Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022D1244

    Besluit (EU) 2022/1244 van de Commissie van 13 juli 2022 tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor groeimedia en bodemverbeteraars (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 4758) (Voor de EER relevante tekst)

    C/2022/4758

    PB L 190 van 19.7.2022, p. 141–165 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2022/1244/oj

    19.7.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 190/141


    BESLUIT (EU) 2022/1244 VAN DE COMMISSIE

    van 13 juli 2022

    tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor groeimedia en bodemverbeteraars

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 4758)

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

    Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

    (2)

    In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld.

    (3)

    In Besluit (EU) 2015/2099 van de Commissie (2) zijn de EU-milieukeurcriteria en daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor de productgroep “groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” vastgelegd. De geldigheidsduur van die criteria en eisen is bij Besluit (EU) 2019/1134 van de Commissie (3) verlengd tot en met 30 juni 2022.

    (4)

    Om voor de productgroep beter rekening te houden met de beste praktijken op de markt en met beleidsontwikkelingen, potentiële toekomstige mogelijkheden voor een grotere acceptatie en de vraag van de markt naar duurzame producten, is het passend voor groeimedia en bodemverbeteraars een nieuwe reeks criteria vast te stellen.

    (5)

    In het verslag over de geschiktheidscontrole van de EU-milieukeur (4) van 30 juni 2017, waarin de uitvoering van Verordening (EG) nr. 66/2010 is geëvalueerd, werd geconcludeerd dat een meer strategische aanpak voor de EU-milieukeur moet worden ontwikkeld, waaronder, waar van toepassing, de bundeling van nauw aan elkaar verwante productgroepen.

    (6)

    Overeenkomstig die conclusies is het passend de criteria voor de productgroep “groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” te herzien en te zorgen voor harmonisatie met Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (5).

    (7)

    Overeenkomstig overweging 6 van Verordening (EU) 2019/1009 en deel I van bijlage I bij die verordening moet de naam van de productgroep, om de functie van het product beter weer te geven, worden gewijzigd in “groeimedia en bodemverbeteraars”, aangezien “strooisel” als een type bodemverbeteraar wordt beschouwd.

    (8)

    Harmonisatie met Verordening (EU) 2019/1009 moet ook de zichtbaarheid van de EU-milieukeur voor groeimedia en bodemverbeteraars op de markt vergroten en de administratieve lasten voor de nationale autoriteiten verminderen. Daarnaast moeten de definities in de productgroep “groeimedia en bodemverbeteraars” op bepaalde punten worden gewijzigd, met name om de terminologie aan te passen aan Verordening (EU) 2019/1009.

    (9)

    In het nieuwe actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa (6), dat op 11 maart 2020 is aangenomen, is bepaald dat de eisen inzake duurzaamheid, recycleerbaarheid en gerecyclede inhoud systematischer deel moeten uitmaken van de EU-milieukeurcriteria.

    (10)

    De herziene EU-milieukeurcriteria voor groeimedia en bodemverbeteraars moeten met name gericht zijn op de bevordering van producten die gedurende hun levenscyclus een beperkt milieueffect hebben en die worden vervaardigd met behulp van materiaal- en energie-efficiënte procedés. Om bij te dragen tot de overgang naar een meer circulaire economie moeten de criteria de opname van gerecycleerd organisch materiaal en nutriënten in groeimedia en bodemverbeteraars bevorderen en de terugwinning van minerale groeimedia aan het einde van hun levensduur aanmoedigen. De herziene criteria moeten de veiligheid van de producten voor de gezondheid van mens, dier of plant en/of voor het milieu waarborgen door grenswaarden vast te stellen voor de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, zoals zware metalen en organische verontreinigende stoffen, en door te zorgen voor een gecontroleerde winning van mineralen. Gezien de inspanningen voor klimaatneutraliteit en het koolstofvrij maken van de Europese industrie, moeten de criteria verplichte eisen vaststellen inzake CO2-emissies en energieverbruik voor de productie van geëxpandeerde mineralen en minerale wol en moeten zij de opname van gerecycleerd/teruggewonnen materiaal in groeimedia stimuleren.

    (11)

    Gezien de innovatiecyclus voor de productgroep moeten de nieuwe criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie geldig blijven tot en met 30 juni 2030.

    (12)

    Met het oog op de rechtszekerheid moet Besluit (EU) 2015/2099 worden ingetrokken.

    (13)

    Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten aan wier producten de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel is toegekend op grond van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit (EU) 2015/2099, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde te voldoen aan de nieuwe criteria en eisen. Gedurende een beperkte periode na de vaststelling van dit besluit moet aan producenten tevens worden toegestaan aanvragen in te dienen op basis van de in Besluit (EU) 2015/2099 vastgestelde criteria of de bij dit besluit vastgestelde nieuwe criteria. Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit (EU) 2015/2099 uiteengezette criteria, moet gebruikt kunnen worden gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

    (14)

    De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De productgroep “groeimedia en bodemverbeteraars” omvat groeimedia en bodemverbeteraars.

    Artikel 2

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    1)

    “groeimedium”: een product, anders dan bodem in situ, bedoeld om planten, met inbegrip van algen, of paddenstoelen in te laten groeien;

    2)

    “bodemverbeteraar”: een product, met inbegrip van strooisel, dat tot doel heeft de fysische of chemische eigenschappen, de structuur of de biologische activiteit van de bodem waaraan het wordt toegevoegd, in stand te houden, te verbeteren of te beschermen;

    3)

    “strooisel”: een type bodemverbeteraar die wordt gebruikt als beschermende laag die rondom planten op de bovengrond wordt geplaatst en die specifiek bedoeld is voor het voorkomen van vochtverlies, het beperken van de groei van onkruid, het helpen beperken van schommelingen van de bodemtemperatuur en het beperken van bodemerosie.

    Artikel 3

    Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur voor “groeimedia en bodemverbeteraars” moet een product behoren tot de desbetreffende productgroep zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, en moet het voldoen aan de criteria en aan de hieraan gerelateerde eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage bij dit besluit.

    Artikel 4

    De EU-milieukeurcriteria voor de productgroep “groeimedia en bodemverbeteraars”, alsook de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, zijn geldig tot en met 31 december 2030.

    Artikel 5

    Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep “groeimedia en bodemverbeteraars” het codenummer 048 toegekend.

    Artikel 6

    Besluit (EU) 2015/2099 wordt ingetrokken.

    Artikel 7

    1.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor de productgroep “groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel”, zoals gedefinieerd in artikel 1 van Besluit (EU) 2015/2099, die vóór de datum van toepassing van dit besluit zijn ingediend, worden geëvalueerd aan de hand van de in Besluit (EU) 2015/2099 vastgelegde voorwaarden.

    2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die behoren tot de productgroep “groeimedia en bodemverbeteraars”, zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, die op of binnen twee maanden na de datum van toepassing van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Besluit (EU) 2015/2099 als de in dit besluit vastgestelde criteria. Die aanvragen zullen worden beoordeeld aan de hand van de criteria waarop zij zijn gebaseerd.

    3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van een aanvraag die aan de hand van de in Besluit (EU) 2015/2099 vastgestelde criteria is geëvalueerd, mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum van toepassing van dit besluit.

    Artikel 8

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Het is van toepassing met ingang van 20 juli 2022.

    Gedaan te Brussel, 13 juli 2022.

    Voor de Commissie

    Virginijus SINKEVIČIUS

    Lid van de Commissie


    (1)   PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

    (2)  Besluit (EU) 2015/2099 van de Commissie van 18 november 2015 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel (PB L 303 van 20.11.2015, blz. 75).

    (3)  Besluit (EU) 2019/1134 van de Commissie van 1 juli 2019 tot wijziging van Beschikking 2009/300/EG en Besluit (EU) 2015/2099 wat de geldigheidsduur van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan bepaalde producten en van de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle betreft (PB L 179 van 3.7.2019, blz. 25).

    (4)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) en van Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (COM(2017) 355 final).

    (5)  Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).

    (6)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuw actieplan voor een circulaire economie Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final).


    BIJLAGE

    Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia en bodemverbeteraars

    KADER

    EU-milieukeurcriteria

    De criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia en bodemverbeteraars en de toepasbaarheid ervan op elk type product dat binnen het toepassingsgebied valt, zijn de volgende:

    Tabel 1

    Overzicht van de toepasselijke criteria naargelang het specifieke product

    Criterium

    Groeimedia

    Bodemverbeteraars

    1 — Bestanddelen

    x

    x

    1.1 — Organische bestanddelen van het product

    x

    x

    2 — Minerale bestanddelen

    x

    x

    2.1 — Energieverbruik en CO2-emissies tijdens de productie van minerale groeimedia

    x

     

    2.2 — Bronnen voor de winning van delfstoffen

    x

    x

    2.3 — Minerale groeimedia tijdens en na gebruik

    x

     

    3 — Organische bestanddelen en gerecycleerde/teruggewonnen materialen in groeimedia

    x

     

    4 — Aan beperkingen onderworpen stoffen

    x

    x

    4.1 — Grenswaarden voor zware metalen

    x

    x

    4.2 — Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    x

    x

    4.3 — Beperkingen op stoffen en mengsels die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) als gevaarlijk zijn ingedeeld

    x

    x

    4.4 — Beperkingen op zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2)

    x

    x

    4.5 — Microbiologische criteria

    x

    x

    5 — Geschiktheid voor gebruik

    x

    x

    5.1 — Stabiliteit

    x

    x

    5.2 — Macroscopische onzuiverheden

    x

    x

    5.3 — Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

     

    x

    5.4 — Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

    x

    x

    5.5 — Plantreactie

    x

    x

    6 — Eigenschappen van groeimedia

    x

     

    6.1 — Elektrische geleidbaarheid

    x

     

    6.2 — Natriumgehalte

    x

     

    6.3 — Chloridegehalte

    x

     

    7 — Informatieverstrekking

    x

    x

    7.1 — Bodemverbeteraars

     

    x

    7.2 — Groeimedia

    x

     

    8 — Informatie op de EU-milieukeur

    x

    x

    Eisen inzake beoordeling en controle

    Om de EU-milieukeur aan een specifiek product te kunnen toekennen, moeten de aanvragers aan elke eis voldoen.

    Onder elk criterium worden specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

    Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, mogen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of in voorkomend geval diens leverancier(s).

    De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen die zijn afgegeven door instanties die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria zijn geaccrediteerd, en op controles door instanties die zijn geaccrediteerd volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.

    Eventueel mogen andere test- en bemonsteringsmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

    Indien nodig kunnen de bevoegde instanties om aanvullende documentatie verzoeken en onafhankelijke controles uitvoeren.

    Veranderingen van leverancier of productielocatie die invloed hebben op producten waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden aan de bevoegde instanties gemeld, vergezeld van ondersteunende informatie op grond waarvan kan worden vastgesteld of de desbetreffende producten aan de criteria blijven voldoen.

    Voorwaarde is dat het product voldoet aan de desbetreffende eisen van Verordening (EU) 2019/1009 of aan de wettelijke eisen van de lidstaat waar het in de handel zal worden gebracht. In dit laatste geval bevestigt de aanvrager in een verklaring dat het product aan deze voorwaarde voldoet.

    De bemonstering wordt uitgevoerd overeenkomstig EN 12579 (Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bemonstering). Monsters worden bereid overeenkomstig EN 13040 (Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Monstervoorbereiding voor chemische en fysische beproeving, bepaling van het gehalte aan droge stof, het gehalte aan vocht en de samengedrukte bulkdichtheid in een laboratorium).

    Voor het testen en bemonsteren worden de methoden gevolgd van de desbetreffende geharmoniseerde normen waarvan de referenties overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1009 in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, zodra deze beschikbaar zijn.

    Voor het aanvraagjaar moeten de bemonsterings- en testfrequentie voldoen aan de eisen van aanhangsel 1. Voor de jaren daarna moeten de bemonsterings- en testfrequentie van producten voldoen aan de eisen van aanhangsel 2. Er zijn andere bemonsterings- en testfrequenties vastgesteld voor de volgende typen installaties:

    Type 1: verwerkingsinstallaties voor afval of dierlijke bijproducten;

    Type 2: productie-installaties waar materialen van installaties van type 1 worden gebruikt, en

    Type 3: productie-installaties waar geen materialen van installaties van type 1 worden gebruikt.

    Indien de geleverde materialen die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten voldoen aan de criteria voor de EU-milieukeur voor groeimedia en bodemverbeteraars, gelden voor installaties van type 2 dezelfde bemonsterings- en testfrequenties voor het aanvraagjaar en de daaropvolgende jaren, als voor installaties van type 3. De aanvrager moet de bevoegde instantie voorzien van testverslagen van de leveranciers en de documentatie zodat de bevoegde instantie zich ervan kan vergewissen of het geleverde materiaal voldoet aan de criteria voor de EU-milieukeur. De bevoegde instantie mag de bemonsterings- en testfrequenties van de nationale wetgeving en normen erkennen als geldig bij het controleren of de geleverde materialen die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten voldoen aan de criteria voor de EU-milieukeur.

    Voor de beoordeling moet de aanvrager ook een schriftelijke bevestiging overleggen dat aan alle criteria is voldaan.

    Een EU-bemestingsproduct is een bemestingsproduct dat voorzien is van een CE-markering wanneer het op de markt wordt aangeboden. Indien het product een EU-bemestingsproduct is, moet aan de bevoegde instantie de volgende documentatie worden verstrekt: de EU-conformiteitsverklaring; de technische documentatie; en, in voorkomend geval, de documenten die zijn afgegeven door een aangemelde instantie die betrokken is bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure van het product.

    Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

    1)

    “jaarlijkse input”: de jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen die worden verwerkt in een verwerkingsinstallatie voor afval of dierlijke bijproducten;

    2)

    “jaarlijkse output”: de jaarlijkse hoeveelheid producten die uit dezelfde bestanddelen bestaan;

    3)

    “partij”: een hoeveelheid goederen die door hetzelfde proces en onder dezelfde omstandigheden zijn gefabriceerd en hetzelfde etiket dragen en waarvan wordt aangenomen dat zij dezelfde kenmerken hebben;

    4)

    “bioafval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, kantoren, restaurants, groothandel, kantines, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie, met inbegrip van soortgelijk huishoudelijk afval dat samen met bioafval wordt ingezameld;

    5)

    “bestanddeel”: materiaal dat wordt gebruikt als ingrediënt van het product;

    6)

    “mineraal groeimedium”: een groeimedium dat volledig bestaat uit minerale bestanddelen en dat alleen wordt aangeboden voor professionele toepassingen in de tuinbouw, groenmuren en/of groendaken;

    7)

    “organisch bestanddeel”: bestanddeel dat voornamelijk bestaat uit koolstof en moleculen afkomstig van levende organismen, met uitzondering van fossiele brandstoffen en van fossiele brandstoffen afgeleide materialen;

    8)

    “teruggewonnen materiaal”: materiaal dat een terugwinningshandeling heeft ondergaan, met inbegrip van voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulling, maar met uitzondering van energieterugwinning en de herverwerking tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of bij een andere wijze van energieopwekking;

    9)

    “nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt;

    10)

    “recycling”: elke terugwinningshandeling waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel, met inbegrip van het opnieuw bewerken van organisch afval, behalve de terugwinning van energie en het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

    11)

    “totaal organische koolstof (TOK)”: de hoeveelheid koolstof die door verbranding in koolstofdioxide wordt omgezet en die bij behandeling met zuur niet als koolstofdioxide vrijkomt.

    Criterium 1 — Bestanddelen

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    De toegestane bestanddelen zijn organische en/of minerale bestanddelen.

    Het product mag geen bewust toegevoegde turf bevatten.

    Criterium 1.1 — Organische bestanddelen van het product

    Het product mag een of meer van de volgende organische bestanddelen bevatten:

    a)

    planten, delen van planten of plantenextracten die zijn verkregen door land- of bosbouwwerkzaamheden, die geen andere bewerking hebben ondergaan dan snijden, fijnmaken, malen, zeven, schiften, centrifugeren, persen, drogen, behandelen door bevriezing, vriesdrogen, extraheren met water, superkritische CO2-extractie, of vervezeling bij een temperatuur van ten hoogste 100 °C en zonder toevoegingsmiddelen met uitzondering van water. Voor de toepassing van dit punt omvatten planten ook paddenstoelen en algen, met uitzondering van blauwwieren (cyanobacteriën);

    b)

    kalk van voedingsmiddelenfabrieken, d.w.z. een materiaal uit de voedingsmiddelenindustrie dat wordt verkregen door carbonatie van organisch materiaal, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van ongebluste kalk uit natuurlijke bronnen;

    c)

    melasse, d.w.z. een viskeus bijproduct van de raffinage van suikerriet of suikerbieten tot suiker;

    d)

    vinasse, d.w.z. een viskeus bijproduct van het proces waarbij melasse wordt vergist tot ethanol, ascorbinezuur of andere producten;

    e)

    graanbostel, d.w.z. bijproducten van de productie van alcoholische dranken;

    f)

    kalk van drinkwaterproductie, d.w.z. residu dat vrijkomt bij de productie van drinkwater uit grondwater of oppervlaktewater en dat voornamelijk uit calciumcarbonaat bestaat;

    g)

    digestaat dat is verkregen uit anaerobe vergisting of compost die is verkregen uit aerobe compostering van een of meer van de hieronder van 1 tot en met 5 vermelde materialen.

    Organische bestanddelen g) kunnen worden verkregen door verwerking van een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:

    1)

    bioafval afkomstig van gescheiden inzameling aan de bron, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (3);

    2)

    levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie, of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van:

    a.

    materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval;

    b.

    zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib;

    c.

    dierlijke bijproducten of afgeleide producten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) vallen en waarvoor geen eindpunt in de productieketen is vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van die verordening;

    3)

    materiaal van categorie 2 of categorie 3 of afgeleide producten daarvan, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, en van de in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maatregelen, mits het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van die verordening en is bereikt voordat het product in de handel wordt gebracht;

    4)

    slib dat:

    I.

    wordt geïdentificeerd als een van de volgende soorten afvalstoffen (5):

    0203 05

    slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse;

    0204 03

    slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de suikerverwerking;

    0205 02

    slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de zuivelindustrie;

    0206 03

    slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van bakkerijen en de banketbakkersindustrie;

    0207 05

    slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (exclusief koffie, thee en cacao); en dat

    II.

    per individuele bron gescheiden wordt gehouden, hetgeen betekent dat het niet is vermengd met afvalwater of slib dat van buiten een specifiek productieproces afkomstig is.

    5)

    digestaat dat is verkregen uit anaerobe vergisting of compost die is verkregen uit aerobe compostering van een van de in de punten 1, 2, 3 en 4 van deze lijst genoemde materialen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie de lijst van alle bestanddelen van het product verstrekken.

    De aanvrager moet de bevoegde instantie informatie verstrekken over de herkomst van elk organisch bestanddeel van het product alsook een verklaring dat aan de eisen van criterium 1 van deze bijlage is voldaan.

    Criterium 2 — Minerale bestanddelen

    Criterium 2.1 — Energieverbruik en CO2-emissies tijdens de productie van minerale groeimedia

    Dit criterium is uitsluitend van toepassing op minerale groeimedia.

    De productie van geëxpandeerde mineralen en minerale wol moet voldoen aan de volgende drempels voor energieverbruik en CO2-emissies:

    energieverbruik/product ≤ 11 GJ/t product, in primaire energie, en

    CO2-emissies/product ≤ 0,7 t CO2/t product.

    “Product” verwijst naar de minerale wol in een van de vormen die in de handel worden gebracht (bv. platen, blokjes, pluggen).

    De verhouding energieverbruik/product moet als volgt worden berekend als jaarlijks gemiddelde:

    Formula

    waarbij:

    n het aantal jaren is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    i elk jaar is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    Productie de productie in ton van de minerale wol of geëxpandeerde mineralen in het jaar i is;

    F het jaarlijkse brandstofverbruik in het productieproces in het jaar i is;

    Elnet het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van het net in het jaar i is;

    Hwkk het jaarlijkse verbruik van nuttige warmte door warmtekrachtkoppeling in het jaar i is;

    Elwkk het jaarlijkse verbruik van elektriciteit door warmtekrachtkoppeling in het jaar i is;

    Ref Ηη en Ref Εη het referentierendement voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit is, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) en berekend overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2402 van de Commissie (7), en

    PESwkk de besparing aan primaire energie door de warmtekrachtcentrale zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU in het jaar i is.

    De verhouding CO2-emissies/product moet als volgt worden berekend als jaarlijks gemiddelde:

    Formula

    waarbij:

    n het aantal jaren is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    i elk jaar is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    Productie de productie van minerale wol in ton in het jaar i is;

    Direct CO2 de CO2-emissies zoals gedefinieerd in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie (8), in het jaar i is, en

    Indirect CO2 de indirecte CO2-emissies door eindenergieverbruik in het jaar i is, die moeten worden berekend overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (9).

    De directe CO2-emissies moeten overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 worden gecontroleerd.

    De indirecte CO2-emissies moeten worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 betreffende de regels voor kosteloze toewijzing.

    De periode voor het berekenen van de verhoudingen energieverbruik/product en CO2-emissies/product bestaat uit de laatste vijf jaar voor de indiening van de aanvraag. Indien de exploitatieduur van de centrale ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar bedraagt, moet de verhouding worden berekend als jaarlijks gemiddelde van de exploitatieperiode, die ten minste één jaar moet bedragen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie een verklaring verstrekken die de volgende informatie bevat:

    verhouding energieverbruik (GJ)/product (ton);

    verhouding CO2-emissies (ton)/product (ton);

    directe CO2-emissies (ton) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    indirecte CO2-emissies (ton) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    verbruikte brandstoffen, verbruik voor iedere brandstof (GJ) en subproces(sen) van het productieproces waarin de brandstoffen worden gebruikt voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    elektriciteitsverbruik van het net (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    nuttig warmteverbruik uit warmtekrachtkoppeling (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    elektriciteitsverbruik uit warmtekrachtkoppeling (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    rendementsreferentiewaarden voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit;

    primaire energiebesparing (%) van de warmtekrachtkoppeling voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde, en

    identificatie van de in de warmtekrachtkoppeling gebruikte brandstoffen en hun aandeel in het brandstofmengsel, voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde.

    De volgende documenten moeten bij de verklaringen worden gevoegd:

    jaarlijkse emissieverslagen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    een verificatierapport waarin het jaarlijkse emissieverslag als bevredigend wordt geverifieerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie (10) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

    door de leverancier verstrekte overzichten van elektriciteitsverbruik van het net voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde, en

    overzichten van nuttig warmte- en elektriciteitsverbruik uit warmtekrachtkoppeling, zowel ter plaatse als aangekocht, voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde.

    Criterium 2.2 — Bronnen voor de winning van delfstoffen

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    De winning van mineralen die zijn bestemd voor gebruik als bestanddeel van een groeimedium of bodemverbeteraar met een EU-milieukeur vindt alleen plaats op locaties waarvoor de volgende documentatie is verstrekt:

    een milieueffectbeoordeling en, in voorkomend geval, een rapport overeenkomstig Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (11);

    een geldige vergunning voor de winningsactiviteit, afgegeven door de bevoegde regionale of nationale autoriteit;

    een saneringsbeheersplan in samenhang met de vergunning voor de winningsactiviteit;

    een kaart met daarop de locatie van de steengroeve;

    een verklaring van conformiteit met Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12);

    een verklaring van conformiteit met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13) (habitats) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) (vogels).

    Wat het laatste punt betreft, moeten in gevallen waarin winningsgebieden gelegen zijn in gebieden van het Natura 2000-netwerk (dat bestaat uit speciale beschermingszones als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG en speciale beschermingszones als omschreven in artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG), de winningsactiviteiten zijn beoordeeld en toegestaan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG en met inachtneming van de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Commissie (15).

    Eveneens met betrekking tot het laatste punt moeten, in gevallen waarin materialen buiten de EU op winningslocaties worden gewonnen in gebieden die officieel zijn voorgedragen of aangewezen als: gebieden van bijzonder belang vanuit het oogpunt van instandhouding; deel van het Emerald-netwerk overeenkomstig Aanbeveling nr. 16 (1989) en Resolutie nr. 3 (1996) van het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (16); of die behoren tot krachtens de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig aangewezen beschermde gebieden, de winningsactiviteiten zijn beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig bepalingen die garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan die van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager verstrekt een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring van naleving van deze eis of een kopie van de door de bevoegde autoriteiten verleende goedkeuringen, alsmede alle overige vereiste verklaringen en documentatie.

    Het saneringsbeheersplan omvat de doelstellingen voor de sanering van de steengroeve, een conceptuele schets van de uiteindelijke landschapsvorm, met inbegrip van het voorgestelde landgebruik na sluiting van de steengroeve, bijzonderheden over de uitvoering van een doeltreffend programma voor herbegroeiing en bijzonderheden over een doeltreffend monitoringprogramma om de prestaties van de gesaneerde gebieden te beoordelen.

    Indien de winning van industrie- of bouwdelfstoffen is uitgevoerd in gebieden van het Natura 2000-netwerk (binnen de Unie), het Emerald-netwerk, of in beschermde gebieden die in het kader van de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig zijn aangewezen (buiten de Unie) moet de aanvrager een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring van naleving van deze eis of een kopie van de door de bevoegde autoriteiten verleende goedkeuring verstrekken.

    Criterium 2.3 — Minerale groeimedia tijdens en na gebruik

    Dit criterium is uitsluitend van toepassing op minerale groeimedia.

    De aanvrager moet de afnemers een gestructureerde inzamel- en recyclingsdienst bieden waarbij een beroep mag worden gedaan op externe dienstverleners. De inzamel- en recyclingsdienst moet ten minste 70 % van het door de aanvrager verkochte volume in de Unie bedragen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie een verklaring verstrekken dat de minerale groeimedia alleen worden aangeboden voor gebruik in professionele toepassingen in de tuinbouw. Bij de informatie die aan de eindgebruiker wordt verstrekt, moet een verklaring over de professionele toepassing van het product in de tuinbouw worden gevoegd.

    De aanvrager moet de bevoegde instantie in kennis stellen van de aangeboden optie(s) voor de gestructureerde inzamel- en recyclingsdiensten en de resultaten van de uitgevoerde opties. De aanvrager moet in het bijzonder de volgende documentatie en informatie verstrekken:

    documentatie van het contract tussen de fabrikant en de dienstverleners;

    een beschrijving van de inzameling, verwerking en bestemmingen;

    een jaarlijks overzicht van het totale verkoopvolume van groeimedia in de lidstaten van de Europese Unie en een jaarlijks overzicht van het verkoopvolume in gebieden in de lidstaten waar inzameling en verwerking worden aangeboden.

    Voor nieuwe aanvragers moet een schatting worden verstrekt van het jaarlijkse overzicht van het totale verkoopvolume van de groeimedia in de lidstaten van de EU en een schatting van het jaarlijks overzicht van het verkoopvolume in gebieden in de lidstaten waar inzameling en verwerking worden aangeboden. De daadwerkelijke gegevens moeten een jaar na verlening van de EU-milieukeur worden overlegd.

    Criterium 3 — Organische bestanddelen en gerecycleerde/teruggewonnen materialen in groeimedia

    Dit criterium is uitsluitend van toepassing op groeimedia.

    Groeimedia bestaan uit organische of gerecycleerde/teruggewonnen inhoud, overeenkomstig een van de volgende criteria:

    a)

    het groeimedium bestaat uit ten minste 30 % organische bestanddelen (uitgedrukt als volume van de organische bestanddelen per totaal volume van het product);

    b)

    het groeimedium bestaat uit minerale bestanddelen die zijn vervaardigd volgens een proces waarbij ten minste 30 % gerecycleerde/teruggewonnen materialen is gebruikt (uitgedrukt als het droge gewicht van de gerecycleerde/teruggewonnen materialen per totaal droog gewicht van de inputmaterialen).

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de volgende informatie verstrekken:

    in geval a): volume van de in criterium 1 aangegeven organische bestanddelen per totaal volume van het product;

    in geval b): droog gewicht van de gerecycleerde/teruggewonnen materialen per totaal droog gewicht van de inputmaterialen.

    In geval b) moet de aanvrager eveneens de volgende informatie over de minerale bestanddelen verstrekken:

    de identificatie van inputgrondstoffen, met vermelding van hoeveelheden (als droog gewicht) en de herkomst;

    de identificatie van de input aan gerecycleerd/teruggewonnen materiaal, met vermelding van de hoeveelheid en de herkomst, die moet worden gestaafd met een factuur of controledocumenten die zijn verstrekt door de leverancier van het materiaal.

    Criterium 4 — Aan beperkingen onderworpen stoffen

    Criterium 4.1 — Grenswaarden voor zware metalen

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    Criterium 4.1 a) — Grenswaarden voor zware metalen in bodemverbeteraars

    Het gehalte van de volgende elementen in het product moet lager zijn dan de waarden in tabel 2, gemeten aan de hand van de droge stof (DS) in het product.

    Tabel 2

    Grenswaarden voor zware metalen voor bodemverbeteraars

    Zware metalen

    Maximumgehalte in het product (mg/kg DS)

    Cadmium (Cd)

    1

    Chroom totaal (Cr totaal)

    100

    Koper (Cu)

    200

    Kwik (Hg)

    0,45

    Nikkel (Ni)

    40

    Lood (Pb)

    100

    Zink (Zn)

    300

    Anorganisch arseen (As)

    10

    Criterium 4.1 b) — Grenswaarden voor zware metalen in groeimedia

    Het gehalte van de volgende elementen in het product moet lager zijn dan de waarden in tabel 3, gemeten aan de hand van de droge stof (DS) in het product.

    Tabel 3

    Grenswaarden voor zware metalen voor groeimedia

    Zware metalen

    Maximumgehalte in het product (mg/kg DS)

    Minerale groeimedia

    Groeimedia andere dan minerale groeimedia

    Cadmium (Cd)

    1,3

    1,3

    Chroom totaal (Cr totaal)

    310

    100

    Chroom VI (Cr VI)

    2

    Niet van toepassing

    Koper (Cu)

    200

    200

    Kwik (Hg)

    0,45

    0,45

    Nikkel (Ni)

    40

    40

    Lood (Pb)

    100

    100

    Zink (Zn)

    300

    300

    Anorganisch arseen (As)

    10

    10

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie de verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de bestaande EN-normen of testprocedures die op betrouwbare en reproduceerbare wijze worden uitgevoerd.

    Voor het totale chroomgehalte moet de aanvrager de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 13650.

    In groeimedia met uitsluitend minerale bestanddelen moet de grenswaarde voor nikkel verwijzen naar het biologisch beschikbare gehalte ervan.

    Criterium 4.2 — Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    Het gehalte van de volgende polycyclische aromatische koolwaterstoffen in het product moet lager zijn dan de waarden in tabel 4, gemeten aan de hand van de droge stof van het product.

    Tabel 4

    PAK-grenswaarde

    Verontreinigende stof

    Maximumgehalte in het product (mg/kg DS)

    PAK16

    6

    PAK16 = de som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 16181.

    Criterium 4.3 — Beperkingen op stoffen en mengsels die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 als gevaarlijk zijn ingedeeld

    Het criterium is van toepassing op bodemverbeteraars en groeimedia.

    Het product wordt niet ingedeeld overeenkomstig de gevarenklassen, gevarencategorieën en daarmee verbandhoudende gevarenaanduidingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 die in het volgende lid zijn vermeld.

    Het product mag geen bewust toegevoegde stoffen of mengsels in een hogere concentratie dan 0,010 % m/m bevatten waaraan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, een van de volgende gevarenklassen, gevarencategorieën of daarmee verband houdende gevarenaanduidingen zijn toegewezen:

    gevaren van groep 1: kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) van categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df;

    gevaren van groep 2: CMR categorie 2: H341, H351, H361, H361f, H361d, H361fd, H362; aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410; acute toxiciteit van categorie 1 en 2: H300, H310, H330; aspiratietoxiciteit van categorie 1: H304; specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) van categorie 1: H370, H372, en

    gevaren van groep 3: aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413; acute toxiciteit van categorie 3: H301, H311, H331; STOT van categorie 2: H371, H373.

    De gevarenaanduidingen verwijzen in het algemeen naar stoffen. Indien echter geen informatie over de stoffen kan worden verkregen, gelden de indelingsregels voor mengsels.

    Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de chemische samenstelling tijdens het productieproces dusdanig verandert dat het desbetreffende gevaar waarvoor de stof of het mengsel op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld, niet meer van toepassing is.

    Dit criterium is niet van toepassing op bestanddelen die bestaan uit:

    stoffen die niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vallen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van die verordening;

    stoffen die vallen onder artikel 2, lid 7, punt b), van Verordening (EG) nr. 1907/2006, waarin de criteria worden vastgesteld voor het vrijstellen van onder bijlage V bij deze verordening vallende stoffen van de voorschriften voor registratie, downstreamgebruikers en beoordeling.

    Om te bepalen of deze vrijstelling van toepassing is, moet de aanvrager een screening uitvoeren van alle bewust toegevoegde stoffen of mengsels die met een concentratie van boven de 0,010 % m/m (op basis van nat gewicht) in het product aanwezig zijn.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet een lijst verstrekken van alle relevante bestanddelen en chemische stoffen die tijdens het productieproces bewust zijn toegevoegd, samen met de relevante veiligheidsinformatiebladen of verklaringen van de leverancier van chemische stoffen waaruit blijkt dat aan de eis is voldaan.

    Bestanddelen of chemische stoffen die stoffen of mengsels bevatten die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld, moeten worden gemarkeerd.

    De bij benadering aangegeven dosering van het bestanddeel of de chemische stof, de concentratie van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, in dat bestanddeel of die chemische stof (zoals aangegeven in het veiligheidsinformatieblad of de verklaring van de leverancier) en een veronderstelde retentiefactor van 100 % worden gebruikt om te schatten hoeveel van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt in het product overblijft.

    Eventuele afwijkingen van de retentiefactor van 100 % of wegens een chemische wijziging van een gevaarlijke stof of een gevaarlijk mengsel waarvoor een beperking geldt, moeten schriftelijk worden gerechtvaardigd.

    Voor bestanddelen of stoffen die vrijgesteld zijn van criterium 4.3 (zie de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006), volstaat een verklaring dienaangaande door de aanvrager.

    Voor minerale wol moet de aanvrager eveneens het volgende verstrekken:

    a)

    een kopie van een certificaat dat het recht geeft het handelsmerk van de European Certification Board for Mineral Wool Products te gebruiken om naleving van Noot Q van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 aan te tonen;

    b)

    een kopie van een testverslag overeenkomstig ISO 14184-1 Textiel — Bepaling van formaldehyde — Deel 1: Vrij en gehydrolyseerd formaldehyde.

    De bovenstaande bewijsstukken kunnen ook rechtstreeks aan de bevoegde instanties worden verstrekt door een leverancier in de toeleveringsketen van de aanvrager.

    Criterium 4.4 — Beperkingen op zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1907/2006

    Het criterium is van toepassing op bodemverbeteraars en groeimedia.

    Het product mag geen bewust toegevoegde stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die volgens de procedure van artikel 59 van die verordening zijn vastgesteld en in de kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen (SVHCs) voor authorisatie zijn opgenomen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet een verklaring verstrekken dat hij tijdens zijn productieproces niet bewust SVHCs heeft toegevoegd. Ter staving hiervan moet de aanvrager verklaringen en veiligheidsinformatiebladen voor alle geleverde chemische stoffen en materialen die zijn gebruikt voor de productie van het product/de producten met de EU-milieukeur bij deze verklaring voegen.

    Criterium 4.5 — Microbiologische criteria

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars, met uitzondering van minerale groeimedia.

    Het gehalte van primaire ziekteverwekkers in het product mag niet hoger zijn dan de maximumwaarden in tabel 5.

    Tabel 5

    Voorgestelde grenswaarde voor ziekteverwekkers

    Te testen micro-organismen

    Bemonsteringsplannen

    Grenswaarde

    n

    c

    m

    M

    Salmonella spp.

    5

    0

    0

    Afwezig in 25 g of 25 ml

    Escherichia coli of Enterococcaceae

    5

    5

    0

    1 000 kve in 1 g of 1 ml

    kve = kolonievormende eenheden

    waarbij:

    n het aantal te testen monsters is;

    c het aantal monsters is waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt;

    m de drempelwaarde is voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht, en

    M de maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve is.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures van tabel 6.

    Tabel 6

    Standaardtestmethoden voor de detectie van specifieke ziekteverwekkers

    Parameter

    Testmethode

    E. coli

    CEN/TR 16193 of ISO 16649-2 of EN ISO 9308-3

    Salmonella spp.

    EN ISO 6579 of CEN/TR 15215

    Enterococcacea

    EN 15788 of EN ISO 7899-1 of BEA-methode

    Criterium 5 — Gebruiksgeschiktheid

    Criterium 5.1 — Stabiliteit

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars, met uitzondering van volledig uit lignocellulosische bestanddelen bestaand strooisel en minerale groeimedia.

    Bodemverbeteraars voor niet-professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen moeten voldoen aan een van de eisen in Tabel 7.

    Tabel 7

    Stabiliteitseisen voor bodemverbeteraars voor niet-professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen

    Stabiliteitsparameter

    Eis

    Maximale respirometrische index

    15 mmol O2/kg organische stof/uur

    Minimale Rottegrad-waarde, indien van toepassing

    IV (maximale temperatuurstijging van 20 °C boven de omgevingstemperatuur bij de zelfverhittingstest)

    Bodemverbeteraars voor professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen moeten voldoen aan een van de eisen in Tabel 8.

    Tabel 8

    Stabiliteitseisen voor bodemverbeteraars voor professionele toepassingen

    Stabiliteitsparameter

    Eis

    Maximale respirometrische index

    25 mmol O2/kg organische stof/uur

    Minimale Rottegrad-waarde, indien van toepassing

    III (maximale temperatuurstijging van 30 °C boven de omgevingstemperatuur bij de zelfverhittingstest)

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures van tabel 9.

    Tabel 9

    Standaardtestmethoden voor de vaststelling van stabiliteitsparameters

    Parameter

    Testmethode

    Respirometrische index

    EN 16087-1

    Rottegrad-waarde

    EN 16087-2

    Criterium 5.2 — Macroscopische onzuiverheden

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars, met uitzondering van minerale groeimedia:

    a)

    ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in enige vorm van glas of metaal;

    b)

    ten hoogste 2,5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in de vorm van plastic, en

    c)

    in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden als bedoeld in de punten a) en b).

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures in de technische specificatie CEN/TS 16202 of een andere door de bevoegde instantie goedgekeurde, gelijkwaardige testprocedure.

    Criterium 5.3 — Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    Dit criterium is van toepassing op bodemverbeteraars.

    De organische stof als gloeiverlies van het product mag niet lager zijn dan 15 % droge massa of 8,5 % van het gehalte aan organische koolstof (Corg).

    Het gehalte droge stof van het product mag niet lager zijn dan 25 % van het versgewicht (% VG).

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures van tabel 10.

    Indien de naleving wordt beoordeeld op basis van organische stof, wordt de volgende omrekeningsfactor toegepast: organische koolstof (Corg) = organische stof × 0,56

    Tabel 10

    Standaardtestmethoden voor de bepaling van droge stof, organisch materiaal en totaal gehalte aan organische koolstof (TOK)

    Parameter

    Testmethode

    Droge stof (% VG)

    EN 13040

    Organisch materiaal als gloeiverlies (% drooggewicht)

    EN 13039

    Totaal organische koolstof (TOK) (% drooggewicht)

    EN 15936

    Criterium 5.4 — Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars, met uitzondering van minerale groeimedia.

    In het product mag het aantal levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen niet meer dan twee eenheden per liter bedragen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie een verslag verstrekken van een test die is uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures in de technische specificatie CEN/TS 16201 of een andere door de bevoegde instantie goedgekeurde, gelijkwaardige testprocedure.

    Criterium 5.5 — Plantreactie

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    De producten mogen geen nadelige gevolgen hebben voor het opkomen of de daaropvolgende groei van planten.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie een geldige test verstrekken die is uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 16086-1.

    Criterium 6 — Eigenschappen van groeimedia

    Dit criterium is uitsluitend van toepassing op groeimedia.

    Criterium 6.1 — Elektrische geleidbaarheid

    De elektrische geleidbaarheid van het product moet minder zijn dan 100 mS/m.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie het verslag verstrekken van de test die is uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 13038.

    Criterium 6.2 — Natriumgehalte

    Het natriumgehalte in waterextracten van het product mag niet meer dan 150 mg/l versgewicht van het product bedragen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie het verslag verstrekken van de test die is uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 13652.

    Criterium 6.3 — Chloridegehalte

    Het chloridegehalte in waterextracten van het product mag niet meer dan 500 mg/l versgewicht van het product bedragen.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet de bevoegde instantie het verslag verstrekken van de test die is uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van EN 16195.

    Criterium 7 — Informatieverstrekking

    Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

    Naargelang het geval moet de onder criterium 7.1 of 7.2 vermelde informatie worden verstrekt.

    De informatie moet op de verpakking van het product of in de begeleidende documenten worden vermeld.

    Een EU-bemestingsproduct dat overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1009 onder productfunctiecategorie 3.A (Organische bodemverbeteraar) of productfunctiecategorie 4 (Groeimedium) valt, wordt geacht aan de eis te voldoen.

    Voor minerale groeimedia omvat de verstrekking van informatie een verklaring over de professionele toepassing in de tuinbouw.

    Criterium 7.1 — Bodemverbeteraars

    a)

    De naam en het adres van de organisatie die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product;

    b)

    een aanduiding die het producttype aangeeft, waarin de term “BODEMVERBETERAAR” is opgenomen;

    c)

    het codenummer van de partij;

    d)

    de hoeveelheid (aangegeven in massa of volume);

    e)

    het vochtgehalte of het gehalte aan droge stof, uitgedrukt in massaprocent;

    f)

    een lijst van alle bestanddelen die meer dan 5 % van het productgewicht of -volume uitmaken, in afnemende volgorde van grootte van het drooggewicht; indien het bestanddeel een stof of een mengsel is, wordt het vermeld zoals nader bepaald in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

    g)

    de aanbevolen opslagomstandigheden en de aanbevolen uiterste gebruiksdatum;

    h)

    instructies voor het veilig hanteren en gebruiken, inclusief alle relevante informatie over aanbevolen maatregelen voor het beheer van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu;

    i)

    instructies voor het beoogde gebruik, met inbegrip van de doseringen, het tijdschema, de frequentie en de doelplanten of -paddenstoelen;

    j)

    pH;

    k)

    elektrische geleidbaarheid uitgedrukt in mS/m, behalve voor minerale wol;

    l)

    gehalte aan organische stof of organische koolstof (Corg), uitgedrukt als massaprocent;

    m)

    minimumhoeveelheid organische stikstof (Norg), uitgedrukt als massaprocent, gevolgd door een beschrijving van de herkomst van het gebruikte organische materiaal;

    n)

    verhouding van organische koolstof tot totaal stikstof (Corg/N).

    De volgende nutriënten moeten worden aangegeven, uitgedrukt als massaprocent, indien zij meer dan 0,5 % massaprocent bedragen: stikstof (N), fosforpentoxide (P2O5) of kaliumoxide (K2O).

    Criterium 7.2 — Groeimedia

    a)

    De naam en het adres van de organisatie die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product;

    b)

    een aanduiding die het producttype aangeeft, waarin de term “GROEIMEDIUM” is opgenomen;

    c)

    het codenummer van de partij;

    d)

    de hoeveelheid,

    voor pluggen minerale wol uitgedrukt in aantal stuks, en de diameter en de hoogte daarvan;

    voor minerale wol met een andere vorm dan pluggen uitgedrukt in aantal stuks en de lengte, hoogte en breedte daarvan;

    voor andere voorgevormde groeimedia uitgedrukt als de omvang in ten minste twee dimensies;

    voor andere groeimedia uitgedrukt als het totale volume;

    behalve voor voorgevormde groeimedia, hoeveelheid uitgedrukt als volume van materialen met een deeltjesgrootte van meer dan 60 mm, indien aanwezig;

    e)

    het vochtgehalte of het gehalte aan droge stof, uitgedrukt in massaprocent;

    f)

    een lijst van alle bestanddelen die meer dan 5 % van het productgewicht of -volume uitmaken, in afnemende volgorde van grootte van het drooggewicht; indien het bestanddeel een stof of een mengsel is, wordt het vermeld zoals nader bepaald in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

    g)

    de aanbevolen opslagomstandigheden en de aanbevolen uiterste gebruiksdatum en de productiedatum;

    h)

    instructies voor het veilig hanteren en gebruiken, inclusief alle relevante informatie over aanbevolen maatregelen voor het beheer van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu;

    i)

    instructies voor het beoogde gebruik, met inbegrip van de doseringen, het tijdschema, de frequentie en de doelplanten of -paddenstoelen;

    j)

    pH;

    k)

    elektrische geleidbaarheid uitgedrukt in mS/m, behalve voor minerale wol;

    l)

    een verklaring over de stabiliteit van organische stof (stabiel of zeer stabiel);

    m)

    stikstof (N), extraheerbaar door CaCl2/DTPA (calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien hoger dan 150 mg/l;

    n)

    fosforpentoxide (P2O5), extraheerbaar door CaCl2/DTPA (calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien hoger dan 20 mg/l;

    o)

    kaliumoxide (K2O), extraheerbaar door CaCl2/DTPA (calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien hoger dan 150 mg/l;

    p)

    Chroom totaal (Cr totaal), gekwantificeerd volgens criterium 4.1 b), indien meer dan 200 mg/kg DS;

    q)

    een verklaring over de professionele tuinbouwtoepassing, in het geval van minerale groeimedia.

    Beoordeling en controle

    De aanvrager moet verklaren dat het product aan dit criterium voldoet, en de bevoegde instantie voorzien van de gebruikersinformatie op de verpakking of op de begeleidende informatiebladen.

    Criterium 8 — Informatie op de EU-milieukeur

    Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat dit de volgende drie verklaringen:

    bevordert de recycling van materialen;

    bevordert het gebruik van materialen die op een duurzamere manier worden geproduceerd, waardoor aantasting van het milieu wordt beperkt.

    Voor bodemverbeteraars moet de volgende aanvullende informatie worden vermeld:

    draagt bij aan de vermindering van bodem- en waterverontreiniging.

    De aanvrager volgt de instructies voor het juiste gebruik van het logo van de EU-milieukeur die in de richtsnoeren voor het logo van de EU-milieukeur worden gegeven:

    https://ec.europa.eu/environment/ecolabel/

    Beoordeling en controle

    De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met een afbeelding in hoge resolutie van de verpakking van het product waarop duidelijk het etiket, het registratie/vergunningsnummer en, indien van toepassing, de verklaringen die samen met het etiket kunnen zijn afgebeeld, worden getoond.


    (1)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

    (2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

    (3)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

    (5)  Soorten afvalstoffen en referentiecodes overeenkomstig Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

    (6)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

    (7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2402 van de Commissie van 12 oktober 2015 tot herziening van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2011/877/EU van de Commissie (PB L 333 van 19.12.2015, blz. 54).

    (8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).

    (9)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).

    (10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94).

    (11)  Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).

    (12)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

    (13)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (14)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    (15)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Milieu, Richtsnoeren betreffende winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000: Een samenvatting. Publicatiebureau, 2019, https://data.europa.eu/doi/10.2779/985239

    (16)  Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (PB L 38 van 10.2.1982, blz. 3).


    Aanhangsel 1

    Bemonsterings- en testfrequentie voor het aanvraagjaar

    Type installatie

    Criterium

    Jaarlijkse input/output

    Testfrequentie

    Type 1: Installaties voor de verwerking van afval/dierlijke bijproducten

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Microbiologische criteria

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Input (t) ≤ 3 000

    1 per 1 000  ton inputmateriaal, afgerond op het volgende gehele getal

    3 000 < input (t) < 20 000

    4 (een monster per seizoen)

    Input (t) ≥ 20 000

    aantal analyses per jaar = hoeveelheid jaarlijks inputmateriaal (in ton)/10 000  ton + 1

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Input (t) ≤ 3 000

    1

    3 001 < input (t) < 10 000

    2

    10 001 < input (t) < —  20 000

    3

    20 001 < input (t) < 40 000

    4

    40 001 < input (t) < 60 000

    5

    60 001 < input (t) < 80 000

    6

    80 001 < input (t) < 100 000

    7

    100 001 < input (t) < 120 000

    8

    120 001 < input (t) < 140 000

    9

    140 001 < input (t) < 160 000

    10

    160 001 < input (t) < 180 000

    11

    Input (t) ≥ 180 000

    12

    Type 2: Installaties voor de vervaardiging van producten die gebruikmaken van materialen afkomstig van afval/dierlijke bijproducten, met uitzondering van afvalverwerkingsinstallaties

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Microbiologische criteria

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Output (m3) ≤ 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 2 verschillende partijen overeenkomstig EN 12579 (1)

    Output (m3) > 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 4 verschillende partijen overeenkomstig EN 12579

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Output (m3) ≤ 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579

    Output (m3) > 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 2 verschillende partijen overeenkomstig EN 12579

    Type 3: Productie-installaties waar GEEN materialen worden gebruikt die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Microbiologische criteria

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Output (m3) ≤ 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579

    Output (m3) > 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 2 verschillende partijen overeenkomstig EN 12579

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Ongeacht de input/output

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579


    (1)  EN 12579 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bemonstering.


    Aanhangsel 2

    Bemonsterings- en testfrequentie voor volgende jaren

    Type installatie

    Criterium

    Jaarlijkse input/output

    Testfrequentie

    Type 1: Installaties voor de verwerking van afval/dierlijke bijproducten

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Ziekteverwekkers

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Input (t) ≤ 1 000

    1

    Input (t) > 1 000

    aantal analyses per jaar = hoeveelheid jaarlijks inputmateriaal (in ton)/10 000  ton + 1

    minimaal 2 en maximaal 12

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Input (t) ≤ 10 000

    0,25 (eens per 4 jaar)

    10 001 < input (t) < 25 000

    0,5 (eens per 2 jaar)

    25 001 < input (t) < 50 000

    1

    50 001 < input (t) < 100 000

    2

    100 001 < input (t) < 150 000

    3

    150 001 < input (t) < 200 000

    4

    200 001 < input (t) < 250 000

    5

    250 001 < input (t) < 300 000

    6

    300 001 < input (t) < 350 000

    7

    350 001 < input (t) < 400 000

    8

    400 001 < input (t) < 450 000

    9

    450 001 < input (t) < 500 000

    10

    500 001 < input (t) < 550 000

    11

    Input (t) ≥ 550 000

    12

    Type 2: Installaties voor de vervaardiging van producten die gebruikmaken van materialen afkomstig van afval/dierlijke bijproducten, met uitzondering van afvalverwerkingsinstallaties

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Ziekteverwekkers

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Output (m3) ≤ 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579

    Output (m3) > 5 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 2 verschillende partijen overeenkomstig EN 12579

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Output (m3) ≤ 15 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per vier jaar

    15 000 < Output (m3) < 40 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per twee jaar

    Output (m3) ≥ 40 000

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579, een keer per jaar

    Type 3: Productie-installaties waar GEEN materialen worden gebruikt die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten

    4.1 —

    Grenswaarden voor zware metalen

    4.5 —

    Ziekteverwekkers

    5.1 —

    Stabiliteit

    5.2 —

    Macroscopische onzuiverheden

    5.3 —

    Organische stof en droge stof in bodemverbeteraars

    5.4 —

    Levensvatbare zaden en plantpropagulen

    5.5 —

    Plantreactie

    6 —

    Eigenschappen van groeimedia

    Ongeacht de input/output

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579

    4.2 —

    Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

    Ongeacht de input/output

    Representatieve gecombineerde monsters van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per vier jaar


    Top