punt e), tweede streepje, van de regeling

96.

Motivering waarom de afnemersrisicocategorie beter is dan een rating van een erkend CRA

f)   Artikel 21, punt c), 2), eerste streepje, van de regeling

97.

Type schuldinstrument van een entiteit op naam of een gelieerde entiteit dat voor de vaststelling van de premie is gebruikt

98.

Naam van de met het schuldinstrument verbonden entiteit

99.

Gedetailleerde beschrijving en belangrijkste kenmerken van het schuldinstrument en de methode waarmee de prijs is afgeleid, met inbegrip van (maar niet beperkt tot) informatie over de looptijd, het kredietprofiel, de liquiditeit en de valuta van het instrument

100.

Relatie tussen de kredietnemer/garantiegever van de transactie en de gelieerde entiteit

101.

Heeft de kredietnemer/garantiegever van de transactie als emittent dezelfde CRA-rating als de gelieerde entiteit?

102.

Voldoet de gelieerde entiteit aan alle criteria van bijlage XIII (definitie’s”) van de regeling?

103.

Nadere toelichting over de wijze waarop aan de criteria voor gelieerde entiteiten is voldaan

g)   Artikel 21, punt c), 2), tweede streepje, van de regeling

104.

Rechtvaardiging van de afnemersrisico-indeling

105.

Beste CRA-rating in vreemde valuta voor de overheid in de woonplaats van de kredietnemer/garantiegever (indien de toepasselijke afnemersrisicocategorie gunstiger is dan de beste CRA-rating voor de overheid in de woonplaats van de kredietnemer/garantiegever voor een kredietnemer zonder rating)

106.

Geaccrediteerd ratingbureau dat de in post 104 bedoelde rating heeft verstrekt

h)   Artikel 21, punt c), 1), van de regeling

107.

Is het pakket syndicaatsleningen gestructureerd als hetzij een transactie waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, hetzij een projectfinancieringstransactie?

108.

Bestaat ten minste 25 % van het syndicaatspakket uit commerciële leningen/garanties zonder bilaterale of multilaterale steun?

109.

Staan alle partijen bij de financiering op gelijke voet (pari passu) wat de financiële voorwaarden, de samenstelling van de zekerheden inbegrepen, betreft?

110.

Zijn de financiële voorwaarden van de transactie volledig in overeenstemming met de regeling, zoals gewijzigd door de bepalingen voor marktprijsbenchmarks bij transacties met syndicaatsleningen/-garanties?

111.

Gedetailleerde beschrijving van de methode die is gebruikt om de in post 93 vermelde premie (of totale kosten voor directe leningen) af te leiden

112.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt h), verstrekte informatie

i)   Artikel 21, punt h), van de regeling

113.

Heeft de garantie betrekking op de volledige looptijd van het krediet?

114.

Is de garantie onherroepelijk, onvoorwaardelijk en op verzoek beschikbaar?

115.

Is de garantie rechtsgeldig en afdwingbaar in het land van de garantiegever?

116.

Is de garantiegever kredietwaardig met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld?

117.

Valt de garantiegever onder de monetaire controle en de voorschriften inzake transfers van zijn land van vestiging?

118.

Percentage van het totale risicobedrag (hoofdsom en rente) dat door de garantie wordt gedekt

119.

Bestaat er enige financiële relatie tussen de garantiegever en de kredietnemer?

120.

Soort relatie

121.

Is de garantiegever juridisch en financieel onafhankelijk en kan hij de betalingsverplichting van de kredietnemer nakomen?

122.

Kunnen gebeurtenissen, reglementeringen of overheidsingrijpen in het land van de kredietnemer invloed hebben op de garantiegever?

123.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt i), verstrekte informatie

j)   Artikel 26, punt b), van de regeling

Voor de toepassing van een constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (offshore future flow structure combined with offshore escrow account):

124. - 134.

Bevestiging dat aan de in bijlage X genoemde criteria is voldaan

135.

Informatie over aanvullende factoren waarmee rekening is gehouden en/of andere opmerkingen over de toepassing van een constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (offshore future flow structure combined with an offshore escrow account)

Voor financiering in plaatselijke valuta:

136. - 141.

Bevestiging dat aan de in bijlage X genoemde criteria is voldaan

142.

Gebruikte plaatselijke valuta

143.

Informatie over aanvullende factoren waarmee rekening is gehouden en/of andere opmerkingen over de toepassing van financiering in plaatselijke valuta

144.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt j), verstrekte informatie

k)   Artikel 27, punt d), van de regeling

145. - 152.

De specifieke kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico en de overeenkomstige kredietverbeteringsfactoren die zijn toegepast

153.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt k), verstrekte informatie

l)   Artikelen 45 en 46 van de regeling

154.

Totaalbedrag aan handelsgerelateerde hulp, SDR-schaal

155.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van niet-concessionele exportkredieten die in overeenstemming zijn met de regeling

156.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van andere middelen tegen of bijna tegen marktvoorwaarden

157.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van andere overheidsmiddelen met een concessionaliteitsniveau beneden het bij artikel 33 toegestane minimum, behalve in geval van matching

158.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van aanbetaling door de afnemer

159.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van betalingen op of vóór de aanvangsdatum van het krediet die niet in aanmerking wordt genomen

160.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van subsidies

161.

Samenstelling van het pakket aan handelsgerelateerde hulp: aandeel van concessionele kredieten

162.

Voorwaarden van concessionele kredieten: respijtperiode

163.

Voorwaarden van concessionele kredieten: duur van de aflossingsperiode

164.

Voorwaarden van concessionele kredieten: aflossingsfrequentie

165.

Voorwaarden van concessionele kredieten: aflossingsschema

166.

Voorwaarden van concessionele kredieten: valuta

167.

Voorwaarden van concessionele kredieten: rentetarief

168.

Voorwaarden van concessionele kredieten: toepasselijk gedifferentieerd disconteringspercentage

169.

Voorwaarden van concessionele kredieten: concessionaliteitsniveau

170.

Algemeen concessionaliteitsniveau van het pakket aan handelsgerelateerde hulp

171.

Opmerkingen, aantekeningen en/of toelichtingen met betrekking tot de in afdeling II, punt k), verstrekte informatie

BIJLAGE VI

BEREKENING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR TRANSACTIES VAN LANDENRISICOCATEGORIE 1-7

MPR-formule

De formule voor de berekening van het toepasselijke MPR voor een exportkrediet waarbij een kredietnemer/garantiegever betrokken is in een land dat in een van de landenrisicocategorieën 1-7 werd ingedeeld, luidt als volgt:

MPR = {[(ai * HOR + bi) * max (PCC, PCP)/0.95] * (1-LCF) + [cin * PCC/0.95 * HOR * (1-CEF)]}* QPFi * PCFi *BTSF * (1- min (TERM, 0.15))

waarbij

ai = landenrisicocoëfficiënt in landenrisicocategorie i (i = 1-7)

cin = afnemersrisicocoëfficiënt voor afnemerscategorie n (n = SOV+, SOV/CCO, CC1-CC5) in landenrisicocategorie i (i = 1-7)

bi = constante voor landenrisicocategorie i (i = 1-7)

HOR = looptijd van het risico

PCC = dekkingspercentage voor commercieel (afnemers-)risico

PCP = dekkingspercentage voor politiek (landen-)risico

CEF = kredietverbeteringsfactor

QPFi = factor voor de productkwaliteit in landenrisicocategorie i (i = 1-7)

PCFi = factor voor het dekkingspercentage in landenrisicocategorie i (i = 1-7)

BTSF = factor voor beter-dan-de overheid

LCF = factor voor de plaatselijke valuta

TERM = aanpassingsfactor voor de krediettermijn

Toepasselijke landenrisico-indeling

De toepasselijke landenrisico-indeling is vastgesteld overeenkomstig artikel 21, punt e), van de regeling en is op haar beurt bepalend voor de landenrisicocoëfficiënt (ai) en de constante (bi), die volgen uit onderstaande tabel:

 

1

2

3

4

5

6

7

a

0,090

0,200

0,350

0,550

0,740

0,900

1,100

b

0,350

0,350

0,350

0,350

0,750

1,200

1,800

Selectie van de toe te passen afnemersrisicocategorie

De toe te passen afnemersrisicocategorie wordt gekozen uit de onderstaande tabel, die de combinaties geeft van vastgestelde landenrisico- en afnemersrisicocategorieën en de overeengekomen concordantie tussen de afnemersrisicocategorieën CC1-CC5 en de indelingen door erkende CRA’s. Er zijn kwalitatieve beschrijvingen van elke afnemersrisicocategorie (SOV+ tot en met CC5) opgesteld om de indeling van kredietnemers (en garantiegevers) te vergemakkelijken; deze zijn vermeld in bijlage X.

Landenrisicocategorie

1

2

3

4

5

6

7

SOV+

SOV+

SOV+

SOV+

SOV+

SOV+

SOV+

SOV/CC0

SOV/CC0

SOV/CC0

SOV/CC0

SOV/CC0

SOV/CC0

SOV/CC0

CC1

AAA tot AA-

CC1

A+ t/m A-

CC1

BBB+ t/m BBB-

CC1

BB+ t/m BB

CC1

BB-

CC1

B+

CC1

B

CC2

A+ t/m A-

CC2

BBB+ t/m BBB-

CC2

BB+ t/m BB

CC2

BB-

CC2

B+

CC2

B

CC2

B- of minder

CC3

BBB+ t/m BBB-

CC3

BB+ t/m BB

CC3

BB-

CC3

B+

CC3

B

CC3

B- of minder

 

CC4

BB+ t/m BB

CC4

BB-

CC4

B+

CC4

B

CC4

B- of minder

 

 

CC5

BB- of minder

CC5

B+ of minder

CC5

B of minder

CC5

B- of minder

 

 

 

De geselecteerde afnemersrisicocategorie bepaalt in combinatie met de toepasselijke landenrisicocategorie de afnemersrisicocoëfficiënt (cin) die volgt uit onderstaande tabel:

Afnemersrisico

categorie

Landenrisicocategorie

1

2

3

4

5

6

7

SOV+

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

SOV/CC0

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

0,000

CC1

0,110

0,120

0,110

0,100

0,100

0,100

0,125

CC2

0,200

0,212

0,223

0,234

0,246

0,258

0,271

CC3

0,270

0,320

0,320

0,350

0,380

0,480

n.v.t.

CC4

0,405

0,459

0,495

0,540

0,621

n.v.t.

n.v.t.

CC5

0,630

0,675

0,720

0,810

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Looptijd van het risico (HOR)

De looptijd van het risico (HOR) wordt als volgt berekend:

 

Voor de standaardaflossingsschema’s (d.w.z. gelijke halfjaarlijkse aflossingen van de hoofdsom):

HOR = (duur van de uitbetalingsperiode * 0,5) + duur van de aflossingsperiode.

 

Voor afwijkende aflossingsschema’s:

HOR = (duur van de uitbetalingsperiode * 0,5) + (gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode –0,25)/0,5.

In de bovenstaande formules wordt de tijd uitgedrukt in jaren.

Dekkingspercentage voor commercieel (afnemers-)risico (PCC) en politiek (landen-)risico (PCP)

De dekkingspercentages (PCC en PCP) worden in de MPR-formule in decimalen weergegeven (d.w.z. 95 % wordt weergegeven als 0,95).

Kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico

De kredietverbeteringsfactor (CEF) is 0 voor transacties waarbij geen sprake is van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico. De grootte van de CEF voor transacties waarbij wel sprake is van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico wordt bepaald volgens bijlage X, behoudens de beperkingen van artikel 27, punt c), van de regeling; deze grootte is maximaal 0,35.

De factor voor de productkwaliteit (QPF)

De QPF volgt uit onderstaande tabel:

Productkwaliteit

Landenrisicocategorie

1

2

3

4

5

6

7

Beneden standaard

0,9965

0,9935

0,9850

0,9825

0,9825

0,9800

0,9800

Standaard

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

Boven standaard

1,0035

1,0065

1,0150

1,0175

1,0175

1,0200

1,0200

Factor voor het dekkingspercentage (PCF)

De PCF wordt als volgt bepaald:

 

Voor (max(PCC, PCP) ≤ 0,95: PCF = 1)

 

Voor (max(PCC, PCP) > 0,95, PCF = 1 + ((max(PCC, PCP) — 0,95)/0,05) * (dekkingspercentagecoëfficiënt)

De dekkingspercentagecoëfficiënt volgt uit onderstaande tabel:

 

Landenrisicocategorie

 

1

2

3

4

5

6

7

Dekkingspercentagecoëfficiënt

0,00000

0,00337

0,00489

0,01639

0,03657

0,05878

0,08598

BTSF = factor voor beter-dan-de overheid

Wanneer een kredietnemer in de afnemersrisicocategorie “beter dan de overheid” (SOV+) wordt ingedeeld, is de BTSF gelijk aan 0,9, anders is de BTSF gelijk aan 1.

Factor voor de plaatselijke valuta (LCF)

Voor transacties waarbij beperking van het landenrisico in verband met de plaatselijke valuta plaatsvindt, mag de LCF niet groter zijn dan 0,2. Voor alle andere transacties is de LCF gelijk aan 0.

Aanpassingsfactor voor de krediettermijn (TERM)

De aanpassingsfactor van de krediettermijn (TERM) mag alleen worden toegepast voor kredietnemers die een deelnemer overeenkomstig de concordantietabel in deze bijlage indeelt in afnemersrisicocategorieën die gelijkwaardig zijn aan speculatieve beoordeling (CRA-rating gelijkwaardig aan BB+ of slechter), met inbegrip van de afnemerscategorieën SOV + en SOV/CC0 in de landenrisicocategorieën 5-7 en voor transacties waarbij de looptijd van het risico (HOR) meer dan 10 jaar bedraagt. In dat geval is TERM = 0,018 * (HOR — 10). Deze aanpassing is geplafonneerd en mag niet meer bedragen dan 15 %.

BIJLAGE VII

PREMIEREFERENTIEBEDRAGEN VOOR TRANSACTIES MET MARKTBENCHMARKING

Ongedekte tranche van exportkredieten of het niet door een exportkredietinstelling gedekte gedeelte van een syndicaatslening

De door particuliere banken/instellingen geboden prijs voor de ongedekte tranche van het betrokken exportkrediet (of soms voor het niet door een exportkredietinstelling gedekte gedeelte van een syndicaatslening) kan de dekking door een exportkredietinstelling het best weergeven. De voor dergelijke ongedekte gedeelten geboden prijs mag alleen worden gebruikt als die op commerciële voorwaarden is gebaseerd (dit zou bv. door internationale financiële instellingen gefinancierde gedeelten uitsluiten).

Bedrijfsobligaties op naam

Bedrijfsobligaties weerspiegelen het naamspecifieke kredietrisico. Bij de matching moet zorgvuldigheid worden betracht wat de kenmerken van het contract met de exportkredietinstelling betreft, zoals de looptijd, de munteenheid waarin een contract luidt en kredietverbeteringen. Indien primaire bedrijfsobligaties (d.w.z. totaal rendement bij de uitgifte) of secundaire bedrijfsobligaties (d.w.z. de “option adjusted spread” over de passende curve, die gewoonlijk de betrokken munteenheidswapcurve is) worden gebruikt, moeten in de eerste plaats die van de kredietnemer worden gebruikt; indien deze niet voorhanden zijn, mogen CDS-curves van gelieerde entiteiten worden gebruikt.

Kredietverzuimswap op naam

Kredietverzuimswaps (Credit Default Swaps — CDS) zijn een vorm van bescherming tegen wanbetaling. De CDS-spread is het door de koper van de CDS per periode betaalde bedrag als percentage van de theoretische hoofdsom en wordt gewoonlijk uitgedrukt in basispunten. De CDS-koper koopt in feite een verzekering tegen wanbetaling door betalingen te doen aan de CDS-verkoper gedurende de looptijd van de swap, of tot de kredietgebeurtenis zich voordoet. In eerste instantie moet worden gebruikgemaakt van een CDS-curve voor de kredietnemer; indien deze niet voorhanden zijn, moeten CDS-curves van gelieerde entiteiten mogen worden gebruikt.

Leningbenchmarks

Primaire leningbenchmarks (d.w.z. prijzen bij uitgifte) of secundaire leningbenchmarks (d.w.z. het lopende rendement van de lening dat wordt verwacht door de financiële instelling die de lening van een andere financiële instelling koopt). Bij primaire leningbenchmarks moeten alle vergoedingen bekend zijn, zodat het totale rendement kan worden berekend. Indien leningbenchmarks worden gebruikt, moeten in de eerste plaats die voor de kredietnemer worden gebruikt; indien deze niet voorhanden zijn, mogen die van vergelijkbare entiteiten worden gebruikt.

Benchmarkmarktcurves

Benchmarkmarktcurves weerspiegelen het kredietrisico van een gehele sector of van een gehele afnemerscategorie. Deze marktinformatie kan relevant zijn wanneer er geen naamspecifieke gegevens beschikbaar zijn. In het algemeen is de kwaliteit van de aan deze markten inherente informatie afhankelijk van de liquiditeit ervan. Er moet hoe dan ook worden gekeken naar marktinstrumenten die de beste match bieden wat kenmerken van contracten met exportkredietinstellingen betreft, zoals datum, kredietrating, looptijd en de munteenheid waarin een contract luidt.

BIJLAGE VIII

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE GEBRUIKMAKING VAN EEN DOOR EEN DERDE GESTELDE AFLOSSINGSGARANTIE EN DE CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN MULTILATERALE OF REGIONALE INSTELLINGEN

DOEL

Deze bijlage heeft betrekking op de criteria en voorwaarden voor de gebruikmaking van door een derde gestelde aflossingsgaranties overeenkomstig artikel 21, punt e), van de regeling. Deze bijlage vermeldt ook de criteria volgens welke multilaterale of regionale instellingen moeten worden beoordeeld bij de bepaling of een instelling onderworpen moet zijn aan de premieregels voor transacties met marktbenchmarking van artikel 21, punt c), van de regeling.

TOEPASSING

Geval 1: Garantie voor het totale risicodragende bedrag

Wanneer zekerheid in de vorm van een terugbetalingsgarantie voor het totale risicodragende bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld door een lichaam, mogen de toe te passen landenrisico-indeling en afnemersrisicocategorie die van de garantiegever zijn, op voorwaarde dat aan de volgende criteria is voldaan:

de garantie heeft betrekking op de volledige looptijd van het krediet;

de garantie is onherroepelijk, onvoorwaardelijk en op verzoek beschikbaar;

de garantie is rechtsgeldig en afdwingbaar in het land van de garantiegever;

de garantiegever is kredietwaardig met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld;

de garantiegever valt onder de monetaire controle en de voorschriften inzake transfers van zijn land van vestiging, behalve wanneer de garantiegever een multilaterale instelling is waarvan de deelnemers zijn overeengekomen dat zij in het algemeen van dergelijke controles en beperkingen is vrijgesteld.

Indien de garantiegever een dochteronderneming/moedermaatschappij is van de entiteit waarvoor garantie is verleend, gaan de deelnemers per geval na of: 1) met het oog op de dochteronderneming/moedermaatschappij-relatie en de wettelijke verplichtingen van de moedermaatschappij, de dochteronderneming/moedermaatschappij in juridisch en financieel opzicht onafhankelijk is en haar betalingsverplichtingen kan nakomen; 2) de dochteronderneming/moedermaatschappij gevolgen kan ondervinden van plaatselijke gebeurtenissen/reglementeringen of overheidsingrijpen; en 3) het hoofdkantoor zich in geval van wanbetaling als aansprakelijk zou beschouwen.

Geval 2: Garantie voor beperkt bedrag

Wanneer door een lichaam zekerheid in de vorm van een terugbetalingsgarantie voor een beperkt risicodragend bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld, mogen de toe te passen landenrisico-indeling en afnemersrisicocategorie die van de garantiegever zijn voor dat deel van het krediet waarop de garantie betrekking heeft, op voorwaarde dat aan alle andere bij situatie 1 vermelde relevante criteria is voldaan.

Voor het niet-gegarandeerde gedeelte zijn de toepasselijke landenrisico-indeling en afnemersrisicocategorie die van de kredietnemer.

Criteria voor de beoordeling van multilaterale of regionale instellingen

De deelnemers kunnen overeenkomen dat een multilaterale of regionale instelling onderworpen is aan de premieregels voor transacties met marktbenchmarking van artikel 21, punt c), indien de instelling in het algemeen is vrijgesteld van de monetaire controle en de voorschriften inzake transfers van haar land van vestiging. Dergelijke instellingen worden elk afzonderlijk beoordeeld op hun eigen merites en met inachtneming van de vraag of:

de instelling in statutair en financieel opzicht onafhankelijk is;

alle activa van de instelling onaantastbaar zijn met betrekking tot nationalisatie- en confiscatiemaatregelen;

de instelling volledige vrijheid geniet met betrekking tot transfers en de omzetting van middelen;

de instelling geen maatregelen kunnen worden opgedrongen door de overheid in haar land van vestiging;

de instelling vrijgesteld is van belasting, en

alle landen die lid zijn van de instelling, de verplichting hebben in extra kapitaal te voorzien voor het nakomen van de verplichtingen van de instelling.

Bij de beoordeling moet eveneens rekening worden gehouden met het betalingsverleden in situaties van niet-beantwoording aan landenkredietrisico’s, hetzij in het land van vestiging van de instelling, hetzij in het land van een kredietnemer, alsook met alle eventueel voor de beoordeling relevant geachte andere factoren.

De lijst van dergelijke multilaterale of regionale instellingen is niet gesloten en een deelnemer kan altijd verzoeken dat een instelling aan een nieuw onderzoek op basis van de hierboven omschreven te overwegen kenmerken wordt onderworpen. De lijst van multilaterale en regionale instellingen die onderworpen zijn aan de premieregels voor transacties met marktbenchmarking van artikel 21, punt c), wordt door de deelnemers openbaar gemaakt.

BIJLAGE IX

KWALITATIEVE BESCHRIJVINGEN VAN AFNEMERSRISICOCATEGORIEËN

Beter dan de overheid (SOV+)

Dit is een uitzonderlijke kwalificatie. De aldus ingedeelde entiteit beschikt over een uitzonderlijk sterk kredietprofiel op basis waarvan kan worden verwacht dat zij aan haar betalingsverplichtingen zal voldoen in een periode waarin overheidsdebiteuren met een te zware schuldenlast kampen of zelfs in gebreke blijven. Internationale ratingbureaus (Credit Rating Agencies — CRA’s) brengen periodiek verslagen uit met ratings van ondernemingen en tegenpartijen die hoger zijn dan de overheidsrating in vreemde valuta. Behalve wanneer met behulp van de methode voor de beoordeling van het soevereine risico is vastgesteld dat het soevereine risico aanmerkelijk hoger is dan het landenrisico, moeten deelnemers die voorstellen dat een entiteit als “beter dan de overheid” wordt ingedeeld, ter ondersteuning van hun aanbeveling naar die betere ratings dan die van de overheid verwijzen. Opdat een entiteit in een hogere klasse dan de overheid van het gastland ervan kan worden ingedeeld, moet die entiteit meerdere of normaal gesproken de meeste van de volgende kenmerken of equivalenten daarvan hebben:

een sterk kredietprofiel;

aanzienlijke deviezeninkomsten in verhouding tot haar schuldenlast in vreemde valuta;

productiefaciliteiten en geldgenererend vermogen van dochterondernemingen of activiteiten in het buitenland, met name die welke in soevereine entiteiten met een hoge rating gevestigd zijn, d.w.z. multinationale ondernemingen;

een buitenlandse eigenaar of een strategische partner die bij gebreke van een formele garantie financiële steun kan verlenen;

een aantoonbare voorkeursbehandeling in het verleden door de soevereine entiteit, met inbegrip van vrijstelling van overdrachts- en convertibiliteitsbeperkingen en afdrachtsvereisten voor exportopbrengsten, alsmede van een gunstige fiscale behandeling;

vastgelegde kredietlijnen van internationale banken met een hoge rating, met name kredietlijnen zonder beding inzake negatieve wijzigingen van betekenis (material adverse change — MAC), dat banken toestaat om in geval van een overheidsschuldencrisis of van andere risicogebeurtenissen reeds toegezegde faciliteiten in te trekken, en

buiten het projectland aangehouden activa, met name liquide middelen, vaak als gevolg van voorschriften op grond waarvan exporteurs kassaldi buiten het projectland kunnen vastzetten en aanhouden, die dan voor de schuldendienst beschikbaar zijn.

De afnemersrisicocategorie SOV+ geldt normaal gesproken niet voor:

overheidsbedrijven en nutsbedrijven, subsoevereine entiteiten zoals ministeries, regionale overheden enz.;

financiële instellingen die binnen de jurisdictie van de soevereine entiteit zijn gevestigd, en

entiteiten die hoofdzakelijk in de lokale munteenheid aan de lokale markt verkopen.

Overheid(s-) (SOV)

Overheidskredietnemers/-garantiegevers zijn entiteiten aan wie uitdrukkelijk de wettelijke bevoegdheid is verleend om een schuldbetalingsverplichting aan te gaan namens de staat, doorgaans het Ministerie van Financiën of de centrale bank (44). Er is sprake van een soeverein risico wanneer:

de kredietnemer/garantiegever wettelijk bevoegd is om namens de overheid schuldbetalingsverplichtingen aan te gaan die door de kredietwaardigheid van de overheid worden gedekt, en

de betrokken schuld in geval van een schuldherschikking waaraan soevereine risico’s zijn verbonden, zou worden meegenomen in de schuldherschikking en de betrokken betalingsverplichtingen op grond van deze herschikking door de overheid zouden worden overgenomen.

Gelijkwaardig aan de overheid (CC0): uitzonderlijk goede kredietkwaliteit

De categorie “gelijkwaardig aan de overheid” omvat twee basistypen kredietnemers/garantiegevers:

overheidsentiteiten waarvoor zorgvuldig onderzoek uitwijst dat de afnemer de kredietwaardigheid van de overheid geniet en door haar wordt gesteund, of dat zeer aannemelijk is dat deze overheid hun liquiditeit en solvabiliteit ondersteunt, zowel wat herstelvooruitzichten als wat wanbetalingsrisico betreft. Aan de overheid gelijkgestelde niet-overheidsentiteiten omvatten ook overheidsondernemingen die een monopoliepositie of quasi-monopoliepositie voor activiteiten in een bepaalde sector (bv. elektriciteit, olie of gas) hebben;

ondernemingen met een uitzonderlijk sterk kredietprofiel dat op het gebied van wanbetalingsrisico en herstelvooruitzichten kenmerken vertoont die erop duiden dat het risico als gelijkwaardig aan het soevereine risico kan worden aangemerkt. Hierbij kan worden gedacht aan sterke gerenommeerde ondernemingen of zeer belangrijke banken ten aanzien waarvan zeer waarschijnlijk is dat de overheid hun liquiditeit en solvabiliteit ondersteunt.

Uitzonderlijk goede kredietkwaliteit houdt in dat het risico van betalingsonderbreking naar verwachting verwaarloosbaar is en dat de entiteit een zeer grote terugbetalingscapaciteit heeft, die naar verwachting niet in het gedrang komt door voorzienbare gebeurtenissen. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel van de entiteit:

genereert uitzonderlijk goed tot zeer goed geldmiddelen en inkomsten;

uitzonderlijk goede tot zeer goede liquiditeit;

uitzonderlijk lage tot zeer lage verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

uitstekend tot zeer sterk bedrijfsprofiel met bewezen zeer sterke managementvaardigheden.

Daarnaast verstrekt de entiteit ook informatie van hoge kwaliteit over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van de onderhavige afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC0, van erkende CRA’s een rating tussen AAA (land van categorie 1) en B (land van categorie 7) zou krijgen.

Zeer goede kredietkwaliteit (CC1)

Het risico van betalingsonderbreking is naar verwachting laag of zeer laag. De kredietnemer/garantiegever heeft een zeer sterke terugbetalingscapaciteit die naar verwachting niet in het gedrang komt door voorzienbare gebeurtenissen. Het is weinig of bijzonder weinig aannemelijk dat de kredietnemer/garantiegever gevoelig is voor negatieve gevolgen van gewijzigde omstandigheden en economische voorwaarden. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel:

genereert zeer goed tot goed geldmiddelen en inkomsten;

zeer goede tot goede liquiditeit;

zeer lage tot lage verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

zeer sterk bedrijfsprofiel met bewezen managementvaardigheden.

Daarnaast verstrekt de entiteit ook informatie van hoge kwaliteit over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van de onderhavige afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC1, van erkende CRA’s een rating tussen AAA (land van categorie 1) en B (land van categorie 7) zou krijgen.

Goede tot relatief goede kredietkwaliteit, bovengemiddeld (CC2)

Het risico van betalingsonderbreking is naar verwachting laag. De kredietnemer/garantiegever heeft een goede tot relatief goede terugbetalingscapaciteit die naar verwachting niet in het gedrang komt door voorzienbare gebeurtenissen. Het is weinig aannemelijk dat de kredietnemer/garantiegever gevoelig is voor negatieve gevolgen van gewijzigde omstandigheden en economische voorwaarden. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel:

genereert goed tot relatief goed geldmiddelen en inkomsten;

goede tot relatief goede liquiditeit;

lage tot relatief lage verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

relatief sterk bedrijfsprofiel met bewezen managementvaardigheden.

Daarnaast verstrekt de entiteit ook informatie van hoge kwaliteit over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van de onderhavige afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC2, van erkende CRA’s een rating tussen A+ (land van categorie 1) en B- of slechter (land van categorie 7) zou krijgen.

Matige kredietkwaliteit, gemiddeld (CC3)

Het risico van betalingsonderbreking is naar verwachting matig of relatief gering. De kredietnemer/garantiegever heeft een matige of relatief goede terugbetalingscapaciteit. Er kan een kredietrisico ontstaan wanneer de kredietnemer/garantiegever wordt geconfronteerd met grotere voortdurende onzekerheden of wordt blootgesteld aan ongunstige bedrijfsmatige, financiële of economische omstandigheden waardoor hij mogelijkerwijs niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Er kunnen evenwel zakelijke of financiële alternatieven voorhanden zijn waardoor aan de financiële verplichtingen kan worden voldaan. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel:

genereert relatief goed tot matig geldmiddelen en inkomsten;

relatief goede tot matige liquiditeit;

relatief lage tot matige verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

matig bedrijfsprofiel met bewezen managementvaardigheden.

Daarnaast verstrekt de entiteit ook informatie van adequate kwaliteit over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van de onderhavige afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC3, van erkende CRA’s een rating tussen BBB+ (land van categorie 1) en B- of slechter (land van categorie 6) zou krijgen.

Relatief zwakke kredietkwaliteit, beneden het gemiddelde (CC4)

Het risico van betalingsonderbreking is naar verwachting relatief gering. De kredietnemer/garantiegever heeft een matige tot relatief zwakke terugbetalingscapaciteit. Er kan een kredietrisico ontstaan wanneer de kredietnemer/garantiegever wordt geconfronteerd met grotere voortdurende onzekerheden of wordt blootgesteld aan ongunstige bedrijfsmatige, financiële of economische omstandigheden waardoor hij mogelijkerwijs niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Er kunnen evenwel zakelijke of financiële alternatieven voorhanden zijn waardoor aan de financiële verplichtingen kan worden voldaan. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel:

genereert matig tot relatief zwak geldmiddelen en inkomsten;

matige tot relatief zwakke liquiditeit;

matige tot relatief hoge verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

relatief zwak bedrijfsprofiel met beperkt bewezen managementvaardigheden.

Daarnaast verstrekt de entiteit ook informatie van adequate kwaliteit over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van de onderhavige afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC4 van erkende CRA’s een rating tussen BB+ (land van categorie 1) en B- of slechter (land van categorie 5) zou krijgen.

Zwakke kredietkwaliteit (CC5)

Het risico van betalingsonderbreking is naar verwachting hoog tot zeer hoog. De kredietnemer/garantiegever heeft een relatief zwakke tot zwakke terugbetalingscapaciteit. De kredietnemer/garantiegever heeft terugbetalingscapaciteit, maar met een geringe veiligheidsmarge. Er bestaat echter de kans dat er zich betalingsproblemen zullen voordoen, aangezien het vermogen om aan de betalingsverplichtingen te blijven voldoen afhankelijk is van een blijvend gunstige zakelijke en economische omgeving. Ongunstige bedrijfsmatige, financiële of economische omstandigheden zullen naar verwachting de capaciteit of de bereidheid tot terugbetaling ondermijnen. De kredietkwaliteit komt meestal tot uiting in een combinatie van alle of een aantal van de volgende kenmerken van de bedrijfsactiviteiten en het financiële profiel:

genereert relatief zwak tot zwak tot zeer zwak geldmiddelen en inkomsten;

relatief zwakke tot zwakke liquiditeit;

relatief hoge tot hoge verhouding tussen eigen en vreemd vermogen;

zwak bedrijfsprofiel met beperkt of geen bewezen managementvaardigheden.

Daarnaast wordt de entiteit ook gekenmerkt door een slechte kwaliteit van de door haar verstrekte informatie over financiën en eigenaarschap, tenzij zeer aannemelijk is dat zij wordt gesteund door een moederentiteit (of overheid) met een afnemersrisico-indeling die gelijk is aan of beter dan die van deze afnemersrisicocategorie.

Afhankelijk van de indeling van het land van vestiging van de kredietnemer/garantiegever is het waarschijnlijk dat een kredietnemer/garantiegever die is ingedeeld in afnemersrisicocategorie CC5, van erkende CRA’s een rating tussen BB- (land van categorie 1) en B- of slechter (land van categorie 4) zou krijgen.

BIJLAGE X

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN TECHNIEKEN TER BEPERKING VAN HET LANDENRISICO EN VAN KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

DOEL

Deze bijlage heeft betrekking op bijzonderheden inzake het gebruik van de in artikel 26, punt a), van de regeling vermelde technieken ter beperking van het landenrisico en van de in artikel 27, punt a), van de regeling vermelde kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico. Deze bijzonderheden omvatten de criteria, voorwaarden en specifieke omstandigheden voor het gebruik ervan, alsook de gevolgen ervan voor de MPR’s.

TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN

1.   Constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (Offshore future flow structure combined with offshore escrow account)

Definitie:

Een geschreven document, zoals een akte van overdracht of beheersovereenkomst, dat is verzegeld en gedeponeerd bij een derde partij — d.w.z. een persoon die geen partij bij het instrument is — dat door deze derde partij wordt bewaard totdat bepaalde voorwaarden zijn vervuld en dat vervolgens door die derde partij aan de andere partij ter hand moet worden gesteld om in werking te treden. Indien aan de volgende criteria is voldaan en met de onderstaande aanvullende factoren rekening is gehouden, kan deze techniek de overdrachtrisico’s reduceren of uitschakelen, vooral in de hogere landenrisicocategorieën.

Criteria:

de geblokkeerde rekening is gekoppeld aan een project dat deviezeninkomsten oplevert en de inkomstenstroom naar de geblokkeerde rekening wordt gegenereerd door het project zelf en/of door andere vorderingen op debiteuren buiten het projectland;

de geblokkeerde rekening wordt buiten het projectland aangehouden — d.w.z. waar de overdracht- en andere landenrisico’s zeer beperkt zijn (d.w.z. in een OESO- of eurozoneland met een hoog inkomen);

de geblokkeerde rekening wordt aangehouden bij een eersterangsbank die al dan niet rechtstreeks onder de zeggenschap van de kredietnemer of het land van de kredietnemer staat;

de rekening wordt aangevuld met de opbrengst van langlopende of andere passende contracten;

de rekening wordt aangevuld met de opbrengst van langlopende of andere passende contracten; de totale inkomsten (d.w.z. die gegenereerd door het project zelf en/of door de andere bronnen) van de kredietnemer die via de rekening verlopen, luiden in harde valuta, mogen redelijkerwijs geacht worden gezamenlijk toereikend te zijn voor de verzekering van de schuldendienst gedurende de volledige looptijd van het krediet, en zijn afkomstig van een of meer kredietwaardige buitenlandse cliënten die gevestigd zijn in landen met een beter risicoprofiel dan het land waarin het project wordt uitgevoerd (d.w.z. gewoonlijk OESO- of eurozonelanden met een hoog inkomen);

de kredietnemer geeft zijn buitenlandse cliënten de onherroepelijke instructie rechtstreeks op de rekening te storten (d.w.z. de betalingen verlopen niet via een rekening die onder controle staat van de kredietnemer of via zijn land);

het bedrag van de op de rekening aan te houden gelden is gelijk aan ten minste zes maanden schuldendienst. Wanneer de projectfinancieringsconstructie in flexibele aflossingstermijnen voorziet, wordt op de rekening een bedrag aangehouden dat feitelijk overeenkomt met zes maanden schuldendienst volgens deze flexibele termijnen; dit bedrag mag variëren in de tijd naargelang van het schema voor de schuldendienst.

de toegang van de kredietnemer tot de rekening is beperkt (d.w.z. pas na betaling van het bedrag van de schuldendienst voor het krediet).

de op de rekening gestorte inkomsten worden voor de volledige duur van het krediet gecedeerd aan de leninggever als direct begunstigde;

voor de opening van de rekening zijn alle nodige wettelijke machtigingen van de plaatselijke en andere bevoegde autoriteiten ontvangen;

de geblokkeerde rekening en contractuele regelingen mogen niet voorwaardelijk en/of herroepelijk en/of beperkt in duur zijn.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek mag worden toegepast nadat per geval de bovenstaande kenmerken zijn onderzocht en onder meer ook rekening is gehouden met de volgende factoren:

het land, de kredietnemer (d.w.z. openbaar of particulier), de sector, de kwetsbaarheid op het gebied van de betrokken goederen of diensten (waarbij onder meer ook wordt gelet op de beschikbaarheid van deze goederen en diensten gedurende de volledige looptijd van het krediet) en de cliënten;

de juridische structuren, bijvoorbeeld of het mechanisme voldoende onaantastbaar is voor maatregelen van de kredietnemer of zijn land;

de mate waarin de techniek vatbaar blijft voor bemoeienis, verlenging of herroeping door de overheid;

of de rekening voldoende beschermd is tegen projectgebonden risico’s;

de omvang van de inkomstenstroom naar de rekening en het mechanisme om het rekeningsaldo op een passend peil te handhaven;

de situatie met betrekking tot de Club van Parijs (bijvoorbeeld mogelijke uitzondering);

mogelijk effect van andere landenrisico’s dan het overdrachtrisico;

de bescherming tegen risico’s verbonden aan het land waar de rekening zich bevindt;

de contracten met de cliënten, waarbij onder meer ook wordt gelet op de aard en duur ervan, en

het totaalbedrag van de verwachte deviezeninkomsten in verhouding tot het totaalbedrag van het krediet.

Effect op het MPR

De toepassing van deze techniek ter beperking van het landenrisico kan de toepasselijke landenrisico-indeling voor de transactie met één categorie verbeteren, behalve voor in landenrisicocategorie 1 ingedeelde transacties.

2.   Financiering in plaatselijke valuta

Definitie:

Het contract en de financiering komen tot stand in convertibele en beschikbare plaatselijke valuta die geen harde valuta is, met plaatselijke financiering, waardoor het overdrachtrisico uitgesloten of beperkt is. De primaire verplichting om de schuld in plaatselijke valuta af te lossen, blijft in beginsel onverlet ingeval de eerste twee landenkredietrisico’s zich voordoen.

Criteria:

de betalingen van lasten en claims door de exportkredietinstelling of de betalingen aan de directe leninggever luiden/geschieden steeds in plaatselijke valuta;

de exportkredietinstelling staat normaal gesproken niet bloot aan het overdrachtrisico;

bij een normale gang van zaken behoeven de deposito’s in plaatselijke valuta niet in harde valuta te worden omgezet;

wanneer een kredietnemer in zijn eigen valuta en in zijn eigen land een aflossing verricht, heeft hij op geldige wijze aan zijn aflossingsverplichting voldaan;

indien de inkomsten van een kredietnemer in plaatselijke valuta luiden, is de kredietnemer beschermd tegen ongunstige wisselkoersontwikkelingen;

de in het land van de kredietnemer geldende regelgeving op het gebied van overdrachten laat de aflossingsverplichtingen van de kredietnemer onverlet.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek kan selectief worden toegepast voor convertibele en overdraagbare valuta met een gezonde onderliggende economie. De exportkredietinstelling van de deelnemer moet kunnen voldoen aan haar verplichting om in haar eigen valuta luidende claims te betalen ingeval de plaatselijke valuta “niet-overdraagbaar” of “niet-convertibel” wordt nadat zij deze verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. (Een directe leninggever zou dit risico evenwel zelf dragen.)

Effect op het MPR

De toepassing van deze risicobeperkingstechniek kan leiden tot een verlaging van maximaal 20 % van het landenkredietrisicogedeelte van het MPR (d.w.z. een factor voor de plaatselijke valuta [LCF] van maximaal 0,2).

KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

De volgende tabel bevat definities van de kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico die kunnen worden toegepast, alsmede het maximale effect ervan op de toepasselijke MPR’s. Bij MPR’s voor transacties met landenrisicocategorie 1-7 wordt de maximale CEF vermeld die in de MPR-formule wordt gebruikt; Voor transacties met marktbenchmarking wordt de maximale verlaging van het toepasselijke marktbenchmark-MPR vermeld (45)

Kredietverbetering

Definitie

Maximale CEF (landenrisicocategorie 1-7)

Maximale verlaging (marktbenchmark)

Overdracht van opbrengsten of vorderingen in verband met het contract

Indien een kredietnemer contracten met sterke afnemers in het buitenland of ter plaatse heeft gesloten, verleent een in rechte afdwingbare cessie van het contract het recht om ingeval van wanbetaling in het kader van de lening de rechten uit hoofde van de contracten van de kredietnemer te doen gelden en/of in plaats van de kredietnemer besluiten in het kader van belangrijke contracten te nemen. Door middel van een rechtstreekse overeenkomst met een derde bij een transactie (een plaatselijke overheidsinstantie bij een mijnbouw- of energietransactie) kunnen kredietverleners een overheid benaderen om oplossingen te zoeken ingeval van onteigening of andere schendingen van contractuele verplichtingen in verband met de transactie.

Een bestaande onderneming die actief is in een moeilijke markt of sector, kan vorderingen in verband met de verkoop van productie op een of meer ondernemingen in een stabielere omgeving hebben. De vorderingen zouden in het algemeen in een harde valuta luiden, maar hoeven geen voorwerp van een specifieke contractuele relatie te zijn. De cessie van deze vorderingen zou als zekerheid op basis van activa in de boeken van de kredietnemer kunnen worden weergegeven, waardoor de kredietverlener preferentieel wordt behandeld wat de door de kredietnemer gegenereerde kasstroom betreft.

0,10

N.v.t.

Zakelijke zekerheid

Zeggenschap over een goed aangetoond door middel van:

1)

een zakelijk zekerheidsrecht op een zeer mobiele en waardevolle zaak, en

2)

de zaak heeft volledige waarde op zichzelf.

Een zakelijke zekerheid kan relatief gemakkelijk worden herworven, zoals een locomotief, medische apparatuur of bouwmaterieel. Bij de waardering van een dergelijke zekerheid moet de exportkredietinstelling in aanmerking nemen hoe gemakkelijk uitwinning is. Er is met andere woorden sprake van een hogere waarde wanneer het zekerheidsrecht op het actief naar geldend recht aan derden tegenwerpbaar is, en van een lagere waarde wanneer twijfelachtig is of de zekerheid in rechte kan worden uitgewonnen. De exacte waarde van een zakelijke zekerheid wordt bepaald door de markt, waarbij de relevante “markt” groter is dan een plaatselijke markt, omdat het actief naar een andere jurisdictie kan worden verplaatst. OPMERKING: Kredietverbeteringen door middel van een zakelijke zekerheid worden bij MPR’s voor transacties met landenrisicocategorie 1-7 toegepast ten aanzien van het afnemersrisico wanneer de zakelijke zekerheid wordt gehouden in het land waarin de transactie plaatsvindt.

0,25

15 %

Zakelijke zekerheid op basis van vaste activa

Zakelijke zekerheden op basis van vaste activa betreffen meestal componenten van materieel dat door de fysieke kenmerken ervan wordt beperkt, zoals in een assemblagelijn geïntegreerde turbine- of productiemachines. Het doel en de waarde van de zakelijke zekerheden op basis van vaste activa zijn erin gelegen dat zij de exportkredietinstelling meer invloed op de gebruikmaking van het actief geven wanneer ingeval van wanbetaling verliezen moeten worden goedgemaakt. De waarde van een zakelijke zekerheid op basis van vaste activa varieert afhankelijk van economische, juridische, markt- en andere factoren.

0,15

10 %

Geblokkeerde rekening (escrowrekening)

Escrowrekeningen omvatten reserverekeningen voor de schuldendienst of andere rekeningvormen voor te ontvangen gelden, die als zekerheid voor de kredietgevers worden gehouden door een entiteit waarover de afnemer/kredietnemer geen zeggenschap heeft en die evenmin gezamenlijke eigendom met hem heeft. Het bedrag voor de escrowrekening moet vooraf worden gedeponeerd of op de escrowrekening worden gezet. De waarde van deze zekerheid is bijna altijd 100 % van het nominale bedrag op dergelijke geldrekeningen. Biedt meer controle over het gebruik van contanten, zorgt ervoor dat eerst de schulden worden betaald voordat er sprake is van discretionaire uitgaven. OPMERKING: Kredietverbeteringen door middel van een escrowrekening worden bij MPR’s voor transacties met landenrisicocategorie 1-7 toegepast ten aanzien van het afnemersrisico wanneer de escrowrekening wordt gehouden in het land waarin de transactie plaatsvindt. Deze vorm van zekerheid in geld vermindert het risico van wanbetaling voor de betrokken termijnen aanzienlijk.

Escrowbedrag als % van krediet tot een maximum van 0,10

Escrowbedrag als % van krediet tot een maximum van 10 %

BIJLAGE XI

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE VAN MET HULP GEFINANCIERDE PROJECTEN

De DAC (Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO) heeft de afgelopen jaren een aantal criteria ontwikkeld om te garanderen dat projecten in ontwikkelingslanden die geheel of gedeeltelijk met officiële ontwikkelingshulp (ODA) worden gefinancierd, aan de ontwikkeling bijdragen. Deze criteria zijn voornamelijk opgenomen in de:

DAC-beginselen voor projectbeoordeling, 1988;

DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987, en

Goede aanbestedingspraktijken voor officiële ontwikkelingshulp, 1986. Van deze beginselen zijn de DAC-beginselen voor projectbeoordeling en de goede aanbestedingspraktijken voor officiële ontwikkelingshulp samen met verschillende andere door de DAC opgestelde “beginselen” of “goede praktijken” in 1992 gebundeld in de publicatie “Development Assistance Manual, DAC Principles for Effective Aid” (“handboek voor ontwikkelingshulp, DAC-beginselen voor doeltreffende hulp” — DAM).

OVEREENSTEMMING VAN HET PROJECT MET DE ALGEMENE INVESTERINGSPRIORITEITEN VAN HET ONTVANGENDE LAND (PROJECTSELECTIE)

Maakt het project deel uit van reeds door de centrale financiële en planningsautoriteiten van het ontvangende land goedgekeurde programma’s voor investeringen en overheidsuitgaven?

(Beleidsdocument aangeven waarin het project vermeld is, bijvoorbeeld overheidsinvesteringsprogramma van het ontvangende land.)

Wordt het project medegefinancierd door een internationale instelling voor ontwikkelingsfinanciering?

Is het project door een internationale instelling voor ontwikkelingsfinanciering of een ander DAC-lid onderzocht en op grond van lage ontwikkelingsprioriteit afgewezen?

Als het om een project in de particuliere sector gaat, is het dan goedgekeurd door de regering van het ontvangende land?

Valt het project onder een intergouvernementele overeenkomst die voorziet in een breder scala van hulpactiviteiten die de donor in het ontvangende land zal ontplooien?

PROJECTVOORBEREIDING EN -BEOORDELING

Is het project voorbereid, ontworpen en beoordeeld overeenkomstig normen en criteria die in grote lijnen overeenkomen met de DAC-beginselen voor projectbeoordeling (punten 91-162 van het DAM)? De relevante beginselen hebben betrekking op projectbeoordeling op grond van:

a)

economische aspecten (punten 120-128 van het DAM),

b)

technische aspecten (punt 112 van het DAM),

c)

financiële aspecten (punten 113-119 van het DAM).

Indien het project inkomsten oplevert, met name indien voor een concurrerende markt wordt geproduceerd: wordt het concessionele element van de hulpfinanciering doorgegeven aan de eindverbruiker van de middelen? (punt 115 van het DAM).

a)

institutionele beoordeling (punten 130-134 van het DAM),

b)

sociale en verdelingsanalyse (punten 137-147 van het DAM),

c)

milieubeoordeling (punten 145, 146 en 147 van het DAM).

AANBESTEDINGSPROCEDURES

Welke van de volgende aanbestedingsprocedures wordt toegepast? (Zie voor definities de beginselen zoals vermeld in de goede aanbestedingspraktijken voor officiële ontwikkelingshulp, punten 409-429 van het DAM).

a)

internationale openbare aanbesteding (punten 411 en 419-429 van het DAM: minimumvoorwaarden voor doeltreffende internationale openbare aanbesteding);

b)

nationale openbare aanbesteding (punt 412 van het DAM);

c)

niet-openbare aanbesteding of rechtstreekse onderhandelingen (punten 413 en 414 van het DAM).

Worden prijs en kwaliteit van leveringen gecontroleerd (punt 153 van het DAM)?

BIJLAGE XII

BEPALINGEN INZAKE HET COMMERCIËLE REFERENTIERENTETARIEF (CIRR)

AFDELING 1

VASTSTELLING VAN HET CIRR

1.

Voor elke valuta van elke deelnemer wordt een CIRR opgesteld, mits de vereiste gegevens ter beschikking van het secretariaat worden gesteld. Een deelnemer of een niet-deelnemer kan om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, een voorstel doen voor de vaststelling van het CIRR in die valuta.

2.

Indien andere deelnemers tot financiering in die valuta besluiten, gebruiken zij het CIRR dat voor een bepaalde valuta werd vastgesteld.

3.

Het CIRR bestaat uit een basistarief en een marge.

4.

Het minimale CIRR mag voor geen enkele valuta minder bedragen dan 15 basispunten.

VASTSTELLING VAN HET BASISTARIEF

5.

De CIRR’s worden maandelijks berekend en worden op de 15e dag van elke maand van kracht.

6.

De CIRR-basistarieven worden berekend met gebruikmaking van rendementen op overheidsobligaties.

7.

De voor elke transactie te gebruiken looptijd van de overheidsobligatie wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: opnameperiode + 0,5 aflossingsperiode + 0,5 aflossingsfrequentie in jaren (46) (voor standaardaflossingsprofielen). Voor transacties met een niet-standaardaflossingsprofiel wordt de volgende formule toegepast: DP + [
Formula
(47). Het resultaat wordt afgerond op het dichtstbijzijnde jaar, met een bovengrens van tien jaar en een benedengrens van drie jaar.

8.

De deelnemers berekenen de obligatierendementen aan de hand van het rekenkundig gemiddelde van alle dagrendementen van de 3-,4-,5-,6-,7-,8-,9- en 10-jaarsoverheidsobligaties van de voorgaande kalendermaand voor hun respectieve valuta’s. Deze rendementen worden uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand aan het secretariaat meegedeeld en worden maandelijks openbaar gemaakt.

9.

Deelnemers kunnen lineaire interpolatie toepassen om de noodzakelijke rendementen vast te stellen, zolang dit binnen het interpolatiebereik van 2-jaarsoverheidsobligaties tot en met 15-jaarsoverheidsobligaties gebeurt. Extrapolatie naar een lager of hoger obligatierendement is niet toegestaan.

10.

Indien de gegevens voor een of meer van de noodzakelijke overheidsobligaties niet konden worden verkregen (overeenkomstig de artikelen 8 en 9), is er in die valuta geen CIRR voor transacties waarvoor dergelijke looptijden vereist zijn (overeenkomstig artikel 7), tenzij de ontbrekende gegevens betrekking hebben op kortere looptijden en gegevens voor langere looptijden (tot 10 jaar). In dat geval worden de rendementen van de dichtstbijzijnde langerlopende overheidsobligaties gebruikt om de basisrentes te berekenen waarvoor dergelijke kortere looptijden nodig zijn.

VASTSTELLING VAN DE MARGE (48)

11.

De marge wordt elk kwartaal berekend (respectievelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar) op basis van het rendement van vijfjaarsswapspreads (verschil tussen de vijfjaarsoverheidsobligatierente en de vijfjaarsswaprente).

12.

De marge wordt berekend aan de hand van de volgende formule: 0,5 * (driemaands gemiddelde van het dagelijkse rendement op vijfjaarsswapspreads) + 80 basispunten. Het resultaat wordt afgerond op het dichtstbijzijnde basispunt, met een bovengrens van 120 basispunten en een benedengrens van 80 basispunten.

13.

Het driemaands gemiddelde van de te gebruiken dagelijkse vijfjaarsswapspreads wordt verkregen door het rekenkundig gemiddelde te berekenen van de dagelijkse vijfjaarsswapspread van de laatste drie kalendermaanden in de betrokken valuta’s. Zij worden uiterlijk vijf dagen na het einde van elk kwartaal aan het secretariaat gemeld.

14.

Ingeval de vijfjaarsswapspread voor een bepaalde valuta niet op de markt beschikbaar is, wordt de marge vastgesteld op 100 basispunten.

15.

De resulterende marges worden aan het begin van elk kwartaal openbaar gemaakt.

AFDELING 2

TOEPASSING VAN HET CIRR

16.

Wanneer de overheid financieringssteun verleent voor leningen met een zwevende rentevoet, mogen banken en andere financiële instellingen geen keuze aanbieden tussen de CIRR (ten tijde van het oorspronkelijke contract) en, indien deze lager is, de marktrente op korte termijn gedurende de gehele looptijd van de lening.

GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’s

17.

Een CIRR kan worden vergrendeld vóór, op of na de datum van het financiële contract (DFC).

18.

Wanneer een CIRR vóór de DFC wordt vergrendeld en aangehouden, mag de periode van bezit niet langer zijn dan 12 opeenvolgende maanden (49), wordt de duur van de periode van bezit uiterlijk op de datum van notering (DoQ) vastgesteld en wordt een extra spread toegevoegd aan het toepasselijke CIRR volgens onderstaande tabel.

Periode van bezit (in maanden)

Kosten van de periode van bezit (basispunten)

1 -6

20

7

23

8

26

9

30

10

34

11

39

12

44

19.

Indien de periode van bezit vóór de DFC verstrijkt, kan het CIRR onmiddellijk of op een later tijdstip worden herzien en voor een nieuwe periode van bezit worden aangehouden. Indien de ondertekening van het commerciële contract (SCC) vóór de herziening heeft plaatsgevonden, mag de herziene rente niet lager zijn dan de laatst vergrendelde rente. Er is geen beperking van het aantal keren dat een CIRR kan worden herzien.

20.

Elke wijziging in de effectieve renteperiode vóór of op de DFC leidt tot een herberekening van de CIRR-basisrente. Een dergelijke herberekening wordt gebaseerd op de nieuwe effectieve renteperiode, waarbij gebruik wordt gemaakt van de basistarieven die van kracht zijn op de oorspronkelijke datum van notering (DoQ); deze wordt niet aangemerkt als een herziening of annulering van het CIRR.

BESCHIKBAARSTELLINGSVERGOEDING

21.

Voor directe kredieten wordt een beschikbaarstellingsvergoeding in rekening gebracht. Indien het CIRR vóór of op de DFC werd vergrendeld, wordt de beschikbaarstellingsvergoeding onmiddellijk na die datum in rekening gebracht. Indien het CIRR na de DFC werd vergrendeld, wordt de beschikbaarstellingsvergoeding onmiddellijk na de datum van notering (DoQ) in rekening gebracht.

22.

Deelnemers brengen een beschikbaarstellingsvergoeding in rekening die gelijk is aan of hoger is dan commerciële marktpraktijken, mits deze informatie beschikbaar is.

VRIJWILLIGE ANNULERING EN VRIJWILLIGE VOORUITBETALING

23.

Indien een CIRR vrijwillig wordt ingetrokken, mag een later voor dezelfde transactie en dezelfde exporteur genoteerd CIRR niet lager zijn dan het laatst genoteerde CIRR.

24.

Vóór de DFC zijn er geen kosten verbonden aan het annuleren van een CIRR of het overschakelen op een variabele rente.

25.

Na afloop van de DFC, en ongeacht het tijdstip waarop het CIRR werd vastgesteld, vergoedt de kredietnemer in geval van vrijwillige annulering of vrijwillige vooruitbetaling van een lening of een deel daarvan aan de overheidsinstelling die overheidssteun verleent alle kosten en verliezen die als gevolg van een dergelijke vervroegde vooruitbetaling of vrijwillige opzegging zijn ontstaan. Dit omvat de kosten voor de overheidsinstelling van de vervanging van het deel van de verwachte kasinstroom van vaste rente die wordt onderbroken door voortijdige vooruitbetaling of vrijwillige annulering.

AFDELING 3

OVERGANGSOVEREENKOMSTEN

26.

De bepalingen van deze bijlage treden op 15 juli 2023 in werking voor transacties die vanaf die datum zijn vastgelegd.

BIJLAGE XIII

LIJST VAN DEFINITIES

Voor de toepassing van de regeling wordt verstaan onder:

a)

toezegging: elke verklaring, in welke vorm dan ook, waarmee aan het ontvangende land, de afnemer, de kredietnemer, de exporteur of de financiële instelling de bereidheid of het voornemen wordt bekendgemaakt overheidssteun te verlenen;

b)

gemeenschappelijke gedragslijn: een overeenkomst tussen de deelnemers over specifieke financiële voorwaarden voor overheidssteun die geldt voor een bepaalde transactie of in bijzondere omstandigheden. De regels van een overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn hebben uitsluitend voor de in die gedragslijn omschreven transactie of omstandigheden voorrang op de regels van de regeling;

c)

concessionaliteitsniveau van gebonden hulp: voor schenkingen is het concessionaliteitsniveau 100 %. Voor leningen is het concessionaliteitsniveau het verschil tussen de nominale waarde van de lening en de gedisconteerde huidige waarde van de door de kredietnemer te verrichten schuldendienstbetalingen. Dit verschil wordt in procenten van de nominale waarde van de lening uitgedrukt;

d)

date of Financial Contract (DFC): de datum waarop alle partijen bij het financiële contract gebonden zijn, rekening houdend met eventuele juridische verplichtingen;

e)

datum van notering (DoQ): de datum waarop een CIRR is vergrendeld;

f)

ontmanteling: buitenbedrijfstelling of ontmanteling van een kerncentrale;

g)

waarde van het exportcontract: het totale bedrag dat door of namens de afnemer van de uitgevoerde goederen en/of diensten moet worden betaald, met uitsluiting van de hieronder gedefinieerde plaatselijke uitgaven; in geval van een leasecontract is het met de rente overeenkomende aandeel van de leasebetaling uitgesloten;

h)

definitieve toezegging: bij een exportkrediettransactie (in de vorm van één enkele transactie of een kredietlijn) is er sprake van een definitieve toezegging wanneer de deelnemer zich tot specifieke en volledige financiële voorwaarden verbindt, hetzij door een wederzijdse overeenkomst, hetzij door een eenzijdige rechtshandeling;

i)

periode van bezit: de periode die begint op de DoQ en eindigt op de DFC;

j)

eerste splijtstoflading: de eerste splijtstoflading bestaat uit niet meer dan de eerste geïnstalleerde kern plus twee daaropvolgende wisselladingen, samen bestaande uit ten hoogste twee derde van een kern;

k)

effectieve renteperiode: periode waarin rente ontstaat (d.w.z. vanaf de eerste uitbetaling tot de laatste aflossing van de hoofdsom: opnameperiode + aflossingsperiode);

l)

rentesubsidie: een overeenkomst tussen een regering en banken of andere financiële instellingen die het verlenen van exportfinanciering tegen een vast tarief op of boven het CIRR mogelijk maakt;

m)

kredietlijn: een kader voor exportkredieten, in welke vorm dan ook, voor een reeks transacties die al dan niet met een specifiek project verband houden;

n)

plaatselijke uitgaven: uitgaven voor de levering van goederen en diensten in het land van de afnemer, noodzakelijk voor de uitvoering van het contract van de exporteur of de voltooiing van het project waarvan het contract van de exporteur een onderdeel vormt. Deze uitgaven omvatten niet de commissie die verschuldigd is aan de agent van de exporteur in het land van de afnemer;

o)

transactie met marktbenchmarking: transactie waarbij kredietnemers/garantiegevers in landen van categorie 0 en OESO- en eurozonelanden met een hoog inkomen zijn betrokken;

p)

actuariële minimumpremie: het op jaarbasis berekende gemiddelde wanbetalingspercentage (afgeleid uit de door de belangrijkste erkende CRA’s gepubliceerde cumulatieve wanbetalingspercentages) voor een bepaalde rating en totale duur (WAL van de gehele transactie) aangepast met een vooropgesteld verlies bij wanbetaling en een kostenbelastingsfactor volgens door de deelnemers overeengekomen afspraken;

q)

obligatie of CDS op naam: een obligatie of CDS op naam is beperkt tot de marktbenchmarkinstrumenten die behoren tot exact dezelfde kredietnemer/garantiegever als bij de transactie waarvoor steun wordt verleend;

r)

zuivere dekking: door of namens een overheid verleende overheidssteun die zich beperkt tot de garantie of verzekering van een exportkrediet en waarbij m.a.w. geen overheidssteun in de vorm van financiering wordt verleend.

s)

gelieerde entiteit: verwijzingen naar gelieerde entiteiten zijn benchmarkinstrumenten die niet van precies dezelfde kredietnemer als die van de ondersteunde transactie zijn, maar van een daarmee verbonden kredietnemer. Indien de kredietnemer geen beursgenoteerde obligaties of CDS heeft en er binnen de organisatiestructuur van de kredietnemer een moeder-, dochter- of zustermaatschappij bestaat die over uitstaande obligaties of CDS op naam beschikt, dan is het overeenkomstig artikel 21, punt c), mogelijk om deze obligaties of CDS op naam te gebruiken als waren zij door de kredietnemer zelf uitgegeven, indien:

1)

de moeder-, dochter- of zustermaatschappij als emittent door het CRA dezelfde rating is toegekend als de kredietnemer, of

2)

er wordt voldaan aan alle volgende criteria:

i.

de door de deelnemer toegekende interne rating van de kredietnemer/garantiegever stemt overeen met de door het CRA toegekende rating van de gelieerde entiteit;

ii.

de kredietnemer/garantiegever is de belangrijkste werkmaatschappij van de moedermaatschappij/holding en vormt een essentieel en integraal onderdeel van de groep;

iii.

door het CRA toegekende rating is gebaseerd op de kernactiviteiten van de groep;

iv.

de kredietnemer/garantiegever levert een aanzienlijk deel van de inkomsten van de groep, ofwel door het aanbieden van sommige van de belangrijkste producten/diensten aan de cliënten of als eigenaar en exploitant van een groot deel van de activa van de moedermaatschappij;

v.

de verkoop van de kredietnemer/garantiegever van de groep is moeilijk voorstelbaar en zou de algehele structuur van de groep grondig veranderen;

vi.

wanbetaling van de kredietnemer/garantiegever zou een groot reputatierisico inhouden voor de groep, ernstige schade aan haar franchise toebrengen en haar voortbestaan in gevaar brengen;

vii.

er is sprake van een hoog niveau van operationele en beheerstechnische integratie, waarbij de moedermaatschappij of een dochtermaatschappij gewoonlijk via groepsinterne leningen het kapitaal verstrekt en financiert, en de steun van de moedermaatschappij buiten kijf staat.

t)

krediettermijn: de periode die ingaat bij de aanvangsdatum van het krediet, zoals gedefinieerd in deze bijlage, en eindigt op de contractdatum van de laatste aflossing van de hoofdsom;

u)

aanvangsdatum van het krediet:

1)

onderdelen of componenten (intermediaire goederen) met inbegrip van de bijbehorende diensten: bij onderdelen of componenten valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen (met inbegrip van de diensten, indien van toepassing) door de afnemer, of voor diensten, de datum van de indiening van de facturen bij de klant of aanvaarding van de diensten door de klant;

2)

quasi-kapitaalgoederen, met inbegrip van de bijbehorende diensten — machines of installaties, meestal met een vrij lage eenheidswaarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik: bij quasi-kapitaalgoederen valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen door de afnemer; indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling, of voor diensten de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

3)

kapitaalgoederen en projectdiensten — machines of installaties met een hoge waarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik:

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen bestaande uit afzonderlijke, als zodanig te gebruiken goederen, is de uiterste aanvangsdatum de feitelijke datum dan wel de gewogen gemiddelde datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt;

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

4)

complete installaties of fabrieken — complete productie-eenheden van hoge waarde waarvoor het gebruik van kapitaalgoederen is vereist:

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

voor bouwcontracten waarbij de aannemer niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van voltooiing van de bouwwerkzaamheden;

voor contracten waarbij de leverancier of aannemer contractueel verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de installatie of de bouwwerkzaamheden werden voltooid en met het oog op het gebruik werden getest. Dit geldt ongeacht het feit of de contractuele overdracht aan de afnemer op die datum geschiedt en ongeacht het feit of de leverancier of aannemer verplichtingen van langere duur heeft, bijvoorbeeld de garantie van de goede werking of voor de opleiding van plaatselijk personeel.

Wanneer het contract de aparte uitvoering van afzonderlijke delen van een project inhoudt, is de uiterste aanvangsdatum de datum die geldt als aanvangsdatum voor ieder afzonderlijk deel, of de gemiddelde datum van deze aanvangsdata; wanneer het contract van de leverancier niet op het hele project doch op een belangrijk deel daarvan betrekking heeft, kan de aanvangsdatum de aanvangsdatum zijn voor het project in zijn geheel;

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningsovereenkomst waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

v)

gebonden hulp: hulp die (rechtens of feitelijk) gebonden is aan de aankoop van goederen en/of diensten in het donorland en/of een beperkt aantal andere landen; dit omvat leningen, schenkingen of gecombineerde financieringspakketten met een concessionaliteitsniveau van meer dan 0 %.

Deze definitie is van toepassing ongeacht het feit of de “binding” al dan niet formeel tussen het ontvangende land en het donorland is overeengekomen, en ongeacht het feit of een pakket componenten bevat uit de in artikel 30 van de regeling vermelde soorten gebonden hulp die niet vrij en volledig beschikbaar is om aankopen te financieren in het ontvangende land, de meeste andere ontwikkelingslanden en de deelnemerslanden, of indien het praktijken betreft die de DAC of de deelnemers met een dergelijke “binding” gelijkstellen;

w)

ongebonden hulp: hulp die leningen of schenkingen omvat waarvan het bedrag volledig en vrij beschikbaar is om aankopen te financieren in om het even welk land;

x)

gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode: de tijd die nodig is om de helft van de hoofdsom van een krediet af te lossen. Wordt berekend als de som van de tijd (in jaren) tussen de aanvangsdatum van het krediet en elke aflossing op de hoofdsom gewogen met het gedeelte van de hoofdsom dat op elke aflossingsdatum wordt afgelost.


(1)  Zoals gedefinieerd in artikel 5 van de OESO-overeenkomst.

(2)  Jaarlijks gedefinieerd door de Wereldbank op basis van het bni per hoofd.

(3)  Voor de toepassing van de regeling omvat de term “kerncentrale” complete kerncentrales of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales. Niet inbegrepen zijn posten die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties en watervoorziening buiten het terrein van de centrale, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning, vergunning brandstoflading).

(4)  De status van een land wat betreft de volgende punten: 1) of het een land met een hoog inkomen betreft (zoals jaarlijks gedefinieerd door de Wereldbank op basis van het bni per hoofd), 2) lidmaatschap van de OESO en 3) of het deel uitmaakt van de eurozone, wordt jaarlijks geëvalueerd. De aanwijzing van een land in het kader van artikel 21, punt c), als een OESO- of eurozoneland met een hoog inkomen, alsmede het intrekken van die aanwijzing, treedt pas in werking nadat de indeling van het inkomen van het land (hoog inkomen of anders) twee achtereenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven. Een wijziging in de aanwijzing van een land als OESO- of eurozoneland met een hoog inkomen, alsmede de intrekking van die aanwijzing in verband met een wijziging in het OESO-lidmaatschap of het deel uitmaken van de eurozone, treedt bij de jaarlijkse herziening van de status van landen meteen in werking.

(5)  De beoordeling van de vraag of een multilaterale of regionale instelling in het algemeen is vrijgesteld van de monetaire controle en de voorschriften inzake transfers van haar land van vestiging, geschiedt op basis van de criteria van bijlage VIII. De deelnemers houden een lijst bij van de instellingen die geacht worden aan de criteria te voldoen en derhalve gebonden te zijn aan de premietarieven voor transacties met marktbenchmarking.

(6)  Om in aanmerking te komen als transactie waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, is er een eersterangszekerheid op het gefinancierde activum vereist; en, in geval van een leasestructuur, een cessie en/of een eersterangszekerheid in verband met de leasebetalingen.

(7)  Om in aanmerking te komen als projectfinancieringstransactie, moet de transactie betrekking hebben op de uitvoer van goederen of diensten naar een (juridisch en economisch) onafhankelijke projectonderneming, waarbij 1) de kasstromen en inkomsten van de projectonderneming door de kredietgever worden beschouwd als de bron van middelen waaruit een lening zal worden terugbetaald, en 2) de activa van de projectonderneming door de kredietverstrekker als zekerheid voor de lening worden beschouwd.

(8)  Aan de 25 %-voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan wanneer ten minste 25 % van het aandeel van andere betaalmiddelen dan contant geld bij een transactie waarbij maar één bank betrokken is en een exportkredietinstelling borg staat, ongedekt is. Dergelijke transacties moeten voldoen aan alle overige criteria van de eerste alinea, met inbegrip van de pari-passubepaling in dit streepje.

(9)  Indien er voor de betrokken entiteit op naam waarvoor de marktbenchmark moet worden bepaald, geen rating is vastgesteld door een erkend CRA, wordt ervan uitgegaan dat de resulterende tarieven op de particuliere markt lager zijn dan het overeenkomstige TCMB-tarief, zodat zij worden onderworpen aan voorafgaande kennisgeving in overeenstemming met artikel 44.

(10)  Indien meer dan één erkend CRA een rating heeft vastgesteld voor de kredietnemer/garantiegever, geldt de beste beschikbare rating in vreemde valuta op preferente niet-gedekte basis voor de kredietnemer (of garantiegever). Het secretariaat stelt een lijst van dergelijke erkende CRA’s op en houdt deze bij.

(11)  De premietarieven die in rekening worden gebracht voor transacties met garantstelling door een derde en verstrekt door een kredietnemer in een land van categorie 0 of in een OESO- of eurozoneland met een hoog inkomen of door een multilaterale of regionale instelling die geacht wordt aan de criteria van bijlage VIII te voldoen, zijn onderworpen aan de vereisten van artikel 21, punt c).

(12)  Ingeval van garantstelling door een derde moeten de toe te passen landenrisico-indeling en de toe te passen afnemersrisicocategorie gerelateerd zijn aan dezelfde entiteit, d.w.z. hetzij de kredietnemer, hetzij de garantiegever.

(13)  Om administratieve redenen kunnen sommige landen die in aanmerking komen om in een van de acht landenrisicocategorieën te worden ingedeeld, niet in de indeling worden opgenomen indien zij doorgaans geen door de overheid gesteunde exportkredieten ontvangen. Voor dergelijke niet in de indeling opgenomen landen staat het de deelnemers vrij de landenrisico-indeling te hanteren die zij passend achten.

(14)  Regels betreffende de indeling van afnemers moeten aldus worden begrepen dat zij de meest gunstige indeling voorstaan; zo kan een overheidsafnemer in een minder gunstige afnemersrisicocategorie worden ingedeeld.

(15)  De MPR’s die bij de afnemersrisicocategorie “beter dan de overheid” (SOV+) horen, liggen 10 % lager dan de MPR’s van de afnemersrisicocategorie “overheid” (CC0).

(16)  Indien door meer dan één erkend CRA een rating voor de niet-overheidskredietnemer wordt afgegeven, is kennisgeving alleen vereist wanneer de afnemersrisicorating gunstiger is dan de gunstigste van de CRA-ratings.

(17)  Op basis van de jaarlijkse herziening die de Wereldbank met betrekking tot haar landenindeling verricht, zal een bni-drempel per hoofd (bruto nationaal inkomen) worden gehanteerd om te bepalen of gebonden hulp mag worden verstrekt; deze drempel kan worden geraadpleegd op de website van de OESO (https://www.oecd.org/trade/topics/export-credits/arrangement-and-sector-understandings/financing-terms-and-conditions/).

(18)  Nu nieuwe CIRR-regels zijn overeengekomen, is de berekening van de DDR volgens de aanpak van artikel 36, punt a), tijdelijk, in afwachting van verdere besprekingen door de deelnemers.

(19)  Bij een aardgasgestookte centrale is de koolstofintensiteit naar verwachting aanmerkelijk minder.

(20)  Ketel- (of stoomgenerator-) energieomzettingsefficiëntie = (nettowarmte afgegeven door de stoom/warmte of calorische onderwaarde [LHV] van de brandstof) (× 100 %).

(21)  Vergassingsefficiëntie = (calorische waarde van gas per kg gebruikte brandstof/gemiddelde calorische onderwaarde (LHV) van 1 kg van de brandstof) (× 100 %).

(22)  Vierde beoordelingsverslag van de IPCC: Climate Change 2007, http://www.ipcc.ch/publications_and_data/ ar4/wg3/en/ch4s4-3-5.html

(23)  De totale systeemefficiëntie (

Image 1
o) van een WKK-installatie is de som van de netto nuttige energie-output (WE) en de netto nuttige thermische output (ΣQTH) gedeeld door de totale brandstofinput (QFUEL), zoals hieronder aangegeven:

Image 2

(24)  Na 30 juni 2024 wordt dit type project stopgezet, tenzij de deelnemers anders overeenkomen. Tegelijkertijd zullen de deelnemers de dan al ontwikkelde internationale normen evalueren en beslissen of zij die in deze vermelding zullen opnemen.

(25)  Vaartuigen worden van dit projecttype uitgesloten met ingang van drie jaar na de inwerkingtreding ervan, tenzij de deelnemers anders overeenkomen.

(26)  De specifieke soorten spoorgebonden vervoerssystemen die overeenkomstig de voorwaarden van dit aanhangsel voor steun in aanmerking komen, zijn: 1) alle soorten spoorwegvervoerssystemen; 2) vervoerssystemen met trolleybussen; 3) vervoerssystemen per kabelbaan of kabelspoorbaan. Vervoerssystemen per kabelbaan of kabelspoorbaan die verband houden met recreatieve activiteiten zoals skiën, komen niet in aanmerking voor steun uit hoofde van dit aanhangsel.

(27)  Illustratieve lijst van bijbehorende infrastructuur: controlesystemen (bijvoorbeeld seinen en andere IT), elektrificatie, sporen, bovenleidingen, steunmasten, oplaadinfrastructuur voor batterijen, waterstoftankinfrastructuur en de daarmee verband houdende bouwwerkzaamheden.

(28)  Na 30 juni 2024 wordt deze projectklasse stopgezet, tenzij de deelnemers anders overeenkomen. Tegelijkertijd zullen de deelnemers de dan al ontwikkelde internationale normen evalueren en beslissen of zij die in deze vermelding zullen opnemen. Een deelnemer kan tot en met 30 juni 2025 een voorstel binnen deze projectklasse indienen, mits die deelnemer de andere deelnemers uiterlijk op 30 juni 2024 ervan in kennis stelt dat hij van plan is een specifiek voorstel in te dienen.

(29)  Wanneer de afnemer van de schakelinstallaties tevens de afnemer van de kerncentrale is en het contract wordt gesloten met betrekking tot de oorspronkelijke schakelinstallaties voor genoemde kerncentrale, zijn de voorwaarden voor de oorspronkelijke schakelinstallaties echter niet gunstiger dan die voor de kerncentrale.

(30)  De verplichting tot het vooraf rapporteren van halfjaarlijkse aflossingen is niet van toepassing op transacties met betrekking tot kleine luchtvaartuigen waarbij het totale gefinancierde bedrag minder dan 5 miljoen USD bedraagt (d.w.z. de-minimistransacties).

(31)  Wanneer de voorgestelde risico-indeling van een afnemer/kredietnemer beter is dan de risico-indeling van het gastland, wordt een toelichting verstrekt.

(32)  Voor transacties met een exportcontractwaarde van minder dan 5 miljoen USD past een deelnemer die de risico-indelingsprocedure van de artikelen 6, 7 en 8 van dit aanhangsel niet wenst te volgen, de risico-indeling “8” toe voor de bij de transactie betrokken afnemer/kredietnemer en meldt hij de transactie overeenkomstig artikel 24, punt a), van deze sectorovereenkomst aan.

(33)  Voor transacties met een exportcontractwaarde van minder dan 5 miljoen USD geldt een termijn van vijf werkdagen.

(34)  Samen met informatie betreffende eventuele betrokkenheid (verstrekt met inachtneming van geheimhoudingsplichten).

(35)  Samen met informatie betreffende eventuele betrokkenheid (verstrekt met inachtneming van geheimhoudingsplichten).

(36)  Voor het beantwoorden van deze vragenlijst is de “staat” het land dat voor toevoeging aan de lijst van het Verdrag van Kaapstad wordt voorgedragen ingevolge aanhangsel II, afdeling 2, punt II, van de ASU. In voorkomend geval moeten deze vragen tevens worden beantwoord met betrekking tot de wetgeving van de bijzondere “territoriale eenheid” van de staat waarin de betrokken exploitant van een luchtvaartuig [of andere relevante entiteit als beschreven in artikel 35, punt b), van aanhangsel II] gevestigd is; “nationale wetgeving” wordt mede geacht te verwijzen naar relevant plaatselijk recht.

(37)  Voor het beantwoorden van deze vragenlijst wordt onder “nationaal recht” verstaan alle nationale wetgeving van een staat, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de grondwet en de wijzigingen daarvan, alsook alle wet- of regelgeving op federaal, staats- en districtsniveau.

(38)  Bijvoorbeeld dat i) verdragen prevaleren boven andere wetgeving als gevolg van een constitutionele of soortgelijke kaderwet in staat X, of ii) in staat X wetgeving nodig is en is aangenomen waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat het Verdrag van Kaapstad voorrang heeft op en/of prevaleert boven het andere recht, of iii) het Verdrag van Kaapstad of de omzettingswetgeving ervan a) specifieker is dan ander recht (lex specialis derogat legi generali) en/of b) van latere datum is dan dat andere recht (lex posterior derogat legi priori), en als gevolg van a) en/of b), prevaleert boven dat andere recht.

(39)  Is er bijvoorbeeld een reden waarom de rechten en rechtsmiddelen die ingevolge het Verdrag en de QD’s aan schuldeisers zijn toegekend, a) niet als werkzaam worden erkend, of b) op zichzelf ontoereikend zijn om in de staat rechtsgeldig te kunnen worden uitgeoefend?

(40)  Een voorbeeld van een administratieve handeling in dezen kan zijn dat de staat geen procedures invoert of middelen ter beschikking stelt om uitvoering te geven aan een bepaling van het Verdrag of een kwalificerende verklaring. Een ander voorbeeld is wanneer de staat met betrekking tot zijn luchtvaartregister geen passende procedures voor inschrijving van onherroepelijke machtigingen voor doorhaling van de inschrijving en voor een uitvoerverzoek (Irrevocable De-Registration and Export Request Authorisation — IDERA’s) invoert.

(41)  Vermeld bij uw analyse precedenten/beslissingen met betrekking tot de erkenning van de rechten van schuldeisers, ook wat exportkredietinstellingen betreft, voor zover zulks relevant is.

(42)  Met dien verstande dat bij een swap van een lening met een variabele LIBOR-rentevoet naar een lening met een SOFR-swaprente de marge na verwijdering van het kredieteffect, volgens de SOFR-LIBOR-basiscurve, op basis van de gewogen gemiddelde looptijd en de valuta van de lening, wordt toegevoegd aan de swaprente. (De SOFR-LIBOR-basiscurve voor USD op Bloomberg staat op pagina IRSB46)

(43)  Op basis van de door Bloomberg op 5 maart 2021 gepubliceerde “Historical Credit Adjustment” (correctie op kredieten uit het verleden), waarbij de “YUS0003M Index” voor 3-maands USD werd vastgesteld op 0,26161.

(*1)   Vermeld het aantal veelvouden van 300 miljoen USD die een bedrag van 2 miljard USD te boven gaan.

(*2)  Vermeld het aantal veelvouden van 40 miljoen SDR boven de 280 miljoen SDR, bijvoorbeeld 410 miljoen SDR wordt genoteerd als categorie XV + 3.

(*3)  Vermeld het aantal veelvouden van 40 miljoen SDR boven de 280 miljoen SDR, bijvoorbeeld 410 miljoen SDR wordt genoteerd als categorie XV + 3.

(44)  In de meeste gevallen draagt de centrale bank of het Ministerie van Financiën dit risico. Voor andere centrale-overheidsentiteiten dan het Ministerie van Financiën moet naar behoren worden onderzocht of de door de entiteit aangegane verplichtingen daadwerkelijk door de kredietwaardigheid van de overheid worden gedekt.

(45)  Voor een transactie met marktbenchmarking mag het premietarief dat voortvloeit uit de toepassing van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico niet lager zijn dan het toepasselijke actuariële minimumpremietarief.

(46)  Aflossingsfrequentie voor jaarlijkse aflossing = 1, voor halfjaarlijkse aflossingen = 0,5 en voor aflossingen per kwartaal = 0,25.

(47)  tli = datum van de ie aflossing; tsp = datum van het startpunt; Dli = bedrag betaald bij de ie aflossing.

(48)  Na de stopzetting van de LIBOR kwamen de deelnemers op 30 december 2022 overeen voor alle valuta’s een tijdelijke marge van 100 basispunten in te voeren gedurende één jaar vanaf de toepassing van de nieuwe CIRR-regels (d.w.z. tot en met 14 juli 2024) of totdat de deelnemers overeenstemming bereiken over een alternatief.

(49)  Als het CIRR opnieuw wordt ingesteld, wordt het aantal maanden weer op nul gezet.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2738/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top