Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R0546

    Uitvoeringsverordening (EU) 2021/546 van de Commissie van 29 maart 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    C/2021/1991

    PB L 109 van 30.3.2021, p. 1–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 25/06/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/546/oj

    30.3.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 109/1


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/546 VAN DE COMMISSIE

    van 29 maart 2021

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (EU),

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (de “basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Opening van het onderzoek

    (1)

    Op 14 februari 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“China” of “het betrokken land”).

    (2)

    De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 3 januari 2020 was ingediend (de “klacht”) door de vereniging European Aluminium (de “klager”). De klager vertegenwoordigde meer dan 25 % van de totale productie van aluminium extrusies in de Unie. De klacht bevatte bewijsmateriaal inzake dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan.

    1.2.   Registratie

    (3)

    Naar aanleiding van een met het vereiste bewijsmateriaal gestaafd verzoek van de klager heeft de Commissie de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1215 van de Commissie (2) aan registratie onderworpen. Sinds de inwerkingtreding van de in overweging 5 genoemde voorlopige maatregelen hoeft de invoer niet langer te worden geregistreerd.

    1.3.   Voorlopige maatregelen

    (4)

    Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op 22 september 2020 een overzicht van de voorgestelde rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarges en de marges die toereikend zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De belanghebbenden werd verzocht binnen drie werkdagen hun opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken.

    (5)

    Op 12 oktober 2020 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1428 van de Commissie (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit China.

    (6)

    Zoals wordt opgemerkt in overweging 29 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (“het onderzoektijdvak”) en had het onderzoek van ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling betrekking op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

    1.4.   Vervolg van de procedure

    (7)

    Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan een voorlopig antidumpingrecht werd ingesteld (“mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben de klager, diverse gebruikers en importeurs van het betrokken product, diverse leveranciers van grondstoffen aan de bedrijfstak van de Unie, de overheid van de Volksrepubliek China (de “Chinese overheid”) en zeven Chinese producenten-exporteurs binnen de in artikel 2, lid 1, van de voorlopige verordening gestelde termijn schriftelijke opmerkingen ingediend om hun standpunt met betrekking tot de voorlopige bevindingen kenbaar te maken.

    (8)

    De door de belanghebbenden naar voren gebrachte punten worden voor zover mogelijk in deze verordening samengevat. Verscheidene van de naar voren gebrachte punten waren namelijk onduidelijk en er kon niet altijd worden vastgesteld op welk artikel van de basisverordening zij betrekking hadden. De belanghebbenden werd verzocht eventuele argumenten te verduidelijken die zij relevant achten, voor zover deze niet in de mededeling van de definitieve bevindingen zijn besproken.

    (9)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben nog twee importeurs zich kenbaar gemaakt, toen de steekproefprocedure al was afgerond. Hun bijdrage is, gelet op de procedurele fase van het onderzoek, voor zover mogelijk in aanmerking genomen.

    (10)

    Na het instellen van de voorlopige antidumpingmaatregelen zijn de belanghebbenden die hierom verzochten, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er zijn hoorzittingen gehouden met Decora SA, Vis Promotex d.o.o., Alstom S. A., O. Wilms GmbH & Co, Airoldi Metalli S.p.A (samen met O. Wilms GmbH, Kastens & Knauer GmbH & Co. International KG en Alpha Metall GmbH), Haomei Group (Guangdong Haomei New Materials Co., Ltd en Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co., Ltd) en PMI Group (Press Metal International Ltd en Press Metal International Technology Ltd).

    (11)

    Airoldi Metalli S.p.A. (Airoldi) verzocht om een ontmoeting met de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 6, lid 6, van de basisverordening, waarmee de bedrijfstak van de Unie niet heeft ingestemd. Er heeft verder een hoorzitting plaatsgevonden met de raadadviseur-auditeur van het Directoraat-Generaal Handel (“DG Handel”) die, om de in zijn rapport uiteengezette redenen, het argument van de onderneming afwees dat vanwege onvoldoende informatie die aan haar was meegedeeld in het kader van de voorafgaande kennisgeving zoals bedoeld in artikel 19 bis van de basisverordening, haar rechten van verdediging waren geschonden.

    (12)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Airoldi de interpretatie van artikel 19 bis van de basisverordening door de raadadviseur-auditeur en voerde zij aan dat een specifieke lezing van die bepaling noodzakelijk was. Rekening houdend met het feit dat Airoldi geen verdere punten ter ondersteuning van haar stelling heeft vermeld, en de uitdrukkelijke vereiste van genoemd artikel om de vertrouwelijkheidsverplichtingen van artikel 19 na te leven, bleef de Commissie bij haar standpunt ter zake.

    (13)

    Zoals hieronder nader wordt omschreven, zijn er voor Alstom SA en Airoldi na de instelling van de voorlopige maatregelen twee aanvullende kruislingse controles op afstand uitgevoerd, met het oog op verificatie in verband met in het oog springende kwesties in de context van een definitieve vaststelling. De Commissie was ook voornemens om voor een andere importeur een aanvullende kruislingse controle op afstand uit te voeren, wat vanwege beperkingen aan de kant van deze importeur niet mogelijk was.

    (14)

    De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op aluminium extrusies van oorsprong uit China (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen indienen.

    (15)

    De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van een aantal belanghebbenden, waaronder de Chinese overheid, Chinese producenten-exporteurs, importeurs in de Unie, gebruikers, producenten in de Unie, hun leveranciers en diverse representatieve verenigingen.

    (16)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen werden bepaalde belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord overeenkomstig punt 5.7 van het bericht van inleiding. Hoorzittingen vonden plaats met Decora SA, Airoldi (samen met O. Wilms GmbH, Amari Metals BV en Alpha Metall GmbH), Bash-tec GmbH, STAKO Sp. z o.o. en Haomei Group. Daarnaast heeft de raadadviseur-auditeur van DG Handel een hoorzitting georganiseerd om door Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd naar voren gebrachte punten te horen.

    (17)

    Ter ondersteuning van een aanvullende verlenging voor de beantwoording van de definitieve mededeling verzocht Airoldi om een kopie van het algemene informatiedocument in het Italiaans en voerde zij aan dat het niet verstrekken van het document in het Italiaans een schending vormde van verordening nr. 1/1958 (4), gelezen in samenhang met de artikelen 21, 22 en 41 van het Handvest van de grondrechten. De Commissie was het niet eens met deze uitlegging, en antwoordde schriftelijk dat Airoldi deze kwestie pas in een zeer laat stadium van het onderzoek aan de orde had gesteld, en dat zowel Airoldi als haar advocaten tot dat stadium het Engels met succes en uitvoerig hadden gebruikt in zowel schriftelijke als mondelinge communicatie (5). Dit werd verder aangetoond in uitgebreide contacten met de Commissie in de gehele zaak. De Commissie herinnerde aan de aard van dit document, dat geen uitvoeringsverordening is, en bevestigde haar standpunt. Niettemin heeft de Commissie aan Airoldi een aanvullende verlenging toegekend op basis van haar praktijk om alle bepalingen van het bericht van inleiding toe te passen, die verenigbaar is met de voltooiing van het onderzoek, met inachtneming van de wettelijke termijnen. Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen heeft Airoldi verzocht om een vertaling van dit document in het Italiaans. Dit verzoek, waaruit niet bleek hoe het recht van verdediging van Airoldi was aangetast, kon om de hierboven reeds vermelde redenen niet worden aanvaard.

    (18)

    Op 8 februari 2021 verstrekte de Commissie de belanghebbenden een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen om rekening te houden met het feit dat de EU-28 de EU-27 was geworden. De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de vaststellingen met inbegrip van het definitieve antidumpingrecht in de zaak te herzien (“aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen indienen. Er werden opmerkingen ontvangen van Haomei Group, Airoldi en Euranimi, die zich na de mededeling van de definitieve bevindingen bekend heeft gemaakt als belanghebbende.

    (19)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen werden bepaalde belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord overeenkomstig punt 5.7 van het bericht van inleiding. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met Haomei Group, Airoldi en Euranimi. Daarnaast heeft de raadadviseur-auditeur op 18 februari 2021 een hoorzitting georganiseerd om de door Airoldi naar voren gebrachte punten te horen. Bij die gelegenheid herhaalden de diensten van de Commissie dat de specifieke in dit onderzoek gevolgd aanpak passend was, gelet op het gebrek aan impact van het schrappen van het VK uit de bevindingen (een punt dat ook door de bedrijfstak van de Unie werd bevestigd en door geen enkele belanghebbende werd betwist). Voorts werd bevestigd dat de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen de toelichtingen bevatte die de belanghebbenden nodig hadden om zich te kunnen verdedigen.

    1.5.   Samenstelling van steekproef

    (20)

    Aangezien er geen opmerkingen over de samenstelling van een steekproef zijn ontvangen, werden de overwegingen 8 tot en met 20 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (21)

    De Commissie heeft in overweging 19 van de voorlopige verordening verwezen naar de oorspronkelijk samengestelde steekproef van drie medewerkende groepen van producenten-exporteurs die goed waren voor 28,1 % van de totale uitvoer. De Commissie verwees in overweging 24 van de voorlopige verordening naar de definitieve steekproef van twee groepen van producenten-exporteurs, vanwege het feit dat Liaoning Zhongwang Group geen antwoorden op de vragenlijst had ingediend. Die steekproef van twee groepen was goed voor 20,9 % van de totale uitvoer.

    (22)

    In de overwegingen 206 tot en met 210 van deze verordening legt de Commissie uit hoe zij het gewijzigde niveau van de totale invoer uit China heeft vastgesteld voor het onderzoektijdvak. Naar aanleiding van deze wijziging nam het geschatte niveau van de invoer van aluminium extrusies uit China af. Bijgevolg waren de oorspronkelijk in de steekproef opgenomen drie medewerkende groepen producenten-exporteurs goed voor 45,3 %, en was de definitieve steekproef van twee groepen producenten-exporteurs goed voor 33,7 % van de nieuwe schatting van de invoer.

    (23)

    Twee verdere producenten-exporteurs hadden met redenen omklede argumenten aangevoerd om in de lijst van medewerkende producenten-exporteurs te worden opgenomen.

    (24)

    Nadat de Commissie hun opmerkingen in aanmerking had genomen, werkte zij de bijlage bij de voorlopige verordening dienovereenkomstig bij en voegde zij de twee entiteiten toe aan de lijst van medewerkende producenten-exporteurs in de bijlage bij deze verordening.

    (25)

    Een medewerkende producent-exporteur merkte op dat hij te klein was om in de steekproef te worden opgenomen. Hij voerde aan dat hij wegens zijn grootte werd bestraft met het hoogste recht.

    (26)

    De Commissie merkt op dat deze producent-exporteur niet aan het hoogste recht was onderworpen. Het hoogste recht is van toepassing op ondernemingen die in de initiële fase van het onderzoek geen medewerking hebben verleend en in de bijlage derhalve niet als medewerkende ondernemingen werden vermeld. Het recht voor niet-medewerkende ondernemingen zoals de producent-exporteur die het argument aanvoert, is in feite lager dan het recht van één van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, aangezien het werd berekend als een gewogen gemiddelde van de dumpingmarges die voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren vastgesteld. Ten slotte werd de steekproef van producenten-exporteurs in overeenstemming met de vereisten van de basisverordening samengesteld. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

    1.6.   Verzoeken om aanvullende informatie en analyse na de mededeling van de definitieve bevindingen

    (27)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat haar rechten van verdediging waren aangetast doordat haar geen details van de kruislingse controles op afstand bij de producenten in de Unie ter beschikking waren gesteld. De gegevens waaraan Airoldi refereert zijn echter vertrouwelijk. Op dezelfde manier kregen de producenten in de Unie geen toegang tot vertrouwelijke bedrijfsgegevens van de kruislingse controle op afstand die met betrekking tot andere belanghebbenden werd uitgevoerd. Bovendien is Airoldi in het dossier een versie “toegankelijk voor belanghebbenden” van deze kruislingse controles op afstand ter beschikking gesteld. De Commissie blijft er derhalve bij dat de rechten van verdediging van Airoldi volledig zijn geëerbiedigd.

    (28)

    Sommige belanghebbenden hebben nieuwe elementen naar voren gebracht na de in het bericht van inleiding vermelde termijn voor het indienen van feitelijke informatie en de termijn voor het indienen van opmerkingen over de definitieve mededeling, die voor belanghebbenden die om een verlenging hadden verzocht, al met tot zeven dagen was verlengd.

    (29)

    Airoldi heeft met name een briefing na de hoorzitting ingediend met bepaalde argumenten betreffende de vermeende gevolgen voor het onderzoek van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“VK”) uit de Europese Unie en het einde van de overgangsperiode. Deze argumenten waren tijdens de hoorzitting niet naar voren gebracht.

    (30)

    Deze briefing werd ingediend na zowel de in het bericht van inleiding vermelde termijn voor het indienen van feitelijke informatie als de termijn voor het indienen van opmerkingen over de definitieve mededeling, die voor Airoldi reeds met zeven dagen was verlengd. Er zij aan herinnerd dat noch hoorzittingen noch briefings na de hoorzitting kunnen worden gebruikt om feitelijke informatie of elementen die nog niet in het dossier zijn opgenomen, te presenteren en dat zij derhalve niet de termijn voor het indienen van verdere standpunten verlengen. De onderneming diende verschillende aanvullende opmerkingen eveneens na de gestelde termijnen in zodat zij niet in aanmerking konden worden genomen.

    (31)

    Hetzelfde geldt voor Haomei Group, die na het verstrijken van de gestelde termijn twee reeksen opmerkingen indiende, waarvan er een op de vermeende gevolgen voor het onderzoek van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“UK”) uit de Europese Unie en het einde van de overgangsperiode betrekking heeft.

    (32)

    Daarnaast diende Euranimi nog opmerkingen in na het verstrijken van de voor het reageren op mededelingen gestelde termijn; deze konden dus niet verder worden onderzocht dan met betrekking tot aspecten in verband met de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.

    (33)

    Ten aanzien van de elementen die aan de orde zijn gesteld buiten het tijdskader voor de Commissie om dit onderzoek naar behoren te verrichten, merkt de Commissie op dat de bevindingen in de voorlopige fase en in de mededeling van de definitieve bevindingen zijn gedaan op basis van de gegevens van de EU-28, aangezien zij dateren van vóór 1 januari 2021. De in het bericht van inleiding vermelde termijn voor het indienen van feitelijke informatie is verstreken op 28 oktober 2020, dat wil zeggen dat die bevindingen ruim vóór het einde van de overgangsperiode voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zijn gedaan. Dit schraagt de geldigheid van die bevindingen.

    (34)

    Bovendien heeft geen enkele belanghebbende ten aanzien van de door het onderzoek gegeven tijdvakken aangevoerd (en nog minder aangetoond) dat de maatregelen aanzienlijk anders zouden (of zelfs konden) zijn geweest indien zij gebaseerd zouden zijn geweest op informatie die het Verenigd Koninkrijk buiten beschouwing had gelaten.

    (35)

    Niettemin heeft de Commissie de informatie in het dossier onderzocht om te beoordelen of de bevindingen op basis van de EU-28 van toepassing zouden blijven in een EU-27-context. Voor aspecten van het onderzoek die hieronder niet worden genoemd, wordt bevestigd dat de bevindingen voor de EU-28 ook passend zijn voor de EU-27, aangezien de Commissie zich ervan heeft vergewist dat de tijdens het onderzoek verkregen informatie nog steeds representatief was voor de Unie op EU-27basis en dat de eventuele gevolgen minimaal waren.

    (36)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen voerde Airoldi aan dat haar opmerkingen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tijdig zijn ontvangen, aangezien het einde van de overgangsperiode en de definitieve definitie van de handelsbetrekkingen met het Verenigd Koninkrijk een “nieuw feit” vormden. Dit is moeilijk te verenigen met het eigen standpunt van de onderneming dat “het algemeen bekend was dat de Brexit en de definitieve terugtrekking van het VK op 1 januari 2021 zouden plaatsvinden”. De onderneming was in elk geval in staat haar wettelijke rechten om opmerkingen over deze kwestie in te dienen, volledig uit te oefenen vóór 11 januari 2021, de uiterste datum voor de indiening van opmerkingen over de definitieve bevindingen. Het feit dat de Commissie deze termijn, door procedurele flexibiliteit te tonen, met zeven dagen had verlengd, bood de onderneming aanvullende mogelijkheden om dat te doen. Dit was echter niet wat er gebeurde, daar de opmerkingen waarin werd verzocht om een herbeoordeling van het onderzoek op basis van de EU-27 pas op 20 januari — ruim na de verlengde termijn — werden ontvangen. Dit argument moet derhalve worden afgewezen. De Commissie heeft de zaak in elk geval opnieuw onderzocht, zoals hierboven beschreven.

    (37)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen diende Haomei een laat verzoek in, na de verlengde termijn voor het indienen van opmerkingen, waarin eerder ingediende opmerkingen werden herhaald. De te late indiening is derhalve niet ontvankelijk. De daarin vervatte opmerkingen zijn hoe dan ook reeds behandeld in de overwegingen 196, 259 en 270.

    1.7.   Individueel onderzoek

    (38)

    Twee producenten-exporteurs, Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd, dienden opmerkingen in over het feit dat de Commissie die twee ondernemingen niet individueel heeft onderzocht, hoewel zij daarom hadden verzocht en de vragenlijsten hadden beantwoord. Beide ondernemingen voerden aan dat naar aanleiding van hun antwoorden op de vragenlijst voor hen een recht van 0 % moest worden ingesteld.

    (39)

    De Commissie verklaarde in de fase van de voorlopige verordening dat zij in de definitieve fase van het onderzoek zou besluiten om al dan niet tot een individueel onderzoek over te gaan. Er bleek echter dat het onderzoeken van deze verzoeken te belastend zou zijn geweest en dat daarmee het onderzoek niet binnen de in de basisverordening vastgestelde termijn had kunnen worden voltooid. Bovendien was de aanvullende periode tussen de voorlopige en de definitieve fasen niet voldoende voor de Commissie om deze verzoeken naar behoren in overweging te nemen. Derhalve heeft de Commissie haar besluit om verzoeken om een individueel onderzoek niet in te willigen, bevestigd.

    (40)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden dezelfde twee producenten-exporteurs, Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd, hun opmerkingen over het niet toekennen van een individueel onderzoek en maakten zij opmerkingen over de toelichting van de Commissie in overweging 39. Zij voerden met name aan dat twee verzoeken om een individueel onderzoek niet kunnen worden beschouwd als een zeer groot aantal exporteurs waardoor de belasting voor de Commissie te groot zou worden en de tijdige afronding van het onderzoek zou worden belet.

    (41)

    Wat betreft het onderzoek van de vraag of de aanvullende verzoeken te belastend zijn en het niet mogelijk maken het onderzoek tijdig af te ronden, wenst de Commissie te onderstrepen dat zij bij het onderzoek van de in de steekproef opgenomen producenten, Haomei Group en PMI Group, zoals vermeld in overweging 22 van de voorlopige verordening, vier producenten-exporteurs heeft onderzocht: Guangdong Haomei New Materials Co., Ltd, Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co., Ltd, Press Metal International Ltd en Press Metal International Technology Ltd.

    (42)

    Daarnaast omvat de beoordeling van hoe belastend het onderzoek van de aanvullende producenten-exporteurs is, alle aspecten van deze zeer complexe zaak en houdt deze rekening met de door de COVID-19-pandemie opgelegde beperkingen. Het verslag van de hoorzitting van 13 januari 2021 door de raadadviseur-auditeur, dat beschikbaar is in het dossier, bevat hierover meer details.

    (43)

    In de opmerkingen werd ook verwezen naar artikel 9, lid 6, van de basisverordening, volgens hetwelk het antidumpingrecht dat van toepassing is op medewerkende producenten-exporteurs, de gewogen gemiddelde dumpingmarge die is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen partijen niet mag overschrijden. In dit verband bevestigde de Commissie dat dit het geval is en het is de reden waarom het antidumpingrecht dat van toepassing is op medewerkende producenten-exporteurs lager is dan het antidumpingrecht van een van de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

    1.8.   Verzoek om opschorting van het onderzoek

    (44)

    Een importeur, Airoldi, kwam terug op de kwestie van opschorting van het onderzoek zoals besproken in de overwegingen 27 en 28 van de voorlopige verordening, wat tevens het onderwerp was van een bij de Europese Ombudsman ingediende klacht die door deze werd afgewezen. De importeur betoogde dat de basisverordening de grondrechten van de belanghebbenden (voornamelijk het recht om te worden gehoord, het recht op behoorlijk bestuur, het gelijkheidsbeginsel en het recht op bescherming van de gezondheid) schendt, aangezien geen opschorting van het onderzoek in geval van noodsituaties zoals de huidige pandemie wordt voorgeschreven.

    (45)

    Airoldi voerde bovendien aan dat de basisverordening, geïnterpreteerd in het licht van de antidumpingovereenkomst van de WTO (“ADO”), gelet op de omstandigheden in meer tijd voor de voltooiing van het onderzoek had moeten voorzien. Volgens de belanghebbende is de basisverordening een uitvoeringsmaatregel van de ADO en zou de Europese Unie, daar artikel 5.10 van de ADO toestaat dat onderzoeken uiterlijk binnen 18 maanden moeten zijn afgerond, van de uiterste termijnen voor het onderzoek mogen afwijken en de in de ADO vermelde termijnen mogen toepassen. Volgens de voorgestelde redenering had DG Handel, overeenkomstig artikel 57 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (“Opschorting van de werking van een verdrag krachtens zijn bepalingen of door overeenstemming tussen de partijen”), gezien de omstandigheden ook de relevante Chinese autoriteiten moeten verzoeken om in te stemmen met een opschorting van het onderzoek.

    (46)

    De voorgestelde aanpak was echter juridisch niet mogelijk omdat het huidige onderzoek werd verricht in het kader van de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die bij de basisverordening aan de Commissie zijn verleend. Daarom kan de Commissie niet afwijken van de daarin voorgeschreven termijnen. Bovendien kan de ADO volgens de jurisprudentie van de Europese rechterlijke instanties slechts rechtstreekse werking krijgen in zeer beperkte omstandigheden, die in dit geval niet zijn aangetoond, en kan zij in dit geval derhalve niet prevaleren boven de basisverordening.

    (47)

    In antwoord hierop voert de belanghebbende aan dat er geen wetswijziging nodig was om de termijnen van het onderzoek te wijzigen, en noemt hij ter ondersteuning van dit argument Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1173 van de Commissie (6) waarbij de basisverordening wordt gewijzigd met een verlenging van de duur van de periode van voorafgaande kennisgeving van drie tot vier weken. Dit precedent is echter niet passend omdat de Commissie Verordening (EU) 2020/1173 heeft vastgesteld in de uitoefening en binnen de grenzen van de haar bij artikel 7, lid 1, vierde alinea, van de basisverordening verleende bevoegdheden. Bij het ontbreken van een dergelijke specifieke bevoegdheidsverlening kunnen de specifieke bepalingen van de basisverordening met betrekking tot de verplichte termijnen voor de voltooiing van het onderzoek niet worden gewijzigd en kan er evenmin van worden afgeweken.

    (48)

    Bovendien werd met betrekking tot dit argument het verzoek om opschorting hoe dan ook beschouwd als onevenredig in de huidige omstandigheden, aangezien de diensten van de Commissie in staat waren om het onderzoek uit te voeren, en de belanghebbenden om er op zinvolle wijze aan deel te nemen, ondanks de beperkingen die werden opgelegd door de COVID-19-pandemie. Deze vermeende schendingen van de grondrechten werden ook door Airoldi naar voren gebracht in de vorm van een klacht bij de Europese Ombudsman, die opmerkte dat de Commissie de termijnen zo veel mogelijk had verlengd om rekening te houden met de uitdagingen die de COVID-19-crisis met zich bracht. De Europese Ombudsman merkte ook op dat het verder verlengen van de termijnen had kunnen afdoen aan het vermogen van de Commissie om haar verplichtingen na te komen wat betreft het afronden van het antidumpingonderzoek binnen de wettelijke termijnen waaraan zij is gebonden. Derhalve was de Europese Ombudsman van oordeel dat de Commissie redelijk heeft gehandeld en sloot deze het dossier met de bevinding dat er geen sprake was van wanbeheer (7).

    (49)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Airoldi dat de Commissie haar verzoek om opschorting van het onderzoek ten onrechte had afgewezen. Aangezien er echter geen nieuwe argumenten werden aangevoerd, bevestigt de Commissie dat het argument niet kan worden aanvaard.

    (50)

    Voorts verzocht de importeur om toegang tot bepaalde interne documenten van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8). Het verzoek en het antwoord daarop volgen de bepalingen van die verordening en maken derhalve geen deel uit van dit onderzoek.

    (51)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen gaf Haomei Group aan dat de Commissie heeft aangekondigd dat de onderhandelingen over een brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China (“BIO”) in beginsel zijn afgerond. Haomei Group voerde aan dat het onderzoek moet worden uitgesteld om de bij de procedure betrokken partijen in staat te stellen meer informatie over de brede investeringsovereenkomst te verkrijgen en een passende schriftelijke bijdrage te leveren over de gevolgen ervan voor de lopende procedure. Dit argument is irrelevant, aangezien de BIO een investeringsovereenkomst is die de toepassing van handelsbeschermingsinstrumenten op generlei wijze wijzigt of beïnvloedt, en het wordt derhalve niet aanvaard.

    (52)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Haomei Group haar argumenten en bouwde zij voort op die argumenten strekkende tot uitstel van het onderzoek, maar deze argumenten deden niets af aan de conclusie in overweging 51 dat de argumenten irrelevant zijn. Bovendien was de herhaling van dit punt door Haomei Group niet relevant voor de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen en was het derhalve buiten de gestelde termijnen naar voren gebracht.

    (53)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen voerde Haomei Group ook aan dat het onderzoek moest worden gesloten vanwege de kracht van haar argumenten met betrekking tot dumping, schade en oorzakelijk verband. Aangezien deze argumenten echter in deze verordening zijn verworpen, heeft de Commissie bevestigd dat er geen redenen zijn om het onderzoek te sluiten.

    1.9.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

    (54)

    Aangezien er geen opmerkingen over het onderzoektijdvak en de beoordelingsperiode zijn ontvangen, werd overweging 29 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Argumenten betreffende de productomschrijving

    (55)

    Eén producent-exporteur stelde voor om het onderzoek naar dumping en schade uit te voeren per marktsegment.

    (56)

    Zoals in de voorlopige verordening, onder meer in de overwegingen 43 tot en met 47, en in deze afdeling wordt uitgelegd, hebben deze aluminium producten die in het algemeen als aluminium extrusies worden aangeduid, dezelfde fysische, technische en technische basiseigenschappen en behoren zij derhalve alle tot het betrokken product. Hoewel specifieke extrusies mogelijk alleen voor een specifieke toepassing worden gebruikt, komt dit door het feit dat deze producten op maat worden gemaakt en uitdrukkelijk voor het beoogde gebruik worden geproduceerd. In de handelspraktijk werden meerdere onderscheidingen geïntroduceerd, onder andere tussen harde en zachte legeringen, middelgrote en grote profielen, standaard- en speciale profielen en extrusies die voor een specifieke toepassing worden gebruikt. Uit het onderzoek is gebleken dat veel producenten weliswaar in verschillende van deze categorieën aanwezig zijn, maar dat zij produceren volgens de technische eigenschappen van hun machines en op basis van de eisen van hun diverse afnemers. Met betrekking tot de legeringen heeft het onderzoek bovendien aangetoond dat er meerdere aluminiumlegeringen bestaan, en dat verschillende legeringen geschikt kunnen zijn voor een bepaalde toepassing. Voorts hebben, zoals uitgelegd in overweging 197 van deze verordening, verschillende belanghebbenden betoogd dat de markt gedifferentieerd zou moeten worden volgens de bovengenoemde criteria. Aangezien een duidelijk onderscheid of een onderscheidend criterium tussen de verschillende producten ontbreekt, moet de beoordeling van dumping en schade desondanks voor de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel worden gedaan, zodat producten naar behoren kunnen worden vergeleken. Dit argument betreffende segmentering werd derhalve afgewezen.

    (57)

    Eén importeur (Airoldi) voerde aan dat de definitie en de reikwijdte van GN-code 7610 90 90 onnauwkeurig waren, en dat de Commissie een fout had gemaakt met het opnemen van onder deze code ingedeelde invoer in de invoerstatistieken voor het betrokken product.

    (58)

    Ten eerste wordt de definitie van een GN-code, en de daaronder vallende producten, niet door het onderhavige onderzoek en evenmin door wetgeving op het gebied van handelsbescherming bestreken, maar volgt deze EU-classificatieregels. Met betrekking tot de opneming van onder GN-code 7610 90 90 ingedeelde producten in dit onderzoek had de Commissie reeds aangegeven dat het deel van het onder deze code vallende betrokken product veel kleiner zou kunnen zijn dan het initieel door de klagers geschatte deel, zoals uitgelegd in de overwegingen 218 tot en met 223 van de voorlopige verordening. Dit doet niets af aan het feit dat het betrokken product in het kader van douanetariefindeling momenteel met name onder de voornoemde code valt. De definitieve vaststelling over deze kwestie is vervat in de analyse en conclusies in de overwegingen 206 tot en met 210 van deze verordening.

    (59)

    Airoldi kwam op de in de vorige overweging genoemde kwestie terug na de mededeling van de definitieve bevindingen. Zij herhaalde haar argumenten en wees erop dat er onder de betrokken GN-code talrijke BTI’s bestaan. Het bestaan van dergelijke BTI’s betekent echter niet dat bepaalde invoer onder de code niet onder het betrokken product valt. Deze kwestie wordt verder behandeld in hoofdstuk 4.3, “Invoer uit het betrokken land”.

    (60)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde één gebruiker (Alstom) aan dat de Commissie, door zijn argument inzake productuitsluiting af te wijzen, niet heeft begrepen hoe complex de eigenschappen van de producten die hij invoerde zijn, aangezien aluminium extrusies voor het spoor andere basiseigenschappen hebben dan de andere aluminium producten die onder de productomschrijving in het kader van de procedure vallen. Zij voldoen aan specifieke normen en moeten de veeleisende eigenschappen hebben die voor het beoogde gebruik ervan zijn vereist, zoals tolerantie, microstructuur, de keuze van bruikbare legeringen, eisen met betrekking tot metaalmoeheid, dikte, testen, de conformiteit van mechanische eigenschappen en de deugdelijkheid van extrusienaden, en die rechtstreeks van invloed zijn op het product, om de uiteindelijke veiligheid van de passagiers te waarborgen. Dit zou in tegenstelling zijn tot andere producten op aanvraag, waarvan het op-maatkarakter alleen betrekking zou hebben op verzoeken betreffende kenmerken die van invloed zijn op het uiterlijk van het product, zoals de lengte, de breedte, het gewicht of de afwerking (bv. op lengte gesneden, gepolijst enz.) ervan, en die de intrinsieke eigenschappen van de producten niet beïnvloeden. Naleving van de verschillende productvereisten zou inhouden dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen specifiek voor de spoorwegen bedoelde producten en producten voor andere doeleinden. Ten slotte betoogde de gebruiker dat de Commissie in eerdere zaken producten van een onderzoek heeft uitgesloten op grond van het gebruik en het productieproces ervan (de belanghebbende verwijst in het bijzonder naar de maatregelen voor bepaalde gietstukken (9) en het onlangs geopende onderzoek naar gewalste platte aluminium producten van oorsprong uit China (10)).

    (61)

    Zelfs indien deze argumenten voldoende onderbouwd zouden zijn, bestrijdt de Commissie niet de complexiteit van veel aluminium extrusies, waaronder die voor de spoorwegsector, en evenmin het feit dat verschillende productsoorten andere specifieke kenmerken, doeleinden of productieprocessen kunnen hebben, dat zij aan verschillende productnormen kunnen voldoen, of dat de onderlinge verwisselbaarheid mogelijk niet universeel is voor al die soorten. Niettemin moet de Commissie binnen haar beoordelingsmarge elke zaak met inachtneming van de specificiteit ervan onderzoeken, vooral met betrekking tot het belangrijke criterium of verschillende soorten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben. In dit geval wordt met de verstrekte informatie over soortgerelateerde bijzonderheden niet weersproken dat de soorten in kwestie de in de voorlopige verordening beschreven basiseigenschappen hebben, ongeacht de sector waarin zij worden gebruikt. Bovendien produceren en verkopen zowel de producenten-exporteurs als de bedrijfstak van de Unie aluminium extrusies voor gebruik in de spoorwegsector. Derhalve vallen aluminium extrusies voor de spoorwegsector binnen de reikwijdte van het onderzoek waarvoor overwegingen met betrekking tot dumping, schade en het belang van de Unie werden beoordeeld. De argumenten konden derhalve niet worden aanvaard.

    (62)

    Met betrekking tot extrusies voor de spoorwegsector hebben twee producenten-exporteurs (Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd) eveneens verzocht om deze producten van de productomschrijving uit te sluiten. De argumenten die door deze producenten werden aangevoerd betroffen het bestaan van specifieke en strengere normen en productieprocessen dan voor algemene toepassingen. Zoals hierboven werd uitgelegd, delen de producten die onder de productomschrijving vallen, namelijk de in de overwegingen 38 tot en met 41 van de voorlopige verordening genoemde producten, dezelfde basiseigenschappen, ofschoon zij daarnaast ook voldoen aan normen die gelden voor bepaalde toepassingen of sectoren.

    (63)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden één vereniging van de Unie (Unife), één gebruiker (Alstom) en twee producenten-exporteurs (Jilin Qixing en Shandong Nollvetec) hun argumenten ter ondersteuning van de uitsluiting van extrusies in de spoorwegsector.

    (64)

    Alstom voerde ook aan dat de Commissie bij haar beoordeling van het verzoek tot uitsluiting van producten onvoldoende had onderzocht of er sprake was van concurrentie tussen de producten. Echter, zoals opgemerkt in overweging 61, produceren en verkopen zowel de producenten-exporteurs als de bedrijfstak van de Unie aluminium extrusies voor gebruik in de spoorwegsector. Zij concurreren derhalve met elkaar. Het onderzoek heeft verder bevestigd dat oneerlijke handelspraktijken gevolgen hebben voor de productie van bijkomende productsoorten voor de sector, en dat de Unie bij eerlijke handelsvoorwaarden die productsoorten kan produceren. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (65)

    Alstom voerde verder aan dat de Commissie de rechtspraak niet naar behoren in aanmerking had genomen. Met betrekking tot de zaak betreffende bepaalde gietstukken voerde Alstom aan dat het bestaan van een EN-norm deel had uitgemaakt van de rechtvaardiging voor de uitsluiting van producten. In de onderhavige zaak voerde Alstom aan dat de Commissie niet heeft toegelicht waarom het bestaan van een EN-norm geen relevante factor was. Zoals vermeld in overweging 61 betwist de Commissie niet dat elke verwerkende industrieproducten met specifieke kenmerken koopt. Dit soort differentiatie geldt echter voor alle gebruikerssectoren en houdt verband met de technische vereisten van de sector. Ook het bestaan van EN-normen in de spoorwegsector doet geen afbreuk aan het feit dat de onder de norm vallende extrusies dezelfde basiseigenschappen hebben als producten voor andere toepassingen. Wat de zaak rond schoeisel (11) betreft, werden bepaalde producten van het onderzoek uitgesloten, niet in het minst omdat de basiseigenschappen van die producten niet dezelfde waren. Dit is in casu niet het geval, aangezien de basiseigenschappen dezelfde zijn. Ter illustratie een voorbeeld: in de zaak rond schoeisel leidden dergelijke verschillen tot verschillende invoer- en prijsontwikkelingen — in het kader van de onderhavige zaak is echter geen argument met betrekking hiertoe aangevoerd. Samengevat wordt bevestigd dat dit argument niet kon worden aanvaard.

    (66)

    Een andere gebruiker (Carl Prinz), een fabrikant van technologische oplossingen voor vloerbedekkingen, voerde aan dat de producten die hij invoert vanwege de geldende normen en de geringere vereiste toleranties, alsook de noodzaak van specifieke walsen en andere productiemiddelen, niet konden worden vergeleken met de meer gestandaardiseerde ingevoerde producten en daarom van het onderzoek zouden moeten worden uitgesloten.

    (67)

    Net als met betrekking tot de vorige gebruiker kon dit argument niet worden aanvaard. Ten eerste verkochten zowel de producenten-exporteurs als de bedrijfstak van de Unie een grote verscheidenheid aan producten; de opsplitsing in productsoorten heeft er echter voor gezorgd dat de prijsvergelijking op basis van vergelijkbare producten werd gemaakt. Ten tweede geldt dat ongeacht de technische vereisten die een bepaald product en het gebruik ervan zeer specifiek maken, het nog steeds dezelfde basiseigenschappen heeft als het betrokken product.

    (68)

    Eén producent-exporteur (Fuyao) heeft verzocht om de extrusies voor accessoires voor auto’s van het onderzoek uit te sluiten. De producent-exporteur voerde aan dat de Commissie niet in aanmerking heeft genomen dat deze extrusies verschillen van andere extrusies die bijvoorbeeld in de bouwsector worden gebruikt. Ter staving van zijn argument verklaarde de producent-exporteur dat de Commissie volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie rekening kan houden met “verschillende factoren zoals met name de fysieke, technische en chemische kenmerken van de producten, hun gebruik, onderlinge verwisselbaarheid, de perceptie ervan door de consument, de distributiekanalen, het fabricageprocedé, de productiekosten en de kwaliteit” (12). Om deze reden betoogde de producent-exporteur dat de producten die hij uitvoerde zouden moeten worden uitgesloten, daar zij een ander eindgebruik hebben dan de andere producten waarop de maatregelen van toepassing zijn. Voorts merkte de producent-exporteur ter ondersteuning van zijn betoog tevens op dat de Commissie in overweging 41 van de voorlopige verordening zonder opgaaf van redenen een reeks producten (zoals subassemblages, gelaste buizen en pijpen en kits voor eindproducten) van het onderzoek heeft uitgesloten.

    (69)

    Met betrekking tot deze argumenten komt dit, zoals opgemerkt in overweging 56, ofschoon specifieke extrusies mogelijk alleen in een bepaalde sector van de markt voor een specifieke toepassing worden gebruikt, door het feit dat deze producten op maat worden gemaakt en uitdrukkelijk voor het beoogde gebruik worden geproduceerd. Uit het onderzoek is gebleken dat er noch een duidelijk onderscheid tussen noch een onderscheidend criterium bestaat voor de verschillende producten is, dat een analyse per segment zou rechtvaardigen. De Commissie concludeerde dat in plaats daarvan dat de meest passende aanpak voor het beoordelen van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie is om alle productsoorten samen in aanmerking te nemen, waarbij de vergelijkbaarheid van alle producten die worden vergeleken moet worden gewaarborgd. Wat betreft de in overweging 41 van de voorlopige verordening vermelde uitsluitingen is het zo dat deze door de klagers worden gedefinieerd bij hun keuze van de passende productomschrijving, met betrekking tot welke de gevolgen van schade veroorzakende dumping zijn ondervonden. Deze argumenten werden daarom afgewezen.

    (70)

    Eén gebruiker (Stako Sp. z o.o.), die met toepassing van de autonome tariefschorsing aluminium buizen voor gebruik bij de productie van hogedrukvaten invoert, voerde aan dat de producten, gelet op het bestaan van de genoemde tariefschorsing, van het toepassingsgebied van de maatregelen zouden moeten worden uitgesloten. Dit argument werd duidelijk na het verstrijken van de termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken ingediend, namelijk tien dagen na de datum van het bericht van inleiding. Deze onderneming voerde aan dat deze invoer per definitie geen schade aan de bedrijfstak van de Unie kon hebben toegebracht omdat de productie ervan niet in de Unie plaatsvond, en dat deze invoer derhalve zou moeten worden uitgesloten.

    (71)

    De klager noemde verder één producent in de Unie die volgens hem in staat en bereid was het product te produceren en te leveren.

    (72)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte die gebruiker op dat de betrokken vloeigedraaide (“flow formed”) buizen niet door de betrokken producent in de Unie of door enige andere producent in de Unie konden worden geleverd en alleen uit China konden worden verkregen. De gebruiker verzocht de Commissie derhalve deze buissoorten uit te sluiten.

    (73)

    European Aluminium merkte vervolgens op dat een andere producent in de Unie die een vergelijkbaar proces gebruikt, in staat is een passend product te leveren en gaf aan dat de producenten in de Unie in staat zijn om elk extrusieproduct te produceren.

    (74)

    De Commissie stelde vast dat Stako zich laat in het onderzoek heeft gemeld en dat de onderneming binnen de resterende tijd geen conclusie met betrekking tot de bruikbaarheid van het vergelijkbare proces kon trekken. Daarbij is tijdens de hoorzitting met Stako bevestigd dat het vloeidraaiproces (“flow forming process”) wordt gebruikt in de Unie.

    (75)

    Bovendien hebben de producten waarop de tariefschorsing van toepassing is dezelfde basiseigenschappen als het betrokken product.

    (76)

    Om deze redenen werd het verzoek om uitsluiting afgewezen.

    (77)

    Eén gebruiker (Bi Silque SA) voert holle profielen in met toepassing van de autonome tariefschorsing voor gebruik in frames en verzocht tevens, zij het aanzienlijk na de uiterste datum voor het indienen van dergelijke verzoeken, om uitsluiting van deze producten van het toepassingsgebied van de maatregelen. Deze onderneming voerde aan dat er sprake was van schaarste op de markt van de Unie en dat deze invoer derhalve van de productomschrijving zou moeten worden uitgesloten. Een niet-verbonden importeur heeft ook opmerkingen over deze kwestie ingediend en het argument ondersteund.

    (78)

    De klager heeft echter vier producenten in de Unie genoemd die in staat en bereid zijn om dergelijke producten te produceren en te leveren. In het onderhavige geval lijken de door deze gebruiker ingevoerde producten dezelfde basiseigenschappen als het betrokken product te hebben en daarom moet het verzoek om uitsluiting worden afgewezen.

    (79)

    Een gebruiker in de Unie (Forest Group Nederland B.V.) betoogde dat zijn Chinese leverancier of het door hem verkochte product van het onderzoek zou moeten worden uitgesloten, aangezien het product zonder dumping werd verkocht. Dit argument werd ruim na de uiterste termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken aangevoerd. Het argument lijkt hoe dan ook te zijn gebaseerd op een verkeerd begrip van de antidumpingprocedure. Zelfs wanneer voor één producent-exporteur geen dumping wordt vastgesteld (wat hier niet het geval is, aangezien de producent-exporteur in kwestie geen medewerking aan het onderzoek heeft verleend), zou dit geen reden zijn om een product van het toepassingsgebied van het onderzoek uit te sluiten. Het argument moest derhalve worden afgewezen.

    (80)

    Er werd een verzoek om uitsluiting van de antidumpingrechten namens een producent-exporteur (Match Foshan Sanshui Hardware Products Company Ltd) ontvangen vanwege het feit dat de onderneming voor haar economische levensvatbaarheid in hoge mate afhankelijk is van haar uitvoer en niet kon aantonen dat zij zich niet schuldig maakte aan dumping omdat zij niet in de steekproef was opgenomen. Dit argument werd ruim na de uiterste termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken aangevoerd. Aangezien deze elementen geen reden rot uitsluiting vormen, moet het verzoek worden afgewezen.

    (81)

    Eén importeur (O. Wilms GmbH & Co) verzocht het door hem ingevoerde product uit te sluiten van de productomschrijving, omdat er een speciale afwerking en langdurige goedkeuringsprocedures voor nodig zijn en het tegen hoge prijzen aan de Unie wordt verkocht. Dit argument werd ruim na de uiterste termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken aangevoerd. Aangezien deze elementen geen reden geven tot uitsluiting en het product dezelfde basiseigenschappen als het betrokken product heeft, moet het verzoek worden afgewezen.

    (82)

    Een onderneming die het betrokken product gebruikt om fotolijsten te produceren in de Unie (Mavanti B.V.), betoogde dat zij als gevolg van de maatregelen met een kostenstijging te maken zal krijgen die haar onderneming een concurrentienadeel zal opleveren ten opzichte van de eindproducten (d.w.z. fotolijsten) uit China waarvoor geen antidumpingrechten zullen gelden. Deze gebruiker heeft daarom voorgesteld om de productomschrijving uit te breiden naar andere eindproducten zoals fotolijsten. Dit argument werd ruim na de uiterste termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken aangevoerd. Aangezien de productomschrijving eindproducten uitsluit en het niet passend zou zijn om de productomschrijving na opening van het onderzoek uit te breiden, kan dit verzoek evenmin worden ingewilligd.

    (83)

    Concluderend heeft de Commissie bepaald dat er geen redenen waren om de producten die voorwerp waren van de bovengenoemde verzoeken van de productomschrijving van het onderzoek uit te sluiten.

    (84)

    Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen hebben twee andere gebruikers (Decora en Bash tec) aangegeven dat de producten die zij invoeren van het onderzoek moeten worden uitgesloten vanwege hun specifieke eigenschappen, het gebrek aan of het niet voorhanden zijn van levering door producenten in de Unie of de hoge prijzen van producenten in de Unie.

    (85)

    Deze gebruikers verstrekten details over de eerste gesprekken die zij met producenten in de Unie hadden gevoerd om bij hen aluminium extrusies te betrekken.

    (86)

    European Aluminium herhaalde dat gebruikers niet mogen verwachten dat zij van schade veroorzakende dumping zouden blijven profiteren zoals in het verleden het geval was. De vereniging wees er ook op dat extrusies op bestelling plaatsvinden en dat de bedrijfstak van de Unie over reservecapaciteit beschikt. European Aluminium noemde producenten in de Unie die aan de vereiste specificaties kunnen voldoen.

    (87)

    De Commissie merkte op dat deze gebruikers zich in een vroeg stadium van de besprekingen met potentiële leveranciers in de Unie bevonden en dat de gebruikers bezig zijn zich aan te passen aan het bestaan van de maatregelen. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat of bereid is de bovengenoemde productsoorten te leveren.

    (88)

    De Commissie blijft derhalve bij haar standpunt dat de verzoeken van deze gebruikers om uitsluiting van producten niet kunnen worden aanvaard.

    (89)

    Eén gebruiker (Mat-Inter) voerde aan dat de productomschrijving onduidelijk was en dat het risico bestond dat zijn producten als betrokken product zouden worden ingedeeld. Ondanks het feit dat de gebruiker geen duidelijk argument heeft aangevoerd over de kenmerken van zijn producten en de redenen voor de onzekere indeling ervan (waaronder het feit dat hij in zijn redenering subhoofdstuk 7904 van de gecombineerde nomenclatuur noemde, dat buiten het toepassingsgebied van het onderzoek valt), zij eraan herinnerd dat de productomschrijving ook wordt vermeld in het dispositief van deze verordening en dat de praktische uitvoering ervan onder de bevoegdheid valt van de douaneautoriteiten van de lidstaat waar de invoer plaatsvindt.

    2.2.   Verdere details met betrekking tot de productomschrijving

    (90)

    Diverse belanghebbenden hebben gevraagd of hun uitvoer onder het betrokken product viel. Om duidelijkheid te verschaffen en het risico van een onjuiste indeling te beperken, verstrekt de Commissie verdere details met betrekking tot uitsluitingen van de productomschrijving, met name met betrekking tot de “subassemblages” en “kits voor eindproducten” als omschreven in overweging 41 van de voorlopige verordening.

    (91)

    Producten die met elkaar zijn verbonden (bv. door lassen of met behulp van bevestigingsmiddelen) om “subassemblages” te vormen, vallen niet onder de productomschrijving. Producten worden meestal enkel in subassemblages aangeboden wanneer de subassemblage bedoeld is om in een grotere entiteit zoals een eindproduct of een assemblage te worden geassembleerd, en wanneer er voldoende economische rechtvaardiging is om producten op deze wijze te verkopen.

    (92)

    Evenzo moet er sprake zijn van voldoende economisch rechtvaardiging om producten in “kits voor eindproducten” te verkopen, die alle wezenlijke eigenschappen omvatten van het eindproduct dat het resultaat is van de assemblage van de “kit”, en die gebruiksklaar en volledig voor hun beoogde eindgebruik (assemblage van dit eindproduct) zijn.

    (93)

    Om de indeling van die producten en de controle door de douaneautoriteiten te vergemakkelijken, zullen voor beide uitsluitingen specifieke Taric-codes worden aangemaakt.

    (94)

    Alle andere aspecten van de voorlopige verordening met betrekking tot het onderzochte product, het betrokken product, het soortgelijke product en de productomschrijving worden bevestigd.

    3.   DUMPING

    3.1.   Normale waarde

    (95)

    Diverse belanghebbenden en de Chinese overheid hebben opmerkingen ingediend over het ontbreken van verstoringen van betekenis in China.

    (96)

    Haomei Group betoogde in haar opmerkingen over de voorlopige verordening dat zij bewijsmateriaal heeft verstrekt dat de toepassing van artikel 2, lid 1, van de basisverordening voor de berekening van de normale waarde rechtvaardigt. Haomei Group verwierp met name het bestaan van verstoringen van betekenis voor haar ondernemingen en bleef betogen dat zij voldoende bewijs had geleverd waaruit bleek dat zij aan de in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gestelde voorwaarden voldoet, en met name aantoont dat er geen sprake was van verstoringen op het gebied van arbeidskosten, krediet en energie.

    (97)

    Zoals uitvoerig is uitgelegd in de overwegingen 77 en 79 en volgende van de voorlopige verordening, herhaalde de Commissie dat zij uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, onder b), het potentiële effect van een of meer van de in die bepaling vermelde factoren in overweging neemt, met inbegrip van, maar niet beperkt tot arbeidskosten, krediet en energie. Zoals ook verduidelijkt in dezelfde overwegingen is het uitgangspunt het bestaan van verstoringen van betekenis en wordt het effect ervan op prijzen en kosten vastgesteld op nationaal niveau veeleer dan voor elke onderneming. Tegelijkertijd kunnen, zoals vermeld in overweging 81 van de voorlopige verordening, de bronnen voor de berekening van de normale waarde bij toepassing van de methode van artikel 2, lid 6 bis, tweede alinea, derde streepje, ook binnenlandse kosten omvatten, maar alleen voor zover wordt vastgesteld dat deze niet verstoord zijn, op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal. Derhalve geldt dat, zelfs als uit het ingediende bewijs zou blijken dat deze partijen niet getroffen waren door verstoringen op het gebied van arbeidskosten, kredietkosten, en energie — wat echter niet het geval is — dit geen gevolgen had voor de toepassing van de methode van artikel 2, lid 6 bis, als zodanig. Hoe dan ook, zoals uitgelegd in de overwegingen 82 en 83 van de voorlopige verordening en bij ontbreken van het aanvullend bewijsmateriaal ter zake op landniveau, waren de argumenten van Haomei Group met betrekking tot het ontbreken van verstoringen niet met enig feitelijk bewijsmateriaal onderbouwd en worden derhalve de conclusies in de overwegingen 77, 79, 81 en 83 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (98)

    Ten tweede merkte Haomei Group op dat in de voorlopige verordening het Chinese economische stelsel wordt gekritiseerd, dat daarin algemene beweringen over de invloed van de Chinese overheid op de belangrijkste industrieën worden geuit, en dat erin wordt geïmpliceerd dat de door de centrale en provinciale autoriteiten gemaakte planning leidt tot financiële verlichting voor Chinese ondernemingen via het bankwezen. In de eerste plaats onderstreepte Haomei Group dat de Europese overheden ook voordelen aan de Europese producenten toekennen, wat in aanmerking zou moeten worden genomen. In de tweede plaats merkte Haomei Group op dat geen van de in artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening vermelde en in overweging 70 van de voorlopige verordening aangehaalde factoren op haar van toepassing was, omdat Haomei Group volledig in handen is van particulieren en op geen enkele wijze onderhevig is aan zeggenschap of richtsnoeren van de Chinese overheid en/of van de Chinese Communistische Partij (“CCP”). Bovendien had geen van de leden van de voornoemde instellingen zitting in de besturen van Haomei Group.

    (99)

    Met betrekking tot het eerste argument heeft de Commissie in overweging 71 van de voorlopige verordening opgemerkt dat overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening de mogelijke gevolgen van een of meer van de in die bepaling genoemde verstorende factoren worden geanalyseerd met betrekking tot de prijzen en kosten in het land van uitvoer. De kostenstructuur en de prijsvormingsmechanismen op andere markten, met inbegrip van aangelegenheden in verband met generieke en onbewezen financiële steun, zoals de vermeende in de EU verleende generieke steun, zijn in de context van de onderhavige procedure in het geheel niet van belang (13). Ten tweede kwamen beide producenten-exporteurs, zoals uitgelegd in de overwegingen 77 en volgende en in overweging 103 van de voorlopige verordening in aanmerking voor verschillende vormen van steun, ongeacht of het particuliere of publieke entiteiten zijn.

    (100)

    Bovendien merkt de Commissie op dat het argument van Haomei Group dat beide ondernemingen vrij zijn van enige overheids- of partij-invloed niet overeenstemt met de werkelijkheid. De Commissie wijst allereerst op de aanzienlijke hoeveelheid bewijsmateriaal en de conclusies in de overwegingen 86 tot en met 90, en in de afdelingen 3.2.1.3 tot en met 3.2.1.5 van de voorlopige verordening, waaruit de omvang en de alomtegenwoordigheid van de invloed van de overheid en van de CCP in de Chinese economie, met inbegrip van de aluminiumsector, blijkt. Noch Haomei Group noch enige andere belanghebbende heeft bewijsmateriaal aangevoerd waarmee deze bevindingen worden weerlegd of ondermijnd. Dit zou al voldoende moeten zijn om deze argumenten af te wijzen, ook inhoudelijk gezien. In elk geval wordt blijkens onderzoek van de Commissie op de website van Haomei Group geadverteerd dat de onderneming betrokken is bij partijopbouwende activiteiten, zoals onderwijsactiviteiten voor werknemers met betrekking tot “het gedachtegoed van Xi Jinping over socialisme met Chinese kenmerken in het nieuwe tijdperk, gaande van de grondwet, partijstatuten en -reglementen, de geest van het 19e nationale congres van de Communistische Partij van China, de geest van de vierde zitting van het 19e centraal comité van de partij, de geest van de belangrijke instructies van Xi Jinping met betrekking tot Guangdong […]” (14). Bovendien presenteert de onderneming zichzelf op de website van de Foshan Nanhai Aluminium Profile Industry Association als “een onderneming met kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling geleid door partijopbouwende activiteiten”, waar Haomei Group voorts als volgt wordt omschreven: “Haomei New Materials heeft zich al lang laten leiden door het gedachtegoed van Xi Jinping over socialisme met Chinese kenmerken in het nieuwe tijdperk, en is diepgaand studie blijven verrichten naar en uitvoering blijven geven aan de geest van het 19e nationale congres van de Communistische Partij van China, gewapend met theorie, is het partijopbouwende werk van de onderneming blijven bevorderen en de voordelen van het partijopbouwende werk blijven omzetten in voordelen voor de ontwikkeling van de onderneming.”. (15) Gezien in de context van de invloed van de Chinese overheid en van de partij, zoals uitvoerig beschreven in de genoemde overwegingen en afdelingen van de voorlopige verordening, wordt het door deze belanghebbende aangevoerde argument met dit bewijsmateriaal nog verder ondermijnd.

    (101)

    Ten derde zijn de producenten-exporteurs van oordeel dat het rechtmatigheidsbeginsel (16) wordt geschonden door de bevindingen in overweging 77 van de voorlopige verordening, waarin de Commissie opmerkte dat beide producenten in aanmerking kwamen voor financiële steun, ook als zij die niet hadden ontvangen. Volgens Haomei Group keert de Commissie met deze bewering de bewijslast om en impliceerde zij aansprakelijkheid voor de handelingen van een andere persoon. Wat financiering van overheidswege betreft moet dit volledig worden verworpen omdat Haomei Group louter vanwege het feit dat zij bestaat uit Chinese ondernemingen aansprakelijk zou worden geacht, hoewel aan haar ondernemingen nooit overheidsfinanciering en/of subsidies zijn toegekend.

    (102)

    De Commissie herinnert eraan dat in artikel 2, lid 6 bis, onder b), is bepaald dat de Commissie bij de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis rekening moet houden met de “potentiële gevolgen” van de in dat artikel genoemde factoren. Uit de bevindingen in afdeling 3.2.1.8 in samenhang met afdeling 3.2.1.5 van de voorlopige verordening blijkt dat de Chinese aluminiumproducenten preferentiële toegang tot overheidsfinanciering hebben en dat er in het gehele land verstoringen met betrekking tot financiering zijn. Derhalve geldt dat zelfs indien Haomei Group zelf niet daadwerkelijk overheidsfinanciering heeft ontvangen, de aanwezigheid van dergelijke verstoringen in de sector relevant is voor de beoordeling van het bestaan van verstoringen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, onder b). De Commissie wijst er voorts op dat, ongeacht of de producenten-exporteurs daadwerkelijk overheidsfinanciering ontvangen, hun leveranciers en andere actoren die een rol spelen in de upstream- of downstreammarkten van de productie van het betrokken product mogelijk hebben geprofiteerd van de preferentiële toegang tot financiering, wat een extra indicator is dat de prijzen of kosten niet door de vrije marktwerking tot stand zijn gekomen. De argumenten van deze ondernemingen zouden op grond hiervan reeds kunnen worden afgewezen.

    (103)

    Niettemin is de Commissie doorgegaan om de juistheid van de door Haomei Group aangevoerde argumenten met betrekking tot haar situatie te onderzoeken. In tegenstelling tot wat Haomei Group beweerde, bleek uit openbare informatie dat beide ondernemingen daadwerkelijk voordeel hebben genoten uit leningen verleend door onder andere staatsbanken, waaronder de Bank of Communications en Guangfa Bank (17). Bovendien is Haomei gevestigd in de High-tech Zone van Qingyuan, die volgens de officiële website van de overheid van de stad Qingyuan steun verleent aan daar gevestigde ondernemingen: “De High-tech Zone van Qingyuan heeft de ondernemingen die in dit gebied zijn gevestigd de afgelopen jaren krachtig ondersteund en op verschillende manieren in de behoefte aan ontwikkeling van de ondernemingen voorzien, onder andere met bestuursondersteuning en financieringswaarborgen, en door de termijn voor een beursgang van ondernemingen te verkorten. Daarna zal de zone blijven doorgaan met het helpen groeien en uitbreiden van de ondernemingen die onder haar bevoegdheid vallen door meerdere maatregelen te nemen om de transformatie en verbetering van deze ondernemingen te bevorderen, hun concurrentievermogen te verbeteren en het tempo waarin zij zich ontwikkelen te versnellen.” (18).

    (104)

    De Commissie heeft ook geconstateerd dat Haomei is erkend als National Enterprise Technology Centre (19), een status waaraan bepaalde voordelen zijn verbonden zoals eenmalige financiële beloningen (20), en preferentiële fiscale beleidsmaatregelen ter ondersteuning van technologische innovatie in overeenstemming met de relevante nationale regelgeving (21). Volgens de door de Chinese overheid gepubliceerde beheersmaatregelen voor de erkenning als National Enterprise Technology Centre bestaat er bovendien een nauwe band tussen de overheid en ondernemingen die als National Enterprise Technology Centres zijn erkend. In artikel 1 van dat document wordt het volgende gesteld: “De onderhavige maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de Chinese wetgeving inzake wetenschappelijke en technologische vooruitgang, teneinde […] de belangrijke positie van ondernemingen op het gebied van technologische innovatie verder te versterken […].”. Artikel 3 van hetzelfde document vermeldt: “De overheid steunt en moedigt ondernemingen aan bij de opbouw van technologische centra, betrekt ondernemingen op het gebied van technologische innovatie als belangrijke spelers en bouwt aan een allesomvattend door ondernemingen gedreven institutioneel mechanisme voor industriële technologie en O & O. […] de overheid […] biedt bestuursondersteuning en begeleidt en moedigt kernondernemingen aan hun capaciteit te verhogen om vooruitgang te boeken met industriële technologie en innovatie.” (22). Op grond van al deze factoren, die een aanvulling vormen op de bevindingen van subsidies die aan Haomei Group zijn verleend zoals beschreven in overweging 103 van de voorlopige verordening, is het duidelijk dat de onderneming heeft geprofiteerd van preferentieel beleid, toegang tot financiering en subsidies, wat allemaal in tegenspraak is met de argumenten van de onderneming dat deze niet wordt beïnvloed door de relevante factoren waarmee de verstoringen van betekenis worden aangetoond. Bijgevolg moeten ook deze argumenten worden afgewezen omdat zij niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.

    (105)

    Ten vierde voerde Haomei Group aan dat het tijdens het onderzoek aangeleverde bewijsmateriaal inzake het ontbreken van verstoringen niet naar behoren is weersproken. De producenten-exporteurs betogen dat China in de afdelingen 3.2.1.1 tot en met 3.2.1.10 van de verordening globaal wordt beoordeeld, zonder specifieke verwijzingen naar Haomei Group. Dit is volgens Haomei Group een schending van haar rechten van verdediging overeenkomstig artikel 6 EVRM inzake het recht op een eerlijk proces, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, en vormt een ernstig gebrek aan motivering volgens het algemene doeltreffendheidsbeginsel en artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    (106)

    De Commissie herinnerde eraan dat de bevindingen van verstoringen, in tegenstelling tot deze argumenten, gebaseerd zijn op een grote hoeveelheid bewijsmateriaal en de juridische beoordeling zoals beschreven in de volledige afdeling 3.2.1 van de voorlopige verordening. De producenten-exporteurs en alle belanghebbenden hebben sinds de inleiding van de procedure ruimschoots de mogelijkheid gekregen om argumenten aan te voeren en bewijsmateriaal te leveren waaruit blijkt dat er in heel China geen sprake is van verstoringen van betekenis, en/of dat hun binnenlandse kosten niet zijn verstoord in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), tweede alinea, derde streepje. Beide producenten-exporteurs hebben van deze mogelijkheid gebruikgemaakt door opmerkingen over deze aangelegenheden in te dienen, waarop deze beoordeling van toepassing is. Zoals uitgelegd in deze afdeling, hebben zij behalve algemene niet-onderbouwde of onware verklaringen geen substantieel bewijs overgelegd betreffende het ontbreken van verstoringen in het gehele land en/of dat een of meer specifieke productiefactoren in hun geval niet verstoord waren. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (107)

    Ten vijfde voerden dezelfde twee producenten-exporteurs aan dat de in overweging 103 van de voorlopige verordening vermelde subsidies beloningen aan Haomei Group waren voor het doorvoeren van ecologische en technologische verbeteringen. Voorts betoogden zij dat de desbetreffende bedragen verwaarloosbaar waren in vergelijking tot de inkomsten van de ondernemingen, namelijk een bijdrage van ongeveer 1 miljoen EUR tegenover ruwweg 330 miljoen EUR aan inkomsten. Haomei Group herhaalde dat bij de beoordeling van de aan haar toegekende beloningen niet alleen rekening moet worden gehouden met het beperkte bedrag ervan, maar dat die vooral moeten worden afgezet tegen vergelijkbare stimulansen die aan de Europese ondernemingen zijn toegekend, in het kader van een vergelijkende analyse bedoeld om te evalueren of zij al dan niet als een verstoring van betekenis moeten worden beschouwd. Bovendien is de bewering in de prospectus inzake de introductie op de beurs van de onderneming dat het ontbreken van subsidies gevolgen zou hebben voor de kasstroom en de bedrijfsresultaten van de onderneming, zoals aangehaald in overweging 103 van de voorlopige verordening, een standaardbepaling die Chinese ondernemingen die een beursgang maken, moeten opnemen in de documenten die volgens de Chinese wet- en regelgeving naar potentiële inschrijvers moeten worden toegezonden.

    (108)

    De Commissie wijst erop dat artikel 2, lid 6 bis, zoals reeds is uitgelegd in overweging 102, van toepassing is indien de Commissie het bestaan en gevolgen van verstoringen in het land van uitvoer voor het gehele land vaststelt. Dit argument zou dan ook op deze grond al kunnen worden verworpen. De Commissie merkt niettemin op dat uit de aanvullende factoren zoals beschreven in de overwegingen 103 en 104 van deze verordening blijkt dat deze onderneming profiteert van preferentiële beleidsmaatregelen en toegang tot financiering, en dat het argument derhalve tevens niet op waarheid berust. Met betrekking tot de omvang van het voordeel is er geen vereiste dat de Commissie de omvang van de door de producenten-exporteurs opgegeven financiële voordelen onderzoekt. Zoals beschreven in overweging 103 van de voorlopige verordening maken deze overdrachten in elk geval een aanzienlijk percentage van de winst van de onderneming uit, en heeft de onderneming zelf erkend dat het uitblijven van overheidssubsidies in de toekomst gevolgen zou kunnen hebben voor de kasstroom en de bedrijfsresultaten van de onderneming. Derhalve is dit argument ook ongegrond omdat het de realiteit van de situatie niet weergeeft. Ten slotte is, zoals ook in overweging 99 van deze verordening wordt uitgelegd, de vergelijking met de situatie van de Europese ondernemingen juridisch gezien volstrekt irrelevant in het licht van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, naast dat die generiek is en niet met enig bewijsmateriaal wordt gestaafd.

    (109)

    De Chinese overheid heeft een aantal opmerkingen over de voorlopige verordening ingediend. Ten eerste betoogde de Chinese overheid met betrekking tot het werkdocument van de diensten van de Commissie over aanzienlijke verstoringen in de economie van de Volksrepubliek China (23) (hierna “het rapport” genoemd) dat een werkdocument van de diensten niet geschikt was om verstoringen aan te tonen. Dit omdat op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening vereist was dat de Commissie een rapport over het bestaan van verstoringen van betekenis in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land opstelt. Volgens de Chinese overheid voldeed een werkdocument van de diensten echter niet aan die vereiste, aangezien er geen bewijsmateriaal was waaruit bleek dat het document tijdens of na de publicatie door de Commissie was goedgekeurd of bekrachtigd. Derhalve voerde de Chinese overheid aan dat er ernstige twijfel bestond over de vraag of een dergelijk document kon worden beschouwd als het officiële standpunt van de Commissie en of de juridische status ervan voldeed aan de eis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening van de Commissie inzake het opstellen, bekendmaken en actualiseren van rapporten. Voorts herinnerde de Chinese overheid eraan dat met het antwoord van de Commissie op een vergelijkbare vraag in de antidumpingzaak inzake warmgewalste platen van roestvrij staal niet werd gespecificeerd of een dergelijk werkdocument het officiële standpunt van de EU kan weergeven en de juridische aard ervan niet werd opgehelderd.

    (110)

    De Commissie merkte op dat in artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening geen specifiek formaat voor de rapporten over verstoringen van betekenis wordt voorgeschreven en dat in die bepaling evenmin een publicatiekanaal wordt vastgesteld. De Commissie wijst erop dat het rapport een op feiten gebaseerd technisch document is dat alleen in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken wordt gebruikt. Het rapport wordt derhalve juist uitgebracht als een werkdocument van de diensten van de Commissie, aangezien het louter beschrijvend is en geen politieke standpunten, voorkeuren of oordelen bevat. Dat heeft geen gevolgen voor de inhoud ervan, met name de objectieve informatiebronnen met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis in de Chinese economie die relevant zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening.

    (111)

    De Commissie merkte voorts op dat de in het rapport genoemde objectieve informatiebronnen kunnen worden gebruikt als relevant bewijsmateriaal in de bevindingen van de Commissie in antidumpingonderzoeken in het kader van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, samen met eventuele andere niet in het rapport opgenomen relevante elementen en bewijs. Het bestaan van een rapport over een land of een sector is geen wettelijk vereiste voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Wat telt in dit verband is het bestaan van betrouwbaar bewijsmateriaal, ongeacht of dit in een landenrapport, in een sectoraal of ergens anders is vervat, zolang dit relevant is voor de bevindingen met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis. Derhalve zijn ook aldus bezien de aard en de vorm van het rapport niet van belang voor de feitelijke bevindingen over de verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

    (112)

    In dit onderzoek maakt het rapport, met inbegrip van het daarin vervatte bewijsmateriaal, deel uit van het bewijsmateriaal in het dossier dat de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, rechtvaardigt. De Commissie heeft gebruikgemaakt van niet in het rapport opgenomen substantieel aanvullend bewijsmateriaal dat specifiek is voor het onderzoek en van de door de partijen aangevoerde beweringen. Daarbij is van nog meer belang dat de Chinese overheid geen bewijsmateriaal heeft verstrekt dat de informatie in het rapport niet geldig of niet toepasselijk was voor dit onderzoek. De Commissie herinnert er in elk geval aan dat het bestaan van een landenrapport geen noodzakelijke voorwaarde vormt voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis. Wat van belang is voor de toepassing van de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, is de bevinding dat de verstoringen van betekenis relevant zijn in de concrete zaak, zoals in dit onderzoek het geval is. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (113)

    Ten tweede voerde de Chinese overheid aan dat de inhoud van het rapport over China en de manieren waarop dit is gebruikt ernstige feitelijke en juridische gebreken vertoonden. Volgens de Chinese overheid gaf de inhoud een onjuiste voorstelling en was die eenzijdig en niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Het werkdocument behandelde de rechtmatige concurrentievoordelen van Chinese ondernemingen en de normale institutionele verschillen tussen China en Europa als basis voor het vaststellen van significante marktverstoring. Voorts betoogde de Chinese overheid dat de Commissie, door in te gaan op het door de binnenlandse industrieën ingediende verzoek om een onderzoek op basis van het landenrapport, haar bedrijfstak oneerlijke voordelen heeft verschaft, wat gelijkstond aan oordelen alvorens er een proces heeft plaatsgevonden. Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat het vervangen van onderzoeken door rapporten niet in overeenstemming was met de fundamentele juridische geest van billijkheid en rechtvaardigheid.

    (114)

    In antwoord op het argument over feitelijke gebreken in het landenrapport merkte de Commissie op dat het landenrapport een veelomvattend document is dat gestoeld is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, met inbegrip van wetgeving, verordeningen en andere officiële door de Chinese overheid gepubliceerde beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van geleerden, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen. Het rapport was sinds december 2017 openbaar, zodat alle belanghebbenden ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om het rapport en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd, te weerleggen, aan te vullen of te becommentariëren. De Chinese overheid heeft zich sinds de publicatie van het rapport in december 2017 onthouden van enige dergelijke weerlegging of opmerking over de inhoud van en het bewijsmateriaal dat was vervat in het rapport.

    (115)

    Met betrekking tot het argument van de Chinese overheid waarmee wordt gesuggereerd dat het uitgebrachte landenrapport in de plaats van het feitelijke onderzoek is gekomen, wees de Commissie erop dat zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), als zij het door de klager ingediende voorlopige bewijsmateriaal over de verstoringen van betekenis toereikend acht, het onderzoek op basis hiervan kan openen. Het feitelijke bestaan en de impact van verstoringen van betekenis en het daaropvolgende gebruik van de in artikel 2, lid 6 bis, onder a), voorgeschreven methode worden echter bepaald ten tijde van de voorlopige en/of definitieve mededeling van feiten en overwegingen als gevolg van een onderzoek. Het bestaan en de impact van de verstoringen van betekenis worden niet bevestigd in de fase van de opening van het onderzoek, zoals de Chinese overheid beweert, maar pas na een diepgaand onderzoek, zodat dit argument wordt afgewezen.

    (116)

    Ten derde merkte de Chinese overheid op dat de Commissie alleen werkdocumenten van haar diensten heeft uitgebracht voor enkele geselecteerde landen, wat voldoende was om vragen te doen rijzen over de meestbegunstigingsbehandeling en nationale behandeling. Wat de meestbegunstigingsbehandeling betreft, hebben de diensten van de Commissie, ongeacht of zij overwogen om vergelijkbare documenten voor andere landen op te stellen, tot dusver alleen de documenten met betrekking tot de Chinese en de Russische markt opgesteld. Voorts voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie nooit een duidelijke en voorspelbare norm heeft gepubliceerd voor het kiezen van landen of sectoren waarover rapporten moeten worden uitgebracht.

    (117)

    De Commissie wees erop dat een landenrapport overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening alleen wordt opgesteld als de Commissie over gegronde aanwijzingen beschikt dat er mogelijk sprake is van verstoringen van betekenis in een bepaald land of een bedrijfstak in dat land. Na goedkeuring van de nieuwe bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in december 2017 beschikte de Commissie over dergelijke aanwijzingen van verstoringen van betekenis voor China. De Commissie heeft ook een rapport over verstoringen in Rusland bekendgemaakt en sluit niet uit dat nog andere rapporten zullen volgen. Aangezien de meeste zaken betreffende handelsbeschermingsonderzoeken betrekking hadden op China en aangezien er serieuze aanwijzingen van verstoringen in dat land waren, was dat het eerste land waarvoor de Commissie een rapport heeft opgesteld. Rusland is voorwerp van het op een na grootste aantal handelsbeschermingsonderzoeken. Derhalve had de Commissie objectieve redenen om in deze volgorde rapporten over deze twee landen op te stellen.

    (118)

    Voorts zijn de rapporten, zoals hierboven vermeld, niet verplicht om artikel 2, lid 6 bis, toe te kunnen passen. In artikel 2, lid 6 bis, onder c), wordt beschreven aan welke voorwaarden de Commissie moet voldoen bij het uitbrengen van landenrapporten. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder d), zijn de klagers echter niet verplicht om het rapport te gebruiken en volgens artikel 2, lid 6 bis, onder e), is het bestaan van een landenrapport geen voorwaarde voor het openen van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), is het namelijk zo dat door de klagers ingediend toereikend bewijsmateriaal waarmee verstoringen van betekenis in ongeacht welk land worden aangetoond en waarmee aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, onder b), wordt voldaan, voldoende is om het onderzoek op grond daarvan te openen. Derhalve zijn de regels inzake verstoringen van betekenis in een land zonder onderscheid van toepassing op alle landen, ongeacht of er al dan niet een landenrapport bestaat. Derhalve doen de regels inzake verstoringen in een land per definitie geen afbreuk aan de behandeling als meest begunstigde natie. De Commissie heeft deze argumenten derhalve afgewezen.

    (119)

    De Chinese overheid heeft daaraan toegevoegd dat wat nationale behandeling betreft, het concept van marktverstoringen of overeenkomstige normen niet voorkwam in de wetgeving van de EU met betrekking tot de interne markt of mededinging, behalve in de basisverordening. Derhalve betoogde de Chinese overheid dat de Commissie niet bevoegd was uit hoofde van het internationale recht, en dat zij evenmin op grond van wetgeving en praktijken in het kader van haar exclusieve bevoegdheid tot regelgeving inzake de interne markt of mededinging de verstoringen in China kon onderzoeken.

    (120)

    De Commissie heeft haar methode in dit onderzoek gebaseerd op het bepaalde in artikel 2, lid 6 bis, van de antidumpingbasisverordening. Deze is, zoals elke verordening wanneer deze eenmaal formeel door het Europees Parlement en de Raad formeel is goedgekeurd, juridisch bindend en de Commissie is verplicht om deze in haar geheel toe te passen, aangezien deze deel uitmaakt van het acquis. Dat andere Europese wetgeving niet gebruikmaakt van het concept van verstoringen van betekenis is juridisch irrelevant, aangezien dit concept specifiek is voor antidumping. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (121)

    Voorts merkte de Chinese overheid op dat de Commissie discriminerende regels en normen ten aanzien van Chinese ondernemingen heeft gehanteerd toen deze zich in vergelijkbare situaties als de EU-ondernemingen bevonden, met inbegrip van, maar niet beperkt tot oneerlijke normen voor bewijs en bewijslast. Tegelijkertijd heeft de Commissie niet beoordeeld of er in de Unie of in haar lidstaten sprake was van marktverstoringen. Deze reeks praktijken heeft ernstige gevolgen gehad voor de betrouwbaarheid en legitimiteit van de analyse en conclusies van de Commissie met betrekking tot de belangrijkste kwesties in antidumpingonderzoeken betreffende dumping en de berekening van schade. Deze situatie volstaat derhalve om bezorgdheid te uiten over een mogelijke schending van de verplichtingen inzake nationale behandeling uit hoofde van de WTO-regels.

    (122)

    De Chinese overheid heeft geen bewijs aangedragen waaruit blijkt dat de ondernemingen in de Unie onderhevig zouden zijn aan vergelijkbare verstoringen als die van hun Chinese concurrenten en zich derhalve in een soortgelijke situatie zouden bevinden. Het concept van verstoringen van betekenis is in elk geval van belang voor het bepalen van de normale waarde voor de vaststelling van dumping, en dit concept is juridisch irrelevant voor de bedrijfstak van de Unie in de specifieke context van antidumpingonderzoeken. Derhalve werd dit argument als niet-onderbouwd en juridisch irrelevant beschouwd.

    (123)

    Ten zesde heeft de Chinese overheid aangevoerd dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet consistent zijn met artikel 2.2 van de ADO, waarin een uitputtende lijst is opgenomen van situaties waarin de normale waarde kan worden berekend, en verstoringen van betekenis zijn daarin niet opgenomen. De Chinese overheid betoogde voorts dat het gebruik van gegevens uit een geschikt representatief land of internationale prijzen om de normale waarde te berekenen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, evenmin consistent was met artikel 6.1, onder b), GATT en artikel 2.2 van de ADO, met name artikel 2.2.1.1. Voorts voerde de Chinese overheid aan dat bij het berekenen van de normale waarde volgens de WTO-regels de productiekosten in het land van oorsprong plus een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en voor winst moeten worden gebruikt. Bij artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is echter wat onder gegevensbronnen kan worden geschaard zodanig uitgebreid dat hieronder ook de productie- en verkoopkosten in een geschikt representatief land, of internationale prijzen, kosten of benchmarks vallen. Dit ging volgens de Chinese overheid het toepassingsgebied van de WTO-regels te buiten. Derhalve zou de Commissie, ongeacht of artikel 2, lid 5, van de EU-basisverordening al dan niet in overeenstemming met de WTO-regels is, de normale waarde wanneer er sprake is van zogenaamde “verstoring van de markt” niet mogen vaststellen door berekening op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

    (124)

    De Commissie acht het bepaalde in artikel 2, lid 6 bis, in overeenstemming met de WTO-verplichtingen van de Europese Unie. De Commissie meent dat, zoals is verduidelijkt in zaak DS473 EU-Biodiesel (Argentina), de bepalingen van de basisverordening die over het algemeen voor alle WTO-leden gelden, en met name artikel 2, lid 5, tweede alinea, gebruikmaking van gegevens van een derde land toestaan, naar behoren gecorrigeerd wanneer een dergelijke correctie noodzakelijk en onderbouwd is. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

    (125)

    De Chinese overheid voerde aan dat de Commissie in dit geval de gegevens van de Chinese exporteurs onmiddellijk buiten beschouwing liet, wat niet consistent was met artikel 2.2.1.1 van de ADO. De Chinese overheid voerde aan dat de Beroepsinstantie in EU-Biodiesel (Argentina) (DS473) en het panel in EU-COST Adjustment Methodologies II (Russia) (DS494) hebben verklaard dat overeenkomstig artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereenkomst, zo lang de door de onderzochte exporteur of producent bewaarde gegevens — binnen aanvaardbare grenzen — op nauwkeurige en betrouwbare wijze overeenstemden met alle werkelijke kosten die door de desbetreffende producent of exporteur voor het onderzochte product waren gemaakt, de met het onderzoek belaste instantie die gegevens zou moeten gebruiken om de productiekosten van de onderzochte producenten vast te stellen.

    (126)

    De Commissie herinnert eraan dat de geschillen DS473 en DS494 niet gingen om de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, wat in het onderhavige onderzoek de relevante rechtsgrondslag voor de vaststelling van de normale waarde vormt. Deze geschillen hadden tevens betrekking op andere feitelijke situaties dan de feitelijke situatie wat betreft het bestaan van verstoringen van betekenis. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (127)

    Ten achtste beweerde de Chinese overheid dat met het door de Commissie uitgevoerde onderzoek op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met verschillende maten is gemeten. Volgens de Chinese overheid heeft de Commissie geweigerd de gegevens over kosten van Chinese exporteurs te aanvaarden met als reden dat er sprake was van marktverstoringen van betekenis in de Chinese markt, maar heeft zij de gegevens van het representatieve land aanvaard en gebruikt ter vervanging van de gegevens van de Chinese producenten zonder zelfs maar te evalueren of er sprake is van marktverstoringen die van invloed zijn op die vervangende gegevens. Dit is volgens de Chinese overheid het bewijs dat er met “verschillende maten” is gemeten. De Chinese overheid voerde aan dat met deze aanpak de betrouwbaarheid van de relevante kosten in het geselecteerde representatieve land niet kon worden gewaarborgd. Bovendien was het onmogelijk om een accuraat beeld van de kosten van de producenten in het land van oorsprong te geven.

    (128)

    De Commissie wees erop dat zij tijdens het onderzoek nagaat of het dossier elementen bevat die wijzen op het bestaan van verstoringen in de representatieve landen, namelijk ook met betrekking tot de belangrijkste grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van het betrokken product, bijvoorbeeld of er uitvoerbeperkingen op van toepassing zijn. Daarnaast hebben alle belanghebbenden gedurende het onderzoek voldoende mogelijkheid om hun standpunt kenbaar te maken over de geschiktheid van de door de Commissie overwogen potentiële representatieve landen. De Commissie publiceert in het bijzonder twee mededelingen voor het dossier over de geschiktheid van de mogelijke representatieve landen en een voorlopige keuze van een geschikt land voor het onderzoek. Deze mededelingen worden ter beschikking van alle belanghebbenden gesteld, zodat zij hierover opmerkingen kunnen indienen. Ook in de onderhavige zaak hadden de Chinese overheid en alle overige belanghebbenden de mogelijkheid om aan te tonen dat de mogelijke representatieve landen door verstoringen van betekenis werden beïnvloed en derhalve niet geschikt waren voor het onderzoek. Dit argument was derhalve ongegrond en werd afgewezen.

    (129)

    In reactie op de opmerkingen van de Chinese overheid diende Airoldi vervolgens opmerkingen over de door de Chinese overheid ingediende opmerkingen in. Airoldi liet weten achter de argumenten van China met betrekking tot de legaliteit van het werkdocument van de diensten van de Commissie te staan. Airoldi voerde ten eerste aan dat in artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening is neergelegd dat het document in kwestie een rapport moet zijn en formeel door de Europese Commissie moet worden aangenomen. Deze onderneming betoogde voorts dat het rapport openbaar moest worden gemaakt en moest worden bijgewerkt. Volgens Airoldi was het document waarvan gebruik is gemaakt in het onderhavige onderzoek en dat op de website van DG Handel is gepubliceerd derhalve niet actueel en slechts een eenvoudig werkdocument van de diensten van de Commissie, zonder de formele en wezenlijke kenmerken om als een formeel rapport van de Europese Commissie te worden beschouwd. Op basis van het institutionele recht van de Unie moest een dergelijk rapport bovendien in alle officiële talen van de Europese Unie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Daarnaast verzocht Airoldi dat DG Handel haar een Italiaanse versie van dit document en de uitgave van het Publicatieblad waarin het was bekendgemaakt, zou doen toekomen. Airoldi merkte daarbij op dat het rapport over China op de website van DG Handel alleen in het Engels was gepubliceerd. Derhalve moest het rapport over China buiten beschouwing worden gelaten en zou de op het rapport gebaseerde voorlopige verordening moeten worden ingetrokken. Bovendien heeft Airoldi een speciaal verzoek om inzage in het onderhavige antidumpingonderzoek ingediend met betrekking tot alle voorbereidende documenten in ongeacht welke vorm in verband met de interne procedure die binnen de Europese Commissie wordt gevolgd om het rapport over China aan te nemen.

    (130)

    Zoals reeds is uitgelegd in met name de overwegingen 110 tot en met 112 over de waarde van het rapport over China, wordt in artikel 2, lid 6 bis, onder c), geen specifiek formaat beschreven waarin een landenrapport moet worden gepubliceerd, noch het publicatiekanaal daarvoor. Derhalve voldoet de bekendmaking van het rapport over China als een werkdocument van de diensten van de Commissie, een type document dat niet in alle Europese talen hoeft te worden vertaald, noch officieel in het Publicatieblad van de Europese Unie hoeft te worden bekendgemaakt, aan de desbetreffende regels. In antwoord op deze argumenten merkt de Commissie op dat het verslag sinds december 2017 openbaar is, zodat alle belanghebbenden ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om het verslag en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd, te weerleggen, aan te vullen of te becommentariëren. Noch Airoldi noch enige andere belanghebbende heeft bewijsmateriaal aangeleverd om aan te tonen dat het verslag verouderd is. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Met betrekking tot het verzoek om inzage in de voorbereidende documenten verwijst de Commissie naar overweging 50.

    (131)

    Ten tweede voerde Airoldi aan dat het verslag over China als gevolg van de bovenstaande argumenten (het feit dat het verslag over China een werkdocument van de diensten van de Commissie is dat op de website van DG Handel alleen in het Engels is gepubliceerd) een onwettig document was. Airoldi betoogde derhalve dat dergelijk bewijsmateriaal buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de klacht ongegrond moest worden verklaard. Voorts moest de op het rapport over China gebaseerde voorlopige verordening onmiddellijk worden ingetrokken.

    (132)

    Dit argument is een herhaling van de opmerkingen van de Chinese overheid in overweging 109. De Commissie heeft in de overwegingen 110 tot en met 112 op deze opmerkingen gereageerd.

    (133)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Haomei Group een reeks opmerkingen ingediend over het bestaan van verstoringen van betekenis, waarbij voornamelijk de argumenten die eerder tijdens het onderzoek waren aangevoerd, werden herhaald. Ten eerste herhaalde Haomei Group dat zij het er niet mee eens was dat het landrapport een voldoende uitgebreid en toereikend bewijs voor het bestaan van verstoringen is. Voorts herhaalde Haomei Group dat zij niet het voorwerp was van enige overheidsinterventie, leningen tegen een niet-verstoorde rentevoet ontving en dat de ontvangen subsidie van geringe waarde was. Bovendien voerde Haomei Group aan dat zij niet werd beïnvloed door gunstige kredietvoorwaarden en andere financiële prikkels van de overheid, en voegde zij hieraan toe dat de bevindingen van de Commissie met betrekking tot kredieten algemeen van aard waren en niet van toepassing waren op Haomei Group.

    (134)

    Met betrekking tot de objectiviteit van het rapport en de geschiktheid ervan als bewijsmateriaal merkt de Commissie op, zoals reeds toegelicht in overweging 114, dat het landenrapport een veelomvattend document is dat gestoeld is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, met inbegrip van wetgeving, verordeningen en andere officiële door de Chinese overheid gepubliceerde beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van geleerden, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen.

    (135)

    Wat betreft voordelen, zoals goedkopere leningen en subsidies, herhaalt de Commissie, zoals reeds vermeld in de overwegingen 97, 99 en 102 van deze verordening en in de overwegingen 77 en 79 en volgende van de voorlopige verordening, dat overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), bij de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis onder meer rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een of meer van de in die bepaling genoemde elementen. Daarom is het van cruciaal belang te beoordelen of de producenten van aluminium extrusies ten minste potentieel toegang hebben tot goedkopere financiering en gunstigere voorwaarden dan hun tegenhangers elders. Aangezien de aluminiumindustrie voorwerp is van talrijke plannen en richtlijnen van de overheid, heeft de Commissie in de overwegingen 77 en 79 en volgende van de voorlopige verordening vastgesteld dat de producenten van aluminium extrusies, waaronder Haomei Group, ten minste potentieel worden getroffen door de verstoringen in de aluminiumextrusiesector in China.

    (136)

    Ten tweede heeft Haomei Group aangevoerd dat de door de Commissie in overweging 100 van deze verordening genoemde partijopbouwende activiteiten culturele feiten zijn, maar geen bewijs van politieke verstoring vormen.

    (137)

    De Commissie heeft enkele voorbeelden van partijopbouwende activiteiten van Haomei Group aangehaald in antwoord op haar opmerkingen in overweging 98, waarin Haomei Group beweerde vrij te zijn van inmenging van de partij of de overheid. Zoals in overweging 100 van deze verordening wordt geciteerd, verklaart Haomei Group duidelijk dat zij zich laat leiden door de “partijopbouw” en door “het gedachtegoed van Xi Jinping over socialisme met Chinese kenmerken in het nieuwe tijdperk, […] uitvoering gevend aan de geest van het 19e nationale congres van de Communistische Partij van China”. Zelfs indien er, zoals Haomei Group heeft beweerd, geen leden van de CCP zitting hebben in de raad van bestuur van de twee ondernemingen van de Haomei Group, staat zij onder invloed van de overheid en presenteert zij zich, zoals hierboven vermeld, actief als uitvoering gevend aan het overheidsbeleid en volgt zij de officiële agenda ervan. Er werd geen bewijs geleverd dat strekte tot het tegendeel.

    (138)

    Haomei Group voerde aan dat haar prijzen niet verstoord waren, hetgeen wordt aangetoond door het feit dat haar prijzen waren afgestemd op de Europese prijzen.

    (139)

    De Commissie herinnert eraan dat volgens artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, indien het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in dat land niet passend is de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer te gebruiken, de normale waarde uitsluitend wordt berekend op basis van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uiting komen. In het onderhavige geval heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake was van verstoringen van betekenis in de sector aluminium extrusies in China, zoals uiteengezet in afdeling 3.2.1 van de voorlopige verordening. Daarom is het niveau van de prijzen van de Chinese producenten-exporteurs in dit geval niet relevant.

    (140)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Haomei Groep aan dat zij niet verantwoordelijk werd geacht voor haar eigen gedrag, maar voor kenmerken van de Chinese economie die op generieke wijze werden beoordeeld.

    (141)

    De specifieke bevindingen inzake dumping en de rechten voor de ondernemingen weerspiegelen de gegevens die de ondernemingen zelf hebben verstrekt, waarbij de berekeningen zijn gedaan overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening, met name artikel 2, lid 6 bis. Zoals uiteengezet in overweging 106 raakt het bestaan van verstoringen het gehele land en is, wanneer verstoringen zijn aangetoond, die methodologie in beginsel van toepassing op alle ondernemingen. Geen van beide ondernemingen heeft aangetoond dat de door de Commissie vastgestelde verstoringen hun kosten niet beïnvloeden. Daarom weerspiegelen de definitieve dumpingmarges het gedrag van de ondernemingen, rekening houdend met het bestaan van verstoringen van betekenis in China, waar zij actief zijn.

    3.2.   Representatief land

    (142)

    In de voorlopige verordening heeft de Commissie Turkije gekozen als het representatieve land in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

    (143)

    De Chinese overheid beweerde dat de Commissie de gegevens van de producenten op onjuiste wijze heeft vervangen zonder te evalueren of er sprake was van marktverstoringen met gevolgen voor deze vervangen gegevens.

    (144)

    De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken over de keuze van Turkije als representatief land in een transparante procedure met twee mededelingen over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde (van 16 maart 2020 en 25 juni 2020). De Commissie heeft een aantal andere potentiële representatieve landen buiten beschouwing gelaten. Aangezien de Commissie in Turkije geen marktverstoringen heeft vastgesteld die het ongeschikt zouden maken als representatief land, concludeerde zij dat Turkije het meest geschikte representatieve land was.

    (145)

    Airoldi heeft haar opmerking over de keuze voor Turkije als het representatieve land herhaald met betrekking tot het onderscheid tussen harde en zachte legeringen. Zoals is uitgelegd in overweging 164 van de voorlopige verordening zijn productsoorten niet bepalend voor de keuze van een geschikt representatief land. De Commissie is er daarom bij gebleven dat Turkije in dit geval het meest geschikte representatieve land was.

    (146)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Airoldi haar opmerkingen over de keuze van Turkije als representatief land. Airoldi heeft in haar opmerkingen tegen de keuze van Turkije nieuwe elementen toegevoegd die twee hoofdargumenten betroffen: de douane-unie van Turkije met de Unie, en dat Turkije niet aan sociale en milieunormen voldeed.

    (147)

    Airoldi heeft niet uitgelegd waarom de douane-unie Turkije een ongeschikt representatief land zou maken. Zoals in de verordening is uiteengezet, heeft de Commissie bij de vaststelling van de waarde van elke productiefactor rekening gehouden met de douanerechten. Dit wordt gedaan om tot de prijs van de productiefactor in het representatieve land te komen. Het feit dat er een douane-unie bestaat, is niet relevant voor de vaststelling van deze prijs. Zelfs indien het argument van Airoldi juist zou zijn, quod non, zou de normale waarde worden onderschat, waardoor de dumpingmarge lager zou zijn, waarmee er derhalve voor de importeur sprake zou zijn van voordeel in plaats van nadeel. Wat sociale en milieunormen betreft werd Turkije, zoals uiteengezet in de tweede mededeling over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde van 25 juni 2020, in dit geval het meest geschikte representatieve land bevonden op basis van de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens. Bij gebreke van enig argument dat deze bevinding zou ontkrachten, was een analyse van die normen niet gerechtvaardigd.

    (148)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Haomei Group de normale waarde “berekend volgens de Turkse parameters, met name in het licht van de als benchmark in aanmerking genomen waarden die noch reëel (daterend van 2016) noch nauwkeurig […] zijn”.

    (149)

    De enige productiefactor op basis van gegevens uit 2016 die bij de berekening werd gebruikt, betrof de loonkosten. Dit werd duidelijk toegelicht in de mededeling van 16 maart 2020. De waarden voor 2016 werden “gecorrigeerd voor inflatie met behulp van de door het Turkse Instituut voor Statistiek gepubliceerde binnenlandse-producentenprijsindex” (24). Derhalve waren niet alleen alle andere factoren gebaseerd op recente beschikbare gegevens, maar werd de enige factor waarnaar Haomei Group in de opmerkingen lijkt te verwijzen, in werkelijkheid gecorrigeerd. Daarom werd de opmerking van Haomei als feitelijk onjuist afgewezen.

    (150)

    Haomei Group voerde ook aan dat Turkije geen geschikte keuze was voor een representatief land vanwege een verschil van zijn bevolking ten opzichte van China.

    (151)

    In dit verband merkt de Commissie op dat het ontwikkelingsniveau en niet de omvang van de bevolking van fundamenteel belang is voor de keuze van het representatieve land. Turkije heeft volgens de classificatie van de Wereldbank hetzelfde ontwikkelingsniveau als China (hogermiddeninkomen) en is derhalve een geschikt representatief land in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Het argument van Haomei Group is derhalve van de hand gewezen.

    (152)

    Om de in de voorlopige verordening uiteengezette redenen bevestigt de Commissie derhalve haar keuze van Turkije als representatief land, aangezien na de vaststelling van de voorlopige verordening geen dwingende argumenten tegen de keuze van Turkije werden aangevoerd.

    3.3.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld

    (153)

    Zoals uitgelegd in de overwegingen 166 tot en met 184 van de voorlopige verordening heeft de Commissie de volgende bronnen gebruikt om de niet-verstoorde kosten vast te stellen: de Global Trade Atlas, nationale statistieken, met inbegrip van het Turkse Instituut voor Statistiek om de kosten voor arbeid, elektriciteit en gas vast te stellen, en de OESO voor dieselprijzen. De Commissie heeft na de mededeling van de voorlopige bevindingen geen met bewijs gestaafde argumenten over marktverstoringen met gevolgen voor de gebruikte gegevens en de gebruikte bronnen ontvangen.

    (154)

    Bij ontbreken van verdere opmerkingen over de bronnen die zijn gebruikt om niet-verstoorde kosten vast te stellen, handhaaft de Commissie die bronnen die in de voorlopige verordening zijn vermeld.

    3.4.   Vaste productiekosten, VAA-kosten en winst

    (155)

    Te in de voorlopige verordening gehanteerde totale waarden van VAA-kosten en winst was gebaseerd op gegevens voor het jaar 2018. De Commissie controleerde de beschikbaarheid van recentere gegevens voor VAA-kosten en winst in het representatieve land voor 2019. Uit deze gegevens bleek dat het gecombineerde niveau van de VAA-kosten en de winst in 2019 slechts marginaal toenam. Dit zou geen merkbaar effect hebben op de berekeningen. In het licht hiervan en bij gebrek aan opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot de vaste productiekosten, de VAA-kosten en de winstniveaus die in de voorlopige verordening zijn vermeld, heeft de Commissie deze niveaus gehandhaafd.

    (156)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Haomei Group dat de door Turkse ondernemingen aangerekende prijs “een vergelijkingselement kon zijn”. De Commissie heeft de manier waarop de dumpingmarge werd berekend in detail uiteengezet in de individuele mededeling van feiten en overwegingen aan de producent-exporteur, maar ook in de twee mededelingen over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde die aan alle partijen in het dossier ter beschikking werden gesteld. In geen van deze documenten heeft de Commissie enige verwijzing opgenomen naar gebruik van door enige Turkse onderneming gehanteerde prijzen in enige fase van de vaststelling van de normale waarde. Turkse ondernemingen werden alleen als bron voor VAA-kosten en winstwaarden gebruikt. Het argument van Haomei Group is derhalve feitelijk onjuist.

    (157)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de klager zijn argument dat de Commissie bij de berekening van de gemiddelde winstmarge de twee Turkse ondernemingen met de laagste winst buiten beschouwing moest laten, aangezien deze ver verwijderd waren van de winstmarge van 16 % die één producent in de EU bij ontbreken van invoer met dumping had behaald.

    (158)

    Zoals uiteengezet in overweging 171 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie de ondernemingen die geen winst hebben gerapporteerd, uitgesloten. Alle winstgevende ondernemingen werden in aanmerking genomen, ongeacht hun winstniveau, zolang zij geen verlies maakten. De mate van winstgevendheid van een van de producenten in de Unie is niet relevant voor het bepalen van het passende winstniveau voor de berekening van de normale waarde op basis van niet-verstoorde gegevens in het representatieve land. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

    3.5.   Berekening van de normale waarde

    (159)

    De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van een producent-exporteur, PMI Group, over de wijzigingen van de btw-tarieven gedurende het onderzoektijdvak. De Commissie heeft de berekening van de normale waarde naar aanleiding van deze opmerking gecorrigeerd, zoals uitvoeriger is beschreven in de overwegingen 185 tot en met 187. Voor het overige worden alle andere berekeningen met betrekking tot de normale waarde in de voorlopige verordening bevestigd.

    (160)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Haomei Group een onduidelijk argument aangevoerd dat het niveau van de rentevoet als toegepast voor correcties voor de verkoop ten uitvoer van Haomei Group lijkt te betwisten. De Commissie merkt op dat de voor de correctie gehanteerde rentevoeten waren gebaseerd op rentevoeten die door Haomei Group zelf waren verstrekt en tijdens de kruislingse controle op afstand zijn gecontroleerd.

    (161)

    Haomei Group herhaalde dat de methode voor de berekening van de gemiddelde prijs voor Europese extrusies onjuist was omdat zij “in dezelfde mand heterogene producten in termen van eigenschappen en prijs” heeft geplaatst.

    (162)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Haomei Group haar opmerking dat de Commissie het onderzochte product vanwege het onderscheid op basis van verschillende legeringen, productiemethoden en specificaties niet als één enkel product mag beschouwen.

    (163)

    Zoals in detail is uiteengezet in de overwegingen 232 tot en met 234 van de voorlopige verordening, werden de bedoelde prijsvergelijkingen gemaakt op transactieniveau per soort, waarbij gedetailleerde productcontrolenummers een eerlijke vergelijking garandeerden. De reden hiervoor was juist om soortgelijke producten te vergelijken, en dit was het doel voor het productcontrolenummer om elementen zoals de tweedimensionale en driedimensionale vorm, legeringserie, lengte, maximale dwarsdoorsnede, soort afwerking, soort vervaardiging en tekening te omvatten. De bewering van Haomei was ongegrond en werd daarom afgewezen.

    3.6.   Uitvoerprijs

    (164)

    Zoals beschreven in overweging 196 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening een correctie aangebracht voor de uitvoer via verbonden handelaren naar onafhankelijke afnemers in de Unie.

    (165)

    PMI Group merkte op dat de winstmarge voor importeurs die werd gebruikt om de uitvoerprijs voor indirecte verkopen via verbonden importeurs te berekenen te hoog was, en vroeg of deze naar behoren was gecontroleerd. De Commissie bevestigde dat de marge die in de voorlopige fase was gebruikt correct was op basis van de op dat moment beschikbare informatie, en dat die door de in de steekproef opgenomen importeurs was verstrekt. Deze marge was na een controle op afstand in elk geval licht gestegen en er werden details van de gebruikte herziene gegevens ter beschikking van de betrokken onderneming gesteld. Deze herziene marge werd tevens voor het berekenen van de onderstaande prijsonderbieding en schademarge gebruikt.

    (166)

    De Commissie heeft zodoende de berekening van de dumpingmarge voor een van de groepen producenten-exporteurs naar aanleiding van de bovenstaande herziening aangepast. Alle andere berekeningen met betrekking tot de uitvoerprijs in de voorlopige verordening worden bevestigd.

    (167)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Haomei Group aangevoerd dat de Commissie ten onrechte de verzendkosten heeft gebruikt die “per heden” aanzienlijk hoger lagen. De Commissie herinnert eraan dat alle berekeningen gebaseerd zijn op het onderzoektijdvak. Wat de dumping betreft, zijn de berekeningen gebaseerd op werkelijke kosten die door Haomei-groep zijn verstrekt. Het feit dat de verzendkosten volgens Haomei Group na het onderzoektijdvak met 300 % zijn gestegen, is niet relevant; net als voor alle andere kosten moeten de verzendkosten tijdens het onderzoektijdvak worden gebruikt.

    3.7.   Verbintenisaanbod

    (168)

    Vóór de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één Chinese producent-exporteur belangstelling getoond om een vrijwillig verbintenisaanbod in te dienen, maar niet volgens hetgeen is toegestaan op grond van artikel 8 van de basisverordening.

    (169)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben drie producenten-exporteurs binnen de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening gestelde termijn een prijsverbintenis aangeboden: Haomei Group, Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd.

    (170)

    Overeenkomstig artikel 8 van de antidumpingbasisverordening moeten de aangeboden prijsverbintenissen toereikend zijn om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen en mag de aanvaarding ervan geen moeilijkheden van praktische aard opleveren. De Commissie heeft de offertes op basis van deze criteria beoordeeld en was van mening dat aanvaarding ervan om de volgende redenen moeilijkheden van praktische aard zou opleveren.

    (171)

    Het aanbod van Haomei Group zou, indien aanvaard, de schadelijke gevolgen van dumping niet wegnemen. Bovendien bevatte het aanbod niet het wezenlijke element van een verbintenis: een minimuminvoerprijs (“MIP”) beneden welke zij zich ertoe verbindt niet te verkopen. Het aanbod is dus onverenigbaar met de onderliggende beginselen van een verbintenis.

    (172)

    Haomei Group heeft een aantal verbonden ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij de productie of verkoop van het onderzochte product. Haomei Group verkoopt het product direct en indirect.

    (173)

    Een dergelijke complexe groepsstructuur brengt een groot risico van kruislingse compensatie met zich mee. De Commissie zou niet in staat zijn de naleving van de verbintenis inzake de indirecte verkoop via de verbonden onderneming in Hongkong en mogelijk via de andere verbonden ondernemingen te monitoren en te waarborgen. Hierdoor alleen al zou het aanbod moeilijkheden van praktische aard opleveren.

    (174)

    Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd boden een MIP aan met een indexering.

    (175)

    Beide ondernemingen produceren en verkopen verschillende productsoorten met aanzienlijke prijsverschillen. De voor de berekening van de minimuminvoerprijs gebruikte gewogen gemiddelde schademarge zou bij de meeste door deze ondernemingen naar de Unie uitgevoerde producten lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs. De voorgestelde MIP was derhalve niet voldoende om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen.

    (176)

    Bovendien heeft Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd een groot aantal verbonden ondernemingen in China, waarvan vele rechtstreeks betrokken zijn bij de productie en verkoop van het onderzochte product op de binnenlandse markt. De structuur van de onderneming verhoogt het risico van ontwijking.

    (177)

    Aluminium-extrusiesoorten en -modellen kunnen niet gemakkelijk van elkaar worden onderscheiden door middel van een fysieke inspectie. Met name zou het zeer moeilijk zijn om de verschillende legeringsseries enkel door middel van een fysieke controle te beoordelen. Zonder een gedetailleerde laboratoriumanalyse zouden de douaneautoriteiten niet kunnen vaststellen of het ingevoerde product overeenstemt met wat wordt aangegeven.

    (178)

    Het grote aantal productsoorten brengt een groot risico van kruiscompensatie tussen de verschillende productsoorten mee, waarbij duurdere productsoorten mogelijk verkeerd worden aangegeven als goedkopere productsoorten die ook onder de verbintenis vallen. Dit maakt de verbintenis niet afdwingbaar en deze zou dus moeilijkheden van praktische aard opleveren in de zin van artikel 8 van de basisverordening.

    (179)

    De Commissie heeft de verzoekers brieven gestuurd waarin zij de redenen om de aangeboden verbintenissen af te wijzen, heeft uiteengezet.

    (180)

    Alle drie de in overweging 169 vermelde verzoekers dienden hierover opmerkingen in. Deze opmerkingen zijn in het dossier ter beschikking gesteld van de belanghebbenden.

    (181)

    Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co., Ltd en Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd waren het niet eens met de conclusie van de Commissie dat de voorgestelde MIP niet toereikend was om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. De partijen stelden ook voor de door de Shanghai Metals Market gepubliceerde prijsnoteringen te vervangen door noteringen die door de London Metal Exchange zijn gepubliceerd. De opmerkingen en voorgestelde wijzigingen hebben echter niet geleid tot het wegvallen van de elementen waardoor de aangeboden verbintenissen niet afdwingbaar zijn.

    (182)

    Haomei Group heeft noch voorgesteld de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen, noch essentiële elementen van een verbintenis toegevoegd zoals uiteengezet in overweging 171. Het aanbod bleef dus onverenigbaar met de onderliggende beginselen van een verbintenis.

    (183)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Haomei Group haar verzoek aan de Commissie om haar verbintenisaanbod in overweging te nemen, zonder nieuwe elementen aan te voeren, noch met betrekking tot de opheffing van de schadelijke gevolgen van dumping, noch met betrekking tot ontbrekende elementen zoals toegelicht in overweging 171. In plaats daarvan was Haomei Group van mening dat verbintenissen zouden moeten worden aanvaard omdat de maatregelen bij een rechterlijke toetsing niet stand zouden houden. De Commissie herinnert eraan dat de Unie een rechtsgemeenschap is waarin overheden besluiten nemen op grond van de wettelijke bepalingen die niet het voorwerp zijn van ruilhandel of onderhandeling.

    (184)

    De Commissie was van mening dat de aangeboden verbintenissen om de in de overwegingen 171 tot en met 183 uiteengezette redenen niet afdwingbaar waren en dus moeilijkheden van praktische aard opleveren in de zin van artikel 8 van de basisverordening, en zij wees de aangeboden verbintenissen derhalve af.

    3.8.   Vergelijking

    (185)

    Zoals beschreven in overweging 199 van de voorlopige verordening heeft de Commissie ook een correctie doorgevoerd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening, voor het verschil bij de indirecte belastingen tussen de verkoop ten uitvoer uit China naar de Unie en de normale waarde waarbij indirecte belastingen zoals btw buiten beschouwing zijn gelaten.

    (186)

    De opmerkingen van PMI Group hadden voornamelijk betrekking op het feit dat de btw-tarieven in China sinds 2018 twee keer waren gewijzigd en op het percentage van 17 % dat werd gebruikt voor het berekenen van de btw-correctie. Deze wijzigingen hebben zich voorgedaan op 1 mei 2018 en op 1 april 2019, toen de btw-tarieven respectievelijk naar 16 % en 13 % werden gewijzigd.

    (187)

    Na de bovenstaande opmerking in aanmerking te hebben genomen, heeft de Commissie de berekening voor beide in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs aangepast.

    (188)

    Op grond hiervan zijn de gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

    Onderneming

    Definitief antidumpingrecht

    Haomei Group:

    Guangdong Haomei New Materials Co., Ltd,

    Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co., Ltd.

    21,3 %

    PMI Group:

    Press Metal International Ltd,

    Press Metal International Technology Ltd.

    33,9 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    28,6 %

    Alle andere ondernemingen

    40,1 %

    (189)

    Met uitzondering van de verkoop ten uitvoer naar het VK van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, die nog steeds representatief zijn voor 20 % van de totale uitvoer naar de Unie, zijn de dumpingmarges als volgt:

    Onderneming

    Dumpingmarge (%)

    Haomei Group:

    Guangdong Haomei New Materials Co., Ltd,

    Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co., Ltd.

    21,2 %

    PMI Group:

    Press Metal International Ltd,

    Press Metal International Technology Ltd.

    25,0 %

    Andere medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen

    22,1 %

    Alle andere ondernemingen

    32,1 %

    (190)

    Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Deze marge werd berekend als een gewogen gemiddelde op basis van de marges die voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren vastgesteld, en kwam derhalve uit op 22,1 %. De Commissie acht het passend het residuele recht verder te blijven vaststellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge die is vastgesteld op basis van de gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs, namelijk, met uitsluiting van de gegevens van het Verenigd Koninkrijk, op 32,1 %.

    (191)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen verzocht Haomei Group om een verklaring waarom de marges van andere producenten-exporteurs aanzienlijk zijn gedaald, terwijl het verschil voor haar marge klein was. De onderneming achtte deze verschillen en haar nieuwe dumpingrecht discriminerend. Zij betoogde tevens dat aan de belanghebbenden geen gedetailleerde en specifieke berekeningen waren verstrekt.

    (192)

    Ten eerste wordt eraan herinnerd dat Haomei Group zelf de bevindingen van de Commissie op basis van de EU-28 betwistte. Haomei Group voerde aan dat, aangezien het VK niet langer deel uitmaakt van de Europese Unie, de Commissie een EU-27-onderzoek had moeten uitvoeren. Dit argument werd behandeld nu de Commissie de dumpingmarge voor alle producenten-exporteurs dienovereenkomstig heeft herberekend (en de schade en het oorzakelijk verband opnieuw heeft beoordeeld).

    (193)

    De Commissie heeft in de overwegingen 185 tot en met 190 de methode voor de berekening van de dumpingmarge toegelicht, en die methode was precies dezelfde als toen de dumpingmarge exclusief gegevens uit het VK werd berekend. De mededeling van de definitieve bevindingen van de Haomei Group omvatte aanvullende vertrouwelijke, veel gedetailleerdere documenten met betrekking tot de methode en berekening van de dumping en schademarge. De reden voor het grotere effect op PMI Group hield verband met verschillen in prijsstelling, bestemming, productmix en andere specifieke kwesties voor de onderneming. De herberekening van alle dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen ondernemingen leidde ook tot de wijziging van dumpingrechten voor alle andere producenten-exporteurs, zoals uiteengezet in overweging 190. Dit werd tijdens een hoorzitting op 12 februari aan de onderneming toegelicht.

    (194)

    Bovendien moet het verzoek van Haomei Group om mededeling van de dumpingberekening van de andere in de steekproef opgenomen producent-exporteur worden afgewezen. De berekening is gebaseerd op vertrouwelijke informatie en kan alleen worden bekendgemaakt aan de onderneming waarop zij betrekking heeft. Dit is ook het geval voor de berekeningen voor de Haomei Group, die aan geen enkele andere belanghebbende in dit onderzoek zijn meegedeeld.

    (195)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen maakte Haomei Group een aantal opmerkingen over verschillen in gegevens en methodologie voor schadeberekeningen ten opzichte van dumpingberekeningen.

    (196)

    Deze verschillen vloeien voort uit het feit dat de vaststelling van dumping en de vaststelling van schade verschillend zijn. De twee methoden worden beschreven in twee afzonderlijke artikelen van de basisverordening (respectievelijk artikel 2 en artikel 3 van de basisverordening). In de overwegingen 187 tot en met 200 van de voorlopige verordening wordt de methode voor de berekening van de normale waarde voor de vaststelling van dumping in detail beschreven. In de overwegingen 330 tot en met 345 van de voorlopige verordening wordt in detail de methode beschreven voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs voor de vaststelling van de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De beweringen van Haomei waren ongegrond en werden daarom afgewezen.

    4.   SCHADE OP BASIS VAN EU-28

    4.1.   Algemene opmerkingen

    (197)

    Bepaalde belanghebbenden betoogden dat de voorlopige analyse van schade en oorzakelijk verband gebrekkig was, omdat bepaalde delen van de markt niet afzonderlijk werden geanalyseerd. Meer in het bijzonder werd aangevoerd dat er afzonderlijke analyses vereist waren voor harde en zachte legeringen, middelgrote en grote profielen, standaard en speciale profielen alsmede per marktsegment. Om de in de overwegingen 55 en 56 genoemde redenen bevestigde de Commissie echter dat het onderzochte product als één enkel product moet worden behandeld. Voorts zou, vanwege het aantal voorgestelde criteria en het feit dat er tussen veel daarvan geen duidelijk onderscheid is, een schadeanalyse volgens die methode praktisch niet uitvoerbaar en niet passend zijn. Daarbij komt dat de bedrijfstak van de Unie actief is in alle delen van de bovengenoemde markt en voor al deze productsoorten geconfronteerd wordt met concurrentie door de invoer met dumping uit China. Bovendien kunnen zowel de producenten in de Unie als de Chinese producenten een aantal productsoorten produceren en kunnen zij besluiten zich op een aantal daarvan te concentreren wanneer de marktomstandigheden dit toelaten. Om deze reden oefenen de Chinese producenten prijsdruk uit over het gehele productassortiment, met inbegrip van producten die de bedrijfstak van de Unie op verzoek kan produceren. Derhalve bevestigde de Commissie dat haar schadeanalyse in dit onderzoek werd uitgevoerd voor het volledige onderzochte product zoals omschreven in afdeling 2 van deze verordening, en voor de bedrijfstak van de Unie als geheel. Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwam Haomei Group op tegen bovengenoemde aanpak met betrekking tot de behandeling van het betrokken product als één enkel product. Volgens deze producent-exporteur is deze benadering van cruciaal belang voor het bepalen van zijn prijsonderbieding en/of prijsbederf. Zoals uiteengezet in de volgende overweging en in de overwegingen 246 tot en 249, bestaat er geen verband tussen de vaststelling van het product als één enkel product en de prijsvergelijkingen die worden uitgevoerd op basis van productsoort. Haomei Group herhaalde dit argument na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen. Aangezien de berekeningsmethode in de EU27-analyse niet is gewijzigd, kan ook deze opmerking om dezelfde redenen niet worden aanvaard.

    (198)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen hebben Airoldi en Euranimi verklaard dat de enige productanalyse voor de schade-indicatoren niet was gevolgd met betrekking tot de invoer uit China. Dit argument is echter feitelijk onjuist, zoals blijkt uit de tabellen 1 bis en 2 bis, waarin de totale invoer uit China is berekend en het effect ervan op die basis is beoordeeld. Airoldi en Euranimi verklaarden ook dat de Commissie de gevolgen van de verschillende GN-codes (zoals 7608 20 89) afzonderlijk had moeten onderzoeken. De Commissie bevestigt echter dat zij om de in de overwegingen 55 en 56 uiteengezette redenen één enkele analyse heeft verricht.

    (199)

    Voorts bevestigde de Commissie dat met betrekking tot prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges de prijsvergelijkingen werden uitgevoerd op basis van objectieve criteria per soort, zoals uitgelegd in overweging 234 van de voorlopige verordening. Voor meer dan 95 % van de Chinese invoer werd een rechtstreeks overeenstemmende productsoort gevonden die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd geproduceerd en verkocht.

    4.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

    (200)

    Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 208 tot en met 209 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.3.   Invoer uit het betrokken land

    Algemeen

    (201)

    In de voorlopige fase deed zich een duidelijk geval van aanzienlijke schade via de prijzen voor. Abnormaal lage Chinese prijzen, die aanzienlijk lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (prijsonderbieding) en de kosten plus de streefwinst (prijsbederf) waren, oefenden continu druk uit. Deze druk had door middel van het in de overwegingen 279 en 280 van de voorlopige verordening beschreven marktmechanismes diverse gevolgen: onder meer zette hij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onder druk, verhinderde hij dat de internationale stijging van de prijzen van grondstoffen (aluminium) in die prijzen tot uitdrukking kwam, en onderdrukte hij de winst dermate dat het bestaan van de bedrijfstak van de Unie in gevaar werd gebracht, waarbij deze niet de investeringen kon doen die nodig waren om zijn opschuiving naar duurdere marktsegmenten voort te zetten en oplossingen op maat aan gespecialiseerde gebruikers aan te bieden. Voor dit schade veroorzakende beeld zijn geen enorm grote invoervolumes nodig — zelfs een relatief klein invoervolume, of zelfs het bestaan van een aanzienlijke hoeveelheid laaggeprijsde invoer (zoals waarvan in het onderhavige geval ontegenzeglijk sprake is), is voldoende om een laag prijsplafond vast te stellen dat gevolgen heeft voor de gehele markt. Uit het onderzoek is gebleken dat deze dynamiek, die zeer kenmerkend is voor de kapitaalintensieve aluminiumindustrie, van toepassing was op het onderzochte product.

    Invoer onder GN-code 7610 90 90

    (202)

    Zoals is aangegeven in de voorlopige verordening, vereiste de nauwkeurige kwantificering van de ingevoerde volumes uit China verdere analyse. Het onderzochte product valt momenteel onder negen GN-codes (25), en er waren tegenstrijdige standpunten met betrekking tot één daarvan, te weten GN-code 7610 90 90, waaronder ook producten vallen die geen voorwerp van het huidige onderzoek zijn. De standpunten liepen met name uiteen over de vraag welk gedeelte van de invoer daadwerkelijk het betrokken product vormde. Deze code was goed voor ongeveer de helft van de voorlopig vastgestelde totale invoervolumes van het betrokken product uit China.

    (203)

    De invoervolumes waren in dit geval geen doorslaggevende factor voor schade, die zich voornamelijk via prijskanalen heeft voorgedaan. Zelfs als de Commissie deze code volledig buiten beschouwing zou laten, zou de Chinese marktpenetratie met een marktaandeel van 5,3 % in het onderzoektijdvak nog steeds aanzienlijk zijn gebleven, en zou zij sinds 2016 met 48 % zijn gestegen. Afgezien van de daaruit voortvloeiende nominale correcties van de marktaandelen voor alle andere marktspelers zou dit geen veranderingen voor het schadebeeld tot gevolg hebben gehad. Van belang is dat de gewogen gemiddelde Chinese prijzen bij volledige uitsluiting van de onder GN-code 7610 90 90 ingedeelde volumes op dezelfde abnormaal lage niveaus blijven als waarvan in het voorlopige onderzoek werd vastgesteld dat die schade veroorzaken. Het voorgaande wordt hieronder nader toegelicht.

    (204)

    De Commissie heeft in elk geval drie paden bewandeld om de in overweging 223 van de voorlopige verordening aangegeven volumes vast te stellen.

    (205)

    In overweging 223 van de voorlopige verordening heeft de Commissie de voorlopige vaststellingen met betrekking tot de voorlopige methode uiteengezet en belanghebbenden opgeroepen alle mogelijke informatie over de kwestie over te leggen. European Aluminium heeft een aanvullende toelichting gegeven met betrekking tot zijn rechtvaardiging voor zijn schatting van 95 %. Diverse belanghebbenden betwistten op grond van hun bedrijfservaring met GN-code 7610 90 90 deze schatting. Sommige belanghebbenden waren het met European Aluminium eens dat het onderzochte product onder deze code werd ingevoerd. Andere waren het daar niet mee eens en voerden aan dat de schatting van 95 % ofwel te hoog was of dat er geen invoer onder die code had plaatsgevonden. Sommige belanghebbenden maakten een aanvullende opmerking dat gebruikmaking van de prijs als rechtvaardiging niet betrouwbaar was. Het bestand van de verzamelde informatie was echter niet volledig genoeg en onvoldoende onderbouwd om afdoende richtsnoeren te verschaffen.

    (206)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen kon de Commissie haar onderzoek van de door DG TAXUD en de nationale douaneautoriteiten ingediende informatie afronden. De informatie van DG TAXUD bestond uit een volledige lijst naar douaneaangifte, maar bevatte geen duidelijkere beschrijving van de ingevoerde producten.

    (207)

    Voorts was de uit acht lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Polen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) ontvangen informatie zeer representatief, aangezien deze 84 % van de invoer onder GN-code 7610 90 90 in het onderzoektijdvak bestreek, en gedetailleerde informatie naar douaneaangifte alsmede de door de importeurs op hun enig document (“ED”) aangegeven beschrijving van de ingevoerde producten omvatte. Een gedetailleerde analyse op deze grondslag heeft tot de onderstaande conclusies geleid.

    (208)

    Zoals weergegeven in tabel 1 werd vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de onder deze GN-code ingedeelde uitvoer tot het betrokken product behoorde, waarbij dit een conservatieve vaststelling betrof. De facto zijn enkel de transacties genomen waarvan de productbeschrijvingen gedetailleerd genoeg waren om nauwkeurig te kunnen vaststellen dat het ingevoerde product het betrokken product was.

    Tabel 1

    Invoer uit China onder GN-code 7610 90 90

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Volledige GN-code — volume (ton)

    102 090

    131 180

    139 560

    151 891

    Volledige GN-code — prijs per ton

    2 944

    2 776

    2 764

    2 902

    Betrokken product — volume (ton)

    18 637

    23 948

    25 477

    27 728

    Betrokken product — prijs per ton (27)

    3 050

    3 041

    3 197

    3 308

    Andere dan het betrokken product — volume (ton)

    53 728

    69 037

    73 448

    79 937

    Onduidelijke volumes (ton)

    29 725

    38 195

    40 635

    44 225

    Bron: Eurostat en nationale douaneautoriteiten ()

    (209)

    Voor een deel van de volumes in tabel 1 was de beschrijving onvoldoende duidelijk om te bepalen of de aan de desbetreffende transacties gekoppelde invoervolumes onder het betrokken product vielen. Derhalve werd er voorzichtigheidshalve van uitgegaan dat het bij deze volumes niet om invoer van het betrokken product ging.

    (210)

    De Commissie vond dit een redelijke schatting, aangezien deze gebaseerd was op zeer representatieve informatie.

    (211)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat de methode om de invoer onder GN-code 7610 90 90 in kaart te brengen niet was toegelicht. In de punten 118 tot en met 122 van het document inzake de mededeling van de definitieve bevindingen en voetnoot 22 ervan wordt de gebruikte benadering toegelicht. Dit argument werd derhalve niet aanvaard.

    (212)

    Tijdens deze procedure verzocht Airoldi de door de lidstaten bij de Commissie ingediende gegevens aan haar te doen toekomen. Uitwisselingen van informatie tussen de lidstaten en de Commissie zijn overeenkomstig artikel 19, lid 5, van de basisverordening echter vertrouwelijk. Rekening houdend met het feit dat de gegevens op ondernemingsspecifieke douaneaangiften betrekking hebben en zeer gevoelige prijsgegevens bevatten, is hier tevens duidelijk sprake van gevoelige bedrijfsinformatie. Dit verzoek werd derhalve afgewezen.

    (213)

    Het Chinese marktaandeel werd bijgevolg naar beneden bijgesteld, maar de invoer bleef aanzienlijk en er werd dezelfde groeitrend als bij het voorlopige onderzoek waargenomen.

    (214)

    Airoldi maakte na de mededeling van de definitieve bevindingen opmerkingen over het volume van de invoer vastgesteld onder GN-code 7610 90 90 als het betrokken product. Volgens Airoldi is de methode niet representatief omdat de douaneautoriteiten van slechts acht lidstaten erbij betrokken zijn. Daar echter deze lidstaten meer dan 83 % van de invoer voor hun rekening nemen, is de methode representatief en wordt dit argument derhalve afgewezen.

    (215)

    Airoldi herhaalde ook haar argument dat de invoer van het betrokken product onder GN-code 7610 90 90 nul zou moeten zijn en verwees naar het bestaan van talrijke BTI’s. De Commissie kon dit argument niet aanvaarden, omdat het bestaan van BTI’s duidelijk niet uitsluit dat andere producten, met inbegrip van het betrokken product, onder deze code kunnen vallen. Uit de analyse van de Commissie van deze code aan de hand van gegevens van de douaneautoriteiten is gebleken dat dit het geval is.

    (216)

    Airoldi wees er voorts op dat het onderzoek zonder instelling van rechten zou moeten worden beëindigd indien de invoer onder GN-code 7610 90 90 van het onderzoek zou worden uitgesloten. Zoals is uiteengezet in overweging 219 zouden echter deze invoervolumes, zelfs indien zij buiten beschouwing zouden worden gelaten, op een aanzienlijk niveau blijven. Het argument kan derhalve niet worden aanvaard.

    Volume, marktaandeel en prijs van de invoer uit het betrokken land

    (217)

    Derhalve en op basis van het bovenstaande heeft de invoer uit het betrokken land zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 2

    Volume invoer (ton) en marktaandeel

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Invoer onder acht GN-codes (28)

    110 255

    127 616

    149 232

    164 641

    Totale volume invoer uit China

    128 631

    151 229

    174 353

    191 981

    Index (2016 = 100)

    100

    118

    136

    149

    Marktaandeel China (%)

    4,4

    4,8

    5,4

    6,2

    Index (2016 = 100)

    100

    110

    123

    141

    Bron: Eurostat (zie ook tabel 1 en tabel 4 inzake verbruik)

    (218)

    Ook op basis van de gecorrigeerde invoervolumes zijn zowel in relatieve als in absoute zin aanzienlijke invoerniveaus zichtbaar, die in het onderzoektijdvak een marktaandeel van 6,2 % bereikten. In absolute cijfers steeg de invoer uit het betrokken land tijdens de beoordelingsperiode met 49 %. Parallel hieraan steeg het totale marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode met 41 %.

    (219)

    Zoals wordt opgemerkt in overweging 203 zouden de invoervolumes, zelfs als de onder GN-code ex 7610 90 90 ingedeelde volumes volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, aanzienlijk blijven met een marktaandeel van 5,3 % in het onderzoektijdvak, en een stijging van 48 % sinds 2016.

    (220)

    Een importeur voerde aan dat het niveau van de toename van het marktaandeel van de Chinese invoer geen rechtvaardiging was voor antidumpingrechten zoals in de voorlopige verordening vermeld. De in artikel 5, lid 7, van de basisverordening neergelegde, het marktaandeel betreffende drempelwaarde voor het instellen van maatregelen van 1 % werd in het onderhavige geval tijdens de gehele beoordelingsperiode aanzienlijk overschreden en kan niet als “te verwaarlozen” in de zin van artikel 9, lid 3 worden beschouwd. Bovendien is het Chinese marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode gestegen met 41 %. Rekening houdend met de aanzienlijke omvang van de invoer in zowel absolute als relatieve zin en de absolute en relatieve trends, de overwegingen in overweging 201 en de prijsoverwegingen in tabel 3, werd dit argument afgewezen.

    Tabel 3

    Invoerprijzen (EUR/ton)

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Prijzen in het kader van 8 GN-codes (29)

    2 684

    2 676

    2 813

    2 911

    Gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit China

    2 736

    2 733

    2 869

    2 967

    Index (2016 = 100)

    100

    100

    105

    108

    Bron: Eurostat en nationale douaneautoriteiten

    (221)

    De gecorrigeerde prijzen laten een soortgelijk niveau en soortgelijke ontwikkelingen zien als de prijzen in de voorlopige verordening, waarmee de daarin gedane vaststelling wordt bevestigd.

    (222)

    Indien de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zouden, zoals opgemerkt in overweging 203, de gemiddelde invoerprijzen lager zijn en in de beoordelingsperiode een soortgelijke ontwikkeling volgen.

    (223)

    Zoals wordt uitgelegd in overweging 230 van de voorlopige verordening, moeten deze prijzen worden gezien in het licht van een stijging van de grondstofkosten met 10 % en kwamen zij tot stand in een periode waarin op de markt sprake was van vraag naar producten met meer toegevoegde waarde en producten op maat.

    (224)

    De in overweging 232 van de voorlopige verordening vastgestelde prijsonderbiedingsmarges (meer dan 25 %) werden bevestigd. Enkele belanghebbenden merkten op dat hun invoer uit het betrokken land de prijzen niet met meer dan 25 % onderbood. Zo merkte Haomei Group op dat haar producten door schommelingen in de wisselkoersen niet meer concurrerend zouden kunnen zijn op de markt van de Unie. De berekeningen van de Commissie inzake prijsonderbieding hadden echter betrekking op de volledige steekproef van producenten-exporteurs, waarbij voor het onderzoektijdvak een nauwkeurige methode per soort en per transactie werd gehanteerd. Bovendien werden de producenten-exporteurs, waaronder Haomei Group, over de gedetailleerde berekeningen, met inbegrip van de bijbehorende methode, op de hoogte gesteld. De Commissie bevestigde dat de voor de berekening van de prijsonderbieding gehanteerde methode zowel nauwkeurige als representatieve resultaten heeft opgeleverd.

    (225)

    Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot de invoer uit het betrokken land zijn ontvangen, worden de overige conclusies in de overwegingen 217 tot en met 234 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.4.   Verbruik in de Unie

    (226)

    De cijfers inzake het verbruik in de Unie werden als gevolg van de herziening van de invoervolumes uit het betrokken land, die in de overwegingen 202 tot en met 213 is toegelicht, naar beneden bijgesteld. Het verbruik op de vrije markt van de Unie heeft zich op deze basis als volgt ontwikkeld:

    Tabel 4

    Verbruik in de Unie (ton)

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Totaal verbruik in de Unie

    2 991 288

    3 204 315

    3 290 561

    3 159 475

    Index

    100

    107

    110

    106

    Markt voor intern gebruik

    61 338

    60 455

    60 143

    56 640

    Index

    100

    99

    98

    92

    Verbruik op de vrije markt

    2 929 950

    3 143 860

    3 230 418

    3 102 835

    Index

    100

    107

    110

    106

    Bron: European Aluminium en Eurostat ()

    (227)

    Het verbruik op de vrije markt van de Unie steeg tijdens de beoordelingsperiode met 6 %. Deze stijging was vooral toe te schrijven aan een groei van de vraag in de belangrijkste sectoren van de downstream-industrie.

    (228)

    Zoals is opgemerkt in overweging 203 zou het verbruik, zelfs als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en zou het tevens toenemen met 6 %. Aangezien er geen andere opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, wordt de vaststelling in overweging 216 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie op basis van de EU-28

    4.5.1.   Macro-economische en micro-economische indicatoren

    (229)

    Als gevolg van de hierboven vermelde herziening van de invoer uit het betrokken land en de in tabel 4 vermelde herziene verbruikscijfers ontwikkelde het marktaandeel van de verkoop op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie zich als volgt.

    Tabel 5

    Marktaandeel

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt (%)

    87,6

    85,6

    85,3

    84,4

    Index (2016 = 100)

    100

    98

    97

    96

    Bron: European Aluminium en Eurostat

    (230)

    Hierbij moet worden opgemerkt dat weliswaar voor de beoordelingsperiode na de herziening van invoervolumes uit het betrokken land een iets hoger marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld, maar dat de marktaandelen nog steeds met 3,2 procentpunten of 4 % daalden.

    (231)

    Zoals is opgemerkt in overweging 203 zou het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, zelfs als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en zou het afnemen met 3 %.

    (232)

    Airoldi merkte op dat als bron voor de tabellen 4 en 5 zowel European Aluminium als Eurostat wordt vermeld. Airoldi vroeg zich af of European Aluminium nieuwe gegevens had verstrekt. Deze tabellen waren echter nodig om de door de correctie van de cijfers over de invoer uit China herziene cijfers voor verbruik en marktaandelen (overwegingen 202 tot en met 215) te registreren. European Aluminium heeft geen nieuwe gegevens verstrekt. Airoldi voerde een argument aan met betrekking tot tabel 7 (Verkoopprijzen in de Unie) van de voorlopige verordening. De importeur voerde aan dat de London Metal Exchange (“LME”), vanwege het eigenaarschap ervan in Hongkong, geen betrouwbare referentie voor aluminiumprijzen was en dat de gegevens in tabel 7 van de voorlopige verordening derhalve niet geschikt waren. De LME werd echter door alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie als referentie in hun contracten gebruikt en wordt op grote schaal vermeld in handelspublicaties met betrekking tot aluminium. Uit het onderzoek is gebleken dat zij een betrouwbare bron voor de aluminiumprijzen in de Unie is. Bovendien heeft deze importeur niet onderbouwd hoe het eigenaarschap van de LME deze beurs onbetrouwbaar zou maken voor het gebruik in tabel 7 van de voorlopige verordening. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (233)

    Dezelfde importeur voerde een ander argument aan over kostenstijgingen in dezelfde tabel. Deze kostenstijgingen betreffen de werkelijke kostenstijgingen die door de producenten in de Unie zijn gemeld en tijdens de kruislingse controle op afstand zijn gecontroleerd. Met het argument werd beweerd dat de Commissie de redenen voor die stijgingen niet naar behoren heeft toegelicht. In de analyse van de Commissie in overweging 232 van de voorlopige verordening werden echter de twee hoofdredenen voor de kostenstijgingen gegeven. De ene hoofdreden had betrekking op de gestegen kosten in verband met de vraag op de markt naar producten met meer toegevoegde waarde. De tweede reden betrof stijgingen met betrekking tot blokken (“billets”) aluminium, de belangrijkste grondstof voor de productie van het onderzochte product. Deze vaststellingen waren gebaseerd op het bewijsmateriaal dat tijdens het onderzoek door de producenten in de Unie werd aangedragen en dat op afstand kruislings is gecontroleerd en kruislings aan de door European Aluminium verstrekte informatie is getoetst. De Commissie heeft het argument dat die stijgingen niet waren uitgelegd derhalve afgewezen.

    (234)

    Dezelfde importeur voerde ook een argument aan over tabel 9 van de voorlopige verordening met betrekking tot voorraden. Met het argument werden vraagtekens gezet bij de analyse van de Commissie dat de stijging van de voorraden met 26 % geen belangrijke schade-indicator was. Bij haar analyse ging de Commissie er echter van uit dat de voorraden als percentage van de productie laag waren, aangezien de bedrijfstak voornamelijk op bestelling produceert. Ook is een stijging van de voorraden vaak een teken dat goederen die niet op bestelling maar voor de distributiemarkt werden geproduceerd, niet konden worden verkocht. Dit wees op een schade veroorzakende situatie. Ook in vergelijking met het productieniveau bleven de vooraarden tijdens de beoordelingsperiode verhoudingsgewijs laag en kwamen zij overeen met ongeveer twee productieweken. De Commissie heeft haar voorlopige conclusie derhalve gehandhaafd en het argument afgewezen.

    (235)

    Dezelfde importeur voerde ook argumenten aan over tabel 10 van de voorlopige verordening met betrekking tot winstgevendheid. Eén argument was dat er voor een bepaalde producent in de Unie geen sprake was van grote dalingen van de winstgevendheid, en een tweede argument was dat producenten in de Unie van productsoorten van harde-legeringproductsoorten winstgevender waren dan producenten van zachte legeringen. De Commissie wijst er echter opnieuw op dat de winstgevendheid, zoals alle schade-indicatoren, voor de gehele bedrijfstak van de Unie of met gebruikmaking van een representatieve steekproef (zoals in dit geval is gebeurd) en niet voor afzonderlijke ondernemingen of productsoorten moet worden onderzocht. Bovendien is dankzij de bron die voor de winstgevendheid van de genoemde producent is aangehaald duidelijk geworden dat die betrekking had op de gehele onderneming en niet op het onderzochte product. De Commissie heeft deze argumenten derhalve afgewezen.

    (236)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden Airoldi en andere importeurs hun argumenten met betrekking tot de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, die reeds in de vorige overweging zijn behandeld. Deze partijen hadden hun eigen onderzoek naar de winstgevendheid van ondernemingen die extrusies in de Unie produceren, uitgebreid. De partijen merkten op dat de winstgevendheidsniveaus varieerden. Ongeacht de toelaatbaarheid van dergelijke informatie in de late fase waarin deze werd verstrekt, het feit dat deze slechts voor één lidstaat gold en dat deze informatie niet was onderbouwd, wijst het verstrekte bewijsmateriaal in overeenstemming met de resultaten van de bovengenoemde overwegingen op een gemiddeld laag winstgevendheidsniveau voor de bij het onderzoek betrokken ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie.

    (237)

    Dezelfde importeur voerde een ander argument aan over tabel 10 van de voorlopige verordening met betrekking tot investeringen. Met het argument werd beweerd dat de Commissie de redenen voor de stijgingen van de investeringen niet naar behoren heeft toegelicht. De analyse van de Commissie had betrekking op de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, waaruit een stijging van 72 % in 2019 ten opzichte van 2016 bleek. Die gegevens zijn tijdens de kruislingse controles op afstand besproken en gecontroleerd met de in de steekproef opgenomen producenten. Bovendien heeft de Commissie uitgelegd dat meer investeringen nodig waren om de efficiëntie te vergroten en klantgerichter te zijn in het licht van de marktvraag naar oplossingen met meer toegevoegde waarde. In de overwegingen 332 tot en met 340 van de voorlopige verordening heeft de Commissie nog meer opmerkingen gemaakt om te wijzen op het belang van grote investeringen voor de toekomst van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft derhalve het argument dat de investeringen niet naar behoren waren toegelicht, afgewezen.

    (238)

    Dezelfde importeur beweerde ook dat de Commissie de gegevens van de bedrijfstak van de Unie zonder verder onderzoek heeft aanvaard. Zoals reeds is uitgelegd in de overwegingen 25 en 26 van de voorlopige verordening, zijn de antwoorden op de vragenlijst van alle vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie evenals de door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verstrekte informatie op afstand kruislings gecontroleerd aan de hand van de documentatie van de brononderneming en, waar mogelijk, aan openbaar beschikbare bronnen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (239)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen was Airoldi het niet eens met de opmerkingen van de Commissie in de vorige twee overwegingen betreffende de bron en de controle van de ontvangen gegevens. Airoldi betwistte met name dat de tijdens het onderhavige antidumpingonderzoek aangevoerde gegevens geschikt waren, aangezien zij afkomstig waren uit bedrijfsbronnen en niet uit openbare bronnen. In dit verband bevestigt de Commissie dat, in overeenstemming met haar praktijk van kruislingse controles van gevoelige bedrijfsgegevens in het kader van een onderzoek, in voorkomend geval ook openbaar toegankelijke bronnen worden gebruikt.

    (240)

    Voorts betoogt Airoldi wat de investeringen betreft dat de vaststelling van de Commissie dat investeringen nodig zijn om de efficiëntie te verhogen en een grotere klantgerichtheid te verzekeren, generiek is en geen verband lijkt te houden met de context van het onderhavige antidumpingonderzoek. Met betrekking tot dit punt wijst de Commissie er opnieuw op dat deze verklaring een passende beschrijving geeft van de situatie van de bedrijfstak die het onderzochte product vervaardigt.

    (241)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Airoldi met betrekking tot overweging 234 ook verklaard dat het onjuist zou zijn de aanwezigheid van voldoende voorraden te correleren aan de vaststelling van schade. Dezelfde importeur voerde tevens aan dat een niveau van de voorraden van 26 % op de markt voor aluminium extrusies volstrekt normaal is. Wat dit argument betreft, zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat het in aanmerking nemen van voorraden als schade-indicator een wettelijk vereiste van de basisverordening is. Bovendien heeft dezelfde importeur in het kader van het voorlopige onderzoek aangevoerd dat deze indicator relevant zou zijn. Wat dit punt betreft, blijft de Commissie bij haar voorlopige conclusie dat, zoals beschreven in overweging 264 van de voorlopige verordening, voorraden van minder belang zijn voor de schadeanalyse omdat de productie hoofdzakelijk op bestelling plaatsvindt. Zoals beschreven in overweging 234 zouden zij, indien zij in aanmerking zouden worden genomen, wijzen op een schade toebrengend scenario.

    (242)

    Voorts beweerde dezelfde importeur dat het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zoals beschreven in tabel 5 van de voorlopige verordening zelfs zonder de instelling van antidumpingmaatregelen snel zou kunnen worden hersteld. Dit argument was verder niet onderbouwd. Er werden geen overtuigende redenen gegeven waarom de voortdurende daling tijdens de beoordelingsperiode zou moeten worden omgebogen zonder antidumpingrechten in te stellen, met name gezien de hoge prijsonderbiedingsmarges van de Chinese uitvoer van meer dan 25 %, zoals uiteengezet in overweging 232 van de voorlopige verordening en bevestigd in overweging 224. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (243)

    Dezelfde importeur diende nog meer opmerkingen in over de kwestie die wordt besproken in overweging 316 van de voorlopige verordening. De importeur herhaalde zijn bewering dat de bedrijfstak van de Unie misbruik maakte van zijn vermeende machtspositie op de markt. European Aluminium merkte op dat die beweringen niet serieus waren. De beweringen vallen voornamelijk onder de bevoegdheid van DG COMP, die na de mededeling van de voorlopige bevindingen bevestigde dat er geen gevallen van de beweerde aard bekend waren. De Commissie wil er echter op wijzen dat de bedrijfstak van de Unie uit meer dan 200 producenten bestaat. De Commissie blijft bij haar standpunt dat de importeur geen analyse of bewijs heeft geleverd om deze beweringen te ondersteunen, of om uit te leggen in hoeverre zij van belang zijn in het kader van de basisverordening. Derhalve werden deze argumenten afgewezen en worden de conclusies in de afdelingen 4.6 en 4.7 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (244)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Airoldi een als krantenartikel omschreven document ingediend waaruit blijkt dat een vertegenwoordiger van een producent in de Unie opmerkingen had gemaakt over mededingingskwesties op de markt van de Unie. Daarnaast merkten andere importeurs en Haomei Group op dat de maatregelen de machtspositie van bepaalde producenten in de Unie op de markt van de Unie zouden versterken. Wat dit vermeende krantenartikel betreft, moet in de eerste plaats worden benadrukt dat het verstrekte document in werkelijkheid reclamemateriaal van de onderneming betreft (dat wordt gepresenteerd als “promotionele informatie”). Bovendien heeft de betrokken producent in de Unie geen opmerkingen gemaakt over mededingingskwesties in het algemeen, maar over de zeer speciale producten die hij volgens zijn eigen reclamemateriaal produceert. Gezien de zeer beperkte reikwijdte van de verklaring en het soort publicatie is de Commissie derhalve van mening dat noch het vermeende krantenartikel noch het niet-onderbouwde argument van de importeurs en Haomei Group van invloed mogen zijn op haar conclusies in de vorige overweging.

    (245)

    Ook na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Haomei Group opmerkingen gemaakt over de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden en heeft daarbij gebruikgemaakt van haar eigen onderzoek naar de winstgevendheid van vier producenten in de Unie. Haomei Group merkte op dat uit hun onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie winstgevender was dan door de Commissie werd weergegeven in tabel 10 van de voorlopige verordening. De in de opmerkingen van Haomei Group verstrekte gegevens hadden echter betrekking op de totale winstgevendheid van de door haar geselecteerde ondernemingen en hebben derhalve geen betrekking op het onderzochte product. Bovendien werd de steekproef van de Commissie in februari 2020 samengesteld overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. Er werden van Haomei Group in dat stadium geen opmerkingen ontvangen. Gezien de vereisten van artikel 17 en het feit dat de gegevens van Haomei Group niet uitsluitend betrekking hebben op het onderzochte product, verwerpt de Commissie dit argument.

    4.6.   Argumenten over de methode voor het beoordelen van aanmerkelijke schade

    (246)

    Een importeur en de Chinese overheid hebben opmerkingen ingediend over de methode die de Commissie heeft gebruikt voor het beoordelen van aanmerkelijke schade. Met het argument werd aangevoerd dat de schadeanalyse gebrekkig was, omdat veel indicatoren een positieve ontwikkeling vertoonden en er werd betoogd dat de Commissie zich slechts op bepaalde indicatoren had gebaseerd om haar conclusie te ondersteunen. Ook werd beweerd dat diverse schadefactoren aantoonden dat er geen schade voor de bedrijfstak van de Unie was, omdat de ontwikkelingen niet negatief waren. Deze argumenten waren echter op een afzonderlijke beoordeling van de indicatoren gebaseerd, waarbij de context — zoals een toenemende vraag en stijgende kosten — niet in aanmerking werd genomen. De argumenten werden afgewezen aangezien de voorlopige conclusie betreffende schade gebaseerd was op een beoordeling van alle indicatoren en geen van deze indicatoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend was. Zoals reeds is beschreven in de overwegingen 271 tot en met 274 van de voorlopige verordening die hier worden bevestigd, lieten bepaalde indicatoren weliswaar inderdaad een positieve ontwikkeling zien maar was voldoende onderbouwd hoe de bevinding van aanmerkelijke schade tot stand was gekomen met inachtneming van alle schade-indicatoren.

    (247)

    Airoldi en O. Wilms voerden naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de Commissie haar bevindingen inzake schade had gewijzigd om rekening te houden met de vermindering van de invoer onder GN-code 7610 90 90 zoals hieronder beschreven. Er werd aangevoerd dat de schade in de voorlopige fase voornamelijk werd gebaseerd op volume-indicatoren en dat dit bij de mededeling van de definitieve bevindingen anders was geworden waardoor de schade vooral met betrekking tot de prijsindicatoren merkbaar was. De overwegingen 271 tot en met 274 van de voorlopige verordening zijn echter met name toegespitst op de door de bedrijfstak van de Unie geleden prijsschade. Voorts werd in overweging 280 van de voorlopige verordening uitgelegd hoe aanmerkelijke schade was voorgevallen toen sommige partijen de omvang en het marktaandeel van de Chinese invoer als beperkt beschouwden. In de voorlopige verordening werd aangegeven dat de omvang van de invoer uit China verder zou worden onderzocht — dit maakt deel uit van elk handelsbeschermingsonderzoek, waarvan de conclusies worden verfijnd naarmate het onderzoek voortschrijdt, zodat de definitief vastgestelde feiten naar behoren worden beoordeeld. Na afronding van dit proces bevestigen de conclusies ervan de in de voorlopige verordening vermelde resultaten. De Commissie kan dus niet instemmen met het argument dat zij haar benadering heeft gewijzigd.

    (248)

    Ook na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte O. Wilms opmerkingen over de ontwikkelingen met betrekking tot de volumes die Chinese en Turkse producenten en producenten in de Unie op de markt van de Unie verkochten. Aangezien de bedrijfstak van de Unie meer verkocht, betwistte O. Wilms het feit dat de bedrijfstak van de Unie schade had geleden. Een soortgelijk argument werd ook aangevoerd door Haomei Group. Zoals uiteengezet in afdeling 4.7 is de vaststelling van aanmerkelijke schade echter voornamelijk het gevolg van prijsdruk en het effect daarvan op de prestatie-indicatoren. Ondanks de beperkte toename van het verkoopvolume op de markt van de Unie verloor de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode trouwens marktaandeel.

    (249)

    Ook na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Haomei Group de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade op grond dat de door de Commissie gemaakte prijsvergelijkingen niet passend waren. Haomei Group heeft in haar opmerkingen met name aangevoerd dat zij de aluminiumindustrie in de Unie nooit schade heeft berokkend omdat de prijzen van de twee exporteurs op die van de Europese concurrenten waren afgestemd of zelfs hoger lagen. Dit argument kan niet worden aanvaard. Uit het onderzoek is gebleken dat bij het uitvoeren van een vergelijking op basis van productsoorten de prijzen van deze exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met een aanzienlijke marge onderboden, en dus waren afgestemd, maar zelfs aanzienlijk lager waren. Haomei Group suggereerde ook de prijzen van importeurs als bron voor de prijsvergelijkingen te gebruiken. Zoals vermeld in overweging 234 van de voorlopige verordening heeft de Commissie haar prijsvergelijkingen echter gebaseerd op een objectieve basis aan de hand van een gedetailleerde methode en berekeningen die aan Haomei Group zijn meegedeeld. Deze methode vergeleek producten per soort aan de hand van verschillende objectieve criteria en was daarom de meest representatieve methode die de Commissie ter beschikking stond. De Commissie verwerpt derhalve het argument dat deze vergelijking niet passend was en ook het argument dat deze methode de beoordeling van de schade vertekende.

    4.7.   Conclusie betreffende schade

    (250)

    De invoercijfers voor het betrokken land werden herzien en de impact ervan op het verbruik en de marktaandelen en de conclusie inzake schade werden in de definitieve fase opnieuw beoordeeld.

    (251)

    De ontwikkeling met betrekking tot invoervolumes liet een stijging zien van 49 %. Het marktaandeel van deze invoer steeg in de beoordelingsperiode met 41 %. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie vertoonde ook een aanzienlijke daling (-4 %).

    (252)

    Er moet op worden gewezen dat de belangrijkste indicatoren die de schade in dit onderzoek aantonen, ook dan schadeveroorzakend zouden blijven wanneer GN-code 7610 90 90 van de beoordeling van de invoer uit China zou worden uitgesloten.

    (253)

    Rekening houdend met de herziene bevindingen in combinatie met de andere ongewijzigde schade-indicatoren die in de voorlopige verordening zijn uiteengezet, werd definitief bevestigd dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade heeft geleden. Deze situatie werd voornamelijk veroorzaakt door schade veroorzakende prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden, de prijzen op de markt van de Unie drukten en voldoende prijsstijgingen verhinderden. Deze gevolgen werden verergerd door het feit dat de aanzienlijke invoer uit China in de beoordelingsperiode in absolute termen is gestegen en aanzienlijk aan marktaandeel heeft gewonnen. De bedrijfstak van de Unie is bezig zich aan te passen aan de veranderingen op de markt van de Unie, waar meer investeren van essentieel belang is opdat de bedrijfstak van de Unie op de lange termijn kan overleven. De lage winstgevendheid, die een gevolg is van de gedrukte marktprijzen, is echter duidelijk te laag om de fondsen voor dergelijke investeringen te kunnen genereren. Dit vormt een gevaar voor de toekomst op lange termijn van de bedrijfstak, waarin ongeveer 40 000 werknemers direct en nog veel meer werknemers indirect in de leveringsketen voor aluminium werkzaam zijn.

    (254)

    Gezien het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, werd de conclusie inzake de situatie van de bedrijfstak van de Unie zoals beschreven in de overwegingen 271 tot en met 274 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5.   SCHADE OP BASIS VAN GEGEVENS VAN DE EU-27

    5.1.   Algemeen

    (255)

    Er wordt verwezen naar overweging 35.

    5.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

    (256)

    Wat de definitie van de bedrijfstak van de Unie betreft, doet het feit dat een vereniging die producenten in de Unie vertegenwoordigt ook leden uit niet-EU-landen omvat, niet af aan de bevoegdheid van een dergelijke vereniging om producenten in de Unie te vertegenwoordigen, noch aan de representativiteit daarvan overeenkomstig artikel 4 van de basisverordening. Er zij ook aan herinnerd dat de producenten in de Unie aan European Aluminium specifieke volmachten hebben verleend om hun belangen in de huidige procedure te vertegenwoordigen. Om deze reden kunnen de argumenten van Airoldi na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen waarin de bevoegdheid om in rechte op te treden van de bedrijfstak van de Unie ter discussie werd gesteld en die door European Aluminium verder zijn weerlegd met de verklaring dat zijn capaciteit om de bedrijfstak van de Unie te vertegenwoordigen sinds het begin van het onderzoek blijkt uit het dossier, niet worden aanvaard.

    (257)

    Uit de informatie in het dossier blijkt voorts dat de productie van het soortgelijke product in het VK minder dan 3 % van het totaal van de EU-28 bedraagt. De klagers, die niet in het VK produceren, blijven dus voldoen aan de criteria van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    (258)

    Met uitsluiting van de producenten in het VK werd het soortgelijke product tijdens het onderzoektijdvak door ongeveer 200 producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    5.3.   Invoer uit het betrokken land onder GN-code 7610 90 90

    (259)

    Met uitsluiting van de invoer in het VK zijn de cijfers voor GN-code 7610 90 90 als volgt.

    Tabel 1 bis

    Invoer uit China onder GN-code 7610 90 90 — op basis van de EU-27

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Volledige GN-code — volume (ton)

    93 325

    124 799

    131 545

    142 371

    Volledige GN-code — prijs per ton

    2 912

    2 739

    2 722

    2 867

    Betrokken product — volume (ton)

    15 534

    20 773

    21 896

    23 697

    Betrokken product — prijs per ton (32)

    3 204

    3 203

    3 359

    3 475

    Andere dan het betrokken product — volume (ton)

    52 038

    69 588

    73 349

    79 386

    Onduidelijke volumes (ton)

    25 753

    34 439

    36 300

    39 288

    Bron: Eurostat en nationale douaneautoriteiten ()

    (260)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Airoldi haar argument dat de methode voor het verkrijgen van invoergegevens van de nationale douaneautoriteiten voor GN-code 7610 90 90 en voor het toevoegen daarvan aan de andere invoer uit China niet was toegelicht. European Aluminium antwoordde dat deze methode haar zeer duidelijk was. Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen heeft Haomei Group verzocht dat de door de Commissie voor de vaststelling van de invoer uit China gebruikte gegevens haar zouden worden meegedeeld. Wat Eurostat-gegevens betreft, geldt dat deze openbaar zijn. Wat de door de douaneautoriteiten van de lidstaten aan de Commissie verstrekte cijfers betreft, zij eraan herinnerd dat de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie vertrouwelijk is, overeenkomstig artikel 19, lid 5, van de basisverordening. Wat de toelichting op de gehanteerde aanpak betreft, herinnert de Commissie aan de toelichting op haar aanpak in de overwegingen 203 tot en met 219 en de desbetreffende voetnoten, die mutatis mutandis van toepassing zijn op de analyse op EU-27 basis.

    (261)

    Airoldi heeft zich aangesloten bij bovengenoemde opmerkingen van Haomei Group en haar eigen argument herhaald. Er zij aan herinnerd dat een opmerking naar aanleiding van de opmerkingen van een andere partij niet kan worden gebruikt om nieuwe elementen of verzoeken voor te stellen. De inhoudelijke antwoorden in de vorige overweging zijn hoe dan ook van toepassing. Voorts zij eraan herinnerd dat de Commissie de onderneming herhaaldelijk heeft uitgelegd hoe de invoer werd berekend en gecontroleerd, en de Commissie herhaalt dat de beweringen van de onderneming niet in de laatste plaats ongegrond zijn omdat er geen bewijs is overgelegd om de conclusies van de analyse van de Commissie te weerleggen.

    5.4.   Volume, marktaandeel en prijs van de invoer uit het betrokken land

    (262)

    Derhalve en op basis van het bovenstaande heeft de invoer uit het betrokken land zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 2 bis

    Volume invoer (ton) en marktaandeel — op basis van de EU-27

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Invoer onder acht GN-codes (33)

    82 001

    87 403

    108 739

    128 853

    Totale volume invoer uit China

    97 535

    108 176

    130 635

    152 551

    Index (2016 = 100)

    100

    111

    134

    156

    Marktaandeel China (%)

    3,4

    3,5

    4,1

    5,0

    Index (2016 = 100)

    100

    104

    122

    148

    Bron: Eurostat (zie ook tabel 1 en tabel 4 inzake verbruik)

    (263)

    Ook op basis van de gecorrigeerde invoervolumes zijn zowel in relatieve als in absoute zin aanzienlijke invoerniveaus zichtbaar, die in het onderzoektijdvak een marktaandeel van 5 % bereikten. In absolute cijfers steeg de invoer uit het betrokken land tijdens de beoordelingsperiode met 56 %. Parallel hieraan steeg het totale marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode met 48 %.

    (264)

    De invoervolumes zouden zelfs dan aanzienlijk blijven, als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, waarbij zij in het onderzoektijdvak een marktaandeel van 4,2 % zouden hebben uitgemaakt, en sinds 2016 met 57 % zouden zijn gestegen.

    Tabel 3 bis

    Invoerprijzen (EUR/ton) — op basis van de EU-27

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Prijzen in het kader van 8 GN-codes (34)

    2 987

    3 110

    3 127

    3 142

    Gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit China

    3 038

    3 173

    3 183

    3 193

    Index (2016 = 100)

    100

    104

    105

    105

    Bron: Eurostat en nationale douaneautoriteiten

    (265)

    De gecorrigeerde prijzen laten soortgelijke prijsontwikkelingen zien als eerder bekendgemaakt, en bevestigen dezelfde conclusies.

    (266)

    Indien de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zouden de gemiddelde invoerprijzen lager zijn en in de beoordelingsperiode een soortgelijke ontwikkeling volgen.

    (267)

    Volgens de eerder meegedeelde methode bedragen de prijsonderbiedingsmarges met uitzondering van de invoer in het VK 23,6 %, hetgeen de eerder bekendgemaakte conclusies bevestigt.

    (268)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat importeurs, waaronder Airoldi, geen geëxtrudeerde producten onder GN-code 7610 90 90 hebben ingevoerd en dat de Commissie de importeurs niet om verduidelijking met betrekking tot deze code heeft verzocht. Deze opmerking was laat en houdt geen rekening met de definitieve beoordeling van de Commissie van de berekening van de invoer onder deze code, maar de Commissie heeft alle partijen om medewerking verzocht in overweging 223 van de voorlopige verordening. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

    (269)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit China onder GN-code 7610 90 90 als gevolg van de herbeoordeling van de zaak op EU27-basis zijn gestegen. De Commissie heeft bevestigd dat dit het gevolg is van de uitsluiting van de VK-verkopen van de cijfers.

    (270)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Haomei Group op dat bepaalde aspecten van de methode voor de berekening van de schade, waaronder de gegevensbron, voor haar niet duidelijk waren. De Commissie bevestigt dat de methode voor de berekening van de schade in de voorlopige en de definitieve fase van het onderzoek aan Haomei Group is meegedeeld. In de fase van de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen werd uitgelegd dat dezelfde methode voor de berekening van de schade was toegepast, behalve dat de gegevens van het Verenigd Koninkrijk waren verwijderd. De Commissie was daarom van mening dat haar duidelijke methode volledig is toegelicht. Bovendien hadden dergelijke punten in de voorlopige fase in plaats van na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen aan de orde moeten worden gesteld.

    5.5.   Verbruik in de Unie

    (271)

    De cijfers over het verbruik in de Unie werden herzien als gevolg van de hierboven toegelichte herziening van de volumes van de invoer uit het betrokken land en de herziene volumes van de invoer uit andere derde landen in de EU-27. Het verbruik op de vrije markt van de Unie heeft zich op deze basis als volgt ontwikkeld:

    Tabel 4 bis

    Verbruik in de Unie (ton)  (*1) — Op basis van de EU-27

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Totaal verbruik in de Unie

    2 965 810

    3 167 207

    3 251 443

    3 123 439

    Index

    100

    107

    110

    105

    Markt voor intern gebruik

    61 338

    60 455

    60 143

    56 640

    Index

    100

    99

    98

    92

    Verbruik op de vrije markt

    2 904 472

    3 106 752

    3 191 300

    3 066 799

    Index

    100

    107

    110

    106

    Bron: European Aluminium en Eurostat

    (272)

    Het verbruik op de vrije markt van de Unie steeg tijdens de beoordelingsperiode met 6 %.

    (273)

    Het verbruik zou, zelfs als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en zou tevens toenemen, waarmee de eerder medegedeelde bevindingen worden bevestigd.

    (274)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen voerde Airoldi aan dat de Commissie de grondslag voor de vaststelling van de markt voor intern gebruik niet heeft toegelicht. Met betrekking tot dit argument geldt dat de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de markt voor intern gebruik reeds in de voorlopige bevindingen werden weergegeven (overweging 248 van de voorlopige verordening). Deze opmerking is bovendien veel te laat, aangezien zij had moeten worden ingediend binnen de termijn voor het maken van opmerkingen over de voorlopige bevindingen. Het argument wordt afgewezen.

    5.6.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    5.6.1.   Macro-economische en micro-economische indicatoren

    (275)

    Als gevolg van de hierboven vermelde herziening van de invoer uit het betrokken land en de in tabel 4 vermelde herziene verbruikscijfers ontwikkelde het marktaandeel van de verkoop op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie zich als volgt.

    Tabel 5 bis

    Marktaandeel (*2) — Op basis van de EU-27

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Aandeel van de bedrijfstak van de Unie in de verkoop op de vrije markt (%)

    88,4

    86,6

    86,4

    85,4

    Index (2016 = 100)

    100

    98

    98

    97

    Bron: European Aluminium en Eurostat

    (276)

    Ofschoon het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode op een iets hoger niveau werd herberekend, daalden de marktaandelen nog altijd met 3,0 procentpunten.

    (277)

    Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zou zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en zou afnemen, wanneer de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, waarmee de eerder medegedeelde bevindingen worden bevestigd.

    (278)

    Op basis van de door de producenten in de Unie verstrekte en reeds in het dossier beschikbare informatie werden de volumes van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van het VK geschat op ongeveer 2 % van de totale verkoop in de EU-28. Een dergelijk volume kon geen materiële gevolgen hebben voor de economische indicatoren van de bedrijfstak van de Unie. Daarom zijn alle eerder meegedeelde indicatoren in afdeling 6 ook representatief voor de EU-27 en worden zij bevestigd, evenals de conclusies die daaruit zijn getrokken.

    (279)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat de Commissie van de bedrijfstak van de Unie een nieuwe reeks EU-27-gegevens had moeten verkrijgen om haar schadeanalyse met betrekking tot de EU-27 uit te voeren, zoals zij in een ander handelsbeschermingsonderzoek had gedaan. Dit was echter niet nodig omdat de informatie in het dossier reeds een analyse van de EU-27 mogelijk maakte, zoals hierboven uiteengezet. Dit werd bevestigd door European Aluminium, dat antwoordde op het argument van Airoldi door erop te wijzen dat producenten in het VK minder dan 3 % van de productie vertegenwoordigden, dat de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak van de Unie in het VK laag waren en dat de gevolgen voor de schade-indicatoren derhalve minimaal waren. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (280)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkten Airoldi en Euranimi op dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, dat in het onderzoektijdvak meer dan 85 % bedroeg, niet op schade wees. Deze partijen verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 februari 2021 in zaak C-324/19, Eurocylinder Systems AG, ten aanzien waarvan zij stelden dat daarin werd geïmpliceerd dat er met een dergelijk marktaandeel geen schade kon bestaan. Haomei Group heeft hierover ook opmerkingen gemaakt en aangevoerd dat volgens verschillende rechtszaken het marktaandeel van 85 % een vaststelling van schade zou beletten. Zaak C-324/19 betrof echter de dreiging van schade en de beoordeling van de factoren die deze bepalen. In dit geval wordt eraan herinnerd dat de vaststelling van schade voornamelijk verband houdt met prijseffecten, zoals uiteengezet in overweging 252 hierboven, een feit dat niet wordt gewijzigd door de zeer beperkte veranderingen in het marktaandeel, die in de beoordelingsperiode hoe dan ook met 3 % zijn gedaald voor de bedrijfstak van de Unie. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (281)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat de productie van de bedrijfstak van de Unie was gestegen en dat ook het aandeel ervan in het verbruik was toegenomen. Airoldi voerde aan dat dit erop wees dat er geen sprake was van schade. De argumenten in de vorige overweging worden in herinnering gebracht. Daarbij verloor de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 242 van de voorlopige verordening, hoewel de productie in de Unie in de beoordelingsperiode met 2 % toenam, aandeel in termen van verbruik. Dit argument werd derhalve niet aanvaard.

    (282)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Airoldi haar argumenten als bedoeld in de overwegingen 235 en 236 zonder aanvullend bewijsmateriaal te verstrekken, welke argumenten derhalve om de in die overwegingen vermelde inhoudelijke redenen werden afgewezen.

    (283)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte Airoldi verder opmerkingen over het feit dat de LME buiten de Unie is gevestigd en niet als referentiebron voor aluminiumprijzen mag worden gebruikt. Dezelfde argumenten als in overweging 232 zijn van toepassing en het argument wordt niet aanvaard.

    5.7.   Conclusie inzake schade op basis van de EU-27

    (284)

    Op grond van de informatie in het dossier op basis van de EU-27 heeft de Commissie derhalve geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    6.   OORZAKELIJK VERBAND op basis van EU-28

    6.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (285)

    Het gevolg van de invoer met dumping werd beschreven in afdeling 5.1 van de voorlopige verordening. Verschillende belanghebbenden betoogden dat de schade niet kon worden toegeschreven aan de invoer met dumping uit het betrokken land en dat het oorzakelijk verband door andere factoren werd verzwakt. Sommige argumenten waren slechts een herhaling van de argumenten die in de voorlopige verordening al aan de orde waren gekomen, zonder enige nieuwe elementen. De opmerkingen die niet eerder aan bod waren gekomen, worden hieronder geanalyseerd, indien passend samen met een beoordeling van aanvullende gegevens die na de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn verzameld.

    (286)

    Als gevolg van de in de overwegingen 202 tot en met 216 beschreven herziening van de invoer uit het betrokken land werden het verbruik en de marktaandelen van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit het betrokken land herzien. Het Chinese marktaandeel steeg van 4,4 % tot 6,2 % (in plaats van een stijging van 6,9 % tot 9,6 % zoals in tabel 2 van de voorlopige verordening), terwijl het marktaandeel op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie daalde van 87,6 % tot 84,4 % (in plaats van een daling van 85,1 % tot 81,1 % zoals in tabel 5 van de voorlopige verordening). Bijgevolg werden deze tabellen van de voorlopige verordening dienovereenkomstig aangepast. Die wijzigingen hadden weinig tot geen gevolgen voor de trends of de aanzienlijke omvang van de invoer, aangezien na de herziening onder meer het invoervolume uit het betrokken land feitelijk steeg met 49 % (in plaats van 48 %), en de ontwikkeling van het marktaandeel een stijging liet zien van 41 % (in plaats van 39 %). Derhalve hadden de herziene cijfers voor de invoer en het marktaandeel geen wezenlijke gevolgen voor de analyse van het oorzakelijk verband zoals beschreven in de overwegingen 276 tot en met 283 van de voorlopige verordening.

    (287)

    Sommige importeurs beweerden dat slechts een klein deel van de wereldwijde Chinese uitvoer werd verkocht op de markt van de Unie (slechts 13 %), en dat de invoer uit China gemakkelijk op de markt van de Unie werd geabsorbeerd zonder schade te veroorzaken. Met deze opmerking lag de nadruk echter op bepaalde kwesties met betrekking tot de volumes, en werd voorbijgegaan aan het feit dat het grootste deel van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade verband hield met de prijzen, als gevolg van de aanzienlijke prijsdruk die werd uitgeoefend door deze laaggeprijsde invoer die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met meer dan 25 % onderbood. Deze importeurs voerden ook aan dat de invoer uit China alleen groeide ten koste van de invoer uit derde landen. Dit argument is feitelijk onjuist, zoals blijkt uit tabel 6. Bovendien laat de informatie in tabel 4 duidelijk zien dat de bedrijfstak van de Unie ook schade in termen van volumes heeft geleden en in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren aan de invoer met dumping uit het betrokken land. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

    (288)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Haomei Group de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade op grond dat de invoer uit alle aanleverbronnen in de periode 2017-2020 niet was toegenomen. Er wordt echter aan herinnerd dat de beoordeling van de schade door de Commissie sterk op de prijzen is gebaseerd. Bovendien is uit dit onderzoek gebleken dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode (2016-2019) is gedaald. In dezelfde periode nam de invoer uit China zowel in absolute cijfers als wat het marktaandeel betreft toe. Rekening houdend met deze elementen en met het feit dat de beoordeling van de volumes door Haomei Group betrekking had op alle invoer en niet beperkt was tot de beoordelingsperiode, verwerpt de Commissie het argument.

    6.2.   Gevolgen van andere factoren

    6.2.1.   Invoer uit derde landen

    (289)

    De invoer uit derde landen ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt.

    Tabel 6

    Invoer uit derde landen

     

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Turkije

    Volume (ton)

    77 041

    87 632

    107 392

    110 452

    Index

    100

    114

    139

    143

    Marktaandeel (%)

    2,6

    2,8

    3,3

    3,6

    Index

    100

    106

    126

    135

    Gemiddelde prijs

    3 519

    3 599

    3 569

    3 448

    Index

    100

    102

    101

    98

    Overige derde landen

    Volume (ton)

    156 278

    213 999

    191 673

    181 402

    Index

    100

    137

    123

    116

    Marktaandeel (%)

    5,3

    6,8

    5,9

    5,8

    Index

    100

    128

    111

    110

    Gemiddelde prijs

    3 197

    3 126

    3 398

    3 489

    Index

    100

    98

    106

    109

    Totaal van alle landen, met uitzondering van het betrokken land

    Volume (ton)

    233 319

    301 631

    299 065

    291 854

    Index

    100

    129

    128

    125

    Marktaandeel (%)

    8,0

    9,6

    9,3

    9,4

    Index

    100

    120

    116

    118

    Gemiddelde prijs

    3 304

    3 264

    3 459

    3 473

    Index

    100

    99

    105

    105

    Bron: Eurostat ()

    (290)

    De volumes van de invoer uit derde landen zijn enigszins gewijzigd als gevolg van de voornoemde statistische herzieningen. Het marktaandeel van deze invoer werd ook beïnvloed door de in de overwegingen 202 tot en met 213 beschreven herziening van de invoer uit het betrokken land. Deze wijzigingen waren echter gering en hadden zelfs nog minder gevolgen voor de trend. Het marktaandeel van derde landen na de herziening steeg van 8,0 % tot 9,4 % (in plaats van de in tabel 11 van de voorlopige verordening vermelde stijging van 8,0 % tot 9,3 %). Derhalve hadden die geringe wijzigingen in de cijfers van de invoer uit en het marktaandeel van derde landen geen wezenlijke gevolgen voor de analyse van het oorzakelijk verband zoals beschreven in de overwegingen 284 tot en met 288 van de voorlopige verordening.

    (291)

    Carl Prinz diende een opmerking in over overweging 286 van de voorlopige verordening waarin hij beweerde dat, gezien zijn ervaringen met de prijzen in 2020, de prijzen van de invoer uit Turkije vergeleken met het betrokken land niet veel hoger waren. Deze informatie had echter betrekking op de periode na het onderzoektijdvak en er werd geen informatie over het onderzoektijdvak verstrekt. Bovendien werd er geen bewijsmateriaal ingediend om aan te tonen dat de analyse in overweging 286 van de voorlopige verordening onjuist was.

    (292)

    Rekening houdend met de herziene gegevens in tabel 6 en na de ontvangen opmerkingen met betrekking tot de overwegingen 284 tot en met 287 van de voorlopige verordening te hebben geanalyseerd, bevestigt de Commissie de conclusie van het effect van de invoer uit derde landen in overweging 288 van de voorlopige verordening.

    (293)

    Zoals opgemerkt in overweging 203, zouden zelfs indien de volumes onder GN-code 7610 90 90 volledig buiten beschouwing zouden worden gelaten, de volumes van de invoer uit andere derde landen niet en hun marktaandelen slechts minimaal veranderen. De conclusie inzake oorzakelijk verband door de invoer uit derde landen in de voorlopige verordening blijft onverlet en wordt derhalve bevestigd.

    (294)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Airoldi op dat de vorige overweging logica ontbeerde. Het was echter onduidelijk waarom Airoldi tot deze conclusie was gekomen. De beoordeling van de Commissie dat de gevolgen van de invoer uit derde landen schade toebrengend zouden blijven indien de invoer onder de betrokken GN-code niet in aanmerking werd genomen, is steekhoudend. Het absolute volume van de invoer uit derde landen zou immers niet worden beïnvloed en het marktaandeel ervan zou slechts minimaal wijzigen. Daarom bevestigt de Commissie haar analyse.

    6.2.2.   Impact van verbruik

    (295)

    De herziene cijfers met betrekking tot verbruik in de overwegingen 226 tot en met 228 hadden geen materiële gevolgen voor de conclusie van overweging 294 van de voorlopige verordening. Zoals is opgemerkt in overweging 203 zou het verbruik op de vrije markt zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en met 6 % toenemen, als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten. De conclusie in overweging 294 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd. In haar opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Airoldi aan dat de motivering van deze overweging “elke logica ontbeert”, aangezien zij zich op ongerechtvaardigde wijze baseert op het belang in kwantitatieve termen van de invoer van producten die onder die code vallen. Met betrekking tot deze opmerking merkt de Commissie op dat uit de bovenstaande redenering (integendeel) blijkt dat zelfs indien niet op de onder deze code ingevoerde producten wordt geleund (wat niet de passende methode is omdat deze code tevens een significant deel van het betrokken product omvat), de bevindingen inzake schade niet zouden worden beïnvloed.

    6.2.3.   Invloed op de kosten in de Unie

    (296)

    Airoldi heeft ook aangevoerd dat de hoge investeringskosten in tabel 10 van de voorlopige verordening schade hebben toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie. De conclusie van de Commissie betreffende investeringen was dat er steeds meer investeringen nodig waren om op de markt een rol van betekenis te kunnen blijven spelen. De investeringen waren nodig om de efficiëntie te vergroten en klantgerichter te zijn in het licht van de vraag op de markt naar oplossingen met meer toegevoegde waarde. In de overwegingen 332 tot en met 340 werd ingegaan op de vraag hoe belangrijk hoge niveaus van investeringen zijn voor de toekomst van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft dit argument afgewezen als misleidend en niet-onderbouwd.

    (297)

    De Chinese overheid heeft een rapport van Reuters van januari 2014 aangehaald waarin staat dat de productie van basismetalen, zoals aluminium, in de Unie bijna verliesgevend wordt gemaakt door de arbeids- en milieuwetgeving van de Unie en de hoge energiekosten. Dit argument had echter betrekking op de productie van aluminium als grondstof. Het argument kon niet worden aanvaard, rekening houdend met het feit dat dit rapport geen betrekking heeft op de bedrijfstak van de Unie, een downstreambedrijfstak, en geen rekening houdt met ontwikkelingen in de aluminiumsector in de Unie in de beoordelingsperiode.

    6.2.4.   Effect van de verkoop aan distributeurs

    (298)

    Airoldi voerde aan dat de verkoopresultaten van de bedrijfstak van de Unie werden beïnvloed door een zakelijk besluit om te stoppen met de verkoop aan distributeurs. Uit de gegevens die uit de antwoorden op de vragenlijst zijn verzameld bleek echter dat de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie niet in het algemeen was gestopt met de verkoop aan distributeurs. Zo stelde de Commissie vast dat de verkoop in de Unie aan distributeurs was gedaald als gevolg van de prijsdruk door de invoer met dumping uit China. Bovendien bleek uit de antwoorden op de vragenlijst van Airoldi, die optreedt als importeur en als distributeur, dat deze onderneming aanzienlijke hoeveelheden van de bedrijfstak van de Unie heeft gekocht. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    6.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (299)

    De herziening van invoervolumes uit het betrokken land heeft ertoe geleid dat de conclusie inzake het oorzakelijk verband in de definitieve fase van het onderzoek opnieuw moest worden beoordeeld. De herziene invoervolumes en marktaandelen op de markt van de Unie zoals hierboven beschreven hadden geen wezenlijk effect op de analyse inzake het oorzakelijk verband en nog geringere gevolgen bij het beoordelen van de ontwikkelingen. Hetzelfde geldt wanneer GN-code 7610 90 90 in zijn geheel zou worden uitgesloten.

    (300)

    De Commissie heeft in de overwegingen 280 tot en met 282 van de voorlopige verordening uitgelegd hoe de invoer uit China, met een veel kleiner marktaandeel dan de bedrijfstak van de Unie, niet alleen toegang tot de markt van de Unie had gekregen, waardoor het marktaandeel daarvan geleidelijk groot genoeg werd om volumeschade te veroorzaken, maar ook en nog erger prijsverhoging verhinderde en de bedrijfstak van de Unie ertoe noopte om minder en onvoldoende winst te maken tijdens de beoordelingsperiode. Deze overwegingen blijven nog steeds in zowel absolute als relatieve zin van toepassing op het niveau van de Chinese invoer zoals vermeld in de bovenstaande tabel 2, en zelfs indien GN-code 7610 90 90 in zijn geheel zou worden uitgesloten.

    (301)

    Bovendien leidde geen van de opmerkingen van belanghebbenden tot wijzigingen in de beoordeling van de factoren zoals die in de voorlopige fase was gemaakt en zijn er na de instelling van de voorlopige maatregelen geen steekhoudende opmerkingen ingediend waarmee de in het onderzoek vastgestelde aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie zou kunnen worden verklaard.

    (302)

    Op basis van het bovenstaande en bij gebrek aan andere opmerkingen heeft de Commissie geconcludeerd dat geen van de andere factoren die in de voorlopige en de definitieve fase zijn onderzocht enige relevante weerslag kon hebben op de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. Bijgevolg heeft geen van de onderzochte factoren, afzonderlijk of gezamenlijk, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zodanig afgezwakt dat dit verband niet langer echt en substantieel zou zijn, hetgeen de conclusie in de overwegingen 302 en 303 van de voorlopige verordening bevestigt.

    7.   OORZAKELIJK VERBAND OP BASIS VAN EU-27

    7.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (303)

    Als gevolg van bovengenoemde herzieningen werden het verbruik en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit het betrokken land herzien. Het Chinese marktaandeel steeg van 3,4 tot 5 %, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt tijdens de beoordelingsperiode daalde van 88,4 % tot 85,4 %. De wijzigingen van EU-28 naar EU-27 hadden weinig tot geen gevolgen voor de ontwikkelingen of de aanzienlijke omvang van de invoer, onder meer omdat het invoervolume uit het betrokken land na de herziening feitelijk steeg met 56 %, en de ontwikkeling van het marktaandeel ervan steeg met 48 %. De herziene cijfers over de invoer en het marktaandeel hadden derhalve geen wezenlijke invloed op de eerder meegedeelde toerekeningsanalyse.

    7.2.   Gevolgen van andere factoren

    7.2.1.   Invoer uit derde landen

    (304)

    De invoer uit derde landen ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt.

    Tabel 6 bis

    Invoer uit derde landen naar de EU-27

     

     

    2016

    2017

    2018

    Onderzoektijdvak

    Turkije

    Volume (ton)

    73 187

    84 678

    103 888

    106 702

    Index

    100

    116

    142

    146

    Marktaandeel (%)

    2,5

    2,7

    3,3

    3,5

    Index

    100

    108

    129

    138

    Gemiddelde prijs

    3 475

    3 595

    3 569

    3 439

    Index

    100

    103

    103

    99

    Overige derde landen

    Volume (ton)

    165 749

    222 898

    199 778

    188 546

    Index

    100

    134

    121

    114

    Marktaandeel (%)

    5,7 %

    7,2 %

    6,3 %

    6,1 %

    Index

    100

    126

    110

    108

    Gemiddelde prijs

    3 438

    3 353

    3 684

    3 760

    Index

    100

    98

    107

    109

    Totaal van alle landen, met uitzondering van het betrokken land

    Volume (ton)

    238 937

    307 576

    303 666

    295 248

    Index

    100

    129

    127

    124

    Marktaandeel (%)

    8,2

    9,9

    9,5

    9,6

    Index

    100

    120

    116

    117

    Gemiddelde prijs

    3 449

    3 420

    3 644

    3 644

    Index

    100

    99

    106

    106

    Bron: Eurostat

    (305)

    De volumes van de invoer uit derde landen zijn als gevolg van de voornoemde herzieningen licht gewijzigd. Het marktaandeel van deze invoer werd hierdoor ook beïnvloed. Deze wijzigingen waren echter gering en hadden zelfs nog minder gevolgen voor de trend. Het marktaandeel van de derde landen steeg na de herziening van 8,2 tot 9,6 %. Deze geringe wijzigingen hebben geen wezenlijke invloed op de eerder meegedeelde analyse van het oorzakelijk verband.

    (306)

    De volumes van de invoer uit andere derde landen zouden, zelfs indien de volumes onder GN-code 7610 90 90 bij de analyse volledig buiten beschouwing zouden worden gelaten, niet veranderen en met betrekking tot hun marktaandelen zou slechts sprake zijn van een minimale verandering. De conclusie inzake oorzakelijk verband met de invoer uit derde landen blijft onverlet en wordt derhalve bevestigd.

    (307)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Haomei Group op dat het marktaandeel van de invoer uit China eenvoudigweg was toegenomen ten koste van de invoer uit derde landen, in plaats van dat deze een effect op het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie had. Dit argument is echter feitelijk onjuist en kon niet worden aanvaard, aangezien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 3 % is gedaald, zoals blijkt uit tabel 5 bis.

    (308)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkten Haomei Group en Airoldi op dat gezien op een EU-27-basis het Chinese marktaandeel en de volumes van de Chinese invoer zodanig waren afgenomen dat de situatie voor de bedrijfstak van de Unie niet schade veroorzakend kon zijn geweest, en dat, omgekeerd, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak boven de 85 % bleef. Er wordt verwezen naar de overwegingen 201 en 280 en naar tabel 5 bis. Bovendien weerspiegelt het feit dat de invoervolumes in absolute termen bij deze definitieve vaststelling lager zijn dan in de klacht en in het kader van het voorlopige onderzoek werd geschat, de aard zelf van handelsbeschermingsonderzoeken, waarvan bij voortschrijding de analyse verder wordt verfijnd omdat informatie van partijen geleidelijk wordt verzameld, verwerkt en gecontroleerd. Het voorgaande heeft immers geen gevolgen voor het groeipercentage van de invoer, dat nog steeds aanzienlijk is. Er zij aan herinnerd dat het marktaandeel van de Chinese invoer in de beoordelingsperiode met 48 % was gestegen en dat de geringe daling van het Chinese marktaandeel geen aanmerkelijke invloed heeft op de vastgestelde schade, niet in de laatste plaats gezien de in overweging 253 genoemde elementen inzake schade door prijzen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (309)

    Tevens na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkte Haomei Group op basis van gegevens uit de geconsolideerde jaarverslagen van Hydro Group op dat het marktaandeel van Hydro Group was toegenomen. Zoals blijkt uit tabel 5 bis is het marktaandeel van de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode echter gedaald. Het marktaandeel van individuele producenten of groepen producenten in de Unie is voor deze analyse van het oorzakelijk verband niet relevant. Dit punt werd derhalve van de hand gewezen.

    7.2.2.   Impact van verbruik

    (310)

    De herziene cijfers met betrekking tot het verbruik hadden geen wezenlijke impact op de eerder bekendgemaakte conclusie. Het verbruik op de vrije markt zou, zelfs als de volumes onder GN-code ex 7610 90 90 volledig van de analyse zouden worden uitgesloten, zich op een zeer vergelijkbaar niveau hebben bevonden en toenemen. De eerder meegedeelde conclusies worden derhalve bevestigd.

    7.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (311)

    Aangezien alle andere eerder onthulde aspecten in dezelfde mate van toepassing zijn in de context van de EU-27, worden de eerder meegedeelde conclusies over het oorzakelijk verband bevestigd.

    8.   BELANG VAN DE UNIE OP BASIS VAN EU-28

    (312)

    De in overweging 13 genoemde kruislingse controles op afstand boden een nuttige mogelijkheid om de desbetreffende kwesties betreffende het belang van de Unie verder te onderzoeken.

    8.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en leveranciers in de Unie

    (313)

    Vier leveranciers van aluminium in de Unie lieten weten achter de instelling van de maatregelen te staan. Deze opmerkingen werden ondersteund door European Aluminium, die erop wees dat bijna 30 % van de output van deze leveranciers aan de bedrijfstak van de Unie werd verkocht om bij de vervaardiging van het onderzochte product te worden gebruikt. Het was derhalve duidelijk dat het resultaat van het onderzoek ook een positief effect zal hebben op de volledige waardeketen van aluminium in de Unie.

    (314)

    Daarnaast gebruiken de aluminiumproducenten in de Unie volgens een OESO-studie (36) meer gerecycleerde grondstoffen en duurzamere productiemethoden dan de Chinese. Met name geldt dat waar Europa één van de leiders is als het gaat om de recycling van aluminium, met een groot aandeel gerecycled materiaal, China hoofdzakelijk leunt op de productie van primair aluminium, wat een zeer energie-intensieve activiteit is. Om die reden zou de Unie dankzij de milieureputatie van de Europese producenten resoluter kunnen werken aan de verwezenlijking van de doelstelling van een schone en circulaire economie, zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie over een Europese Green Deal (37).

    (315)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte O. Wilms de relevantie van bovengenoemde recyclingkwestie voor dit onderzoek. De Commissie is echter van mening dat recycling van aluminium relevant is voor de Europese Green Deal.

    (316)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkten Alstom en Unife op dat de bedrijfstak van de Unie niet zou profiteren van de (aan de spoorwegsector opgelegde) maatregelen, omdat deze invoer slechts een klein deel van het betrokken product uitmaakt (door Unife geraamd op ongeveer 1,3 %). Rekening houdend met het feit dat sommige producenten in de Unie aanzienlijke hoeveelheden in deze sector verkopen, is de Commissie is echter van oordeel dat deze producenten de facto baat zouden hebben bij de instelling van maatregelen, niet in de laatste plaats omdat zij zonder oneerlijke handel hun verkoop in deze sector waarschijnlijk zouden uitbreiden.

    (317)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 305 tot en met 309 van de voorlopige verordening bevestigd.

    8.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

    (318)

    Er wordt verwezen naar overweging 9, waarin werd aangegeven dat twee importeurs zich na de mededeling van de voorlopige bevindingen kenbaar maakten om opmerkingen in te dienen. In de voorlopige verordening werd aangegeven dat de niet-verbonden importeurs die een steekproefformulier hebben ingediend om aan het onderzoek mee te werken, ongeveer 2 % van de invoer uit China vertegenwoordigden. Naar aanleiding van de voorlopige verordening hebben nog twee importeurs zich kenbaar gemaakt, toen de steekproefprocedure al was afgelopen, zonder antwoorden op de vragenlijst in te dienen. Als gevolg van het gecorrigeerde niveau van de invoer uit China waaraan in overweging 208 wordt gerefereerd, bedraagt het percentage van de invoer dat wordt vertegenwoordigd door de niet-verbonden importeurs die invoervolumes in het steekproefformulier overlegden, 3,6 %.

    (319)

    Eén importeur, Airoldi, beweerde dat er een verschil bestond tussen de producenten van harde legeringen en die van zachte legeringen in de Unie, en dat er voor de harde legeringen op de markt een risico op tekorten en hoge prijzen zou zijn, wat blijkt uit de langere wachttijden voor aankopen op de markt van de Unie. European Aluminium onderstreepte dat de bedrijfstak van de Unie zich op de markt voor harde legeringen had toegelegd, en noemde verschillende producenten die fors in de productie van harde legeringen hebben geïnvesteerd, met als voorbeeld de extrusiepersen die vier producenten in de Unie onlangs hebben geïnstalleerd. Voorts merkte European Aluminium op dat er, zelfs zonder deze mogelijkheden voor extra aanvoer, sprake was van hevige concurrentie tussen de producenten in de Unie en van voldoende vrij beschikbare capaciteit.

    (320)

    De Commissie heeft de kwestie van harde en zachte legeringen onderzocht, waarbij het onderscheid tussen deze legeringen een commerciële vereenvoudiging betreft die voornamelijk op de chemische samenstelling van de aluminiumlegering berust. Uit het onderzoek is gebleken dat verscheidene producenten in de Unie beide soorten legeringen produceren. Ten tweede kwamen in de evaluatie van de door de importeur gegeven voorbeelden van wachttijden mogelijk de bijzondere zakelijke omstandigheden en onderhandelingen tussen de belanghebbenden tot uitdrukking zonder dat dit op een samenhangend patroon van verstorende wachttijden in het licht van de maatregelen wees. Hoewel het mogelijk is dat voor sommige meer geavanceerde producten minder producenten en producten beschikbaar zouden zijn dan voor meer gestandaardiseerde extrusies, wordt er niettemin van uitgegaan dat de potentiële verstoringen slechts tijdelijk zouden zijn en dat het bestaan van de maatregelen de producenten in de Unie de gelegenheid zou bieden te investeren om aan de vraag te voldoen, zonder dat zij het risico lopen dat hun prijzen door oneerlijk laaggeprijsde invoer worden onderboden.

    (321)

    Dezelfde importeur voerde ook aan dat het bestaan van autonome tariefcontingenten (38) en schorsingen van rechten (39) voor een beperkt aantal producten bewijs zou vormen van een tekort aan aanbod van deze producten op de Europese markt. Wat dit punt betreft, lijkt het toekennen van deze tariefschorsingen niet het gevolg van een tekort aan aanbod te zijn, maar veeleer het resultaat van een proces waaraan European Aluminium niet deelnam. De facto maakte de totale omvang van de invoer uit het betrokken land in het kader van de bestaande tariefschorsingen en -contingenten in het onderzoektijdvak slechts ongeveer 1 % van de invoer van het betrokken product en minder dan 0,1 % van het verbruik in de Unie uit. Derhalve is het belang van de producten die van deze maatregelen profiteren minimaal vergeleken met het algemene belang van ondernemingen in de Unie. Ook geven het aantal Europese producenten (meer dan 200) en de beschikbare onbenutte capaciteit van de bedrijfstak van de Unie (ongeveer een derde van de geïnstalleerde capaciteit) aan dat de producenten in de Unie na het wegnemen van het effect van oneerlijk lage prijzen van de markt de stimulans zouden hebben om zich op deze nichetoepassingen toe te leggen.

    (322)

    Dezelfde importeur voerde ook aan dat de Commissie niet gerechtigd was een “negatieve” toets van het belang van de Unie uit te voeren en zoals in overweging 329 van de voorlopige verordening te concluderen dat er geen dwingende redenen waren om te besluiten dat de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product niet in het belang van de Unie was. Bovendien betoogde dezelfde belanghebbende dat de Commissie niet voldoende rekening hield met het feit dat de importeur het betrokken product op de markt van de Unie bracht, in tegenstelling tot importeurs die de betrokken producten aan derde landen verkochten, en dat zij had verzuimd dit belang ten opzichte van andere Europese belanghebbenden af te wegen. Met betrekking tot dit argument heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd van importeurs die het betrokken product naar derde landen wederuitvoeren. Bovendien is de toets inzake het belang van de Unie krachtens artikel 21, lid 1, van de basisverordening inherent een negatieve toets en zijn in het onderhavige geval bij het uitvoeren van die toets alle relevante belangen in de Unie in aanmerking genomen.

    (323)

    Met betrekking tot het effect van de maatregelen op de importeurs bevestigden de in overweging 13 genoemde kruislingse controle op afstand de voorlopige vaststellingen. Eén importeur beweerde dat hij de in overweging 317 van de voorlopige verordening vermelde winstmarge nooit heeft opgegeven, dat het doorberekenen van het recht aan de gebruikers het belang van de gebruikers zou schaden en dat de opening van het onderzoek van de kant van de klagers rechtsmisbruik inhield met als doel een oligopolie op de markt te versterken. Met betrekking tot de winstmarge heeft het onderzoek bevestigd dat de in overweging 317 van de voorlopige verordening vermelde winstmarge passend was wanneer naar de wederverkoop van het betrokken product in de Unie werd gekeken. Voorts wordt het belang van de gebruikers in de desbetreffende afdeling van deze verordening behandeld en is er geen bewijsmateriaal aangeleverd waaruit blijkt dat er sprake is van oneerlijke oligopolies of concurrentieverstorend gedrag, zoals reeds is bevestigd in overweging 316 van de voorlopige verordening. Daarnaast is er geen onderzoek ter zake gaande. Het aantal van zeven leveranciers voor bepaalde producten is onder deze omstandigheden in elk geval niet bijzonder laag, met name gezien het feit dat sommige producenten groot waren en over reservecapaciteit beschikten.

    (324)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen maakten diverse niet-verbonden importeurs zich kenbaar en werden zij individueel gehoord en/of werden zij gehoord tijdens een gezamenlijke hoorzitting. In het kader van deze hoorzittingen hadden de aangevoerde argumenten betrekking op het ontoereikende aanbod op de markt van de Unie, met name van producten uit harde legeringen, alsook de hoge voorlopige rechten, waardoor de invoer niet langer commercieel rendabel is. Zoals toegelicht in overweging 321 kan het argument inzake ontoereikend aanbod niet worden aanvaard. Met betrekking tot de prijsniveaus van vóór de instelling van de maatregelen, boden de oneerlijk lage prijzen die door de Chinese producenten-exporteurs werden gehanteerd, de importeurs ruime mogelijkheden voor wederverkoop, wat blijkt uit de hoge winstmarges van de in de steekproef opgenomen importeurs, die aanzienlijk hoger liggen dan de door de bedrijfstak van de Unie behaalde winstmarges. Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat deze prijzen het gevolg zijn van oneerlijke dumpingpraktijken, kan de toegang tot producten tegen deze prijzen echter niet als een normale marktsituatie worden beschouwd.

    (325)

    Een andere importeur, O. Wilms, voerde aan dat de instelling van de maatregelen voor een product dat hij invoert aanzienlijke gevolgen zou hebben voor zijn afnemer, die de gebruiker is van het product, vanwege het gebrek aan alternatieve leveranciers in de Unie. De importeur voerde aan dat de instelling van de maatregelen het risico met zich mee zou brengen dat het door zijn afnemer uitgevoerde proces naar buiten de Unie wordt verplaatst, met de daaruit voortvloeiende negatieve gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid. In dit verband werd het argument niet aangevoerd door de gebruiker van het product die het downstreamproduct produceert, maar door de importeurs die aan de gebruiker leveren. Als zodanig kon de steekhoudendheid van het argument over verplaatsing niet worden vastgesteld. Bovendien kan volgens European Aluminium de bedrijfstak van de Unie technisch gezien alle door het onderzoek bestreken producten leveren. Voorts was het, aangezien deze gebruiker van het betrokken product noch antwoorden op de vragenlijst heeft ingediend, noch medewerking aan het onderzoek heeft verleend, niet mogelijk om het effect van de maatregelen op zijn bedrijfsactiviteiten nauwkeurig te evalueren.

    (326)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden importeur O. Wilms en Haomei Group aan dat de bedrijfstak van de Unie niet zal profiteren van de maatregelen omdat de invoer uit derde landen de invoer uit China zal vervangen. Dit argument kon niet worden aanvaard omdat de maatregelen de door de invoer uit China uitgeoefende prijsdruk zullen wegnemen en de bedrijfstak van de Unie in staat zullen stellen de prijzen te verhogen, te investeren en te concurreren onder normale marktomstandigheden.

    (327)

    Ook na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende importeurs eraan herinnerd dat hun invoer voornamelijk bestond uit staven van GN-code 7604 29 10 waarvoor op de markt van de Unie een vraag bestaat en dat de totale invoer uit alle bronnen onder deze code in de periode 2017-2019 was afgenomen. De partijen herinnerden eraan dat de invoer uit China alleen was gestegen in die mate dat deze de invoer uit Rusland had vervangen en dat deze invoer derhalve niet schadelijk was. De Commissie herinnert aan haar eerdere opmerkingen over deze kwesties en merkt voorts op dat dit argument, dat enkel betrekking heeft op een deel van de beoordelingsperiode, erop wijst dat de invoer uit China is toegenomen. Er zij echter aan herinnerd dat de Commissie de schade en het oorzakelijk verband voor het betrokken product als geheel heeft geanalyseerd, ongeacht de douane-indeling ervan en dat een gedeeltelijke analyse van één code, ongeacht de mogelijke bevindingen ervan, niet doorslaggevend is voor de algehele analyse.

    (328)

    De importeurs herhaalden ook hun argument dat de prijzen van de ingevoerde producten uit China onder GN-code 7604 29 10 niet schadelijk waren en dat zij van hoge kwaliteit waren. De Commissie wijst er opnieuw op dat haar in overweging 224 vermelde prijsvergelijkingen de volledige steekproef van producenten-exporteurs betroffen, waarbij voor het onderzoektijdvak een nauwkeurige methode per soort en per transactie werd gehanteerd. De Commissie bevestigt derhalve dat haar bevindingen inzake prijskwesties duidelijk, representatief en nauwkeurig zijn.

    (329)

    De importeurs herhaalden hun argument dat antidumpingmaatregelen niet vereist waren omdat de geografische afstand tot China een voldoende handelsbelemmering vormde. In het licht van de bevindingen van dit onderzoek inzake schade door volume en prijzen herinnert de Commissie eraan dat de geografische afstand de Chinese invoer noch belette marktaandeel te winnen noch te verkopen tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie ernstig onderboden. Bijgevolg kan een gelijk speelveld alleen door de instelling van rechten opnieuw tot stand worden gebracht.

    (330)

    De importeurs en Haomei Group voerden aan dat de instelling van voorlopige maatregelen de levertijden voor bepaalde productsoorten heeft verlengd en dat dit, zodra de vraag in de Unie zich herstelt, in leveringsproblemen voor bepaalde productsoorten zal resulteren, wat tot tekorten en hogere prijzen zal leiden. Er zij echter aan herinnerd dat antidumpingmaatregelen bedoeld zijn om de invoerprijzen te verhogen teneinde eerlijke concurrentie te herstellen. Het is onvermijdelijk dat er gedurende een initiële periode in bepaalde mate sprake zal zijn van een verstoring van de markt. Zoals uiteengezet in overweging 320, zou het effect van een dergelijke mogelijke verstoring niet onevenredig zijn in het licht van de voordelen die de instelling van maatregelen moet meebrengen.

    (331)

    In het licht van deze overwegingen moeten de in overweging 317 van de voorlopige verordening genoemde conclusies betreffende het effect van de maatregelen op de zakelijke activiteiten van importeurs worden gehandhaafd.

    8.3.   Belang van gebruikers

    (332)

    Zoals wordt vermeld in overweging 318 van de voorlopige verordening wordt het onderzochte product afgenomen door verschillende verwerkende bedrijfstakken, voornamelijk de bouw, het vervoer, engineering, en voor diverse andere toepassingen.

    (333)

    Met betrekking tot drie belangrijke gebruikerssectoren, namelijk de bouw, de automobielsector en engineering, heeft de Commissie geen opmerkingen ontvangen naar aanleiding van de voorlopige maatregelen.

    (334)

    De Commissie ontving wel opmerkingen van een aantal gebruikers die producten voor andere toepassingen leveren. Deze belanghebbenden wezen op drie soorten mogelijke problemen: de beschikbaarheid van aanbod, lange levertijden voor het betrekken van de producten van producenten in de Unie, en hogere prijzen. Afgezien van de in overweging 337 genoemde gebruiker Alstom heeft geen enkele andere partij een antwoord op de vragenlijst voor gebruikers ingediend.

    (335)

    Sommige partijen beweerden ook dat het eindproduct dat zij produceren en waarvoor het betrokken product als basisproduct wordt gebruikt, door de bijkomende kosten als gevolg van de rechten extra concurrentie zou ondervinden van ingevoerde eindproducten die het betrokken product ten tijde van de invoer al omvatten en waarvoor derhalve geen antidumpingrechten zijn verschuldigd. Dit zou kritieke negatieve effecten voor de activiteiten van de ondernemingen kunnen veroorzaken.

    (336)

    Waar de Commissie gegevens ontving op basis waarvan het effect van de rechten kon worden geanalyseerd, bleek uit deze analyse dat het effect van de rechten waarschijnlijk beheersbaar is. Gezien de verschillende situaties en argumenten die de partijen hebben voorgelegd, wordt in de volgende punten echter uitvoeriger ingegaan op elk argument. Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwam een importeur op tegen het gebruik van het woord “beheersbaar”, omdat hij van mening is dat de gevolgen voor eindgebruikers en afnemers niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Aangezien hij echter geen aanvullende elementen ter staving van dit argument heeft verstrekt, moet de analyse in de volgende punten bevestigd worden.

    Spoorwegsector

    (337)

    Met betrekking tot de spoorwegsector voerde treinfabrikant Alstom aan dat bepaalde extrusies binnen de vereiste levertijd niet voldoende beschikbaar zouden zijn indien zij van producenten in de Unie werden afgenomen, en dat hij in het verleden het slachtoffer was van leverweigeringen. Alstom verstrekte in het kader van zijn ingediende opmerkingen vertrouwelijke uittreksels van correspondentie met producenten in de Unie, waarin deze producenten beweerdelijk weigerden bepaalde producten te leveren of aan bepaalde specificaties te voldoen, of alternatieve oplossingen voorstelden. Alstom gaf echter aan dat ten minste één producent in de Unie in staat is het hele assortiment van de producten die hij nodig heeft, te leveren. Zoals de zaken er nu voor staan, kan deze gebruiker derhalve al zijn producten van producenten in de Unie betrekken. Met betrekking tot de potentieel lange wachttijden zouden maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat stellen de nodige investeringen te doen zodra er een einde is gekomen aan de oneerlijke prijsconcurrentie. Hoewel langere wachttijden in bepaalde gevallen niet kunnen worden uitgesloten, komt uit het onderzoek naar voren dat dit naar alle waarschijnlijkheid tot een aanvankelijke periode beperkt zou blijven, aangezien de gebruiker de noodzakelijke technische en zakelijke relatie met de bedrijfstak van de Unie (weer) opbouwt, en de bedrijfstak van de Unie verdere investeringen doet.

    (338)

    De gebruiker Alstom betoogde voorts dat, als hij te lijden zou hebben van een kostenstijging als gevolg van de maatregelen, het economische effect daarvan uitermate nadelig zou kunnen uitpakken voor zijn concurrentiepositie op de markt voor rijdend materieel, met name gezien de geringe winstmarges in de spoorwegsector.

    (339)

    De beschikbaarheid van producten tegen oneerlijk lage prijzen kan niet worden beschouwd als een normale marktsituatie om op terug te vallen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat, zelfs indien Alstom hetzelfde aandeel van het betrokken product uit het betrokken land zou blijven betrekken, het effect van de rechten veel lager zou zijn dan 1 % van de productiekosten van rollend materieel met een aluminium carrosserie en minder dan 0,1 % van de totale omzet van de onderneming. Dit zou noch voor de winst van de onderneming, noch voor haar vermogen om succesvol aan aanbestedingen deel te nemen, gevolgen hebben.

    (340)

    Tot besluit kon de Commissie door de analyse van het mogelijke effect van de maatregelen op deze gebruiker tot de conclusie komen dat dit effect niet onevenredig zou zijn, zelfs niet in het meest ongunstige scenario waarin de gebruiker het betrokken product zou moeten blijven invoeren.

    (341)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie ook rekening gehouden met de opmerkingen van Alstom over de gevolgen van de maatregelen voor de spoorwegsector en de Unie in het algemeen. Alstom wees erop dat zich problemen met de voorzieningszekerheid kunnen voordoen omdat extrusies voor carrosserieën voor voertuigen door één enkele producent moeten worden geleverd.

    (342)

    Voorts voerde Alstom in haar vertrouwelijke opmerkingen aan dat de mogelijkheid van belevering door één producent in de Unie ten onrechte was vermeld, aangezien de informatie over de inkoop van Alstom en haar betrekkingen met de leveranciers vertrouwelijk was. Los van het feit dat dit argument niet is gemeld of samengevat in een niet-vertrouwelijke versie, was het op basis van het onvolledige anekdotische bewijsmateriaal in elk geval niet mogelijk een algemene conclusie te trekken over de gegrondheid van het argument.

    (343)

    Alstom voerde ook aan dat de maatregelen afbreuk zouden doen aan haar vermogen om overheidsopdrachten gegund te krijgen. De Commissie merkte echter op dat dergelijke opdrachten worden gegund op basis van verschillende factoren, niet alleen op basis van de prijs, en dat prijseffecten niet noodzakelijkerwijs een doorslaggevende factor zouden zijn.

    (344)

    Alstom voerde verder aan dat de maatregelen de ingebruikneming van een milieuvriendelijke wijze van massavervoer zouden vertragen. Dit zou de verwezenlijking van de doelstellingen van de Commissie in de vervoerssector belemmeren, aangezien overheden investeringen in rollend materieel waarschijnlijk zouden vertragen of annuleren.

    (345)

    Rekening houdend met de in overweging 340 genoemde effectbeoordeling blijft de Commissie echter bij haar standpunt dat de instelling van de maatregelen de leveringszekerheid van Alstom of haar vermogen om overheidsopdrachten gegund te krijgen, niet aanzienlijk zou verslechteren. Voorts is de Commissie van mening dat het concurrentievermogen van de industrie niet zou worden aangetast onder de nieuwe eerlijke marktvoorwaarden die van toepassing zouden zijn, en dat er derhalve geen significante gevolgen zouden zijn voor de doelstellingen van de Commissie in de vervoerssector.

    (346)

    Unif wees erop dat de spoorwegsector van strategisch belang is voor de verwezenlijking van de ambitie van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn en dat de maatregelen als gevolg van bevoorradingstekorten de snelle ingebruikneming van rollend spoorwegmaterieel van aluminium in gevaar zouden brengen.

    (347)

    De Commissie blijft echter bij haar standpunt dat extrusies voor de spoorwegindustrie hetzij beschikbaar zouden moeten zijn vanuit de bedrijfstak van de Unie, hetzij vanuit China (met betaling van antidumpingrechten), zodat eventuele leveringstekorten door de maatregelen niet worden verergerd.

    (348)

    Unife en Alstom voerden ook aan dat er ernstige economische gevolgen zouden zijn voor de spoorwegsector. De belangrijkste argumenten waren dat de maatregelen de werkgelegenheid en know how in gevaar zouden brengen en zouden leiden tot een gebrek aan concurrentievermogen in vergelijking met treinbouwers buiten de Unie. Uit de bevindingen van de Commissie in overweging 339 blijkt echter dat de maatregelen geen significante gevolgen zullen hebben voor de spoorwegsector. De Commissie verwerpt derhalve het argument dat de maatregelen een aanzienlijk effect zullen hebben op het concurrentievermogen en de werkgelegenheid.

    Verstoring van de markt

    (349)

    Diverse belanghebbenden, die aluminium profielen van dezelfde producent-exporteur lijken in te voeren, dienden na de instelling van de voorlopige maatregelen opmerkingen in waarin zij aanvoerden dat de markt van de Unie door de voorlopige maatregelen was verstoord. Deze gebruikers beweerden dat de instelling van rechten zonder overgangsperiode en te midden van de verstoringen als gevolg van de COVID-19-pandemie hun bedrijfsactiviteiten hard zou treffen en de onderneming zou belemmeren de reeds aangegane contracten na te komen. Zij betoogden met name dat alle verrichte inspanningen om een relatie tussen afnemer en leverancier tot stand te brengen, voor niets zouden zijn geweest en zouden moeten worden herhaald. Om deze redenen verzochten zij om een overgangsperiode om zich aan de rechten te kunnen aanpassen of om niet tot vaststelling van dumping over te gaan voor de producent-exporteur die aan hen levert, aangezien in een antidumpingonderzoek door de Australische autoriteiten is vastgesteld dat deze zich niet schuldig maakte aan dumping.

    (350)

    Met betrekking tot deze argumenten speelt de bevinding van de afwezigheid van dumping in een onderzoek in een derde land in het onderhavige geval geen rol. Het feit dat een onderneming zich naar verluidt niet schuldig maakt aan dumping op de markt van een derde land, betekent niet dat die onderneming het betrokken product niet met dumping op de markt van de Unie zou verkopen. Deze vaststelling staat aan de onderzoeksinstanties van elke jurisdictie en hun bevindingen kunnen niet bindend zijn voor de autoriteiten van enig ander land. Met betrekking tot het effect van de maatregelen op de bedrijfsactiviteiten van de ondernemingen blijkt uit het onderzoek dat de verandering van leverancier bepaalde uitdagingen met zich zou kunnen brengen voor kleine en middelgrote fabrikanten, maar dat dit, zoals hierboven opgemerkt, naar alle waarschijnlijkheid tot een initiële periode beperkt zou blijven, waarbij gebruikers de noodzakelijke relatie met de bedrijfstak van de Unie (weer) opbouwen.

    (351)

    Naast de in overweging 349 vermelde argumenten voerde één gebruiker aan dat als gevolg van de instelling van de maatregelen ingevoerde eindproducten in de plaats zouden komen van de ingevoerde profielen en dat de Unie banen zou verliezen als gevolg van de door deze onderneming verrichte verwerkingswerkzaamheden. Aangezien de in een derde land geproduceerde eindproducten beweerdelijk niet aan de strenge milieunormen van de Unie voldoen, zou er bovendien sprake zijn van negatieve milieueffecten als gevolg van de instelling van de rechten. De Commissie erkent deze mogelijkheden, maar omdat deze gebruiker alleen een brief heeft toegezonden en de vragenlijst niet heeft ingevuld, is het niet mogelijk om het effect van de maatregelen op zijn bedrijfsactiviteiten te evalueren.

    (352)

    Een andere gebruiker voerde, naast de in overweging 349 vermelde argumenten, aan dat door de instelling van de maatregelen de productie van eindproducten die het betrokken product omvatten en die momenteel in één lidstaat van de Unie plaatsvindt, naar China zou kunnen worden verplaatst om de rechten te ontwijken, met een aanzienlijk banenverlies tot gevolg. Volgens de informatie die deze onderneming in haar opmerkingen heeft verstrekt, zijn de door haar verkochte producten, waaronder het betrokken product, echter slechts goed voor [6 — 11 %] van de omzet van de onderneming. De onderneming heeft in een hoorzitting uitgelegd dat de verkoop van deze producten voor haar niettemin van cruciaal belang was, omdat deze verband hield met een volledig assortiment producten die zij aan haar afnemers levert. Het betalen van rechten voor een aanpassingsperiode terwijl ondertussen andere leveringsbronnen worden onderzocht zou hoe dan ook in een zeer behoudend scenario (d.w.z. zonder de toegevoegde waarde op de ingevoerde producten in aanmerking te nemen) neerkomen op aanvullende kosten van [1 — 4 %] van de omzet, wat niet onevenredig lijkt te zijn. Deze gebruiker heeft de vragenlijst echter niet ingevuld, waardoor het niet mogelijk was om het effect van de maatregelen op zijn bedrijfsactiviteiten nauwkeurig te evalueren.

    (353)

    Wat ten slotte de in de overwegingen 349 tot en met 352 genoemde gebruikers betreft, heeft de producent-exporteur waarvan deze ondernemingen hun extrusies betrekken, tijdens het onderzoektijdvak slechts een beperkte hoeveelheid van het betrokken product uitgevoerd, namelijk [0,5-1,5 %] van de invoer van het betrokken product en [< 0,2 %] van het totale verbruik in de Unie. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat het door de gebruikers gestelde effect van de potentiële verstoringen op het algehele belang van de Unie slechts een zeer klein deel van de markt beïnvloedt.

    (354)

    Een gebruiker die gordijnen en gordijnsystemen produceert, heeft verzocht om een tweejarige overgangsperiode om zich aan de rechten te kunnen aanpassen, met als reden dat het vinden van een geschikte leverancier een langdurig proces was, met name voor een kleine producent. Met betrekking tot dit argument valt het toekennen van een overgangsperiode, wanneer schade veroorzakende dumping eenmaal is vastgesteld, niet binnen de wettelijke grenzen van de bevoegdheid van de Commissie. Aangezien deze gebruiker de vragenlijst niet heeft ingevuld, is het bovendien niet mogelijk om het effect van de maatregelen op zijn bedrijfsactiviteiten nauwkeurig te evalueren.

    Autonome tariefschorsingen

    (355)

    Twee gebruikers die producten onder de autonome tariefschorsing invoeren, voerden aan dat zij de producten die zij nodig hebben niet van producenten in de Unie kunnen betrekken.

    (356)

    Met betrekking tot het argument van de eerste onderneming, Stako Sp. z o.o., verwijst de Commissie echter naar overweging 71. De klagers hebben namelijk één producent in de Unie genoemd die in staat en bereid is om het product te produceren en te leveren. Voorts heeft deze gebruiker blijkens de door hem verstrekte informatie het product dat hij nodig heeft zowel in China als in een ander derde land gekocht, en zal de invoer uit dit andere land niet door de maatregelen worden beïnvloed en blijven profiteren van de tariefschorsing, die voor de douanetarieven ten aanzien van alle derde landen geldt.

    (357)

    De tweede gebruiker die onder de autonome tariefschorsing invoert, Bi Silque SA, in zijn argument gesteund door een niet-verbonden importeur (Airoldi), voerde ook aan dat zijn bedrijfsactiviteiten als gevolg van de maatregelen negatieve gevolgen zouden ondervinden in de vorm van een verlies aan concurrentievermogen vanwege de afwezigheid van spelers in de Unie die de ingevoerde producten produceren. Volgens de door European Aluminium verstrekte informatie in het dossier heeft in het verleden één producent in de Unie aangeboden de producten in kwestie te produceren, maar werd zijn aanbod vanwege de prijsstelling afgeslagen. Bovendien geeft European Aluminium aan dat op dit moment minstens vier producenten in de Unie in staat en bereid zijn om het product te produceren, zoals aangegeven in overweging 78.

    (358)

    Met betrekking tot het effect van de maatregelen op de bedrijfsactiviteiten van deze twee ondernemingen die profiteren van tariefschorsingen, wordt erkend dat de verandering van leverancier die als gevolg van de maatregelen noodzakelijk zou kunnen zijn, bepaalde uitdagingen en eventueel een kostenstijging met zich kan brengen. De beschikbaarheid van producten tegen oneerlijk lage prijzen kan echter niet worden beschouwd als een normale marktsituatie om op terug te vallen. Aangezien deze gebruikers de vragenlijst niet hebben ingevuld, is het ten slotte niet mogelijk om het effect van de maatregelen op hun bedrijfsactiviteiten nauwkeurig te evalueren.

    Verplaatsing van de downstreamproductie

    (359)

    Eén gebruiker die insectenwerende systemen voor bijvoorbeeld ramen en deuren produceert, voerde aan dat zijn inputmaterialen onder de antidumpingmaatregelen vielen, terwijl het door hem geproduceerde eindproduct niet door de productomschrijving werd bestreken. Bijgevolg betoogde hij dat de instelling van de rechten zijn onderneming waarschijnlijk tot de onvermijdelijke conclusie zou brengen dat de volledige productie van zijn eindproduct naar derde landen zou moeten worden verplaatst, met een aanzienlijk verlies van banen in Europa tot gevolg. Met betrekking tot dit argument ontving de Commissie van European Aluminium een indicatie dat de bedrijfstak van de Unie in staat is om alle productsoorten die momenteel wordt ingevoerd, zelf te produceren. Bovendien specificeerde deze gebruiker niet of de vermeende gevolgen die hij beschreef het gevolg zouden zijn van de onbeschikbaarheid van aanbod of van de kostenstijging. Met betrekking tot deze laatste mogelijkheid kan de beschikbaarheid van producten tegen oneerlijk lage prijzen niet worden beschouwd als een normale marktsituatie waarop ondernemingen kunnen terugvallen. Voorts heeft deze gebruiker de vragenlijst niet ingevuld, waardoor het niet mogelijk is om het effect van de maatregelen op zijn bedrijfsactiviteiten nauwkeurig te evalueren.

    (360)

    Deze gebruiker beweerde voorts dat veel producenten in de Unie niet in staat zijn om de geavanceerde extrusies met een geringe wanddikte [< 1 mm] die hij nodig heeft te produceren. In het onderzoek is echter vastgesteld dat er wel degelijk producenten in de Unie zijn die extrusies kunnen produceren met een wanddikte die zelfs nog geringer is dan de wanddikte die deze gebruiker nodig heeft.

    (361)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen dienden vier gebruikers opmerkingen in (Decora SA, Bash-tec GmbH, Stako Sp. z o.o. en Mat Inter) om aan te geven welke gevolgen de maatregelen zouden hebben voor hun ondernemingen en voor de gedane investeringen, en om erop te wijzen dat zij geen producent in de Unie hadden kunnen achterhalen die de producten die zij nodig hadden, kon leveren. Twee gebruikers wezen op de risico’s van sluiting van hun productieactiviteiten op basis van de invoer van het betrokken product, met als gevolg een verlies van werkgelegenheid, omdat het door hen geproduceerde eindproduct zou worden benadeeld ten opzichte van het concurrerende eindproduct van Chinese oorsprong. Ook Haomei Group heeft in haar opmerkingen dit punt van zorg aan de orde gesteld. European Aluminium antwoordde dat de producenten in de Unie over reservecapaciteit beschikten en dat sommige van hen in staat zouden zijn om aan de betrokken gebruikers producten te leveren die aan hun behoeften voldoen. European Aluminium gaf ook aan dat gebruikers niet mogen verwachten van oneerlijke prijzen te profiteren. De Commissie merkte op dat de instelling van maatregelen een periode van marktverstoring kan inhouden en tot verandering van leverancier kan nopen, wat enige tijd in beslag kan nemen, extra kosten mee kan brengen en tot hogere inkoopprijzen kan leiden. De vier gebruikers waren geen grote importeurs uit China en sommige van hun leveringen van het onderzochte product waren afkomstig van niet-Chinese leveranciers. Bovendien werden de gevolgen van de maatregelen voor deze gebruikers niet onderbouwd, aangezien zij geen antwoorden op de vragenlijst hadden ingediend zoals in het bericht van inleiding voorzien, zodat de in hun opmerkingen opgenomen financiële informatie niet voldoende was onderbouwd en de Commissie deze niet op juistheid kon onderzoeken. Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen diende Decora nieuwe opmerkingen in waarin zij haar standpunt over de gevolgen van de voorgestelde maatregelen herhaalde. De opmerkingen hebben geen betrekking op nieuwe bevindingen in de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen en de bevindingen, en conclusies die na de mededeling van de definitieve bevindingen zijn getrokken, blijven geldig.

    8.4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (362)

    Op basis van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, werden de conclusies in overweging 329 van de voorlopige verordening bevestigd.

    9.   BELANG VAN DE UNIE OP BASIS VAN DE EU-27

    (363)

    Aangezien alle eerder meegedeelde aspecten gelijkelijk van toepassing zijn in de context van de EU-27, worden de eerder meegedeelde conclusies bevestigd, niet in de laatste plaats omdat het lagere voorgestelde recht de gevolgen van de maatregelen voor importeurs en gebruikers zou verminderen en tegelijkertijd aan de bedrijfstak van de Unie de nodige bescherming zou bieden.

    (364)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen merkten Airoldi en Euranimi op dat de instelling van maatregelen tot hogere prijzen, langere levertijden en een toename van het vervoer had geleid. Dit punt slaat niet op de gedane mededeling en de beschreven gevolgen hebben zich niet in de beoordelingsperiode voorgedaan. Derhalve kan dit punt niet worden aanvaard. In de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen wordt namelijk gesuggereerd dat de rechten worden verlaagd en dat de gevolgen voor importeurs en gebruikers met betrekking tot het belang van de Unie dus nog geringer zijn dan in het EU-28-scenario.

    10.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (365)

    In het licht van de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product.

    (366)

    De Commissie bepaalde het schade opheffende prijsniveau aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs, zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat gedurende het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie (EU27) werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

    (367)

    Wat de residuele marge betreft, is de Commissie voornemens de residuele prijsbederfmarge te baseren op het niveau van 56,1 %. Deze marge werd vastgesteld op het niveau van de hoogste prijsbederfmarge die op basis van de gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld voor een productsoort die in representatieve hoeveelheden in de EU-27 werd verkocht.

    (368)

    Een gebruiker merkte op dat een streefwinst van 16 % onrealistisch was voor de extrusiebedrijfstak, terwijl European Aluminium bewijsmateriaal verstrekte waaruit blijkt dat de winstmarge die in overweging 339 van de voorlopige verordening is gebruikt voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs onjuist was, en aangaf dat 16 % noodzakelijk was voor het voortbestaan van de bedrijfstak. De Commissie gaat niet in op de geschiktheid van dit argument, maar merkt op dat het gebruik van een hogere streefwinst niet relevant zou zijn, aangezien het recht reeds is vastgesteld op het niveau van de dumpingmarges. Het is dus niet nodig de schademarges te wijzigen.

    (369)

    Op basis van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

    Onderneming

    Dumpingmarge (%)

    Schademarge (%)

    Antidumpingrecht (%)

    Guangdong Haomei New Materials Co. Ltd.

    21,2

    29,8

    21,2

    Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co. Ltd.

    21,2

    29,8

    21,2

    Press Metal International Ltd.

    25,0

    52,7

    25,0

    Press Metal International Technology Ltd.

    25,0

    52,7

    25,0

    Andere medewerkende ondernemingen

    22,1

    35,1

    22,1

    Alle andere ondernemingen

    32,1

    56,1

    32,1

    (370)

    De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Producten van andere ondernemingen die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen, komen voor deze rechten niet in aanmerking. Op die producten is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

    (371)

    Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van een individueel antidumpingrecht. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (40). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waarmee kan worden aangetoond dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is.

    (372)

    Om het risico op ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de juiste toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

    (373)

    Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

    (374)

    Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, in het bijzonder na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan een onderzoek naar ontwijking worden geopend, mits aan de voorwaarden om dit te doen is voldaan. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

    (375)

    Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

    (376)

    Zoals vermeld in overweging 202 zijn er verschillende standpunten over de aard van de onder GN-code 7610 90 90 aangegeven producten. Daardoor bestaat het risico dat marktdeelnemers het betrokken product onder GN-code 7610 90 90 aangegeven als subassemblages of kits voor eindproducten om de maatregelen te ontwijken. Derhalve achtte de Commissie het passend om toezicht te houden op de invoer van subassemblages en kits voor eindproducten, teneinde dit risico tot een minimum te beperken.

    (377)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen erkende European Aluminium de noodzaak van een dergelijke monitoring en handhaving.

    10.1.   Definitieve inning van het voorlopige recht

    (378)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, moeten de bedragen die uit hoofde van de bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrechten als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd tot het bij deze verordening vastgestelde niveau.

    10.2.   Terugwerkende kracht

    (379)

    Zoals vermeld in afdeling 1.2, heeft de Commissie naar aanleiding van een verzoek van de klager de invoer van aluminium extrusies overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening onderworpen aan registratie.

    (380)

    In de definitieve fase van het onderzoek zijn de in het kader van de registratie verzamelde gegevens beoordeeld. De Commissie heeft onderzocht of aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de inning van definitieve rechten met terugwerkende kracht is voldaan.

    (381)

    Uit de analyse van de Commissie is gebleken dat de invoer uit het betrokken land in de periode maart tot en met oktober 2020 op maandbasis met 22 % daalde ten opzichte van het onderzoektijdvak. Uit de van de bedrijfstak van de Unie ontvangen gegevens bleek dat, hoewel zijn productie en verkoop op de markt van de Unie in deze periode ook daalden, de bedrijfstak van de Unie niet aan marktaandeel had verloren en de invoer uit China niet aanzienlijk meer marktaandeel had gewonnen in de maanden na de opening van dit onderzoek.

    (382)

    Aan de voorwaarde van artikel 10, lid 4, punt d), van de basisverordening was derhalve noch in absolute noch in relatieve zin voldaan.

    (383)

    Op basis daarvan concludeerde de Commissie dat de inning van de definitieve rechten met terugwerkende kracht voor de periode waarin de invoer werd geregistreerd, in dit geval niet gerechtvaardigd is.

    11.   SLOTBEPALING

    (384)

    Indien op basis van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (41) een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dan geldt als de te betalen rente de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals op de eerste kalenderdag van elke maand bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (385)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op staven, profielen (ook indien hol), buizen en pijpen, niet-geassembleerd, al dan niet gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken (bv. op maat gesneden, van gaten voorzien, gebogen, afgeschuind, met schroefdraad), vervaardigd van aluminium, al dan niet gelegeerd, met een aluminiumgehalte van niet meer dan 99,3 %, met uitzondering van:

    1)

    producten die met elkaar zijn verbonden (bv. door lassen of met behulp van bevestigingsmiddelen) om subassemblages te vormen;

    2)

    gelaste buizen en pijpen;

    3)

    producten die in een kit zijn verpakt met de onderdelen die nodig zijn voor de assemblage van een eindproduct zonder dat de onderdelen verdere af- of bewerking moeten ondergaan (“kit voor eindproducten”);

    momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81, 7608 20 89 en ex 7610 90 90 (Taric-codes 7604101011, 7604109011, 7604109025, 7604109080, 7608100011, 7608100080, 7610909010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, is als volgt:

    Onderneming

    Recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Guangdong Haomei New Materials Co., Ltd

    21,2

    C562

    Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co., Ltd

    21,2

    C563

    Press Metal International Ltd

    25,0

    C564

    Press Metal International Technology Ltd

    25,0

    C565

    Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in de bijlage

    22,1

     

    Alle andere ondernemingen

    32,1

    C999

    3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie genoemde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

    4.   De Commissie besteedt bijzondere aandacht aan een mogelijke ontwijking van de maatregelen, en houdt met name toezicht op de invoer van producten die met elkaar zijn verbonden (bv. door lassen of met behulp van bevestigingsmiddelen) om subassemblages te vormen als bedoeld in lid 1, punt 1, en van kits voor eindproducten als bedoeld in lid 1, punt 3, onder Taric-codes 7610909091 en 7610909092.

    5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1428, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 3

    Op de geregistreerde invoer wordt niet met terugwerkende kracht een definitief antidumpingrecht geheven. Gegevens die zijn verzameld overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1215 worden niet langer bewaard.

    Artikel 4

    Artikel 1, lid 2, kan worden gewijzigd om nieuwe producenten-exporteurs uit de Volksrepubliek China toe te voegen en hen te onderwerpen aan het passende gewogen gemiddelde antidumpingrecht voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen. Een nieuwe producent-exporteur toont met bewijs aan dat:

    a)

    hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tijdens het onderzoektijdvak (1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019) niet heeft uitgevoerd;

    b)

    hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

    c)

    hij het betrokken product daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het verstrijken van het onderzoektijdvak een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

    Artikel 5

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 29 maart 2021.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21, zoals later gewijzigd.

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1215 van de Commissie van 21 augustus 2020 tot onderwerping van de invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 275 van 24.8.2020, blz. 16).

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1428 van de Commissie van 12 oktober 2020 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 336 van 13.10.2020, blz. 8).

    (4)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

    (5)  Zie in deze zin arrest van 13 juli 2011, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV e.a./Commissie, T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ECLI:EU:T:2011:364, punt 86. Zie ook artikel 2 van Verordening nr. 1/1958.

    (6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1173 van de Commissie van 4 juni 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, wat de duur van de periode van voorafgaande kennisgeving betreft. (PB L 259 van 10.8.2020, blz. 1).

    (7)  Besluit van de Europese Ombudsman in zaak 924/2020/TE van 20 oktober 2020.

    (8)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1480 van de Commissie van 16 augustus 2017 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde gietijzeren producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 211 van 17.8.2017, blz. 14).

    (10)  Zie het bericht van inleiding (PB C 268 van 14.8.2020, blz. 5).

    (11)  Verordening (EG) nr. 553/2006 van de Commissie van 23 maart 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB L 98 van 6.4.2006, blz. 3). Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB L 275 van 6.10.2006, blz. 1).

    (12)  Cf. arrest van 13 september 2010, Whirlpool Europe Srl/Raad, T-314/06, ECR 2010 II-05005, punt 138.

    (13)  Zie bv. arrest van 28 februari 2018, Commissie/Xinyi PV Products (Anhui), C-301/16P, ECLI:EU:C:2018:132, punt 56.

    (14)  Zie de website van Haomei waarop een partijopbouwende wedstrijd in december 2019 wordt beschreven: http://www.haomei-alu.com/Newsview.aspx?i=1179 (geraadpleegd op 17 november 2020).

    (15)  Zie de website van Foshan Nanhai Aluminium Profile Industry Association waarop een partijopbouwend evenement wordt beschreven dat plaatsvond in september 2020: http://www.napa.org.cn/news_detail.php?id=1878 (laatstelijk geraadpleegd op 17 november 2020).

    (16)  Algemeen beginsel van Europees recht (zie arrest van 3 december 1998, Belgocodex S.A, C-381/97, ECLI:EU:C:1998:589, en arrest van 26 april 2005, Stichting “Goed Wonen”, C-376/02, ECLI:EU:C:2005:251).

    (17)  Zie de mededeling van Guangdong Haomei IPO (maart 2019): http://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN201904121318887721_1.pdf (laatstelijk geraadpleegd op 17 november 2020).

    (18)  Zie de website van het gemeentebestuur van Qingyuan, http://www.gdqy.gov.cn/gdqy/zxzx/bmdt/content/post_1171116.html (laatstelijk geraadpleegd op 17 november 2020).

    (19)  Zie de website van de NDRC, waarop Haomei New Materials op nummer 1197 staat in de officiële lijst van ondernemingen met de status van National Enterprise Technology Centre: https://www.ndrc.gov.cn/xxgk/zcfb/tz/202001/P020200109540064113144.pdf

    (20)  Volgens Haomei IPO geldt het volgende: “[Haomei] werd erkend als National Enterprise Technology Center en als Guangdong Demonstration Base for Innovation and Industrialization of SMEs en heeft nationale en relevante lokale bestuursondersteuning ontvangen”. Beschikbaar op http://www.csrc.gov.cn/pub/zjhpublic/G00306202/201910/P020191015564364143717.pdf

    (21)  Zie de website van de NDRC https://www.ndrc.gov.cn/xxgk/zcfb/tz/202001/t20200109_1218736.html

    (22)  Zie de beheersmaatregelen voor de erkenning als National Enterprise Technology Centre op http://www.gov.cn/xinwen/2016-03/24/5057350/files/3d4f511db7454c06a20ece567157662a.pdf (laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2020).

    (23)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2.

    (24)  www.turkstat.gov.tr

    (25)  De invoervolumes uit het betrokken land werden als volgt voorlopig vastgesteld. Alle volumes die zijn ingedeeld onder de GN-codes 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, 7608 20 81 en 7608 20 89 zijn in aanmerking genomen, aangezien alle producten daarin onder het betrokken product vallen; 95 % van de volumes onder GN-code 7610 90 90 werd tevens — enkel voor het betrokken land — als het onderzochte product beschouwd; de invoer van het betrokken product onder de GN-codes ex 7604 10 10, 7604 10 90 en 7608 10 00 werd als te verwaarlozen beschouwd.

    (26)  De gegevens zijn gebaseerd op de invoer die is gemeld door acht lidstaten die goed zijn voor 84 % van de invoer gedurende het onderzoektijdvak. Volumes geëxtrapoleerd naar de invoer voor alle lidstaten.

    (27)  De prijzen van het betrokken product voor het onderzoektijdvak werden verkregen uit gegevens van nationale douaneautoriteiten. Deze prijzen lagen 14 % hoger dan de prijs voor de vijf GN-codes. Dit verschil werd gebruikt om de prijs voor de jaren 2016 tot en met 2018 vast te stellen.

    (28)  De acht GN-codes zijn: ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81 en 7608 20 89.

    (29)  De acht GN-codes zijn: ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81 en 7608 20 89.

    (30)  De Eurostat-gegevens zijn in november 2020 geëxtraheerd en bevatten derhalve kleine verschillen ten opzichte van de gegevens in de voorlopige verordening.

    (31)  De gegevens zijn gebaseerd op de invoer die is gemeld door zeven lidstaten die goed zijn voor 83 % van de invoer gedurende het onderzoektijdvak. Volumes geëxtrapoleerd naar de invoer voor alle lidstaten.

    (32)  De prijzen van het betrokken product voor het onderzoektijdvak werden verkregen uit gegevens van nationale douaneautoriteiten. Deze prijzen lagen 11 % hoger dan de prijs voor de vijf GN-codes. Dit verschil werd gebruikt om de prijs voor de jaren 2016 tot en met 2018 vast te stellen.

    (33)  De acht GN-codes zijn: ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81 en 7608 20 89.

    (34)  Idem als hierboven.

    (*1)  gezien het geringe effect van de verkoop aan het VK — zoals hieronder beschreven — is het verbruik in de Unie gedeeltelijk gebaseerd op cijfers uit de EU-28, die representatief worden geacht voor de EU-27)

    (*2)  gezien het geringe effect van de verkoop aan het VK — zoals hieronder beschreven — is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedeeltelijk gebaseerd op cijfers uit de EU-28, die representatief worden geacht voor de EU-27)

    (35)  De Eurostat-gegevens zijn in november 2020 geëxtraheerd en bevatten derhalve kleine verschillen ten opzichte van de gegevens in de voorlopige verordening.

    (36)  OESO (2019), “Measuring disrupuring between international markets: the aluminium value chain”, OECD Trade Policy Papers, nr. 218, OECD Publishing, Parijs (beschikbaar op: http://dx.doi.org/10.1787/c82911ab-en).

    (37)  Mededeling van de Commissie, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.

    (38)  Zie Verordening (EU) 2019/2220 van de Raad van 19 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1388/2013 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten (PB L 333 van 27.12.2019, blz. 33) waarbij in twee autonome tariefcontingenten wordt voorzien van i) 2 000 ton voor staven van aluminiumlegering met een diameter van 200 mm of meer, maar niet meer dan 300 mm, en van ii) 1 000 ton voor staven van aluminiumlegering met een diameter van 300,1 mm of meer, maar niet meer dan 533,4 mm.

    (39)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2197 van de Raad van 19 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1387/2013 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw- en industrieproducten (PB L 335 van 27.12.2019, blz. 1) en volgende.

    (40)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

    (41)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


    BIJLAGE

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

    Naam

    Aanvullende Taric-code

    Foshan Guangcheng Aluminium Co Ltd.

    C566

    Foshan Modern Copper & Aluminum Extrusion Co.,Ltd.

    C567

    Foshan City Nanhai Yongfeng Aluminium Co., Ltd.

    C568

    Foshan QianYang aluminium Co.,Ltd.

    C569

    Foshan Sanshui Fenglu Aluminium Co., Ltd.

    C570

    Foshan Sanshui Match Hardware Products Co., Ltd.

    C571

    Fuyao Group:

    Fujian Fuyao Automotive Aluminium System Co.,Ltd.

    Jiangsu Fuyao Automotive Trim System Co., Ltd.

    C572

    Giant Light Metal Technology Co., Ltd.

    C573

    Goomax Metal Co., Ltd Fujian

    C574

    Guangdong Huachang Aluminium Factory Co Ltd.

    C575

    Guangdong Jiangsheng Aluminium Co., Ltd.

    C599

    Guangdong Jihua Aluminium Co., Ltd.

    C576

    Guangdong Nanhai Light Industrial Products Imp. & Exp. Co Ltd.

    C577

    Guangdong Weiye Aluminium Factory Group Co., Ltd.

    C578

    Guangdong Xingfa Aluminium Co., Ltd.

    C579

    Guangya Aluminium Industries Co., Ltd.

    C580

    HOSHION Group:

    Zhongshan Hoshion Smart Home Accessories Co., Ltd.

    Cyma Precision Aluminium Co., Ltd.

    Guangdong Hoshion Industrial Aluminium Co. Ltd.

    C581

    Jiangmen Cosco Shipping Aluminium Co., Ltd.

    C582

    Jiangsu Asia-Pacific Light Alloy Technology Co., Ltd.

    C583

    Jilin Qixing Aluminium Industries Co., Ltd.

    C584

    JMA Group:

    Foshan Jma Aluminium Co., Ltd.

    Guangdong JMA Aluminium Profile Factory (Group) Co., Ltd.

    C585

    PanAsia Aluminium (China) Limited

    C586

    Pingguo Jianfeng Aluminium Co., Ltd.

    C587

    Qingyuan Time Aluminum Co., Ltd.

    C588

    Shandong Huajian Aluminium Group:

    Shandong Huajian Aluminium Group Co., Ltd.

    Shandong Huajian Aluminium Technology Co., Ltd.

    C589

    Shandong Nanshan Aluminium Co., Ltd.

    C590

    Shandong Nollvetec Lightweight Equipment Co.Ltd.

    C591

    Shandong Xinyudong Aluminium Co., Ltd.

    C592

    Shenyang Yuanda Aluminium Industry Engineering Co., Ltd.

    C593

    Sihui Shi Guoyao Aluminum Co., Ltd.

    C594

    Tai Shan City Kam Kiu Aluminium Extrusion Co., Ltd.

    C595

    Tianjin Jinpeng Aluminium Profiles Manufacture Co., Ltd.

    C607

    Tongcheng Metal Material Co., Ltd.

    C596

    Xinhe Group:

    Guangdong Xinhe Aluminum Co., Ltd.

    Guangdong Yaoyinshan Aluminium Co., Ltd.

    Guangdong Xinhe Aluminium Xinxing Co., Ltd.

    C597

    Yingkou Liaohe Aluminum Products Co., Ltd.

    C598


    Top