An official website of the European UnionAn official EU website
Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R0379

Verordening (EU) 2021/379 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de balansposten van kredietinstellingen en van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (ECB/2021/2)

PB L 73 van 3.3.2021, p. 16–85 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/379/oj

3.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/16


VERORDENING (EU) 2021/379 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 22 januari 2021

betreffende de balansposten van kredietinstellingen en van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (ECB/2021/2)

De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), en met name artikel 5, lid 1 en artikel 6, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 2531/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank (2), en met name artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1071/2013 van de Europese Centrale Bank met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2013/33 (3)) is gewijzigd en moet verder ingrijpend worden gewijzigd, met name in het licht van recente wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank (ECB/2003/9) (4), Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad (5) en Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiëlevereisten voor beleggingsondernemingen (6). Omwille van duidelijkheid moet deze verordening derhalve worden herschikt.

(2)

De Europese Commissie werd overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2533/98 geraadpleegd over de wijzigingen van de statistische vereisten in Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33).

(3)

De Europese Centrale Bank (ECB) is ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2533/98 gehouden om uit de referentiepopulatie van informatieplichtigen de werkelijke populatie van informatieplichtigen te bepalen en is gerechtigd om bepaalde categorieën informatieplichtigen geheel of gedeeltelijk te ontheffen van de rapportagevereisten. Artikel 6, lid 4 bepaalt dat de ECB verordeningen mag vaststellen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder het recht tot verificatie of gedwongen verzameling van statistische gegevens kan worden uitgeoefend.

(4)

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2533/98 vereist dat de lidstaten hun taken op het gebied van de statistieken organiseren en volledig met het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) samenwerken teneinde de verplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de ESCB-statuten te verzekeren.

(5)

Het ESCB vereist voor de vervulling van zijn taken statistische gegevens over de financiële activa en passiva in termen van uitstaande bedragen en transacties, over de sector monetaire financiële instellingen (MFI’s) en kredietinstellingen zoals gedefinieerd in het Unierecht. Om de Europese Centrale Bank (ECB) een volledig statistisch beeld te geven van de monetaire ontwikkelingen in de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de “eurogebiedlidstaten” genoemd), die als één economisch gebied worden beschouwd, is het noodzakelijk een geconsolideerde balans van de MFI-sector op te stellen op basis van een volledige en homogene populatie van informatieplichtigen. Voldoende gedetailleerde statistische gegevens zijn ook nodig om het blijvende analytische nut van de monetaire aggregaten en tegenposten van het eurogebied te waarborgen.

(6)

Verordening (EU) 2019/2033 wijzigt onder meer de definitie van “kredietinstellingen” in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) door systeemrelevante beleggingsondernemingen erin op te nemen. Bijgevolg is het noodzakelijk de verwijzing in de definitie van “monetaire financiële instelling” in Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33) aan te passen aan de desbetreffende gewijzigde bepaling in Verordening (EU) nr. 575/2013 met het oog op het behoud van consistentie in de gemeenschappelijke normen, definities en classificaties voor de statistische classificatie van deposito-instellingen en de homogeniteit van de MFI-sector. Niettemin is het ook noodzakelijk ervoor te zorgen dat de statistische informatie over alle kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gewijzigd, beschikbaar blijft, waaronder voor de berekening van de reservegrondslagen voor die kredietinstellingen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/378 van de Europese Centrale Bank (ECB/2021/1) (8). Niet-MFI-kredietinstellingen vallen derhalve onder het toepassingsgebied van de herschikking.

(7)

Met het oog op vermindering van de totale rapportagelast, is het wenselijk dat de statistische gegevens over de maandelijkse balans van kredietinstellingen gebruikt worden voor de regelmatige berekening van de reservebasis van de kredietinstellingen die onderworpen zijn aan het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB vallen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1). Voorts moeten de rapportagevereisten met betrekking tot de reservebasis worden aangepast om met de rapportage van deposito’s bij kredietinstellingen die onderworpen zijn aan minimumreserveverplichtingen te faciliteren, zonder te verwijzen naar een specifieke statistische classificatie.

(8)

Teneinde de vervulling van statistische vereisten door groepen van verbonden informatieplichtigen te vergemakkelijken, is het passend dat het MFI’s worden toegestaan te rapporteren namens andere informatieplichtigen die ook in dezelfde lidstaat ingezeten MFI’s zijn. Het is evenwel noodzakelijk dat de voor dergelijke groepen gerapporteerde statistische gegevens in voorkomend geval volstaan voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1). Daarom moeten de statistische gegevens die nodig zijn voor de berekening van de reservebasis van elk lid van deze groepen worden gerapporteerd, tenzij het de groep krachtens Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1) is toegestaan reserves op geaggregeerde basis voor de groep als geheel te rapporteren

(9)

Het kan voor de nationale centrale banken (NCB’s) aangewezen zijn de voor de statistische rapportageverplichtingen van de ECB benodigde gegevens bij de werkelijke populatie van informatieplichtigen te verzamelen binnen een breder kader voor statistische rapportage dat de NCB’s onder eigen verantwoordelijkheid overeenkomstig het Unierecht of nationale recht, respectievelijk gevestigd gebruik opzetten en dat ook andere statistische doeleinden dient, op voorwaarde dat de vervulling van de statistische verplichtingen van de ECB niet in gevaar komt. Dit kan ook de rapportagelast verminderen. Met het oog op het vergroten van de transparantie is het aangewezen de informatieplichtigen ervan in kennis te stellen dat de gegevens voor andere statistische doeleinden worden verzameld. In specifieke gevallen kan de ECB ter voldoening aan haar verplichtingen gebruikmaken van de aldus verzamelde statistische gegevens.

(10)

De ECB dient toezicht te houden op de transmissie van het monetaire beleid en met name op de gevolgen van veranderingen in de rentetarieven voor basisherfinancieringstransacties en van gerichte langerlopende herfinancieringstransacties en van de aankopen in het kader van de programma’s voor de aankoop van activa op de kredietvoorwaarden voor huishoudens en niet-financiële vennootschappen. Om de ECB in staat te stellen de kredietvoorwaarden in de reële economie en haar rol als tegenhanger van de monetaire aggregaten doeltreffender en tijdiger te monitoren, is het noodzakelijk nadere statistische gegevens te verzamelen over securitisaties en andere overdrachten door MFI’s op maandbasis, met name met betrekking tot leningen aan huishoudens uitgesplitst naar doel en leningen aan niet-financiële vennootschappen uitgesplitst naar looptijd.

(11)

De ECB verlangt statistische gegevens over notional cashpooling, zodat de impact van deposito’s en leningen op notional cashpools kan worden onderscheiden van de impact van andere deposito’s en leningen bij de analyse van monetaire en kredietontwikkelingen.

(12)

Teneinde de analyse van kredietontwikkelingen te vergemakkelijken, moeten bepaalde definities en rapportagepraktijken worden afgestemd op die van andere wettelijke rapportagevereisten die door de ECB zijn vastgesteld.

(13)

Het is ook noodzakelijk de definitie van geldmarktfondsen (GMF’s) voor statistische doeleinden af te stemmen op de toezichtregels om de transparantie van de markt te vergroten en de rapportage te vergemakkelijken, voor zover de instellingen voor collectieve belegging waaraan krachtens Verordening (EU) 2017/1131 een vergunning is verleend, financiële instrumenten uitgeven die als nauwe substituten voor deposito’s worden beschouwd.

(14)

Teneinde de analyse van de balans van de MFI-sector voor het eurogebied als geheel te verbeteren, is het noodzakelijk de harmonisatie van de rapportagevereisten voor bepaalde posten te bevorderen met aanvullende statistische gegevens die door de nationale centrale banken (NCB’s) worden verstrekt uit hoofde van Richtsnoer ECB/2014/15 van de Europese Centrale Bank (9) .

(15)

Opdat de ECB de interbancaire activiteiten doeltreffend kan monitoren, is het noodzakelijk informatie te verzamelen over activa en passiva met een uitsplitsing naar MFI-tegenpartijen en de consistentie tussen de op maandelijkse en driemaandelijkse basis verzamelde gegevens over de tegenpartij te verbeteren.

(16)

Teneinde de relatie tussen MFI’s en andere delen van de financiële sector, met inbegrip van andere financiële intermediairs dan monetaire financiële instellingen, te verduidelijken en de samenstelling van financiële rekeningen van de monetaire unie te ondersteunen, is het voorts noodzakelijk statistische gegevens te verzamelen over deposito’s en aandelen met uitsplitsingen van tegenpartijen naar subsector.

(17)

Gegevens over door MFI’s aangehouden schuldbewijzen die door de regeringen van elke lidstaat zijn uitgegeven moeten tijdig worden verzameld, zodat de blootstellingen aan deze effecten nauwkeurig kunnen worden gemonitord. Informatie over de lidstaten moet worden aangevuld met informatie over activa en passiva van de autoriteiten van de Unie, met inbegrip van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) en de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF). Daarnaast moeten de rapportagevereisten worden geactualiseerd tengevolge van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

(18)

Het is ook noodzakelijk informatie te verzamelen over het totale onroerendgoedbezit om de omvang van de eigendom van dergelijke activa door MFI’s te monitoren en een beter inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in hun totale niet-financiële activa.

(19)

De meest recente maandelijkse en driemaandelijkse vereisten moeten worden geïntroduceerd met betrekking tot referentieperioden die binnen een kalenderkwartaal vallen om de toepassing ervan door informatieplichtigen te vergemakkelijken. Bijgevolg heeft de eerste rapportage van de maandelijkse vereisten betrekking op de referentieperiode januari 2022, en de eerste rapportage van de driemaandelijkse vereisten betrekking op het eerste kwartaal van 2022. Om de continue beschikbaarheid van de noodzakelijke gegevens te verzekeren, moeten de driemaandelijkse gegevensvereisten worden gehandhaafd met betrekking tot de referentieperiode van het vierde kwartaal van 2021. De uit hoofde van deze verordening vastgestelde rapportagevereisten moeten daarom worden toegepast na de respectieve referentieperiode voor de te rapporteren maandelijkse informatie, te weten 1 februari 2022.

(20)

Er moet een procedure worden opgezet om op doeltreffende wijze technische wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening aan te brengen, mits dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en de rapportagelast niet doen toenemen. Bij het volgen van deze procedure moet rekening worden gehouden met de standpunten van het Comité statistieken van het ESCB. NCB’s dienen dergelijke technische wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening via het Comité statistieken voor te stellen.

(21)

Met het oog op de rechtszekerheid is het evenwel noodzakelijk dat de bepalingen van deze verordening die een rechtstreeks gevolg zijn van de wijziging van de definitie van “kredietinstellingen” krachtens Verordening (EU) 2019/2033, gelijktijdig met die wijziging op 26 juni 2021 worden toegepast.

(22)

Terwille van de samenhang en de rechtszekerheid is het ook noodzakelijk dat de bepalingen van deze verordening die verwijzen naar Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1]) vanaf dezelfde datum worden toegepast als de bepalingen van die verordening,

HEEFT DEZE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt de rapportagevereisten vast met betrekking tot statistische gegevens over balansposten voor de volgende op het grondgebied van de eurogebiedlidstaten ingezeten informatieplichtigen:

a)

monetaire financiële instellingen (MFI’s) die geen kredietinstellingen zijn;

b)

kredietinstellingen die ofwel

i)

een vergunning hebben verkregen krachtens artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), ofwel

ii)

krachtens artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van een dergelijke vergunning zijn vrijgesteld;

c)

bijkantoren van kredietinstellingen, met inbegrip van in een eurogebiedlidstaat gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die noch hun statutaire zetel noch hun hoofdkantoor in een eurogebiedlidstaat hebben; maar met uitzondering van buiten een eurogebiedlidstaat gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die in een eurogebiedlidstaat zijn gevestigd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“monetaire financiële instelling” (MFI): een entiteit die behoort tot een van de volgende sectoren:

a)

centrale banken;

b)

overige MFI’s, waaronder deposito-instellingen m.u.v. centrale banken, en geldmarktfondsen (GMF’s);

2)

“kredietinstelling”: “kredietinstelling” als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

3)

“deposito-instellingen m.u.v. centrale banken”: de volgende instellingen:

a)

de kredietinstellingen waarvan de werkzaamheden worden omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

b)

financiële instellingen anders dan genoemd onder a), waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit financiële intermediatie als bedoeld in bijlage I, punt 2.56, bij Verordening (EG) nr. 2013/549 van het Europees Parlement en de Raad (11), en waarvan de werkzaamheden bestaan uit het ontvangen van deposito’s en/of nauwe substituten voor deposito’s, als bedoeld in bijlage I, deel 1, van institutionele eenheden met inbegrip van niet-MFI’s, en het verstrekken van leningen en/of het voor eigen rekening beleggen in effecten;

c)

instellingen voor elektronisch geld die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie als bedoeld onder b) in de vorm van de uitgifte van elektronisch geld;

4)

“niet-MFI-kredietinstelling”: een kredietinstelling waarvan de werkzaamheden niet bestaan uit de activiteiten bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 1), onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

5)

“geldmarktfondsen” of “GMF’s”: instellingen voor collectieve belegging waaraan overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2017/1131 een vergunning is verleend en die aandelen of rechten van deelneming uitgeven die nauwe substituten zijn voor deposito’s als bedoeld in deel 1 van bijlage I bij deze verordening;

6)

“informatieplichtigen”: “informatieplichtigen” als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2533/98;

7)

“ingezetene”: “ingezetene” als gedefinieerd in artikel 1, punt 4, van Verordening (EG) nr. 2533/98;

8)

“betrokken NCB”: de nationale centrale bank van de eurogebiedlidstaat waarin de informatieplichtige ingezetene is;

9)

“lege financiële instelling” of “LFI”: een lege financiële instelling als gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1075/2013 van de Europese Centrale Bank (12) (ECB/2013/40);

10)

“securitisatie”: een transactie die ofwel een traditionele securitisatie is als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (13) ; ofwel een securitisatie is als gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1075/2013 (ECB/2013/40) waarbij de gesecuritiseerde leningen aan een LFI worden afgestoten;

11)

“instelling voor elektronisch geld”: een instelling voor elektronisch geld als gedefinieeerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) ;

12)

“elektronisch geld”: “elektronisch geld” als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG;

13)

“afwaardering”: de directe verlaging van de boekwaarde van een lening op de balans vanwege de onvolwaardigheid ervan;

14)

“afschrijving”: een afwaardering van de volledige boekwaarde van een lening waardoor deze van de balans wordt verwijderd;

15)

“beheerder”: een MFI die het beheer voert over leningen die ten grondslag liggen aan een securitisatie of leningen die anderszins zijn overgedragen in termen van de inning van hoofdsom en rente van de debiteuren;

16)

“intragroepposities”: leningen aan of deposito’s van in het eurogebied gevestigde deposito-instellingen die tot dezelfde groep behoren, bestaande uit een moedermaatschappij en alle in het eurogebied ingezeten groepsleden die direct of indirect onder haar zeggenschap vallen;

17)

“instelling die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken is: een MFI waaraan krachtens artikel 9, leden 1 en 2 een vrijstelling is verleend, of een niet-MFI-kredietinstelling waaraan krachtens artikel 9, lid 5, onder a), vrijstelling is verleend;

18)

“voorzieningen voor verliezen op leningen”: voorzieningen die door de informatieplichtige overeenkomstig de toepasselijke boekhoudpraktijken zijn gereserveerd voor verliezen op leningen;

19)

“eigen aangehouden effecten”: door de uitgevende informatieplichtige aangehouden effecten die voortvloeien uit:

a)

het aanhouden van de effecten bij de uitgifte of de aankoop door de informatieplichtige van eerder verkochte effecten die in de boekhoudkundige balans van de uitgevende informatieplichtige worden geregistreerd, of

b)

het aanhouden van de effecten bij de uitgifte of de aankoop door de informatieplichtige van eerder verkochte effecten die niet in de boekhoudkundige balans zijn geregistreerd, maar die door de uitgevende instelling worden gebruikt of beschikbaar zijn voor markttransacties;

20)

“notional cashpooling”: door een MFI of MFI’s aan een groep van entiteiten (“pooldeelnemers”) verstrekte cashpoolingregelingen waarbij de door de MFI te betalen of te ontvangen rente wordt berekend op basis van een “notionele” nettopositie van alle rekeningen in de pool en waarbij elke pooldeelnemer:

a)

een afzonderlijke rekening aanhoudt, en

b)

rekening-courantkredieten maf opnemen die worden gedekt door deposito’s van andere pooldeelnemers, zonder een overboeking van middelen tussen de rekeningen;

21)

“bijkantoor”: “bijkantoor” als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

22)

“verwijdering van de balans”: de verwijdering van een lening of een deel daarvan van de uitstaande bedragen die overeenkomstig de delen 2 en 3 van bijlage I zijn gerapporteerd;

23)

“overdracht van een lening”: een verwerving of vervreemding door de informatieplichtige van een lening of pool van leningen, hetzij door eigendomsoverdracht, hetzij door subdeelneming;

24)

“fusie”: een rechtshandeling, waarbij één of meer kredietinstellingen (de “overgenomen instellingen”) op het moment van ontbinding zonder vereffening alle activa of passiva overdragen aan een andere kredietinstelling (“de overnemende instelling”), welke instelling een nieuw opgerichte kredietinstelling kan zijn.

Artikel 3

Werkelijke populatie van informatieplichtigen

1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen bestaat uit in de eurogebiedlidstaten ingezeten MFI’s en niet-MFI-kredietinstellingen.

2.   Wanneer NCB’s overeenkomstig artikel 5, lid 4, van deze verordening statistische gegevens verzamelen over het ingezetenschap van houders van aandelen/rechten van deelneming in GMF’s bij overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (OFI’s), zoals gedefinieerd in bijlage A, punten 2.86 tot en met 2.94 bij Verordening (EU) nr. 549/2013, kunnen die NCB’s die OFI’s opnemen als deel van de werkelijke populatie van informatieplichtigen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van deze verordening.

Artikel 4

Lijst van MFI’s voor statistische doeleinden

1.   De directie stelt een lijst op van MFI’s en onderhoudt deze op basis van de door NCB’s geregistreerde statistische gegevens als bedoeld in artikel 4 van Richtsnoer (EU) 2018/876 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/16) (15).

2.   De ECB publiceert de bijgewerkte lijst van MFI’s voor statistische doeleinden, onder meer langs elektronische weg.

3.   Indien de de meest recente beschikbare versie van de lijst onjuist is, legt de ECB geen sancties op aan een informatieplichtige die niet naar behoren heeft voldaan aan haar statistische rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening, voor zover de betrokken informatieplichtige te goeder trouw op de onjuiste lijst heeft vertrouwd.

Informatieplichtigen rapporteren de vereiste statistische gegevens overeenkomstig deze verordening wanneer hun uitsluiting van de lijst kennelijk onjuist is.

Artikel 5

Statistische rapportagevereisten

1.   MFI’s rapporteren alle van de volgende statistische gegevens aan de desbetreffende NCB:

a)

de uitstaande bedragen aan het einde van de maand zoals gespecificeerd bijlage I, deel 2, tabel 1;

b)

de maandelijkse herwaarderingsaanpassingen gespecificeerd als minimumvereisten in bijlage I, deel 4, tabel 1A en de overige maandelijkse herwaarderingsaanpassingen in die tabel indien vereist door de desbetreffende NCB;

c)

de maandelijkse netto-overdrachten van leningen zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 5, tabel 5a;

d)

de uitstaande bedragen aan het einde van de maand en maandelijkse herwaarderingsaanpassingen van overgedragen leningen zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 5, tabel 5b;

e)

de uitstaande bedragen aan het einde van het kwartaal zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 3, de tabellen 2, 3 en 4;

f)

de driemaandelijkse herwaarderingsaanpassingen gespecificeerd als minimumvereisten in bijlage I, deel 4, tabel 2A, en de overige driemaandelijkse herwaarderingsaanpassingen in die tabel voor zover vereist door de desbetreffende NCB.

NCB’s kunnen de in de eerste alinea, onder e) en f), gespecificeerde statistische kwartaalgegevens maandelijks verzamelen indien deze verzameling het gegevensproductieproces vergemakkelijkt.

2.   Niet-MFI-kredietinstellingen rapporteren alle van de volgende statistische gegevens aan de betrokken NCB:

a)

de uitstaande bedragen aan het einde van de maand zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 2, tabel 1, met uitzondering van:

i)

notional cashpoolposities;

ii)

uitgegeven aandelen/rechten van deelneming in GMF’s;

b)

de maandelijkse herwaarderingsaanpassingen gespecificeerd als minimumvereisten in tabel bijlage I, deel 4, tabel 1A, en de overige maandelijkse herwaarderingsaanpassingen in die tabel voor zover deze door de betrokken NCB worden vereist, met uitzondering van:

i)

notional cashpoolposities;

ii)

uitgegeven aandelen/rechten van deelneming in GMF’s;

c)

de uitstaande bedragen aan het einde van het kwartaal zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 3, tabel 2, met uitzondering van de posten die betrekking hebben op uitsplitsingen van leningen naar resterende looptijden;

d)

de uitstaande bedragen aan het einde van het kwartaal zoals gespecificeerd in bijlage I, deel 3, de tabellen 3 en 4;

e)

de driemaandelijkse herwaarderingsaanpassingen gespecificeerd als minimumvereisten in bijlage I, deel 4, tabel 2A, en de overige driemaandelijkse herwaarderingsaanpassingen in die tabel indien vereist door de betrokken NCB.

NCB’s kunnen de in de eerste alinea, onder c) tot en met e), gespecificeerde statistische kwartaalgegevens maandelijks verzamelen indien deze verzameling het gegevensproductieproces vergemakkelijkt.

3.   NCB’s kunnen krachtens de leden 1 en 2 statistische gegevens over uitgegeven en aangehouden effecten effectgewijs verzamelen, voor zover de gegevens worden afgeleid overeenkomstig minimumnormen voor statistische gegevens zoals vastgelegd bijlage IV.

4.   NCB’s kunnen statistische gegevens over het ingezetenschap van de houders van door MFI’s uitgegeven aandelen/rechten van deelneming in GMF’s verzamelen uit andere beschikbare bronnen als uiteengezet in bijlage I, deel 2, afdeling 5.7, indien die informatie voldoet aan de minimumnormen zoals vastgelegd bijlage IV.

Artikel 6

Groepsrapportage door MFI’s

1.   Indien een moederonderneming en haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat gevestigde MFI’s zijn, kan de moederonderneming de statistische bedrijfsgegevens over de activiteiten van deze dochterondernemingen consolideren in de overeenkomstig artikel 5, lid 1, gerapporteerde statistische gegevens. Indien de groep kredietinstellingen en andere MFI’s omvat, worden die statistische gegevens voor kredietinstellingen en andere MFI’s afzonderlijk gerapporteerd.

2.   De betrokken NCB kan een kredietinstelling machtigen om namens een groep kredietinstellingen de in artikel 5, lid 1, bedoelde statistische gegevens op geaggregeerde basis te rapporteren, indien al het navolgende van toepassing is:

a)

de kredietinstelling consolideert de statistische gegevens over de werkzaamheden van deze dochterondernemingen in de krachtens artikel 5, lid 1, gerapporteerde statistische gegevens niet overeenkomstig lid 1;

b)

de betrokken NCB heeft krachtens artikel 10, lid 5, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1), toestemming verleend om via die kredietinstelling minimumreserves aan te houden en die kredietinstelling de bemiddelende instelling is in de zin van artikel 10, lid 1, van die verordening;

c)

alle leden van de groep zijn in dezelfde lidstaat ingezeten MFI’s.

Indien aan een kredietinstelling door de betrokken NCB een vergunning is verleend krachtens de eerste alinea, rapporteert die kredietinstelling de statistische gegevens op geaggregeerde basis op haar eigen balans en op de balans van elk lid van de groep, zulks overeenkomstig artikel 5, lid 1.

3.   Indien MFI’s overeenkomstig de leden 1 en 2 op groepsbasis rapporteren, rapporteren zij ten minste de in bijlage III, deel 1, tabel 1, beschreven gegevens voor de berekening van de reservebasis van elk lid van de groep overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).

Indien aan een MFI die overeenkomstig de leden 1 en 2 op groepsbasis rapporteert, krachtens artikel 11 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1) toestemming is verleend om de reservebasis op geaggregeerde basis te rapporteren, is de eerste alinea niet van toepassing.

4.   Alle leden van de in de leden 1 en 2 genoemde groepen worden afzonderlijk opgenomen in de in artikel 4 bedoelde lijst van MFI’s.

Artikel 7

Tijdigheid

1.   Met het oog op de naleving van de in de leden 2 en 3 neergelegde rapportage termijnen besluiten NCB’s besluiten zelf wanneer en met welke periodiciteit zij de gegevens van de informatieplichtigen ontvangen, en informeren de informatieplichtigen dienovereenkomstig.

2.   NCB’s verstrekken de ECB maandelijkse statistieken na het sluiten van de handel op de vijftiende werkdag volgende op het einde van de maand waarop zij betrekking hebben.

3.   NCB’s verstrekken driemaandelijkse statistieken aan de ECB na het sluiten van de handel op de 28e werkdag volgende op het einde van het kwartaal waarop zij betrekking hebben.

Artikel 8

Administratieve regels ten behoeve van statistische rapportage

1.   Voor de rapportage krachtens deze verordening en tenzij anders bepaald, volgen informatieplichtigen de boekhoudregels die zijn vastgelegd in Richtlijn 86/635/EEG (16) en in andere toepasselijke internationale standaarden.

Voor de toepassing van deze verordening rapporteren informatieplichtigen alle financiële activa en passiva op brutobasis.

2.   Wanneer informatieplichtigen depositoverplichtingen en leningen rapporteren, is het volgende van toepassing:

a)

informatieplichtigen rapporteren aan het einde van de maand uitstaande hoofdsommen van depositoverplichtingen en leningen;

b)

informatieplichtigen trekken afschrijvingen en afwaarderingen, als bepaald door de relevante boekhoudpraktijken, af van het onder a) bedoelde bedrag;

c)

informatieplichtigen mogen geen depositoverplichtingen en -leningen salderen tegen andere activa of passiva.

3.   NCB’s kunnen alle informatieplichtigen toestaan leningen te rapporteren na aftrek van voorzieningen voor verliezen op leningen indien zij een dergelijke rapportage door alle informatieplichtigen hebben toegestaan vóór de aanneming van deze verordening in overeenstemming met artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33).

4.   MFI’s sluiten hun eigen aangehouden schuldbewijzen en aandelen die zij hebben uitgegeven, uit van de respectieve actief- en passiefbedragen. NCB’s kunnen MFI’s toestaan hun eigen aangehouden effecten binnen de respectieve activa en passiva te rapporteren, waaronder effectsgewijze rapportage overeenkomstig artikel 5, lid 3, indien de NCB in staat is de in bijlage I gespecificeerde uitsplitsingen van activa en passiva af te leiden, met uitzondering van de bedragen van eigen aangehouden effecten.

Artikel 9

Vrijstellingen

1.   NCB’s kunnen aan kleine MFI’s vrijstelling verlenen van de in artikel 5, lid 1, genoemde statistische rapportagevereisten indien aan beide van de volgende voowaarden wordt voldaan:

a)

de gecombineerde bijdrage van alle kleine MFI’s waaraan een vrijstelling is verleend, bedraagt niet meer dan 5 % van de uitstaande bedragen van de totale activa van de nationale MFI-balans;

b)

de gecombineerde bijdrage van alle GMF’s waaraan een vrijstelling is verleend, overschrijdt geen van de volgende drempels:

i)

10 % van de uitstaande bedragen aan totale activa van de nationale GMF-balans, indien die nationale GMF-balans meer dan 15 % van de totale GMF-balans van het eurogebied uitmaakt;

ii)

30 % van de uitstaande bedragen aan totale activa van de nationale GMF-balans, indien die nationale GMF-balans minder dan 15 % van de totale GMF-balans van van het eurogebied uitmaakt, behalve wanneer die nationale GMF-balans minder dan 1 % van de totale GMF-balans van het eurogebied uitmaakt, in welk geval geen drempel van toepassing is.

Indien NCB’s vrijstelling verlenen krachtens de eerste alinea, verzamelen zij ten minste alle van de volgende statistische gegevens:

a)

het uitstaande bedrag aan totale activa op jaarbasis;

b)

de in bijlage III genoemde benodigde statistische gegevens voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).

2.   NCB’s kunnen overeenkomstig bijlage I, deel 6, aan kleine MFI’s die kredietinstellingen zijn vrijstelling verlenen van de statistische rapportagevereisten in die bijlage, indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de gecombineerde bijdrage van alle kredietinstellingen waaraan vrijstelling is verleend, bedraagt niet meer dan 10 % van de uitstaande bedragen aan totale activa van de nationale MFI-balans, en

b)

de gecombineerde bijdrage van alle kredietinstellingen waaraan vrijstelling is verleend, bedraagt niet meer dan 1 % van de uitstaande bedragen aan totale activa op de geaggregeerde MFI-balans van het eurogebied.

3.   Instellingen die bij de “cutting-off-the-tail”-procedure betrokken zijn, kunnen hetzij de vrijstellingen toepassen die NCB’s krachtens lid 1, lid 2, of lid 5, onder a), hebben verleend, hetzij de statistische gegevens overeenkomstig artikel 5 rapporteren.

4.   NCB’s kunnen aan GMF’s vrijstelling verlenen van de volgende statistische rapportagevereisten:

a)

de in artikel 5, lid 1, vervatte vereisten indien aan alle van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i)

GMF’s rapporteren statistische gegevens over balansposten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1073/2013 van de Europese Centrale Bank (ECB/2013/38) (17);

ii)

GMF’s rapporteren de onder i) genoemde statistische gegevens maandelijks in overeenstemming met bijlage I, deel 1, punt 1, bij Verordening (EU) nr. 1073/2013 (ECB/2013/38), en binnen de door de NCB’s krachtens artikel 9 van die verordening vastgestelde termijnen;

iii)

GMF’s rapporteren aan het einde van de maand uitstaande bedragen aan aandelen/rechten van deelneming in GMF’s die zijn uitgegeven binnen de door de NCB’s krachtens artikel 7 van deze verordening bepaalde termijnen;

b)

de volgende in bijlage I neergelegde statistische rapportagevereisten:

i)

de uitsplitsing van deposito’s van en leningen verstrekt aan niet-MFI-tegenpartijen als bedoeld bijlage I, deel 2, afdeling 5.1, en de uitsplitsing van posities bij MFI-tegenpartijen als bedoeld in bijlage I, deel 2, afdeling 5.2;

ii)

de in bijlage I, deel 2, afdeling 7, genoemde gegevens over opgebouwde rente op leningen en deposito’s;

iii)

de afzonderlijke uitsplitsing naar sector verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen als bedoeld in bijlage I, deel 2, afdeling 5.1;

iv)

de in bijlage I, deel 2, afdeling 5.3, genoemde gegevens over intragroepsleningen en deposito’s;

v)

de uitsplitsing naar sector als bedoeld in bijlage I, deel 3, afdeling 3;

vi)

de uitsplitsing naar land als bedoeld in bijlage I, deel 3, afdeling 7;

vii)

de in bijlage I, deel 3, afdeling 4, genoemde gegevens over onroerendgoedbezit;

viii)

de uitsplitsing van deelnemingen als bedoeld in bijlage I, deel 3, afdeling 6;

ix)

de in bijlage I, deel 5, genoemde gegevens over securitisaties en andere overdrachten van leningen.

c)

de statistische rapportagevereisten met betrekking tot het ingezetenschap van houders van aandelen of rechten van deelneming in geldmarktfondsen als bedoeld in bijlage I, deel 2, afdeling 5.7, indien een van de volgende voorwaarden van toepassing is:

i)

de aandelen/rechten van deelneming in GMF’s voor het eerst worden uitgegeven;

ii)

de vereiste statistische gegevens over het ingezetenschap van de houders van aandelen/rechten van deelneming in GMF’s worden overeenkomstig afdeling bijlage I, deel 2, afdeling 5.7, verzameld uit andere bronnen;

iii)

door marktontwikkelingen is het niet langer mogelijk voor NCB’s om de vereiste gegevens te verzamelen over de ingezetenschap van de houders van aandelen/rechten van deelneming in GMF’s als bedoeld onder ii).

Indien NCB’s aan GMF’s overeenkomstig de eerste alinea onder, i), ii), v) of vi) vrijstelling verlenen, verzekeren zij dat de gecombineerde bijdrage van de vrijstellingen aan het overeenkomstige totale uitstaande bedrag voor elke post in de nationale MFI-balans niet meer dan 5 % bedraagt.

Indien NCB’s aan GMF’s vrijstellin verlenen overeenkomstig punt b), iii) van de eerste alinea, maken zij onderscheid tussen afzonderlijke blokken voor activa en passiva en voor binnenlandse ingezetenen en ingezetenen van andere eurogebiedlidstaten en zorgen zij ervoor dat de bijdrage van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondssectoren binnen elk blok waarvoor de vrijstelling geldt, niet meer bedraagt dan 5 % van het desbetreffende blok van de nationale GMF-balans.

Indien NCB’s vrijstellingen verlenen aan GMF’s overeenkomstig punt c), i) en iii), van de eerste alinea, gelden die vrijstellingen voor een periode van twaalf maanden.

5.   NCB’s kunnen aan niet-MFI-kredietinstellingen vrijstelling verlenen van de volgende statistische rapportagevereisten:

a)

de in artikel 5, lid 2, vervatte vereisten indien de uitstaande bedragen van de totale activa van de informatieplichtige ten hoogste 350 miljoen EUR bedragen;

b)

de volgende in bijlage I vervatte statistische rapportagevereisten:

i)

de gegevens over uitsplitsingen naar looptijd van in euro luidende leningen aan niet-financiële vennootschappen;

ii)

de gegevens over uitsplitsingen naar looptijden en leningdoeleinden van in euro luidende leningen aan huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens;

iii)

de uitsplitsing naar kapitaal en reserves als bedoeld in bijlage I, deel 2, afdeling 6;

iv)

de in bijlage I, deel 3, afdeling 4, genoemde gegevens over het onroerendgoedbezit;

v)

de uitsplitsing van deelnemingen als bedoeld in bijlage I, deel 3, afdeling 6;

vi)

de in bijlage I, deel 2, afdeling 7, genoemde gegevens over opgebouwde rente op leningen en deposito’s;

vii)

de in bijlage I, deel 2, tabel 1, genoemde gegevens over eigen aangehouden effecten.

Indien NCB’s vrijstelling verlenen krachtens de eerste alinea, onder a), verzamelen zij ten minste alle volgende statistische gegevens:

a)

het uitstaande bedrag aan totale activa op jaarbasis;

b)

De in bijlage III bedoelde statistische gegevens die nodig zijn voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1]).

6.   NCB’s kunnen aan MFI’s en niet-MFI-kredietinstellingen de volgende vrijstellingen verlenen van het vereiste om herwaarderingsaanpassingen te rapporteren krachtens artikel 5, leden 1 en 2:

a)

een vrijstelling aan GMF’s van het bijlage I, deel 4, vervatte vereiste om herwaarderingsaanpassingen te rapporteren;

b)

een vrijstelling aan MFI’s en niet-MFI-kredietinstellingen van het vereiste om maandelijks de herwaarderingsaanpassingen van effecten als bedoeld bijlage I, deel 4, tabel 1A, te rapporteren. Wanneer overeenkomstig dit punt een vrijstelling wordt verleend, rapporteren informatieplichtigen die herwaarderingsaanpassingen op driemaandelijkse basis en verstrekken NCB’s desgevraagd beide volgende elementen:

i)

de gebruikte waarderingsmethoden voor de rapportage van statistische gegevens over effecten en gegevens over het aandeel van hun deelnemingen waarop de verschillende waarderingsmethoden van toepassing zijn, en

ii)

identificatie van de maand vallende in het kwartaal waarin een aanzienlijke prijsherwaardering plaatsvindt.

c)

NCB’s kunnen aan MFI’s en niet-MFI-kredietinstellingen vrijstelling verlenen van het in bijlage I, deel 4, vervatte vereiste om herwaarderingsaanpassingen te rapporteren indien de informatieplichtige effectsgewijs de uitstaande bedragen aan het einde van het jaar aan effecten rapporteert. Wanneer overeenkomstig dit punt een vrijstelling wordt verleend geldt het volgende:

i)

de gerapporteerde informatie voor elk effect de boekwaarde ervan op de balans omvat, en

ii)

voor effecten zonder publiekelijk beschikbare identificatiecodes omvat de gerapporteerde informatie informatie over de instrumentcategorie, looptijd en emittent die volstaat voor de afleiding van de uitsplitsingen die in de tabellen 1A en 2A van deel 4 van bijlage I als “minimumvereisten” zijn gespecificeerd.

7.   NCB’s kunnen aan MFI’s vrijstelling verlenen van de in de bijlage I, deel 3, afdelingen 7 tot en met 9, vervatte statistische rapportagevereisten met betrekking tot een niet-eurogebiedlidstaat indien een van de volgende situaties van toepassing is:

a)

uit statistische gegevens die op een hoger aggregatieniveau zijn verzameld, blijkt dat posities bij in die niet-eurogebiedlidstaat ingezeten tegenpartijen onbeduidend zijn;

b)

uit statistische gegevens die op een hoger aggregatieniveau zijn verzameld, blijkt dat de posities in de valuta van die niet-eurogebiedlidstaat onbeduidend zijn.

Indien een NCB overeenkomstig de eerste alinea vrijstelling verleent aan MFI’s met betrekking tot een land dat tot de Unie toetreedt, kan de NCB deze vrijstelling intrekken bij het verstrijken van twaalf maanden nadat zij MFI’s in kennis heeft gesteld van haar voornemen om die vrijstellingen in te trekken.

Indien NCB’s overeenkomstig de eerste alinea vrijstelling verlenen aan MFI’s, kunnen zij deze vrijstellingen ook aan niet-MFI-kredietinstellingen verlenen.

8.   NCB’s kunnen MFI’s vrijstelling verlenen van de in bijlage I, deel 2, vervatte statistische rapportagevereisten inzake notional cashpooling in de volgende gevallen:

a)

indien de uitstaande bedragen aan notional cashpooldeposito’s van, of leningen aan, ingezetenen in het eurogebied (met uitzondering van MFI’s) op de nationale MFI-balans niet meer dan 2 miljard EUR bedragen;

b)

indien de onder a) bedoelde drempel wordt overschreden, kunnen NCB’s vrijstellingen verlenen aan een MFI indien de uitstaande bedragen op haar balans van notional cashpooldeposito’s van, of leningen aan, ingezetenen van het eurogebied (met uitzondering van MFI’s) niet meer dan 500 miljoen EUR bedragen.

9.   NCB’s kunnen aan MFI’s vrijstelling verlenen van het vereiste om leningen aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in bijlage I, deel 2, afdeling 3, afzonderlijk te identificeren indien die leningen minder dan 5 % uitmaken van de totale kredietverlening aan huishoudens in de nationale MFI-balans.

Indien NCB’s aan MFI’s overeenkomstig eerste alinea vrijstelling verlenen, verlenen zij deze vrijstellingen ook aan niet-MFI-kredietinstellingen.

10.   Indien NCB’s vrijstelling verlenen overeenkomstig de leden 1, 2, 4, 5 en 9, verifiëren zij dat de daarin bedoelde drempels niet worden overschreden. Deze verificatie wordt tijdig uitgevoerd om, indien nodig, een afwijking toe te staan of in te trekken met ingang van het begin van het daaropvolgende jaar.

Wanneer NCB’s overeenkomstig lid 8 vrijstelling verlenen, verifiëren zij dat de daarin genoemde drempels niet worden overschreden. Deze verificatie wordt ten minste om de twee jaar en tijdig uitgevoerd om eventuele vrijstellingen met ingang van het begin van het volgende jaar toe te staan of in te trekken.

Artikel 10

Minimumnormen en nationale rapportageregelingn

1.   Informatieplichtigen voldoen aan de statistische rapportagevereisten waaraan zij onderworpen zijn in overeenstemming met de in bijlage IV vervatte minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen.

2.   NCB’s bepalen en implementeren de rapportageregelingen die door de werkelijke populatie van informatieplichtigen moeten worden gevolgd in overeenstemming met de nationale vereisten. NCB’s verzekeren dat deze rapportageregelingen de vereiste statistische gegevens verschaffen en een nauwkeurige controle mogelijk maken van de naleving van de in bijlage IV vervatte minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen.

Artikel 11

Fusies, splitsingen en reorganisaties

1.   Een werkelijke informatieplichtige stelt de betrokken NCB in kennis van een fusie, splitsing of andere reorganisatie indien:

a)

die fusie, splitsing of andere reorganisatie waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor de daadwerkelijke vervulling van de rapportagevereisten door een werkelijke informatieplichtige, en

b)

het voornemen om de onder a) bedoelde concrete actie uit te voeren algemeen bekend is.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving:

a)

wordt binnen een redelijke termijn gedaan voordat de fusie, splitsing of andere reorganisatie van kracht wordt, en

b)

specificeert de procedures die moeten worden gevolgd om te voldoen de in deze verordening vervatte statistische rapportagevereisten.

3.   Indien een fusie tussen informatieplichtigen plaatsvindt tussen het einde van een referentieperiode en de krachtens artikel 7, lid 1, door de betrokken NCB vastgestelde termijn voor de rapportage van statistische gegevens voor die referentieperiode, voldoet de overnemende instelling aan de rapportagevereisten van de overgenomen instellingen voor die referentieperiode alsof de fusie niet had plaatsgevonden.

4.   Wanneer tijdens een referentieperiode een fusie tussen informatieplichtigen plaatsvindt, kunnen NCB’s de overnemende instelling toestaan statistische gegevens voor de overgenomen instellingen afzonderlijk van haar eigen statistische gegevens voor die referentieperiode en voor de daaropvolgende referentieperioden te rapporteren.

Voor de toepassing van de eerste alinea mogen NCB’s de overnemende instelling niet toestaan statistische gegevens voor de overgenomen instellingen afzonderlijk van haar eigen statistische gegevens te rapporteren voor een periode van langer dan zes maanden na de fusie.

Artikel 12

Rapportage van statistische gegevens over de reservebasis

1.   Kredietinstellingen rapporteren aan de betrokken NCB de in bijlage III genoemde benodigde statistische gegevens zijn voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).

2.   Kredietinstellingen rapporteren elk kwartaal ten minste de in bijlage III, deel 1, tabel 1, vervatte statistische gegevens wanneer het volgende van toepassing is:

a)

de kredietinstelling is een instelling die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken is;

b)

de kredietinstelling rapporteert overeenkomstig artikel 6 namens een groep die uitsluitend bestaat uit instellingen die bij een “cutting-of-the-tail”- procedure betrokken zijn.

Artikel 13

Verificatie en verplichte verzameling

De NCB’s oefenen het recht uit tot verificatie of verzameling van de gegevens die informatieplichtigen krachtens deze verordening moeten verstrekken, onverminderd het recht van de ECB om dit recht zelf uit te oefenen. De NCB’s oefenen dit recht met name uit wanneer een instelling die onderdeel uitmaakt van de werkelijke populatie van informatieplichtigen niet voldoet aan de in bijlage IV vervatte minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen.

Artikel 14

Eerste rapportage

1.   De eerste rapportage van maandelijkse statistische informatie overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, begint met gegevens voor januari 2022.

2.   De eerste rapportage van statistische kwartaalgegevens overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, begint met gegevens voor het eerste kwartaal van 2022.

Artikel 15

Vereenvoudigde wijzigingsprocedure

Rekening houdend met de standpunten van het Comité statistieken brengt de directie van de ECB de nodige technische wijzigingen in de bijlagen aan, mits dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en geen invloed hebben op de rapportagelast voor informatieplichtigen in de lidstaten. De directie informeert de Raad van bestuur onverwijld over dergelijke wijzigingen.

Artikel 16

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33) wordt ingetrokken met ingang van 26 juni 2021.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 17

Overgangsbepalingen

1.   MFI’s als bedoeld in artikel 2, lid 1, passen de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33) toe van 26 juni 2021 tot en met 1 februari 2022.

2.   Niet-MFI-kredietinstellingen als bedoeld in artikel 2, lid 4, passen de op MFI’s van toepassing zijnde bepalingen zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33) toe vanaf 26 juni 2021 tot en met 1 februari 2022, met uitzondering van de rapportagevereisten van artikel 6 van die verordening. Met uitzondering van de in bijlage III bedoelde benodigde statistische gegevens voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1]), kunnen NCB’s een datum bepalen waarop niet-MFI-kredietinstellingen de informatie overeenkomstig dit lid moeten rapporteren. Die datum mag niet later zijn dan 31 maart 2022.

3.   NCB’s kunnen aan niet-MFI-kredietinstellingen vrijstelling verlenen van de in lid 1 genoemde statistische rapportagevereisten indien de uitstaande bedragen aan totale activa van de informatieplichtige 350 miljoen EUR of minder bedragen.

Wanneer NCB’s krachtens de eerste alinea een vrijstelling verlenen, verzamelen zij ten minste de in bijlage III genoemde benodigde statistische gegevens voor de berekening van de reservebasis van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).

4.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 zijn informatieplichtigen niet verplicht de uitsplitsingen van krediet als onderpand in de vorm van onroerend goed als bedoeld in bijlage I, deel 3, afdeling 1, bij Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33) te rapporteren.

5.   Informatieplichtigen blijven tot en met 28 februari 2022 bepaalde balansposten op driemaandelijkse basis rapporteren overeenkomstig artikel 5, lid 1, derde zin, van Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33), zoals uiteengezet in bijlage I bij die verordening.

6.   Wanneer informatieplichtigen als bedoeld in de leden 1 en 2 voor de periode van 26 juni 2021 tot en met 1 februari 2022 passiva rapporteren die verschuldigd zijn aan kredietinstellingen die onderworpen zijn aan minimumreserveverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1), nemen zij hun verplichtingen jegens niet-MFI-kredietinstellingen in die rapportage op.

Artikel 18

Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening wordt toegepast met ingang van 26 juni 2021.

De artikelen 5, 8 en 9 worden evenwel vanaf 1 februari 2022 toegepast.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 22 januari 2021.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)   PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)   PB L 318 van 27.11.1998, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 1071/2013 van de Europese Centrale Bank van 24 september 2013 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2013/33) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van minimumreserverplichtingen (ECB/2003/9) (PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10). Recente wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank (ECB/2003/9) zijn opgenomen in de herschikking van die verordening in Verordening (EU) 2021/378 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de toepassing van minimumreserves (ECB/2021/1) (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake geldmarktfondsen (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 8).

(6)  Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/378 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de toepassing van minimumreserves (ECB/2021/1) (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(9)  Richtsnoer ECB/2014/15 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2014 betreffende monetaire en financiële statistieken (PB L 340 van 26.11.2014, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(11)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1)

(12)  Verordening (EU) nr. 1075/2013 van de Europese Centrale Bank van 18 oktober 2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (herschikking) (ECB/2013/40) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 107).

(13)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).

(14)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(15)  Richtsnoer (EU) 2018/876 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2018 betreffende het gegevensregister van instellingen en verbonden ondernemingen (ECB/2018/16) (PB L 154 van 18.6.2018, blz. 3).

(16)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 1073/2013 van de Europese Centrale Bank van 18 oktober 2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen (ECB/2013/38) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 73 ).


BIJLAGE I

STATISTISCHE RAPPORTAGEVEREISTEN

DEEL 1

Identificatie van bepaalde MFI’s gebaseerd op beginselen van vervangbaarheid van deposito’s

1.1.

Financiële instellingen m.u.v. kredietinstellingen die financiële instrumenten uitgeven die worden beschouwd als met deposito’s vergelijkbare financiële titels, worden ingedeeld als MFI’s mits ze in overige opzichten voldoen aan de definitie van een MFI. De indeling is gebaseerd op de criteria van vervangbaarheid van deposito’s, d.w.z. of passiva worden ingedeeld als deposito’s hetgeen wordt bepaald aan de hand van hun liquiditeit, waarbij aspecten van overdraagbaarheid, convertibiliteit, zekerheid en verhandelbaarheid worden betrokken en waarbij, waar passend, ook de oorspronkelijke looptijd wordt meegenomen.

Deze criteria voor de vervangbaarheid van deposito’s worden ook toegepast om te bepalen of passiva dienen te worden ingedeeld als deposito’s, tenzij er een aparte categorie voor dergelijke passiva is.

1.2.

Zowel ten aanzien van de definiëring van de mate waarin financiële instrumenten substituten kunnen vormen voor deposito’s, als ten aanzien van het indelen van passiva als deposito’s, geldt het volgende:

a)

overdraagbaarheid heeft betrekking op de mate waarin de in de vorm van financiële instrumenten aangehouden gelden gemobiliseerd kunnen worden door middel van betalingsfaciliteiten, zoals cheques, overschrijvingen, incasso’s of vergelijkbare middelen;

b)

convertibiliteit heeft betrekking op de mate waarin financiële instrumenten kunnen worden omgezet in valuta of overdraagbare deposito’s, alsmede op de daaraan verbonden kosten; het verlies van fiscale voordelen bij een dergelijke omzetting kan worden beschouwd als een boete die de mate van liquiditeit vermindert;

c)

zekerheid betekent dat de kapitaalwaarde van een financieel instrument in de nationale munteenheid van tevoren precies bekend is;

d)

op een gereguleerde markt genoteerde en regelmatig verhandelde effecten worden als verhandelbaar beschouwd. Voor participaties in open-end collectieve beleggingsinstellingen bestaat geen markt in de gebruikelijke betekenis van het woord. Desalniettemin kennen beleggers de dagelijkse notering van deze instrumenten en kunnen zij tegen deze koers gelden opnemen.

1.3.

Aandelen/rechten van deelneming uitgegeven door instellingen voor collectieve belegging die uitsluitend als werknemersspaarregelingen werkzaam zijn en waarbij beleggers in het kader van die regelingen alleen hun belegging mogen aflossen in overeenstemming met restrictieve terugbetalingsvoorwaarden die geen verband houden met marktontwikkelingen, worden niet als met deposito’s vergelijkbare financiële titels beschouwd.

DEEL 2

Balans (maandelijkse uitstaande bedragen)

Voor de samenstelling van monetaire aggregaten en tegenposten van het eurogebied, vereist de ECB de gegevens in tabel 1. Aanvullende gegevens zijn vereist ten behoeve van het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB. De maandelijkse vereisten zijn de volgende:

1.   Instrumentcategorieën

a)   Passiva

De relevante instrumentcategorieën zijn: chartale geldomloop, depositoverplichtingen, aandelen/participaties in geldmarktfondsen, uitgegeven schuldbewijzen, kapitaal en reserves en overige passiva. Om monetaire en niet-monetaire passiva van elkaar te scheiden, worden depositoverplichtingen uitgesplitst in overnight deposito’s, deposito’s met vaste looptijd, deposito’s met opzegtermijn en retrocessieovereenkomsten (repo-overeenkomsten of repo’s). Zie de definities in bijlage II.

b)   Activa

De relevante instrumentcategorieën zijn: kasmiddelen, leningen, aangehouden schuldbewijzen, aandelen, aandelen in beleggingsfondsen, vaste activa en overige activa. Zie de definities in bijlage II.

2.   Uitsplitsing naar looptijd

Oorspronkelijke looptijdgrenzen treden in de plaats van een uitsplitsing naar instrument in die gevallen waarin financiële instrumenten in de verschillende markten niet volledig vergelijkbaar zijn.

a)   Passiva

De grenzen voor de looptijd, of opzegtermijnen, zijn als volgt vastgesteld: voor deposito’s met vaste looptijd op een oorspronkelijke looptijd van één jaar en van twee jaar bij uitgifte, en voor deposito’s met opzegtermijn op drie maanden en twee jaar. Repo’s worden niet naar looptijd uitgesplitst, aangezien het hier doorgaans om instrumenten met een zeer korte looptijd gaat, d.w.z. meestal minder dan drie maanden bij uitgifte. Voor door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen worden de looptijdgrenzen uitgesplitst naar één en twee jaar. Voor door GMF’s uitgegeven aandelen/participaties is geen uitsplitsing naar looptijd vereist.

b)   Activa

De grenzen voor de looptijd liggen: op looptijdklassen van één en vijf jaar voor leningen aan ingezetenen van het eurogebied (met uitzondering van MFI’s en overheid) uitgesplitst naar subsector en verder voor leningen aan huishoudens uitgesplitst naar doel, met een extra begrenzing op twee jaar voor in euro luidende leningen aan niet-financiële vennootschappen in het eurogebied en aan huishoudens naar doel, en op looptijdklassen van één en twee jaar voor aangehouden schuldbewijzen die zijn aangegeven door MFI’s die in het eurogebied gevestigd zijn.

3.   Uitsplitsing naar doel en afzonderlijke identificatie van leningen aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid

Leningen aan huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens worden verder uitgesplitst naar doel van de lening (consumptief krediet, kredietverlening voor woningaankoop, overige kredietverlening). Binnen de categorie “overige kredietverlening”, worden leningen verleend aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid afzonderlijk geïdentificeerd.

4.   Uitsplitsing naar valuta

Voor balansposten die gebruikt kunnen worden in de samenstelling van monetaire aggregaten, moeten in euro luidende tegoeden apart worden opgenomen zodat de ECB de keuze heeft monetaire aggregaten te definiëren in termen van tegoeden luidende in alle valuta’s of alleen in euro.

5.   Uitsplitsing naar sector en ingezetenschap van tegenpartijen

5.1.

Voor het berekenen van monetaire aggregaten van het eurogebied en tegenposten moet worden vastgesteld welke tegenpartijen die deel uitmaken van de geldaanhoudende sector, op het grondgebied van de eurogebied-lidstaten zijn gevestigd. Hiertoe worden, overeenkomstig het herziene Europees Systeem van nationale en regionale rekeningen (hierna het “ESR 2010” genoemd) zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 549/2013 (zie bijlage II, deel 3), de tegenpartijen die geen MFI zijn, onderverdeeld in overheid (S.13), waarbij de centrale overheid (S.1113) bij totale depositoverplichtingen apart wordt onderscheiden, en in sectoren van overige ingezetenen. Om de monetaire aggregaten en krediettegenposten maandelijks naar sector te kunnen uitsplitsen, worden de sectoren van overige ingezetenen verder uitgesplitst in de volgende subsectoren: niet-financiële vennootschappen (S.11), huishoudens + instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.14 + S.15), verzekeringsinstellingen (S.128), pensioenfondsen (S.129), beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124), overige financiële intermediairs (S.125), financiële hulpbedrijven (S.126) en financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127). Ten behoeve van de rapportage van sommige balansposten, zoals leningen en schuldbewijzen, worden de laatste drie sectoren samengevoegd (S.125 + S.126 + S.127). Een aanvullend onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van tegenpartijen die LFI’s zijn en centrale clearingtegenpartijen, zulks binnen de financiële intermediairs (S.125). Voor eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid: zie afdeling 3.

Ten behoeve van het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB wordt in tabel 1 ten aanzien van de centrale overheid een onderscheid gemaakt tussen totale deposito’s en de depositocategorieën “deposito’s met een vaste looptijd van langer dan twee jaar”, “deposito’s met een opzegtermijn van langer dan twee jaar” en “repo’s”. Ook voor de berekening van de reservebasis wordt informatie verzameld met betrekking tot de verplichtingen aan andere kredietinstellingen die onderworpen zijn aan de in bijlage III, deel 1, vervatte minimumreserverplichtingen.

5.2.

MFI-tegenpartijen worden onderverdeeld in centrale banken (S.121), met een afzonderlijke identificatie van de ECB, deposito-instellingen met uitzondering van centrale banken (S.122) en GMF’s (S.123). Deze onderverdeling dient ertoe om beter inzicht te krijgen in het kredietverstrekkings- en financieringsbeleid in de bancaire sector en een betere monitoring van interbancaire activiteiten.

5.3.

Met betrekking tot intra-groep posities wordt een extra onderscheid gemaakt voor lening- en depositoposities en transacties met deposito-instellingen van informatieplichtigen met uitzondering van centrale banken (S.122) om kruisverbanden tussen tot dezelfde groep behorende entiteiten (binnenlands en overige eurogebiedlidstaten) aan te tonen.

5.4.

Met betrekking aangehouden schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot een jaar, met een uitsplitsing naar valuta, wordt een extra onderscheid gemaakt voor de overheid (S.13) voor een beter overzicht over de kruisverbanden tussen overheden en banken.

5.5.

Bepaalde deposito’s/leningen voortvloeiend uit repo’s/repotransacties met wederverkoopverplichting of soortgelijke transacties kunnen verband houden met transacties met centrale tegenpartijen. Een centrale tegenpartij is een entiteit die zichzelf juridisch tussen tegenpartijen plaatst bij contracten die op financiële markten worden verhandeld, en daarbij de koper wordt voor elke verkoper en de verkoper voor elke koper. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, moeten dergelijke activiteiten worden gerapporteerd onder deposito’s en leningen, ongeacht de voor andere rapportagedoeleinden geldende behandeling. Aangezien dergelijke transacties vaak substituten zijn voor bilaterale zakelijke transacties tussen MFI’s, wordt voor repo’s/repotransacties met wederverkoopverplichting een extra onderscheid gemaakt met betrekking tot tegenpartijen die als overige financiële intermediairs (S.125) worden ingedeeld.

5.6.

Met betrekking tot alle statistische uitsplitsingen worden “binnenlandse” tegenpartijen onderscheiden van in andere eurogebiedlidstaten gevestigde tegenpartijen. Tegenpartijen die in de lidstaten zijn gevestigd, worden geïdentificeerd aan de hand van hun binnenlandse sector of institutionele classificatie conform de door de ECB voor statistische doeleinden aangehouden lijsten, het “Handboek betreffende MFI-balansstatistieken” van de ECB en het ESR 2010. EU- instellingen die ingezeten zijn in het eurogebied, maar niet ingezeten zijn in een lidstaat (de ECB is daarvan een voorbeeld) worden gerapporteerd als “eurogebied m.u.v. binnenlandse tegenpartijen”. Buiten de lidstaten gevestigde tegenpartijen worden ingedeeld in overeenstemming met Systeem van Nationale Rekeningen (hierna “SNR 2008” genoemd).

5.7.

Ingeval van aandelen/rechten van deelneming in GMF’s uitgegeven door MFI’s van de eurogebiedlidstaten, rapporteren informatieplichtigen ten minste gegevens betreffende het ingezetenschap van de houders uitgesplitst naar “binnenland/eurogebied, m.u.v. van binnenland/rest van de wereld” opdat bezittingen van niet-ingezetenen van het eurogebied buiten beschouwing kunnen worden gelaten. NCB’s kunnen de vereiste statistische gegevens ook afleiden uit de op basis van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) verzamelde gegevens, voor zover de gegevens voldoen aan de tijdigheidseis van artikel 7 van deze verordening en aan de in bijlage IV vastgelegde minimumnormen.

a)

Wat betreft aandelen/rechten van deelneming in GMF’s, waarvoor overeenkomstig nationale wetgeving een bestand wordt gevoerd dat de houders ervan identificeert, waaronder informatie inzake het ingezetenschap van de houders, rapporteren de emitterende GMF’s, of de wettelijke vertegenwoordigers ervan, op de maandelijkse balans gegevens betreffende de uitsplitsing naar ingezetenschap van de houders van door hen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming.

b)

Wat betreft aandelen/rechten van deelneming in GMF’s waarvoor overeenkomstig nationale wetgeving geen bestand wordt gevoerd dat de houders ervan identificeert, dan wel waarvoor een bestand wordt gevoerd waarin geen informatie inzake het ingezetenschap van de houders wordt opgenomen, rapporteren informatieplichtigen gegevens betreffende de uitsplitsing naar ingezetenschap overeenkomstig de door de betreffende NCB in samenspraak met de ECB besloten aanpak. Dit vereiste beperkt zich tot één van de volgende keuzemogelijkheden, of een combinatie daarvan, afhankelijk van de organisatie van de betrokken markten en de nationale wettelijke regelingen in de betrokken lidstaat. Dit vereiste zal periodiek door de NCB worden gecontroleerd.

i)

Uitgevende GMF’s:

Uitgevende GMF’s of de wettelijk vertegenwoordigers ervan rapporteren gegevens inzake de uitsplitsing naar ingezetenschap van de houders van door hen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming. Dergelijke informatie kan afkomstig zijn van de gevolmachtigde die de aandelen/rechten distribueert, of van een andere entiteit die bij de uitgifte, wederinkoop of overdracht van de aandelen/rechten betrokken is.

ii)

MFI’s en OFI’s als bewaarnemers van aandelen/participaties in GMF’s:

Als informatieplichtigen rapporteren MFI’s and OFI’s die optreden als bewaarnemers van aandelen/rechten van deelnememing in GMF’s, gegevens inzake de uitsplitsing naar ingezetenschap van de houders van door ingezeten GMF’s uitgegeven aandelen/rechten van deelneming die in bewaarneming zijn gegeven namens de houder of een andere intermediair die eveneens optreedt als bewaarnemer. Deze optie geldt als: i) de bewaarnemer een onderscheid maakt tussen de aandelen/rechten van deelneming in GMF’s die namens houders in bewaring worden gehouden en die deze namens andere bewaarnemers in bewaring worden gehouden, en ii) de meeste aandelen/rechten van deelneming in GMF’s in bewaring zijn gegeven bij binnenlandse ingezeten instellingen die zijn ingedeeld als financiële intermediairs (MFI’s of OFI’s).

iii)

MFI’s en OFI’s als informatieverstrekkers betreffende transacties van ingezetenen met niet-ingezetenen inzake aandelen/rechten van deelneming van een ingezeten GMF:

Als informatieplichtigen rapporteren MFI’s en OFI’s die optreden als informatieverstrekkers voor transacties van ingezetenen met niet-ingezetenen inzake aandelen/rechten van deelneming van een ingezeten GMF gegevens inzake de uitsplitsing naar ingezetenschap van de houders van door ingezeten GMF’s uitgegeven aandelen/rechten van deelneming, die zij verhandelen namens de houder of een andere intermediair die eveneens bij de transactie betrokken is. Deze optie geldt als: i) de dekking van de rapportage volledig is, d.w.z. zij bestrijkt nagenoeg alle door de informatieplichtigen uitgevoerde transacties; ii) betreffende aan- en verkooptransacties met niet-ingezetenen van het eurogebied nauwkeurige gegevens worden verstrekt; iii) de marge tussen de uitgifteprijs en de terugbetalingsprijs, exclusief kosten, van dezelfde aandelen/rechten van deelneming minimaal is, en iv) het bedrag aan door ingezeten GMF’s uitgegeven aandelen/rechten van deelneming die worden gehouden door niet-ingezetenen van het eurogebied laag is.

iv)

Indien opties i) tot en met ii) niet van toepassing zijn, rapporteren de informatieplichtigen, met inbegrip van MFI’s en OFI’s, de relevante gegevens op basis van de beschikbare informatie.

6.   Uitsplitsing van kapitaal en reserves

Deze uitsplitsing is vereist voor het verstrekken van informatie over boekhoudkundige componenten van kapitaal en reserves om de interactie van deze post met andere balansposten te monitoren.

7.   Identificatie van posities op de balans voor derivaten en opgebouwde rente op leningen en deposito’s binnen de overige activa en overige passiva.

Deze uitsplitsing is nodig om de consistentie tussen de statistieken te verbeteren.

8.   Eigen aangehouden schuldbewijzen en aandelen

In tabel 1 wordt informatie opgenomen over de door MFI’s eigen aangehouden schuldbewijzen en aandelen die uitgezonderd zijn van de activa en passiva overeenkomstig artikel 8, lid 4.

Image 1
Tabel 1 Maandelijkse uitstaande bedragen (1)

Image 2

Image 3

Image 4

DEEL 3

Balans (uitstaande kwartaalbedragen)

Voor de nadere analyse van monetaire ontwikkelingen en voor andere statistische doeleinden, verlangt de ECB de volgende informatie ten aanzien van sleutelposten:

1.

Uitsplitsing naar subsector en looptijd van kredieten aan niet-MFI’s van het eurogebied (zie tabel 2). Deze uitsplitsting is vereist om de volledige subsector- en looptijdenstructuur van de algehele kredietverlening (leningen en effecten) ten aanzien van de geldaanhoudende sector te kunnen monitoren.

Voor in euro luidende leningen met een oorspronkelijke looptijd langer dan één jaar en een oorspronkelijke looptijd van meer dan twee jaar met betrekking tot niet-financiële vennootschappen en huishoudens zijn verdere “waarvan”-posities vereist voor bepaalde overige looptijden en renteherzieningsperioden (zie tabel 2).

Onder een renteherziening wordt verstaan een wijziging in de rentevoet van een lening die is voorzien in de actuele leenovereenkomst. Tot leningen die onderhevig zijn aan renteherziening, behoren onder andere leningen met rentevoeten die periodiek worden herzien in overeenstemming met de ontwikkeling van een index (bv. Euribor), leningen met rentevoeten die voortdurend worden herzien (d.w.z. variabele rente), en leningen met rentevoeten die kunnen worden herzien wanneer de kredietverstrekker dit aangewezen acht.

2.

Uitsplitsing naar subsector van depositoverplichtingen aan overheden (met uitzondering van centrale overheden) van de eurogebiedlidstaten (zie tabel 2).

Dit is vereist als aanvullende informatie bij de maandelijkse rapportage.

3.

Uitsplitsing naar sector van balansposities met betrekking tot tegenpartijen van buiten het eurogebied (zie tabel 2).

De sectorindeling overeenkomstig het SNR 2008 is van toepassing indien het ESR 2010 niet van kracht is.

4.

Identificatie van onroerend goed binnen niet-financiële activa.

Deze uitsplitsing is vereist om aanvullende informatie over niet-financiële activa te verschaffen en om de relatieve belangrijkheid van het onroerendgoedbezit door de bancaire sector te monitoren.

5.

Identificatie van posities op de balans voor derivaten met een uitsplitsing naar sector binnen de overige activa en overige passiva (zie tabel 2).

Deze uitsplitsing is vereist om de consistentie tussen de statistieken te verbeteren en vult de maandelijkse rapportage aan.

6.

Uitsplitsing van deelnemingen naar beursgenoteerd aandelen, niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen (zie tabel 2).

Dit item vult de maandelijkse rapportage aan met informatie over de wijze waarop de aandelen kunnen worden verhandeld

7.

Uitsplitsing naar land en balansposities met de Europese Investeringsbank, het Europees Stabiliteitsmechanisme, de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (zie tabel 3).

Deze uitsplitsing is vereist voor een nadere analyse van monetaire ontwikkelingen, teneinde statistische gegevens met betrekking tot lidstaten die de euro kunnen aannemen te verstrekken, en voor gegevenskwaliteitscontroles.

De uitsplitsing naar land moet voor elke lidstaat worden verstrekt. Indien een lidstaat toetreedt tot de Unie, begint voor die lidstaat de rapportage van de uitsplitsing met de kwartaalreferentieperiode waarin de datum van toetreding van de lidstaat valt.

De uitsplitsing naar land moet ook worden verstrekt met betrekking tot landen die zich terugtrekken, or hebben teruggetrokken uit de Unie, d.w.z. als een aparte uitsplitsing binnen “rest van de wereld (m.u.v. EU)”.

8.

Sectorale uitsplitsing naar intra-eurogebied grensoverschrijdende deposito’s van en leningen aan niet-MFI’s (zie tabel 3).

Deze uitsplitsing is vereist voor de beoordeling van de posities van de informatieplichtigen in elke afzonderlijke lidstaat met in andere eurogebiedlidstaten ingezeten tegenpartijen.

Wanneer een lidstaat de euro aanneemt, begint de rapportage van de uitsplitsing voor de lidstaat met de kwartaalreferentieperiode waarin de datum van aanneming van de euro valt.

9.

Uitsplitsing naar valuta (zie tabel 4).

De uitsplitsing naar valuta is vereist voor leningen met betrekking tot de nationale munteenheid van elke niet-eurogebiedlidstaat en voor deposito’s, leningen en schuldbewijzen voor geselecteerde munteenheden (GBP, USD, CHF en JPY).

Deze uitsplitsing is vereist voor de berekening transacties voor monetaire aggregaten en voor wisselkoerswijzigingen gecorrigeerde tegenposten, in die gevallen waarin deze aggregaten alle valuta’s tezamen omvatten.

Image 5
Tabel 2 Uitstaande bedragen per kwartaal (uitsplitsing naar sector)

Image 6

Tabel 3

Uitstaande bedragen per kwartaal (uitsplitsing per land)

BALANSPOSTEN

EU

Rest van de wereld (behalve EU)

 

 

Andere eurogebiedlidstaat

Niet-eurogebiedlidstaat

Geselecteerde EU instellingen (*1)

 

waarvan: Verenigd Koninkrijk

PASSIVA

 

 

 

 

 

8.

Geld in omloop

 

 

 

 

 

9.

Deposito's

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

 

 

 

 

 

Overheid

 

 

 

 

 

overige financiële intermediairs, financiële hulpbedrijven en financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband

 

 

 

 

 

verzekeringsinstellingen

 

 

 

 

 

pensioenfondsen

 

 

 

 

 

non-GMF beleggingsfondsen

 

 

 

 

 

niet-financiële vennootschappen

 

 

 

 

 

huishoudens + instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens

 

 

 

 

 

10.

Uitgegeven schuldbewijzen

 

 

 

 

 

11.

Aandelen/rechten van deelneming in GMF's

 

 

 

 

 

12.

Kapitaal en reserves

 

 

 

 

 

13.

Overige passiva

 

 

 

 

 

ACTIVA

 

 

 

 

 

1.

Kasmiddelen

 

 

 

 

 

2.

Leningen

 

 

 

 

 

aan MFI's

 

 

 

 

 

aan niet-MFI’s

 

 

 

 

 

Overheid

 

 

 

 

 

overige financiële intermediairs, financiële hulpbedrijven en financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband

 

 

 

 

 

verzekeringsinstellingen

 

 

 

 

 

pensioenfondsen

 

 

 

 

 

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF's

 

 

 

 

 

niet-financiële ondernemingen

 

 

 

 

 

huishoudens + instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens

 

 

 

 

 

3.

Aangehouden schuldbewijzen

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot en met 2 jaar

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot en met 2 jaar

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI’s

 

 

 

 

 

waarvan: overheid

 

 

 

 

 

4.

Deelnemingen

 

 

 

 

 

5.

Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen

 

 

 

 

 

Aandelen/rechten van deelneming in GMF's

 

 

 

 

 

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen m.u.v. GMF's

 

 

 

 

 

6.

Niet-financiële activa

 

 

 

 

 

7.

Overige activa

 

 

 

 

 


Tabel 4

Uitstaande bedragen per kwartaal (uitsplitsing naar valuta's)

BALANSPOSTEN

Alle valuta's gecombineerd

Euro

EU-valuta's m.u.v. de euro

niet-EU-valuta's

Geselecteerde valuta's

 

 

 

Totaal

Valuta van elke EU-lidstaat

 

GBP

USD

JPY

CHF

PASSIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9.

Deposito's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.

Binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

M

M

 

 

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

M

 

 

 

 

 

 

 

 

B.

Eurogebied met uitzondering van binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

M

M

 

 

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

M

 

 

 

 

 

 

 

 

C.

Rest van de wereld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot en met 1 jaar

M

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

M

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

10.

Uitgegeven schuldbewijzen

M

M

 

 

 

 

 

 

 

ACTIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

Leningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.

Binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

M

 

 

 

 

 

 

 

 

aan niet-MFI’s

M

M

 

 

 

 

 

 

 

B.

Eurogebied met uitzondering van binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

M

 

 

 

 

 

 

 

 

aan niet-MFI’s

M

M

 

 

 

 

 

 

 

C.

Rest van de wereld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot en met 1 jaar

M

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

M

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

aan niet-MFI’s

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

3.

Aangehouden schuldbewijzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.

Binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

M

M

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI’s

M

M

 

 

 

 

 

 

 

B.

Eurogebied met uitzondering van binnenland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

M

M

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI's

M

M

 

 

 

 

 

 

 

C.

Rest van de wereld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI’s

Q

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

Maandelijkse gegevensvereisten, zie tabel 1.

Q

Kwartaalgegevensvereisten, zie tabel 2.

DEEL 4

Rapportage van herwaarderingsaanpassingen voor de samenstelling van transacties

Herwaarderingsaanpassingen zijn noodzakelijk om de ECB in staat te stellen financiële transacties te berekenen. Zij verschaffen informatie over de impact van prijswijzigingen of andere waarderingen op uitstaande bedragen aan activa en verplichtingen aan het einde van de periode die op de balans worden gerapporteerd. Mutaties in uitstaande bedragen als gevolg van de impact van wisselkoersschommelingen op niet in euro luidende activa en passiva worden niet opgenomen in de gerapporteerde herwaarderingsaanpassingen (wisselkoersaanpassingen voor het samenstellen van transacties worden afzonderlijk afgeleid).

De minimumvereisten voor de rapportage van herwaarderingsaanpassingen zijn uiteengezet in de tabellen 1A en 2A. Specifieke overwegingen voor de rapportage van herwaarderingsaanpassingen van leningen en effecten worden hieronder uiteengezet.

1.   Herwaarderingen van leningen (waaronder afwaarderingen/afschrijvingen)

De herwaarderingsaanpassingen geven de wijzigingen weer in de stand van overeenkomstig delen 2 en 3 gerapporteerde leningen die veroorzaakt worden door de toepassing van afwaarderingen, met inbegrip van het afwaarderen van het volledige uitstaande bedrag van een lening (afschrijving) en terugboekingen van afwaarderingen/afschrijvingen. De aanpassing dient ook de wijzigingen in voorzieningen voor verliezen op leningen weer te geven, indien een NCB besluit dat de uitstaande bedragen in de balans overeenkomstig artikel 8, lid 3 exclusief voorzieningen voor verliezen op leningen dienen te worden vermeld. Een herwaarderingsaanpassing moet ook worden vermeld om rekening te houden met het verschil tussen de verandering de uitstaande bedragen aan leningen die voortvloeien uit een leningoverdracht (met verwijdering van de balans) en de transactiewaarde (d.w.z. de verkoopprijs). Evenzo resulteert een leningovername tegen een lagere prijs dan de gerapporteerde uitstaande bedragen in een positieve herwaardering.

2.   Prijswaardering van effecten

De aanpassing met betrekking tot de prijsherwaardering van effecten heeft betrekking op fluctuaties in de waardering van effecten die het gevolg zijn van een wijziging in de prijs waarvoor effecten worden geboekt of verhandeld. In de tijd optredende wijzigingen in de waarde van uitstaande bedragen in de balans aan het einde van een periode, veroorzaakt door een gewijzigde referentiewaarde waarvoor effecten worden geboekt, d.w.z. potentiële winsten/verliezen, zijn in de aanpassing inbegrepen. Veranderingen in waardering die het gevolg zijn van transacties in effecten, d.w.z. gerealiseerde winsten/verliezen, kunnen er ook in worden opgenomen.

Er wordt geen minimumrapportageverplichting voor uitgegeven schuldbewijzen ingesteld. Indien evenwel door informatieplichtigen op uitgegeven schuldbewijzen toegepaste waarderingspraktijken resulteren in wijzigingen in uitstaande bedragen aan het einde van de periode, is het NCB’s toegestaan met die wijzigingen verband houdende gegevens te verzamelen.

Image 7
Tabel 1A Maandelijkse herwaarderingsaanpassingen(1)

Image 8

Image 9

Image 10

Image 11
Tabel 2a kwartaalherwaarderingsaanpassingen (1)

Image 12

DEEL 5

Statistische rapportageverplichtingen voor securitisaties en andere overdrachten van leningen

1.   Algemene vereisten

1.1.

Gegevens worden gerapporteerd overeenkomstig artikel 8, lid 2 en gekwalificeerd door de gegevens in artikel 8, lid 3, indien van toepassing. Alle gegevensposten worden uitgesplitst naar het ingezetenschap en de subsector van de leningnemer zoals aangegeven in de titels van de kolommen van tabel 5.

1.2.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen securitisaties en andere overdrachten van leningen. Leningen die worden afgestoten tijdens een “warehousing”-fase in een securitisatie worden behandeld alsof ze al gesecuritiseerd waren. Een afzonderlijke identificatie is vereist voor securitisaties waabij in het eurogebied ingezeten LFI’s betrokken zijn. Voor overige overdrachten van leningen is een afzonderlijke identificatie vereist wanneer een tegenpartij een binnenlandse MFI is of een MFI die niet in het binnenland, doch binnen het eurogebied gevestigd is.

1.3.

Overdrachten van leningen worden ook onderscheiden op basis van de impact op de overeenkomstig bijlage I, delen 2 en 3, gerapporteerde standen van leningen:

a)

overdrachten die een impact hebben op gerapporteerde uitstaande bedragen, d.w.z. overdrachten resulterend in verwijdering van de balans, en overnames resulterend in opname en wederopname op de balans, en

b)

overdrachten die geen impact hebben op de gerapporteerde uitstaande bedragen, d.w.z. overdrachten niet resulterend in verwijdering van de balans vanwege de toepassing van IFRS 9, of daarmee vergelijkbare regels, en leningen die eerder door de MFI werden overgedragen zonder verwijdering van de balans. Leningen in de vorm van kredietvorderingen, die als onderpand zijn verstrekt aan het Eurosysteem voor krediettransacties binnen het kader van het monetaire beleid, worden niet in de in tabel 5 gerapporteerde bedragen opgenomen.

1.4.

Met betrekking tot de overdrachten die een impact hebben op uitstaande bedragen aan gerapporteerde leningen maken de MFI’s een verder onderscheid voor overdrachten waar zij als beheerder van het uitstaande bedrag van overgedragen leningen optreden.

2.   Vereisten voor de rapportage van overdrachten van leningen

2.1.

MFI’s berekenen de netto-overdrachten van leningen als overnames gedurende de maand minus overdrachten gedurende de maand. Te dien einde passen de MFI’s de transactiewaarde van de overnames en overdrachten toe (d.w.z. de waarde van de aankopen, respectievelijk verkopen).

2.2.

MFI’s verstrekken gegevens inzake overdrachten van leningen overeenkomstig tabel 5a als volgt:

a)

overnames en afstotingen door de MFI zonder impact op de overeenkomstig bijlage I, delen 2 en 3, gerapporteerde uitstaande bedragen aan leningen worden toegerekend aan blok 1 waar de MFI als beheerder optreedt en aan blok 2 waar de MFI niet als beheerder optreedt, en

b)

overnames en afstotingen door de MFI zonder een impact op de overeenkomstig bijlage I, delen 2 en 3, gerapporteerde uitstaande bedragen aan leningen worden toegerekend aan blok 3.

2.3.

Met betrekking tot de in afdeling 2.2, onder a), bedoelde toerekening kunnen de NCB’s de MFI’s instrueren om overdrachten van leningen aan blok 1 toe te rekenen, in plaats van aan blok 2, wanneer een andere binnenlandse MFI optreedt als beheerder van de overgedragen leningen. NCB’s verlangen dat dergelijke overdrachten apart worden geïdentificeerd in de statistische rapportage van die overdrachten die uitgevoerd en beheerd worden door dezelfde MFI.

3.   Vereisten voor de rapportage van uitstaande bedragen van overgedragen leningen.

3.1.

MFI’s verstrekken de in tabel 5b genoemde gegevens betreffende uitstaande bedragen van leningen aan het einde van de maand als volgt:

a)

uitstaande bedragen aan leningen die zijn overgedragen door de MFI met een impact op de overeenkomstig bijlage I, delen 2 en 3, gerapporteerde uitstaande bedragen en waarvoor de MFI als beheerder optreedt worden toegerekend aan blok 1, en

b)

uitstaande bedragen van leningen die door de MFI zijn overgedragen zonder impact op de overeenkomstig bijlage I, delen 2 en 3, gerapporteerde uitstaande bedragen vanwege de toepassing van IFRS of daarmee vergelijkbare regels, worden toegerekend aan blok 3.

3.2.

Met betrekking tot de in afdeling 3.1, punt a), bedoelde toerekening geldt dat wanneer de NCB’s de MFI’s instrueren om de overdrachten van leningen krachtens afdeling 2.3 toe te rekenen, de MFI’s de uitstaande bedragen van door een andere binnenlandse MFI overgedragen leningen waarvoor zij als beheerder optreden opnemen in blok 1, voor zover de leningen niet overeenkomst bijlage I, delen 2 en 3, in de gerapporteerde uitstaande bedragen van binnenlandse MFI’s zijn opgenomen. NCB’s verlangen dat dergelijke overdrachten apart worden geïdentificeerd in de statistische rapportage van die overdrachten die uitgevoerd en beheerd worden door dezelfde MFI.

3.3.

NCB’s kunnen MFI’s om aanvullende informatie verzoeken om de ontwikkelingen in de uitstaande bedragen van leningen te verklaren, in het bijzonder met betrekking tot een wijziging in de door de tegenpartij aangehouden overgedragen leningen, of een wijziging van de regelingen in het beheer voor van de balans verwijderde leningen, die herindelingsaanpassingen noodzakelijk maken om ervoor te zorgen dat de ECB de leenontwikkelingen correct kan aanpassen voor wat betreft de impact van securitisaties en andere overdrachten van leningen op de MFI-balans.

4.   Vereisten voor de rapportage van herwaarderingsaanpassingen die van invloed zijn op de uitstaande bedragen van overgedragen leningen

4.1.

MFI’s verstrekken gegevens overeenkomstig tabel 5b over herwaarderingsaanpassingen die alle wijzigingen van uitstaande bedragen aan het einde van de maand van onder afdeling 3 gerapporteerde leningen weergeven, die veroorzaakt worden door de afwaarderingen of afschrijvingen van leningen en wijzigingen in de verstrekking van leningen (indien de uitstaande bedragen na aftrek van voorzieningen worden opgenomen). Herwaarderingsaanpassingen geven daarnaast, in de maand van de overdracht van de lening, elk verschil tussen de uitstaande bedragen van overgedragen leningen en de transactiewaarde van de overname of afstoting, zoals bedoeld in afdeling 2 weer.

4.2.

Met betrekking tot herwaarderingsaanpassingen verstrekken de MFI’s gegevens overeenkomstig tabel 5b als volgt:

a)

herwaarderingsaanpassingen die overeenkomen met de uitstaande bedragen aan de in afdeling 3.1, punt a), en afdeling 3.2 bedoelde vergedragen leningen, indien van toepassing, worden toegerekend aan blok 1, en

b)

herwaarderingsaanpassingen die overeenkomen met de uitstaande bedragen aan de in afdeling 3.1, punt b), bedoelde leningen, worden toegerekend aan blok 3.

Image 13
Tabel 5a Netto overdrachten van leningen (overnames minus overdrachten): maandelijkse gegevens

Image 14

Image 15
Tabel 5b Uitstaande bedragen en herwaarderingsaanpassingen van overgedragen leningen: maandelijkse gegevens

Image 16

DEEL 6

Vereenvoudigde rapportage voor kleine kredietinstellingen

Wanneer NCB’s kredietinstellingen overeenkomstig artikel 9, lid 2, vrijstelling verlenen, kunnen zij deze kredietinstellingen vrijstellen van de volgende vereisten:

1.

De uitsplitsing naar valuta als bedoeld in deel 2, afdeling 4.

2.

De afzonderlijke identificatie van:

a)

de in deel 2, afdeling 5.5, bedoelde posities met centrale tegenpartijen;

b)

syndicaatsleningen zoals vermeld in deel 2, tabel 1;

c)

schuldbewijzen met een looptijd tot twee jaar en nominale kapitaalgarantie van minder dan 100 %, zoals vermeld in deel 2, tabel 1;

d)

het in deel 3, afdeling 4, bedoelde onroerendgoedbezit.

3.

De uitsplitsing naar sector bedoeld in deel 3, afdeling 3.

4.

De uitsplitsing naar land bedoeld deel 3, afdeling 7.

5.

De uitsplitsing naar valuta bedoeld deel 3, afdeling 9.

Daarnaast kunnen deze kredietinstellingen voldoen aan de in deel 2, 4 en 5 bedoelde rapportageverplichtingen door gegevens alleen op kwartaalbasis te rapporteren en overeenkomstig de in artikel 7, lid 3, geldende tijdslijnen voor kwartaalstatistieken.

DEEL 7

Samenvatting van statische vereisten voor balansposten(1)

INSTRUMENT EN LOOPTIJDCATEGORIEËN

BALANSPOSTEN

ACTIVA

PASSIVA

1.

Kasmiddelen

2.

Leningen

 

tot 1 jaar  (2)

 

langer dan één jaar en tot 5 jaar  (2)

 

langer dan 5 jaar  (2)

 

waarvan: intragroepposities

 

waarvan: syndicaatsleningen

 

waarvan: omgekeerde repo’s

 

waarvan: notional cashpoolposities

 

waarvan: euro

 

tot 1 jaar  (3)

 

langer dan één jaar en tot 2 jaar  (3)

 

langer dan 2 jaar en tot 5 jaar  (3)

 

langer dan 5 jaar  (3)

 

waarvan: doorlopende leningen en rekening-courantkredieten  (3)

 

waarvan: faciliteitskrediet op kredietkaarten  (3)

 

waarvan: verruimd krediet op kredietkaarten  (3)

 

waarvan: notional cashpoolposities

Leningen met een oorspronkelijke looptijd langer dan één jaar (euro)

 

waarvan: leningen met een resterende looptijd korter dan één jaar

 

waarvan: leningen met een resterende looptijd langer dan één jaar en met een renteherziening in de komende twaalf maanden

Leningen met een oorspronkelijke looptijd langer dan 2 jaar (euro)

 

waarvan: leningen met een resterende looptijd korter dan 2 jaar

 

waarvan: leningen met een resterende looptijd langer dan 2 jaar en met een renteherziening in de komende 24 maanden

3.

Aangehouden schuldbewijzen

 

tot 1 jaar  (4)

 

langer dan één jaar en tot 2 jaar  (4)

 

langer dan 2 jaar  (4)

4.

Deelnemingen

Beursgenoteerde aandelen

Niet-beursgenoteerde aandelen

Overige deelnemingen

5.

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen

Aandelen/rechten van deelneming in GMF’s Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s

6.

Niet-financiële activa

waarvan: onroerend goed

7.

Overige activa

 

waarvan: financiële derivaten

 

waarvan: opgebouwde rente op leningen

8.

Chartaal geld in omloop

9.

Deposito’s

 

tot 1 jaar  (5)

 

langer dan één jaar  (5)

 

waarvan: intragroepposities

 

waarvan: girale deposito’s

 

waarvan: tot 2 jaar

 

waarvan: syndicaatsleningen

9.1.

Overnight deposito’s

 

waarvan: girale deposito’s

 

waarvan: notional cashpoolposities

9.2.

Deposito’s met een vaste looptijd

 

tot één jaar

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

langer dan 2 jaar

9.3.

Deposito’s met een opzegtermijn

 

tot drie maanden

 

langer dan drie maanden

 

waarvan: langer dan 2 jaar  (6)

9.4.

Repo’s

10.

Aandelen/rechten van deelneming in GMF’s

11.

Uitgegeven schuldbewijzen

 

tot één jaar

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

waarvan: tot 2 jaar en nominale kapitaalgarantie van minder dan 100 %

 

langer dan 2 jaar

12.

Kapitaal en reserves

Aangetrokken eigen vermogen In de rapportageperiode gecumuleerde winst of verlies Rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkte inkomsten en uitgaven Middelen uit niet aan de aandeelhouders uitgekeerde winst Specifieke en algemene bepalingen tegen activa

13.

Overige passiva

 

waarvan: financiële derivaten

 

waarvan: opgebouwde rente op deposito’s

 

TEGENPARTIJEN EN UITSPLITSING NAAR DOEL

ACTIVA

PASSIVA

A

Binnenlandse ingezetenen

 

MFI’s

 

Centrale banken

 

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale banken

 

GMF’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

centrale overheid

 

deelstaatoverheid

 

lokale overheid

 

socialezekerheidsfondsen

 

Andere ingezeten sectoren  (7)

 

beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)  (7)

 

overige financiële intermediairs, financiële hulpbedrijven en financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.125 + S.126 + S.127)  (7)

 

waarvan: centrale tegenpartijen

 

waarvan: LFI’s

 

verzekeringsinstellingen (S.128)  (7)

 

pensioenfondsen (S.129)  (7)

 

niet-financiële vennootschappen (S.11)  (7)

 

huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.14 + S.15)  (7)

 

consumptief krediet

 

kredietverlening voor woningaankoop

 

overige kredietverlening

 

waarvan: eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid

A.

Binnenlandse ingezetenen

 

MFI’s

 

Centrale banken

 

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale banken

 

GMF’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

centrale overheid

 

overige overheid

 

deelstaatoverheid

 

lokale overheid

 

socialezekerheidsfondsen

 

Andere ingezeten sectoren  (7)

 

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)  (7)

 

overige financiële intermediairs (S.125)  (7)

 

waarvan: centrale tegenpartijen

 

waarvan: LFI’s

 

financiële hulpbedrijven (S.126)  (7)

 

financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S. 127)  (7)

 

verzekeringsinstellingen (S.128)  (7)

 

pensioenfondsen (S.129)  (7)

 

niet-financiële vennootschappen (S.11)  (7)

 

huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.14 + S.15)  (7)

B.

Ingezetenen van het eurogebied met uitzondering van binnenlandse ingezetenen

 

MFI’s

 

Centrale banken

 

waarvan: Europese Centrale Bank

 

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank

 

GMF’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

centrale overheid

 

deelstaatoverheid

 

lokale overheid

 

socialezekerheidsfondsen

 

Andere ingezeten sectoren  (7)

 

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)  (7)

 

overige financiële intermediairs, financiële hulpbedrijven en financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.125 + S.126 + S.127)  (7)

 

waarvan: centrale tegenpartijen  (8)

 

waarvan: LFI’s  (8)

 

verzekeringsinstellingen (S.128)  (7)

 

pensioenfondsen (S.129)  (7)

 

niet-financiële vennootschappen (S.11)  (7)

 

huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.14 + S.15) (7)

 

consumptief krediet

 

Leningen voor woningaankoop

 

overige kredietverstrekking

 

waarvan: eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid.

B.

Ingezetenen van het eurogebied met uitzondering van binnenlandse ingezetenen

 

MFI’s

 

Centrale banken

 

waarvan: Europese Centrale Bank

 

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank

 

GMF’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

centrale overheid

 

overige overheid

 

deelstaatoverheid

 

lokale overheid

 

socialezekerheidsfondsen

 

Andere ingezeten sectoren  (7)

 

beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)  (7)

 

overige financiële intermediairs (S.125  (7)

 

waarvan: centrale tegenpartijen  (8)

 

waarvan: LFI’s  (8)

 

financiële hulpbedrijven (S.126)  (7)

 

financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S. 127)  (7)

 

verzekeringsinstellingen (S.128)  (7)

 

pensioenfondsen (S.129)  (7)

 

niet-financiële vennootschappen (S.11)  (7)

 

huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.14 + S.15)  (7)

C.

Ingezetenen van de rest van de wereld

 

MFI’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

Overige ingezetenen:

C.

Ingezetenen van de rest van de wereld

 

MFI’s

 

Niet-MFI’s

 

Overheid

 

Overige ingezetenen

D.

Totaal

D.

Totaal

VALUTA’S

e

euro

x

vreemde valuta’s — valuta’s m.u.v. de euro (9)


(*1)  Gegevens moeten afzonderlijk worden geïdentificeerd voor de Europese Investeringsbank, het Europees Stabiliteitsmechanisme, de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad.

(1)  Maandelijkse gegevensuitsplitsingen worden vetgedrukt, driemaandelijkse gegevensuitsplitsingen worden in normaal lettertype weergegeven.

(2)  Maandelijkse uitsplitsing naar looptijd heeft betrekking op leningen aan de belangrijkste ingezeten sectoren m.u.v. MFI’s en de overheid van de eurogebiedlidstaten. De overeenkomstige uitsplitsingen naar looptijd voor leningen aan de overheid m.u.v. centrale overheid van de eurogebied-lidstaten zijn op kwartaalbasis.

(3)  Voor aan niet-financiële vennootschappen in het eurogebied en aan huishoudens verstrekte leningen. Daarnaast wordt de uitsplitsing naar looptijd verzameld voor leningen aan huishoudens uitgesplitst naar het doel van de lening.

(4)  Maandelijkse uitsplitsing naar looptijd heeft alleen betrekking op aangehouden effecten uitgegeven door in het eurogebied gevestigde MFI’s en aangehouden effecten uitgegeven door overheden van het eurogebied worden uitgesplitst naar “tot één jaar”. Net als kwartaalgegevens worden aangehouden effecten uitgegeven door niet-MFI’s in het eurogebied opgesplitst in “tot één jaar” en “langer dan één jaar”.

(5)  Met in de rest van de wereld ingezeten tegenpartijen.

(6)  De rapportage van de post “deposito’s met een opzegtermijn langer dan 2 jaar” is tot nadere order vrijwillig.

(7)  Maandelijkse uitsplitsing naar subsector is vereist voor leningen en deposito’s.

(8)  Voor repo’s/repotransacties met wederverkoopverplichting is een uitsplitsing vereist voor centrale tegenpartijen die zijn ingedeeld in subsector S.125. Daarnaast is voor leningen, deposito’s en aangehouden schuldbewijzen een uitsplitsing vereist voor tegenpartijen die lege financiële instellingen zijn.

(9)  Uitsplitsing per kwartaal naar valuta van elke andere lidstaat is vereist voor geselecteerde leningsposten. Uitsplitsing per kwartaal voor de valuta’s GBP, USD, JPY en CHF is vereist voor de geselecteerde posten deposito’s, leningen en aangehouden schuldbewijzen.


BIJLAGE II

CONSOLIDATIEBEGINSELEN EN DEFINITIES

DEEL 1

Consolidatie voor statistische doeleinden binnen dezelfde lidstaat

1.

Voor elke lidstaat die de euro als munt heeft (hierna een “eurogebiedlidstaat” genoemd) bestaat de populatie van informatieplichtigen uit ingezeten MFI’s die voor statistische doeleinden zijn opgenomen in de lijst van MFI’s en ingezeten niet-MFI kredietinstellingen. Dit zijn:

a)

instellingen die in het gebied rechtspersoonlijkheid bezitten en aldaar zijn gevestigd, met inbegrip van dochterondernemingen waarvan de moedermaatschappijen buiten dat gebied zijn gevestigd, en

b)

bijkantoren van instellingen die hun hoofdkantoor buiten dat gebied hebben.

Informatieplichtigen consolideren voor statistische doeleinden de activiteiten van al hun in dezelfde lidstaat gevestigde binnenlandse kantoren (maatschappelijke zetel of hoofdkantoor en/of bijkantoren). In zogenaamde “offshore” financiële centra gevestigde instellingen worden vanuit statistisch oogpunt behandeld als ingezetenen van het grondgebied waarin de centra zijn gevestigd.

2.

Informatieplichtigen rapporteren de werkzaamheden van alle niet-binnenlandse kantoren als volgt:

a)

Indien een informatieplichtige bijkantoren heeft die op het grondgebied van een andere eurogebiedlidstaat zijn gevestigd, beschouwt de informatieplichtige de posities ten aanzien van alle bijkantoren als posities ten aanzien van ingezetenen in andere eurogebiedlidstaten.

b)

Indien een informatieplichtige bijkantoren heeft die buiten het grondgebied van andere eurogebiedlidstaten zijn gevestigd, beschouwt de informatieplichtige de posities ten aanzien van al deze bijkantoren als posities ten aanzien van ingezetenen van de rest van de wereld.

c)

Wanneer de informatieplichtige een bijkantoor is, beschouwt de informatieplichtige de posities ten aanzien van het hoofdkantoor, of ten aanzien van andere bijkantoren van dezelfde instelling die gevestigd zijn op het grondgebied van andere eurogebiedlidstaten als posities ten aanzien van ingezetenen in de andere eurogebiedlidstaten.

d)

Wanneer de informatieplichtige een bijkantoor is, beschouwt de informatieplichtige de posities ten aanzien van het hoofdkantoor of ten aanzien van andere bijkantoren van dezelfde instelling die gevestigd zijn buiten het grondgebied van de andere eurogebiedlidstaten als posities ten aanzien van de rest van de wereld.

DEEL 2

Definities van categorieën instrumenten

1.

In deze tabel wordt een gedetailleerde standaardbeschrijving gegeven van de instrumentcategorieën die de nationale centrale banken (NCB’s), conform deze verordening omzetten in categorieën die op het nationale niveau van toepassing zijn overeenkomstig deze verordening. De tabel is geen lijst van individuele financiële instrumenten en de beschrijvingen zijn niet uitputtend. De definities verwijzen naar het ESR 2010.

2.

De oorspronkelijke looptijd, d.w.z. de looptijd bij uitgifte, is de vaste looptijd van een financieel instrument, vóór afloop waarvan het niet kan worden afgelost, bijv. schuldbewijzen, of vóór afloop waarvan het slechts met een soort boete kan worden afgelost bijv. bij sommige soorten deposito’s. De opzegtermijn is de tijdspanne tussen het ogenblik waarop de houder zijn voornemen om tot aflossing over te gaan bekendmaakt en de datum waarop het hem is toegestaan het zonder een boete in geld om te zetten. Financiële instrumenten worden alleen naar opzegtermijn ingedeeld wanneer er geen overeengekomen looptijd is.

3.

Financiële aanspraken kunnen worden onderscheiden naar al dan niet-verhandelbaarheid. Een aanspraak is verhandelbaar als de eigendom ervan gemakkelijk kan worden overgedragen van de ene partij naar de andere door levering of endossement, of, in geval van financiële derivaten, kan worden gecompenseerd. Hoewel elk financieel instrument potentieel kan worden verhandeld, zijn verhandelbare instrumenten bedoeld om op een georganiseerde beurs of onderhands (“over-the-counter”) te worden verhandeld, al is daadwerkelijke handel geen noodzakelijke voorwaarde voor verhandelbaarheid.

Tabel

Instrumentcategorieën

INSTRUMENTCATEGORIEËN ACTIVA

Categorie

Beschrijving van belangrijkste kenmerken

1.

Kasmiddelen

Aangehouden in omloop zijnde euro- en buitenlandse bankbiljetten en munten die algemeen worden gebruikt voor het verrichten van betalingen.

2.

Leningen

Aangehouden financiële activa ontstaan doordat crediteuren gelden aan debiteuren uitlenen die niet zijn gestaafd of die gestaafd met niet-verhandelbare documenten. Deze post omvat tevens activa in de vorm van bij informatieplichtigen geplaatste deposito’s. NCB’s kunnen ook de volledige uitsplitsing naar sector voor deze post verlangen.

1.

Hiertoe behoren:

a)

leningen verstrekt aan huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, uitgesplitst naar:

i)

consumptief krediet (leningen verstrekt voor hoofdzakelijk persoonlijk gebruik in de consumptie van goederen en diensten). Consumptief krediet verstrekt aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid is inbegrepen in deze categorie, indien de rapporterende informatieplichtige weet dat de lening voornamelijk wordt gebruikt voor persoonlijke consumptiedoeleinden;

ii)

krediettverlening voor huisaankoop (krediet dat wordt verstrekt voor investering in huizen voor eigen gebruik of verhuur, met inbegrip van bouw- en verbouwingswerken). Deze categorie omvat leningen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed, die worden gebruikt voor de aankoop van een huis en overige leningen voor huisaankoop die worden afgesloten op persoonlijke basis of waarvoor andere vormen van activa als zekerheid worden verstrekt. Leningen voor huisvesting verstrekt aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid worden in deze categorie opgenomen, tenzij de rapporterende informatieplichtige weet dat het huis voornamelijk wordt gebruikt voor zakelijke doeleinden, in welk geval de lening wordt gerapporteerd als “overige kredietverstrekking waarvan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid”;

iii)

overige (leningen die worden verstrekt voor andere doeleinden dan consumptie en huisaankoop, zoals bedrijfsleningen, schuldconsolidatie, opleiding enz.). Deze categorie kan leningen voor consumptieve doelen aan eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid omvatten (zie bijlage II, deel 3) indien deze niet worden gerapporteerd onder de categorie “consumptief krediet”;

b)

schulden op kredietkaart

Voor de toepassing van deze verordening, omvat deze categorie krediet dat aan huishoudens of niet-financiële vennootschappen wordt verstrekt hetzij via kaarten met een vertraagde debetfunctie, d.w.z. kaarten waarop faciliteitskrediet wordt verstrekt zoals beneden gedefinieerd, of via kredietkaarten, d.w.z. kaarten die faciliteitskrediet en verruimd krediet verstrekken. Schulden op kredietkaarten worden geregistreerd op specifieke kaartrekeningen en is daarom niet zichtbaar op lopende rekeningen of rekeningen in rekening-courant. Faciliteitskrediet wordt gedefinieerd als het krediet dat wordt verstrekt tegen een rentevoet van 0 % in de periode tussen de met de kaart gedurende één factureringscyclus uitgevoerde betalingstransacties en de datum waarop de debetsaldo’s van deze specifieke factureringscyclus opeisbaar worden. Verruimd krediet wordt gedefinieerd als het krediet dat wordt verstrekt nadat de vervaldatums van de voorgaande factureringscyclussen zijn verstreken, d.w.z. debetsaldo’s op de kaartrekening die niet zijn voldaan wanneer dit de eerste keer mogelijk was, tegen een rente of gestaffelde rente van gewoonlijk meer dan 0 %. Vaak moeten maandelijks minimumbetalingen worden gedaan om een verruimd krediet in ieder geval gedeeltelijk af te betalen.

De tegenpartij bij dergelijke vormen van krediet is de entiteit die aansprakelijk is voor de uiteindelijke terugbetaling van de uitstaande bedragen in overeenstemming met de contractuele regeling, die in het geval van voor privédoeleinden gebruikte kaarten samenvalt met de kaarthouder, maar niet in het geval van zakelijke kaarten;

c)

doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

Doorlopende leningen zijn leningen die al de volgende kenmerken hebben: i) de kredietnemer kan gelden gebruiken of opnemen tot een van tevoren goedgekeurde kredietlimiet zonder de kredietverstrekker van tevoren in kennis te stellen; ii) het bedrag aan beschikbaar krediet kan toenemen en afnemen naarmate gelden worden geleend en terugbetaald; iii) het krediet kan herhaaldelijk worden gebruikt.

Tot doorlopende leningen behoren de bedragen die zijn verkregen via een kredietlijn en nog niet zijn terugbetaald (uitstaande bedragen). Een kredietlijn is een overeenkomst tussen een kredietverstrekker en kredietnemer waarbij een geldnemer wordt toegestaan voorschotten op te nemen, gedurende een bepaalde periode en tot een bepaalde limiet, en de voorschotten naar eigen goeddunken vóór een vastgestelde datum terug te betalen. Bedragen die via een kredietlijn beschikbaar zijn en niet zijn opgenomen of al zijn terugbetaald, worden niet in een categorie balansposten opgenomen. Rekening-courantkredieten zijn debetsaldo’s op lopende rekeningen. Via kredietkaarten verstrekte leningen worden noch onder doorlopende leningen, noch als rekening-courantkredieten opgenomen. Het totale, door de kredietnemer verschuldigde bedrag moet worden gerapporteerd, ongeacht of het binnen of buiten een van te voren tussen de kredietverstrekker en kredietnemer afgesproken limiet valt aangaande het bedrag en/of maximale periode van de lening;

d)

Syndicaatsleningen (overeenkomsten betreffende één enkele lening waarin verscheidene instellingen als geldgevers deelnemen)

Syndicaatsleningen bestrijken alleen gevallen waarin de kredietnemer weet, uit de leningovereenkomst, dat de lening door verschillende kredietverstrekkers wordt verstrekt. Voor statistische doeleinden worden alleen werkelijk door kredietverstrekkers uitbetaalde bedragen (in plaats van totale kredietlimieten) beschouwd als syndicaatsleningen. De syndicaatslening wordt gewoonlijk afgesloten en gecoördineerd door één instelling (vaak de “penvoerder” genoemd) en wordt feitelijk door verscheidene deelnemers in het syndicaat verstrekt. Alle deelnemers, waaronder de penvoerder, rapporteren hun aandeel in de lening aan de kredietnemer, d.w.z. niet aan de penvoerder, op hun balansen;

e)

deposito’s, zoals vastgelegd onder passivacategorie 9;

f)

financiële leases ten behoeve van derden

Financiële leases zijn contracten waarbij de juridische eigenaar van een duurzaam goed (hierna de “lessor” genoemd) deze activa voor het grootste deel, zo niet het voor de gehele economische levensduur van de activa verhuurt aan een derde (hierna de “lessee” genoemd), in ruil voor afbetalingstermijnen die de kosten van het goed dekken plus ingecalculeerde rentekosten. In feite wordt de lessee verondersteld alle mogelijkerwijze aan het gebruik van het goed verbonden voordelen te genieten en de aan de eigendom verbonden kosten en risico’s te dragen. Voor statistische doeleinden worden financiële leases behandeld als leningen van de lessor aan de lessee waarmee de lessee het duurzame goed kan aankopen. De activa (duurzame goederen) die aan de lessee zijn verhuurd worden nergens op de balans geregistreerd;

g)

dubieuze leningen die nog niet zijn afgelost of afgeboekt

Het totale bedrag aan leningen waarvan terugbetaling achterstallig is of waarvan anderszins wordt vastgesteld dat ze geheel of gedeeltelijk niet volwaardig zijn, overeenkomstig de definitie van betalingsachterstand in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

h)

aangehouden niet-verhandelbare effecten

Aangehouden schuldbewijzen zijn niet verhandelbaar zijn en kunnen niet op secundaire markten worden verhandeld;

i)

verhandelde leningen

Leningen die de facto verhandelbaar zijn geworden, dienen opgenomen te worden onder de actiefpost “leningen”, indien bewijs van verhandeling op de secundaire markt ontbreekt. Zij zouden dan immers als schuldbewijzen ingedeeld dienen te worden (categorie 3);

j)

achtergestelde schuld in de vorm van deposito’s of leningen

Achtergestelde schuldinstrumenten geven een ondergeschikte vordering op de uitgevende instelling die alleen kan worden uitgeoefend nadat alle vorderingen met een hogere status, bijv. deposito’s/leningen, zijn voldaan, waardoor ze enigszins lijken op deelnemingen. Voor statistische doeleinden dienen achtergestelde schulden geclassificeerd te worden als “leningen” of als “schuldbewijzen” overeenkomstig de aard van het financiële instrument. Indien het gangbaar is om alle vormen van aangehouden achtergestelde schulden voor statistische doeleinden als één cijfer aan te geven, dient dit cijfer onder de activapost “schuldbewijzen” te worden opgenomen, vanwege het feit dat achtergestelde schulden hoofdzakelijk bestaan uit effecten en niet uit leningen;

k)

vorderingen krachtens repo-overeenkomsten met wederverkoopverplichting of opgenomen effectenleningen tegen zekerheden in de vorm van contanten

Tegenpost van contanten betaald in ruil voor door informatieplichtigen gekochte effecten tegen een vaste koers onder beding van wederverkoop van dezelfde of gelijkaardige effecten tegen een vaste koers op een afgesproken datum in de toekomst, of voor het lenen van effecten tegen zekerheid in de vorm van contanten (zie passivacategorie 9.4).

l)

notional cashpoolposities

Leningen (in de vorm van rekening-courantkredieten) die afkomstig zijn van notional cash pools van pooldeelnemers. Leningen die contractueel niet worden bestreken door de cashpoolregeling, maar die aan pooldeelnemers worden verstrekt, worden niet opgenomen.

2.

De volgende post wordt niet behandeld als een lening:

Leningen op basis van een trust

Leningen die op basis van een trust worden verstrekt, d.w.z. trustleningen of fiduciaire leningen, zijn leningen die worden afgesloten op naam van een partij (hierna “de “bewindvoerder” genoemd) ten behoeve van een derde (hierna de “begunstigde” genoemd). Voor statistische doeleinden hoeven trustleningen niet op de balans van de bewindvoerder te worden opgenomen indien de aan de eigendom van de gelden verbonden risico’s en beloningen voor de begunstigde blijven. De aan de eigendom verbonden risico’s en beloningen blijven voor de begunstigde indien: a) de begunstigde het kredietrisico van de lening op zich neemt, d.w.z. de bewindvoerder is alleen verantwoordelijk voor het administratieve beheer van de lening, of b) de belegging van de begunstigde wordt gegarandeerd tegen verlies, voor het geval dat de bewindvoerder failliet mocht gaan, d.w.z. de trustlening maakt geen deel uit van de activa van de bewindvoerder die in het geval van een faillissement kunnen worden uitgekeerd.

3.

Aangehouden schuldbewijzen

Aangehouden schuldbewijzen, zijnde verhandelbare financiële instrumenten die de schuld belichamen, worden gewoonlijk op secundaire markten verhandeld of kunnen op de markt worden verrekend en verlenen de houder geen eigendomsrechten met betrekking tot de emitterende instelling.

Deze post omvat:

a)

Aangehouden effecten die de houder een onvoorwaardelijk recht geven op een vast of contractueel bepaald inkomen in de vorm van couponbetalingen en/of vast bedrag op een bepaalde datum of op bepaalde data, dan wel vanaf een bij de emissie vastgestelde datum;

b)

leningen die op een georganiseerde markt verhandelbaar zijn geworden, d.w.z. verhandelde leningen mits er bewijs is van handel op secundaire markten, onder meer door het bestaan van marktmakers en van een regelmatige notering van het financiële actief, bijv. door het bestaan van spreads tussen bied- en laatkoers. Indien zulks niet het geval is dienen zij ingedeeld te worden onder de actiefpost “leningen” (zie ook “verhandelde leningen” in categorie 2i);

c)

achtergestelde schuld in de vorm van schuldbewijzen (zie ook “achtergestelde schuld in de vorm van deposito’s of leningen” in categorie 2j)

Effecten die worden uitgeleend op grond van effectenuitleentransacties of op grond van een repo-overeenkomst verkocht worden, blijven op de balans van de oorspronkelijke eigenaar staan (en worden niet opgenomen op de balans van de tijdelijke verkrijger) indien er een vaste verplichting bestaat om de transactie om te keren, en niet eenvoudigweg een optie om dat te doen. Indien de tijdelijke verkrijger de ontvanger effecten verkoopt, dient deze transactie geregistreerd te worden als een rechtstreekse effectentransactie en op de balans van de tijdelijke verwerver opgenomen te worden als een negatieve positie in de effectenportefeuille.

4.

Deelnemingen

Deelnemingen vertegenwoordigen eigendomsrechten op vennootschappen of quasi-vennootschappen; het is een vordering op de restwaarde nadat de vorderingen van alle crediteuren zijn voldaan.

Deze post omvat de volgende uitsplitsingen:

a)

Beursgenoteerde aandelen

Beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die aan een beurs genoteerd zijn. Deze beurs kan zowel een erkende aandelenbeurs als enige andere vorm van secundaire markt zijn. Beursgenoteerde aandelen worden ook wel aan een beurs genoteerde aandelen genoemd. Het bestaan van lijsten met koersen van aan een beurs genoteerde aandelen betekent dat de actuele marktprijzen normaliter direct beschikbaar zijn.

b)

Niet-beursgenoteerde aandelen

Niet-beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die niet aan een beurs genoteerd zijn.

c)

Overige deelnemingen

Overige deelnemingen omvatten alle vormen van deelnemingen die niet zijn ingedeeld bij de subcategorieën beursgenoteerde aandelen en niet-beursgenoteerde aandelen. Dit omvat met name door een hoofdkantoor in niet-binnenlandse bijkantoren geïnvesteerd kapitaal.

5.

Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen

De subsector bestaat uit collectieve beleggingsinstellingen die beleggen in financiële en/of niet-financiële activa voor zover deze beleggingen beogen van bij het publiek aangetrokken beleggingskapitaal te investeren.

Deze post omvat krachtens deze verordening door GMF’s uitgegeven aandelen/rechten van deelnemingen en door beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s uitgegeven aandelen/rechten van deelneming, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Verordening (EU) No 1073/2013 (ECB/2013/38)

6.

Niet-financiële activa

Niet-financiële activa waaronder vaste activa (samengestelde niet-financiële activa die herhaaldelijk of voortdurend gebruikt worden voor langer dan één jaar).

In deze post kunnen worden opgenomen:

a)

onroerend goed, d.w.z. woningen, overige bouwwerken en constructies (zowel bestaand als in ontwikkeling) en grond die juridisch eigendom is van de informatieplichtigen voor eigen gebruik. Deze post wordt als een afzonderlijke “waarvan”-post gerapporteerd;

b)

machines en apparatuur

c)

kostbaarheden;

d)

intellectuele eigendomsproducten zoals computer software en databases.

7.

Overige activa

De post “overige activa” is de restpost aan de actiefzijde van de balans, gedefinieerd als “niet elders opgenomen activa”. NCB’s kunnen de rapportage van specifieke in deze post opgenomen subposities verlangen (in aanvulling op de uit hoofde van deze verordening vereiste “waarvan”-posten) Tot de overige activa kunnen behoren:

a)

posities in financiële derivaten met een positieve brutomarktwaarde

Voor statistische doeleinden worden hier financiële derivaten opgenomen die op de balans moeten worden opgenomen; die op de balans moeten worden opgenomen en die als een afzonderlijke “waarvan” post moeten worden gerapporteerd;

b)

bruto te ontvangen bedragen uit hoofde van posten op tussenrekeningen

Posten op tussenrekeningen zijn tegoeden op de balans die niet op naam van klanten worden geboekt, maar die toch verband houden met gelden van klanten, bijv. gelden die wachten op belegging, overboeking of verevening;

c)

bruto te ontvangen bedragen uit hoofde van overlopende posten

Overlopende posten behelzen gelden, gewoonlijk toebehorend aan klanten, die tussen informatieplichtigen worden overgedragen. Posten omvatten cheques en andere betalingsvormen die ter inning naar andere infomatieplichtigen zijn verzonden;

d)

Te ontvangen opgebouwde rente op leningen

Overeenkomstig het algemene beginsel van de periodetoerekening van opbrengsten en kosten, dient te ontvangen rente op leningen op de balans op transactiebasis geregistreerd te worden, d.w.z. op basis van periodieke toerekening, en niet wanneer de rente feitelijk betaald wordt, d.w.z. op kasbasis. Opgebouwde rente op leningen wordt op brutobasis opgenomen in de categorie “overige activa”. Opgebouwde rente wordt niet opgenomen in de lening waarop zij betrekking heeft, en dient gerapporteerd te worden als een afzonderlijke “waarvan”-post;

e)

Opgebouwde rente op aangehouden schuldbewijzen, waar de opgebouwde rente niet is opgenomen met het instrument in “aangehouden schuldbewijzen”;

f)

te ontvangen dividenden;

g)

vorderingen die geen verband houden met het kernbedrijf;

h)

tegenpost aan de actiefzijde van door de overheid uitgegeven munten (alleen op de balans van NCB’s).

Financiële instrumenten in de vorm van financiële activa (opgenomen in overige balansposten), bepaalde financiële instrumenten die geen financiële activa zijn, zoals garanties, toezeggingen, gereguleerde en trustleningen (buiten de balans geregistreerd), en niet-financiële activa, (opgenomen in categorie 6) behoren niet tot overige activa.

CATEGORIEËN PASSIVA

Categorie

Belangrijkste kenmerken

8.

Chartaal geld in omloop

De passivacategorie “chartaal geld in omloop” betreft bankbiljetten en munten in omloop die zijn uitgegeven of gemachtigd door monetaire autoriteiten. Hiertoe behoren door de ECB en de NCB’s uitgegeven bankbiljetten. Munten in omloop maken deel uit van de monetaire aggregaten en zijn ook in deze categorie opgenomen, zelfs als de munten een passiefpost zijn van de centrale overheid in plaats van de NCB. Wanneer de munten worden uitgegeven door de centrale overheid, neemt de NCB een tegenpost van deze passiefpost op in “overige activa” (zie categorie 7)

9.

Deposito’s

Door informatieplichtigen aan crediteuren verschuldigde bedragen (aandelen, deposito’s of overige) en die voldoen aan de in deel I, bijlage I, beschreven kenmerken, behalve de gelden verkregen door de uitgifte van verhandelbare effecten of aandelen/rechten van deelneming in GMF’s. Ten behoeve van het rapportagekader wordt deze categorie uitgesplitst in girale deposito’s, deposito’s met vaste looptijd, deposito’s met opzegtermijn en repo-overeenkomsten.

a)

deposito’s en leningen

“Deposito’s” omvatten tevens “leningen” als passiva. Conceptueel gesproken zijn leningen door informatieplichtigen ontvangen bedragen die niet in de vorm van “deposito’s” worden gestructureerd. Het ESR 2010 maakt onderscheid tussen “leningen” en “deposito’s” op grond van de partij die het initiatief neemt, d.w.z. indien dit de kredietnemer is, is het een lening, maar indien dit de kredietverstrekker is, is het een deposito. In het rapportagekader van deze verordening worden “leningen” niet beschouwd als een aparte categorie aan de passiefzijde van de balans. In plaats daarvan dienen als “leningen” beschouwde tegoeden zonder differentiatie te worden opgenomen onder de passiefpost “depositoverplichtingen”, tenzij het verhandelbare instrumenten zijn. Dit is in overeenstemming met de hierboven genoemde definitie van “depositoverplichtingen”. Leningen aan informatieplichtigen die als “depositoverplichtingen” ingedeeld worden, dienen opgesplitst te worden overeenkomstig de vereisten van het rapportagekader, d.w.z. naar sector, instrument, valuta en looptijd. Door informatieplichtigen ontvangen syndicaatsleningen behoren tot deze categorie.

b)

niet-verhandelbare schuldinstrumenten

Niet-verhandelbare, door informatieplichtigen uitgegeven schuldinstrumenten worden in het algemeen ingedeeld als “depositoverplichtingen”. Niet-verhandelbare, door informatieplichtigen uitgegeven instrumenten die naderhand verhandelbaar worden en die op secundaire markten verhandeld kunnen worden, dienen als “schuldbewijzen” opnieuw ingedeeld te worden.

c)

margestortingen

Margestortingen (margins) uit hoofde van derivatencontracten dienen als “depositoverplichtingen” ingedeeld te worden, indien ze bij informatieplichtigen gedeponeerde geldelijke zekerheid vormen, eigendom blijven van de deposant en bij afloop van het contract aan de deposant worden terugbetaald. In beginsel dienen door de informatieplichtige ontvangen marges alleen als “depositoverplichtingen” ingedeeld te worden voor zover de informatieplichtige middelen tot haar beschikking krijgt die zonder meer opnieuw kunnen worden uitgeleend; indien een gedeelte van de door de informatieplichtige ontvangen marges aan een andere deelnemer op de derivatenmarkt moet worden doorgegeven, bijv. het clearinghuis, dient alleen het voor de informatieplichtige beschikbaar blijvende gedeelte in beginsel als “depositoverplichtingen” ingedeeld te worden. Door de complexiteit van de huidige marktpraktijken is het moeilijk die marges te identificeren die daadwerkelijk terugbetaalbaar zijn, omdat verschillende soorten marges zonder onderscheid op dezelfde rekeningen worden geplaatst, of die marges de informatieplichtige middelen verschaffen voor het verder uitlenen. In die gevallen kan de indeling van deze marges onder “overige verplichtingen” of als “depositoverplichtingen” aanvaard worden.

d)

geoormerkte tegoeden

Conform nationale praktijken geoormerkte uitstaande bedragen in verband met bijvoorbeeld leasingcontracten worden ingedeeld als depositoverplichtingen onder “deposito’s met vaste looptijd” of “deposito’s met een opzegtermijn”, afhankelijk van de looptijd/bepalingen van het onderliggende contract.

e)

door informatieplichtigen uitgegeven, als deposito’s geclassificeerde aandelen

Door informatieplichtigen uitgegeven aandelen worden ingedeeld als deposito’s en niet als kapitaal en reserves indien: i) er tussen de uitgevende MFI en de houder sprake is van een economische “debiteur-crediteur- relatie”, ongeacht de eigendomsrechten van deze aandelen, en ii) de aandelen kunnen omgezet worden in chartaal geld of kunnen teruggekocht worden zonder significante beperkingen of boeten. Een opzegtermijn wordt niet als een aanzienlijke beperking beschouwd. Bovendien moeten dergelijke aandelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

de relevante nationale regelgeving stipuleert geen onvoorwaardelijk recht voor de emittent om terugkoop van haar aandelen af te wijzen;

de aandelen zijn “waardevast”, d.w.z. onder normale omstandigheden vindt uitbetaling plaats tegen hun nominale waarde in geval van terugkoop;

indien de emittent insolvent wordt, zijn de houders van haar aandelen juridisch noch gehouden in te staan voor uitstaande verplichtingen, zulks bovenop de nominale waarde van de aandelen, d.w.z. de deelname van aandeelhouders in het geplaatste kapitaal, noch tot enige bezwarende aanvullende lasten. De achterstelling van aandelen ten opzichte van enig ander door de informatieplichtige uitgegeven instrument geldt niet als een aanvullende last.

De opzegtermijnen voor de conversie van dergelijke aandelen in chartaal geld worden aangewend voor de indeling van deze aandelen volgens de uitsplitsing naar opzegtermijn binnen de instrumentencategorie “deposito’s”. Deze opzegtermijnen zijn tevens van toepassing bij de bepaling van de van toepassing zijnde reserveratio ingevolge artikel 6 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2020/XX). Geoormerkte aandelen die verband houden met door de informatieplichtige verstrekte leningen, dienen ingedeeld te worden als depositoverplichtingen, met dezelfde oorspronkelijke looptijduitsplitsing als de onderliggende lening, d.w.z. als “deposito’s met vaste looptijd” of “deposito’s met een opzegtermijn”, afhankelijk van de looptijdvoorwaarden van het onderliggende leencontract.

Indien een informatieplichtige door andere informatieplichtige uitgegeven aandelen aanhoudt die als deposito’s zijn geclassificeerd, moeten deze aandelen worden geclassificeerd als leningen aan de actiefzijde van haar balans in plaats van als “deelnemingen”.

f)

securitisatiepassiva

Tegenpost van de betalingen ontvangen in ruil voor leningen en/of overige activa afgestoten in een securitisatie, maar nog opgenomen op de statistische balans

De volgende post wordt niet behandeld als een deposito:

Op een trustbasis ontvangen gelden (deposito’s) worden niet geregistreerd op de statistische balans (zie bij “op trustbasis verstrekte leningen” onder categorie 2)

9.1

Girale deposito’s (overnight deposits)

Deposito’s die zonder enige significante vertraging, beperking of kosten kunnen worden omgezet in chartaal geld en/of die per cheque, bankopdracht, debitering en dergelijke overdraagbaar zijn. Hiertoe behoren:

a)

saldi (rentedragend of niet) die, zonder significante boete of beperkingen, onmiddellijk of aan het einde van de werkdag volgend op die waarop ze werden opgevraagd, in chartaal geld kunnen worden omgezet, maar niet overdraagbaar zijn;

b)

saldi (rentedragend of niet) die in het kader van elektronisch geld vooruitbetaalde bedragen vertegenwoordigen, bijv. vooruitbetaalde kaarten;

c)

leningen die moeten worden afgelost aan het einde van de werkdag volgend op die waarop de lening werd verstrekt;

d)

notional cashpoolposities die door de pooldeelnemers in notional cash pools aangehouden overnight deposito’s zijn.

9.1a.

Overdraagbare deposito’s (transferable deposits)

Girale deposito’s zijn die deposito’s in de categorie “overnight deposito” die direct overdraagbaar zijn om betalingen te verrichten aan andere economische subjecten met behulp van algemeen gebruikte betaalmiddelen, zoals overmaking en incasso, mogelijk ook via krediet- of debetkaart, transacties in elektronisch geld, cheques, of soortgelijke middelen, zonder enige significante vertraging, beperking of boete. Deposito’s die alleen gebruikt kunnen worden voor geldopnames en/of deposito’s waaraan slechts middelen kunnen worden onttrokken of overgeboekt via een andere rekening van dezelfde eigenaar worden niet inbegrepen onder overdraagbare deposito’s.

9.2.

Deposito’s met vaste looptijd

Niet-overdraagbare deposito’s die niet in chartaal geld kunnen worden omgezet vóór afloop van een vaste termijn of die slechts vóór afloop daarvan in chartaal geld kunnen worden omgezet als de houder enigerlei boete betaalt. Hiertoe behoren tevens gereguleerde spaartegoeden waarvoor het looptijdcriterium niet relevant is; deze dienen ingedeeld te worden in de looptijdcategorie “langer dan twee jaar”. Financiële producten met roll-over-bepalingen moeten worden ingedeeld naar de kortste looptijd. Hoewel deposito’s met een vaste looptijd eventueel eerder kunnen worden opgezegd na voorafgaande kennisgeving, of op verzoek kunnen worden opgenomen op straffe van bepaalde boeten, worden deze kenmerken niet relevant geacht voor classificatiedoeleinden.

9.2a/9.2b/9.2c

Deposito’s met vaste looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar

Deze posten omvatten voor elke looptijduitsplitsing:

a)

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar die niet-overdraagbaar zijn en vóór het einde van de looptijd niet in chartaal geld kunnen worden omgezet.

b)

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar die niet-overdraagbaar zijn, maar wel na voorafgaande opzegging opvraagbaar zijn; na opzegging worden deze tegoeden naargelang de opzegtermijn in 9.3a of 9.3b ondergebracht;

c)

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar die niet-overdraagbaar zijn, maar op straffe van bepaalde boeten onmiddellijk opvraagbaar zijn;

d)

Margestortingen uit hoofde van derivatencontracten met een looptijd van hoogstens één jaar/tussen één en twee jaar/langer dan twee jaar die geldelijke zekerheid tegenover het kredietrisico vormen, maar eigendom blijven van de deposant en aan de deposant worden terugbetaald bij afloop van het contract;

e)

Leningen hetzij beschreven in niet-verhandelbare documenten, hetzij niet beschreven in documenten met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar;

f)

Uitgegeven niet-verhandelbare schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar;

g)

Achtergestelde schuld uitgegeven in de vorm van deposito’s of leningen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar;

h)

Securitisatiepassiva.

Tegenpost van ontvangen betalingen in ruil voor leningen en/of overige activa afgestoten in een securitisatie, maar nog opgenomen op de statistische balans. Bij conventie worden deze passiva toegewezen aan de looptijduitsplitsing vaste looptijd “langer dan twee jaar”.

Daarnaast omvatten deposito’s met een vaste looptijd van langer dan twee jaar:

Tegoeden (ongeacht looptijd) waarvoor de rentevoet en/of rentevoorwaarden in nationale wetgeving zijn voorgeschreven en die worden aangehouden voor bijzondere doeleinden, zoals woningfinanciering met een tijdshorizon van meer dan twee jaar, zelfs als ze, technisch gezien, onmiddellijk opvraagbaar zijn

9.3.

Deposito’s met een opzegtermijn

Niet-overdraagbare deposito’s zonder vaste looptijd die slechts in chartaal geld kunnen worden omgezet met inachtneming van een opzegtermijn, vóór afloop waarvan omzetting in chartaal geld niet of slechts onder betaling van een boete mogelijk is. Hiertoe behoren deposito’s die juridisch gezien wellicht onmiddellijk opvraagbaar zijn, maar waarvoor krachtens nationale praktijken boeten en beperkingen gelden (ingedeeld in de looptijdcategorie “tot en met drie maanden”), evenals beleggingsrekeningen zonder opzegtermijn of vaste looptijd maar met beperkingen ten aanzien van de op te nemen bedragen (ingedeeld in de looptijdcategorie “langer dan drie maanden”)

9.3a/9.3b

Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden/langer dan drie maanden waarvan langer dan twee jaar

Hiertoe behoren:

a)

Geplaatste tegoeden zonder vaste looptijd die slechts kunnen worden opgevraagd met inachtneming van een opzegtermijn tot en met drie maanden/langer dan drie maanden, waarvan langer dan twee jaar; waarbij eerdere (of onmiddellijke) opvraging mogelijk gepaard gaat met een boete, en

b)

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd die niet-overdraagbaar zijn, maar waarbij ten behoeve van vervroegde aflossing opzegging van toepassing is geweest met een opzegtermijn van minder dan drie maanden/langer dan drie maanden, waarvan langer dan twee jaar.

Daarnaast omvatten deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden niet-overdraagbare direct opvraagbare spaartegoeden en andere tegoeden waarvoor, hoewel de tegoeden juridisch gezien onmiddellijk opvraagbaar zijn, aanzienlijke boeten gelden.

Deposito’s met een opzegtermijn van meer dan drie maanden waarvan langer dan twee jaar (indien van toepassing) omvatten beleggingsrekeningen zonder opzegtermijn of vaste looptijd, waarbij het opnemen van bedragen onderhevig is aan beperkingen.

9.4.

Repo’s

Tegenpost van gelden ontvangen in ruil voor door informatieplichtigen tegen een bepaalde koers verkochte effecten onder beding van wederinkoop van dezelfde of soortgelijke effecten tegen een vaste koers op een afgesproken datum in de toekomst. Door informatieplichtigen ontvangen bedragen in ruil voor effecten die aan een derde zijn overgedragen, d.w.z. de “tijdelijke verkrijger”, moeten onder “repo-overeenkomsten” worden ingedeeld indien er een vaste verplichting is om de transactie om te keren en niet louter een optie daartoe bestaat. Dit houdt in dat tijdens de transactie alle risico’s en beloningen van de onderliggende effecten voor de informatieplichtigen blijven.

De volgende varianten van repo-achtige transacties worden allemaal ingedeeld onder “repo-overeenkomsten”:

a)

ontvangen bedragen in ruil voor effecten die tijdelijk aan een derde zijn overgedragen in de vorm van een effectenuitleen tegen geldelijke zekerheid, en

b)

ontvangen bedragen in ruil voor effecten die tijdelijk aan een derde zijn overgedragen in de vorm van een verkoop/terugkoopovereenkomst.

De onderliggende effecten van repo-achtige transacties worden geboekt volgens de regels in actiefpost 3 “schuldbewijzen”. Transacties die de tijdelijke overdracht van goud tegen liquide onderpand behelzen, worden ook onder deze post opgenomen

10.

Aandelen/rechten van deelneming in GMF’s

Aandelen of participaties uitgegeven door GMF’s. Deze post behelst de totale verplichtingen aan de aandeelhouders van de GMF’s. Hiertoe behoren eveneens gelden uit hoofde van niet-uitgekeerde winst of door het GMF gereserveerde gelden voor betalingen en verplichtingen in de toekomst

11.

Uitgegeven schuldbewijzen

Door informatieplichtigen uitgegeven effecten niet zijnde aandelen die instrumenten vormen die doorgaans verhandelbaar zijn en op secundaire markten worden verhandeld of op de markt kunnen worden verrekend en die de houder geen eigendomsrechten verlenen met betrekking tot de emitterende instelling. Hiertoe behoren:

a)

Effecten die de houder een onvoorwaardelijk recht geven op een vast of contractueel bepaald inkomen in de vorm van couponbetalingen en/of vast bedrag op een bepaalde datum of op bepaalde data, dan wel vanaf een bij de emissie vastgestelde datum;

b)

Niet-verhandelbare, door informatieplichtigen uitgegeven instrumenten die nadien verhandelbaar worden, dienen als “schuldbewijzen” opnieuw te worden ingedeeld (zie ook categorie 9);

c)

Uitgegeven achtergestelde schulden moeten voor monetaire en financiële statistieken op dezelfde manier worden behandeld als andere opgelopen schulden. Daarom dienen achtergestelde schulden uitgegeven in de vorm van effecten te worden geclassificeerd als “uitgegeven schuldbewijzen”, terwijl achtergestelde schulden die worden uitgegeven in de vorm van deposito’s of leningen, in “depositoverplichtingen” dient te worden ingedeeld. Indien alle vormen van uitgegeven achtergestelde schulden statistische doeleinden als één enkel bedrag worden aangegeven, dient dit getal onder de post “uitgegeven schuldbewijzen” te worden opgenomen, vanwege het feit dat achtergestelde schulden hoofdzakelijk bestaan uit effecten en niet uit leningen. Achtergestelde schulden mogen niet worden opgenomen onder de passiefpost “kapitaal en reserves”;

d)

Hybride instrumenten. Verhandelbaar waardepapier met een combinatie van schuldcomponenten en componenten van derivaten, waaronder:

i)

verhandelbare schuldinstrumenten met daarin besloten derivaten;

ii)

verhandelbaar instrumenten waarvan de aflossingswaarde en/of coupon gekoppeld is aan de ontwikkeling van een onderliggend referentieactief, prijs van een actief of een andere referentie-indicator gedurende de looptijd van het instrument.

11a/11b/11c

Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar

Deze posten omvatten voor elke looptijduitsplitsing:

a)

Uitgegeven verhandelbare schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar, en

b)

Uitgegeven achtergestelde schulden in de vorm van schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar/langer dan één jaar en tot en met twee jaar/langer dan twee jaar.

11d

Waarvan schuldbewijzen tot twee jaar en nominale kapitaalgarantie onder de 100 %

Hybride instrumenten die zijn uitgegeven met een oorspronkelijke looptijd tot twee jaar en op de vervaldatum een contractuele aflossingswaarde in de uitgevende valuta hebben die lager is dan het bedrag dat oorspronkelijk is geïnvesteerd vanwege de combinatie van schuldcomponenten en componenten van derivaten.

12.

Kapitaal en reserves

Ten behoeve van het rapportagekader omvat deze post de bedragen die voortvloeien uit de uitgifte door de informatieplichtige aan aandeelhouders en anderen met eigendomsrechten, van aandelen in het vermogen, die voor de houder eigendomsrechten in de informatieplichtige vertegenwoordigen en in het algemeen recht geven op een aandeel in de winst en een aandeel in het eigen vermogen bij liquidatie.

Deze categorie omvat de volgende uitsplitsingen:

a)

aangetrokken eigen vermogen

Aangetrokken eigen vermogen omvat alle door de eigenaren ingebrachte middelen vanaf de initiële inbreng tot de eventuele latere uitgifte van vormen van eigendom en belichaamt het totale bedrag van het aangetrokken kapitaal, waaronder de uitgiftepremie.

b)

waarvan: tijdens het boekjaar gecumuleerde winst of verlies

Alle winst en verlies van de lopende verslagperiode zoals geregistreerd in de winst- en verliesrekening die nog niet naar de ingehouden winsten zijn overgeboekt.

c)

rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkte inkomsten en uitgaven;

Omvat de tegenwaarde van de nettoherwaarderingen van activa en passiva die rechtstreeks in het eigen vermogen worden opgenomen en niet in de winst- en verliesrekening overeenkomstig het financiële verslagleggingskader.

d)

middelen uit niet aan de aandeelhouders uitgekeerde winst;

Omvat niet aan aandeelhouders uitgekeerde reserves en andere middelen (bv. vervroegd geboekte winst of verlies na het einde van de verslagperiode en voordat een besluit betreffende de uitkering van dividend of bestemming als reserves is genomen).

e)

specifieke en algemene voorzieningen met betrekking tot leningen, effecten en andere soorten activa.

Deze voorzieningen moeten alle voorzieningen voor beschadigingen en verliezen op leningen voor zover zij niet op nettobasis staan vermeld in de activacategorie waar ze naar refereren in de statistische balans

13.

Overige passiva

De post “overige passiva” is de restpost aan de passiefzijde van de balans, gedefinieerd als “niet elders opgenomen passiva”. NCB’s kunnen de rapportage van specifieke, in deze post opgenomen subposities verlangen (in aanvulling op de “waarvan”-posten die onder deze verordening vereist zijn).

Tot de overige passiva kunnen behoren:

a)

financiële derivatenposities met een negatieve brutomarktwaarde.

Voor statistische doeleinden worden hier financiële derivaten opgenomen die in de balans geregistreerd moeten worden en gerapporteerd dienen te worden als een afzonderlijke “waarvan”-post;

b)

bruto te betalen bedragen uit hoofde van tussenrekeningen

Tussenrekeningen zijn tegoeden op de balans die niet op naam van klanten worden geboekt, maar die toch verband houden met gelden van klanten, bijv. gelden die wachten op belegging, overboeking of verevening;

c)

bruto te betalen bedragen uit hoofde van overlopende posten

Overlopende posten behelzen gelden, gewoonlijk toebehorend aan klanten, die tussen informatieplichtigen worden overgedragen. Posten omvatten overmakingen waarvoor rekeningen van klanten zijn gedebiteerd, en andere posten waarvoor de bijbehorende betaling nog niet door de informatieplichtige is gedaan;

d)

te betalen opgebouwde rente op deposito’s

Overeenkomstig het algemene principe van de periodetoerekening van opbrengsten en kosten, dient op deposito’s te betalen rente in de balans te worden geregistreerd naarmate die gevormd wordt d.w.z. op basis van periodieke toerekening en niet wanneer de rente feitelijk betaald wordt d.w.z. op kasbasis. Opgebouwde rente op deposito’s wordt op brutobasis opgenomen in de categorie “overige passiva”. Opgebouwde rente is niet inbegrepen in de deposito waarop zij betrekking heeft, en dient gerapporteerd te worden als een afzonderlijke “waarvan”-post;

e)

opgebouwde rente op uitgegeven schuldbewijzen, waar de opgebouwde rente niet geregistreerd is met het instrument in “uitgegeven schuldbewijzen”

f)

te betalen dividenden;

g)

te betalen bedragen die geen verband houden met het kernbedrijf, bijv. bedragen verschuldigd aan leveranciers, belasting, lonen, sociale premies;

h)

voorzieningen die verplichtingen ten opzichte van derden vertegenwoordigen, d.w.z. pensioenen en dividenden;

i)

margestortingen uit hoofde van derivatencontracten

Margestortingen (margins) uit hoofde van derivatencontracten worden gewoonlijk ingedeeld als “depositoverplichtingen” (zie categorie 9). De complexiteit van de huidige marktpraktijk kan het moeilijk maken om de marges die daadwerkelijk terugbetaalbaar zijn te identificeren, omdat verschillende soorten marges op dezelfde rekening worden geplaatst, of die marges die informatieplichtige middelen verschaffen voor het verder uitlenen. In die gevallen kan de indeling van deze marges onder “overige verplichtingen” of als “depositoverplichtingen” aanvaard worden;

j)

netto te betalen bedragen uit hoofde van toekomstige afwikkelingen van effectentransacties of transacties in vreemde valuta

Van “overige passiva” kunnen bijna alle financiële instrumenten in de vorm van financiële passiva (inbegrepen in de andere balansposten), financiële instrumenten niet in de vorm van financiële activa, zoals garanties, toezeggingen, gereguleerde en trustleningen (verantwoord buiten de balans), en niet-financiële passiva zoals kapitaalposten aan de passiefzijde (inbegrepen in “kapitaal en reserves”) worden uitgesloten.

DEEL 3

Definities van sectoren

Het ESR 2010 voorziet in de norm voor de sectorindeling in de lidstaten. Deze tabel geeft een gedetailleerde standaardbeschrijving van sectoren die NCB’s overeenkomstig deze verordening in nationale categorieën omzetten. In het eurogebied ingezeten tegenpartijen worden geïdentificeerd aan de hand van hun sector conform de door de Europese Centrale Bank (ECB) voor statistische doeleinden bijgehouden lijsten en andere de door de ECB verschafte leidraad voor de statistische classificatie van tegenpartijen.

De indeling naar sectoren van buiten de lidstaten gevestigde tegenpartijen geschiedt. overeenkomstig het SNR 2008. Evenzo verwijst het begrip “MFI” enkel naar de lidstaten. Ten behoeve van het indelen van niet-EU ingezetenen moet onder het begrip “MFI” de SNR 2008-sectoren “centrale bank”, “deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank” en “geldmarktfondsen” worden verstaan.

Tabel

Definities van sectoren

Sector

Definitie

MFI’s

Zie artikel 1

Overheid

De sector overheid (S.13) bestaat uit institutionele eenheden die niet-marktproducenten zijn waarvan de output voor individueel of collectief verbruik is bestemd, en die worden gefinancierd uit verplichte betalingen door eenheden die tot andere sectoren behoren, en institutionele eenheden die zich in hoofdzaak bezighouden met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen (ESR 2010, punten 2.111 tot en met 2.113)

Centrale overheid

Deze subsector (S.1311) omvat alle bestuursinstellingen van de staat en andere centrale instellingen waarvan de bevoegdheid zich gewoonlijk over het gehele economische gebied uitstrekt, met uitzondering van het beheer van socialezekerheidsfondsen (ESR 2010, punt 2.114).

Voor de toepassing van deze verordening omvat “overheid” ook de Unie-instellingen en -organen die geclassificeerd worden in de sector overheid (S.13).

Deelstaatoverheid

Deze subsector (S.1312) bestaat uit die typen van bestuursinstellingen die afzonderlijke institutionele eenheden zijn die bepaalde overheidsfuncties, met uitzondering van het beheer van sociale zekerheidsfondsen, uitoefenen op een lager niveau dan de centrale overheid en op een hoger niveau dan de institutionele eenheden van de lagere overheid (ESR 2010, punt 2.115).

Lagere overheid

Deze subsector (S.1313) omvat de instellingen van openbaar bestuur waarvan de bevoegdheid zich slechts tot een lokaal gedeelte van het economische gebied uitstrekt, met uitzondering van de plaatselijke instellingen van socialezekerheidsfondsen (ESR 2010, punt 2.116).

Socialezekerheidsfondsen

De subsector socialezekerheidsfondsen (S.1314) omvat institutionele eenheden op centraal, deelstaat- en lokaal niveau waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verstrekken van sociale uitkeringen en die aan de volgende twee criteria voldoen: a) bepaalde bevolkingsgroepen zijn bij wet- of regelgeving verplicht aan de regeling deel te nemen of premies te betalen, en b) de overheid is verantwoordelijk voor het beheer van de instelling wat de vaststelling of goedkeuring van de premies en uitkeringen betreft, ongeacht haar rol als toezichthoudend orgaan of werkgever (ESR 2010, punt 2.117).

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s

Beleggingsfondsen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1073/2013 (ECB/2013/38). Deze subsector bestaat uit alle collectieve beleggingsinstellingen m.u.v. GMF’s die beleggen in financiële en/of niet-financiële activa, voor zover belegging van bij het publiek aangetrokken kapitaal hun doelstelling is.

Overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen + financiële hulpbedrijven + financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband

De subsector overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie financiële bemiddeling door het aangaan van verplichtingen in andere vormen in chartaal geld, deposito’s (of daarmee vergelijkbare financiële titels), aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen of in verband met verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen, bij institutionele eenheden (ESR, punten 2.86 tot en met 2.94).

De subsector financiële hulpbedrijven (S.126) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie activiteiten die nauw verband houden met financiële bemiddeling, maar zelf geen financiële intermediairs zijn. Deze subsector omvat tevens hoofdkantoren wier dochterondernemingen alle, of grotendeels, financiële vennootschappen zijn (ESR 2010, punten 2.95 tot en met 2.97).

De subsector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich noch met financiële bemiddeling noch met het verlenen van financiële hulpdiensten bezighouden en waarvan het merendeel van hetzij de activa hetzij de passiva niet op open markten wordt verhandeld. Deze subsector omvat onder andere holdings die een zeggenschapsbelang bezitten in een groep dochterondernemingen en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het bezitten van de groep zonder dat andere diensten worden verleend aan de ondernemingen waarin zij dat belang bezitten, m.a.w. zij besturen of beheren geen andere eenheden (ESR 2010, punten 2.98 tot en met 2.99).

Verzekeringsinstellingen

De subsector verzekeringsinstellingen (S.128) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële bemiddeling door middel van het poolen van risico’s, hoofdzakelijk in de vorm van directe verzekering of herverzekering (ESR 2010, punten 2.100 tot en met 2.104).

Pensioenfondsen

De subsector pensioenfondsen (S.129) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie financiële bemiddeling door middel van het poolen van sociale risico’s en behoeften van de verzekerden (sociale verzekering). Pensioenfondsen als socialeverzekeringsregelingen verschaffen een inkomen aan gepensioneerden en vaak uitkeringen bij overlijden en invaliditeit (ESR 2010, punten 2.105 tot en met 2.110).

Niet-financiële vennootschappen

De sector niet-financiële vennootschappen (S.11) bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten. Deze sector omvat tevens niet-financiële quasi-vennootschappen (ESR 2010, punten 2.45 tot en met 2.54)

Huishoudens + instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens

De sector huishoudens (S.14) bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasi-vennootschappen worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen (ESA 2010, punten 2.118 tot en met 2.128).

De sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15) bestaat uit instellingen zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen (ESR 2010, punten 2.129 tot en met 2.130).

Eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid (subpopulatie van “huishoudens”)

Eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, voor zover ze niet als quasi-vennootschappen worden behandeld, en die marktproducenten zijn (ESR 2010, punt 2.119d).


BIJLAGE III

RAPPORTAGE VAN RESERVEBASES VAN KREDIETINSTELLINGEN

DEEL 1

Algemene regels

1.

Met een * gemarkeerde cellen in bijlage I, deel 2, tabel 1, worden gebruikt bij de berekening van de reservebasis voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1). Wat betreft schuldbewijzen, moeten de kredietinstellingen ofwel het bewijs van de van de reservebasis vrij te stellen passiva voorleggen, ofwel een standaardaftrek ter grootte van een door de Europese Centrale Bank (ECB) gespecificeerd percentage toepassen. De geschakeerde cellen worden uitsluitend gerapporteerd door reserveplichtige kredietinstellingen.

2.

Cellen in tabel 1 betreffende deposito’s met “reserveplichtige kredietinstellingen” mogen niet de passiva omvatten van informatieplichtigen verschuldigd aan instellingen die vermeld staan als zijnde vrijgesteld van het stelsel van de minimumreserveverplichtingen van de ECB, d.w.z. instellingen die zijn vrijgesteld om andere redenen dan reorganisatiemaatregelen. instellingen die op grond van reorganisatiemaatregelen tijdelijk van hun verplichting tot het aanhouden van minimumreserves zijn vrijgesteld, worden behandeld als instellingen die onderworpen zijn aan minimumreserveverplichtingen en daarom zijn de verplichtingen verschuldigd aan deze instellingen opgenomen in tabel 1 van dit deel. Onder deze tabel vallen ook de verplichtingen jegens instellingen die door toepassing van de vasteaftrekregeling feitelijk niet verplicht zijn tot het aanhouden van reserves bij het Europees Stelsel van centrale banken.

3.

Afhankelijk van de nationale inzamelingssystemen en zonder afbreuk te doen aan de verplichting tot het hanteren van de definities en classificatiebeginselen zoals neergelegd in deze verordening, kunnen kredietinstellingen met minimumreserveverplichtingen daarnaast de noodzakelijke gegevens voor het berekenen van de reservebasis, uitgezonderd die welke betrekking hebben op verhandelbare waardepapieren, verstrekken overeenkomstig tabel 1 in dit deel, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de posities in de geschakeerde cellen in bijlage I, deel 2, tabel 1.

4.

Voor rapportage overeenkomstig de onderstaande tabel, moet strikte overeenstemming bijlage I, deel 2, tabel 1 verzekerd worden.

Tabel 1

Reservebasis

 

Uitstaande bedragen aan verschuldigde verplichtingen, m.u.v. aan de ECB, aan NCB's en andere kredietinstellingen die onderworpen zijn aan reserverplichtingen  (1)

DEPOSITOVERPLICHTINGEN

(Euro en vreemde valuta’s gecombineerd)

 

 

 

9.

TOTAAL DEPOSITO'S

 

 

9.1e + 9.1x

 

9.2e + 9.2x

 

9.3e + 9.3x

 

9.4e + 9.4x

 

 

 

waarvan:

 

 

9.2e + 9.2x met vaste looptijd

 

langer dan twee jaar

 

 

 

waarvan:

Vrijwillige rapportage  (2)

9.3e + 9.3x met opzegtermijn

langer dan twee jaar

 

 

waarvan:

 

9.4e + 9.4x repo's

 

 

 

Uitstaande bedragen aan verschuldigde verplichtingen  (3)

VERHANDELBARE INSTRUMENTEN

(Euro en vreemde valuta’s gecombineerd)

 

11.

UITGEGEVEN SCHULDBEWIJZEN

 

11e + 11x met vaste looptijd

 

tot twee jaar

 

langer dan twee jaar

 

 

DEEL 2

Speciale regels ingeval van fusies waarbij kredietinstellingen zijn betrokken

1.

Wanneer een fusie tussen kredietinstellingen plaatsvindt, wordt de reservebasis van de overnemende instelling voor de aanhoudingsperiode onmiddellijk na de fusie berekend als de som van haar reservebasis en van de reservebases van de overgenomen instellingen alsof de fusie niet had plaatsgevonden met gebruikmaking van de overeenkomstig deze verordening gerapporteerde statistische gegevens, en zulks overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).

2.

Wanneer de overnemende instellingen in de in punt 1 bedoelde fusie geen instelling is bij een “schutting-of-the-tai”-procedure betrokken is, zijn de relevante referentieperioden van de overeenkomstig deze verordening gerapporteerde statistische gegevens die voor de in punt genoemde berekening moeten worden gebruikt de volgende perioden:

a)

voor overgenomen instellingen die betrokken zijn bij een “cutting-of-the-tail”-procedure, de referentieperiode voor de relevante aanhoudingsperiode als bedoeld in artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1);

b)

voor overgenomen instellingen die geen instellingen zijn die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken zijn, de referentieperiode voor de relevante aanhoudingsperiode als bedoeld in artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1);

3.

Wanneer de overnemende instelling in de in punt 1 bedoelde fusie een instelling is die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken is, zijn de relevante referentieperioden van de overeenkomstig deze verordening gerapporteerde statistische gegevens die voor de in punt genoemde berekening moeten worden gebruikt de volgende perioden: ·

a)

voor overgenomen instellingen die betrokken zijn bij een “cutting-of-the-tail”-procedure, de referentieperiode voor de relevante aanhoudingsperiode als bedoeld in artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1);

b)

voor overgenomen instellingen die geen instellingen zijn die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken zijn, de vroegste van de volgende referentieperioden:

i.

de relevante referentieperiode voor de aanhoudingsperiode als bedoeld in artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1), of

ii.

de referentieperiode die voorafgaat aan de referentieperiode waarin de fusie plaatsvond.

4.

De in lid 1 genoemde berekening is ook van toepassing op latere aanhoudingsperioden wanneer beide van de volgende situaties van toepassing zijn:

a)

de overnemende instellingen bij fusie als bedoeld in punt 1 is een instelling die bij een “cutting-of-the-tail”-procedure betrokken is, en

b)

de relevante referentieperiode voor de aanhoudingsperiode gaat, overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1), vooraf aan de referentieperiode waarin de fusie plaatsvond.


(1)  Berekend als de som van:

 

Kolommen (a)-(b)+(c)+(d)+(e)+(f)-(g)+(h)+(i)+(j)+(k) in tabel 1 (Passiva) in Bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr 1071/2013 (ECB/2013/33); of

 

kolommen (a)-(b)-(c)+(d)+(e)+(f)+(g)-(h)-(i)+(j)+(k)+(l)+(m) in tabel 1 (Passiva) in Bijlage I, deel 2, bij deze verordening.

(2)  De informatieplichtigen hebben de mogelijkheid om middels vrijwillige rapportage aan deze rapportageverplichting te voldoen, d.w.z. zij mogen hetzij waarheidsgetrouwe cijfers (inclusief nulposities) of “ontbrekende informatie” rapporteren. Zodra de keuze gemaakt is om waarheidsgetrouwe cijfers te rapporteren, is het niet langer mogelijk “ontbrekende informatie” te rapporteren.

(3)  *3) Berekend met:

 

Kolom (l) in tabel 1 (Passiva) van Bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr. 1071/2013 (ECB/2013/33); of

 

kolom (n) in tabel 1 (Passiva) in Bijlage I, deel 1, bij deze verordening.


BIJLAGE IV

DOOR DE WERKELIJKE POPULATIE VAN INFORMATIEPLICHTIGEN TOE TE PASSEN MINIMUMNORMEN

Informatieplichtigen moeten de volgende minimumnormen in acht nemen om aan de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank (ECB) te voldoen.

1.

Minimumnormen voor transmissie:

a)

de rapportage moet tijdig plaatsvinden en binnen de door de betrokken NCB vastgestelde uiterste termijnen;

b)

de statistische rapporten voldoen voor wat betreft vorm en formaat aan de technische rapportagevereisten die door de betrokken NCB zijn vastgesteld;

c)

de informatieplichtige dient de betrokken NCB details te verstrekken over één of meerdere contactpersonen;

d)

de datatransmissie aan de betrokken NCB moet voldoen aan de daarvoor vastgestelde technische specificaties.

2.

Minimumnormen voor nauwkeurigheid:

a)

statistische informatie moet juist zijn: aan alle lineaire verbanden moet worden voldaan (bijv. activa en passiva dienen gelijk te zijn, en opgetelde subtotalen moeten gelijk zijn aan de totalen), en de gegevens van de verschillende frequenties moeten consistent zijn;

b)

informatieplichtigen moeten informatie kunnen verschaffen over de ontwikkelingen die de verzonden gegevens met zich meebrengen;

c)

statistische informatie moet volledig zijn en mag geen continue en structurele leemten bevatten; bestaande leemten moeten erkend en uitgelegd worden aan de betrokken NCB en, waar van toepassing, zo snel mogelijk moeten worden verholpen;

d)

de informatieplichtigen houden zich aan de afmetingen, het afrondingsbeleid en decimalen die de betrokken NCB voor de technische transmissie van de gegevens heeft vastgesteld.

3.

Minimumnormen voor conceptuele naleving:

a)

statistische informatie wordt gepresenteerd met inachtneming van de definities en indelingen zoals vervat in deze verordening;

b)

ingeval van afwijkingen van deze definities en indelingen, moeten informatieplichtigen regelmatig het verschil monitoren en kwantificeren tussen de gebruikte maatstaf en de maatstaf in deze verordening;

c)

informatieplichtigen moeten een eventuele breuk in de verstrekte gegevens ten opzichte van de cijfers van voorgaande perioden kunnen verklaren.

4.

Minimumnormen voor herzieningen:

De informatieplichtigen moeten het herzieningsbeleid en de herzieningsprocedures volgen die door de ECB en de betrokken NCB zijn vastgesteld. Herzieningen die afwijken van regelmatige herzieningen worden van een toelichting voorzien.


BIJLAGE V

Ingetrokken verordeningen met wijziging daarvan

Verordening (EU) nr. 1071/2013 van de Europese Centrale Bank van 24 september 2013 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (ECB/2013/33) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 1)

Verordening (EU) nr. 1375/2014 van de Europese Centrale Bank van 10 december 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1071/2013 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2014/51) (PB L 366 van 20.12.2014, blz. 77)


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Verordening (EU) No 1071/2013

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 2, lid 5, en tweede alinea en bijlage I, afdeling 1.3

Artikel 3(1)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3(2)

-

Artikel 3(3)

Artikel 1, onder b), ii)

Artikel 3(4)

Artikel 3, lid 2

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5(1) and (3)

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 5(2)

Artikel 5, lid 3

Artikel 5(4)

-

Artikel 5(5)

-

Artikel 6(a) to (c)

Artikel 5, lid 1, eerste alinea, onder c) en d)

Artikel 6(d)

-

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8(1)

Artikel 8,lid 1

Artikel 8(2) and (3)

Artikel 8, lid 2

Artikel 8(4)

Artikel 8, lid 3

Artikel 9(1)(a)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 9(1)(b)

Artikel 9, lid 1, derde alinea en artikel 9, lid 5, derde alinea

Artikel 9(1)(c)

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9(1)(d)

Artikel 9, lid 1

Artikel 9(1)(e)

Artikel 9, lid 10, eerste alinea

Artikel 9(1)(f)

Artikel 9, lid 3

Artikel 9(2)

Artikel 9, lid 4

Artikel 9(3)

Artikel 9, lid 6

Artikel 9(4)

-

Artikel 9(5)

Artikel 9, lid 7, eerste alinea

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14(1)

Artikel 14

Artikel 14(2)

Bijlage I, deel 3, afdeling 8, derde alinea

Artikel 14(3), first sentence

Bijlage I, deel 3, afdeling 7, derde alinea, tweede zin

Artikel 14(3), second sentence

Artikel 9, lid 7, tweede alinea

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 18

Annex I, Part 1, Section 1

Bijlage I, afdeling 1

Annex I, Part 1, Section 2

-

Annex I, Part 2

Bijlage I, deel 2

Annex I, Part 3

Bijlage I, deel 3

Annex I, Part 4

Bijlage I, deel 4

Annex I, Part 5

Bijlage I, deel 5

Annex I, Part 6

Bijlage I, deel 6

Annex I, Part 7

Bijlage I, deel 7

Annex II, Part 1, paragraph 1

Bijlage I, deel 1, punt 1

Annex II, Part 1, paragraph 2(a)

Artikel 6, lid 1

Annex II, Part 1, paragraph 2(b)

Bijlage II, deel 1, punt 2, onder a) en c)

Annex II, Part 1, paragraph 2(c)

Bijlage II, deel 1, punt 2, onder b) en d)

Annex II, Part 2

Bijlage II, deel 2

Annex II, Part 2, Section 3, last sentence

Artikel 9, lid 9

Annex II, Part 3

Bijlage II, deel 3

Annex III, Part 1, Section 1

Bijlage III, deel 1

Annex III, Part 2, Section 1

Artikel 6

Annex III, Part 2, Section 2, paragraph 2.1

Artikel 2, lid 24

Annex III, Part 2, Section 2, paragraphs 2.2 to 2.3, and table

Bijlage III, deel 2

Annex III, Part 2, Section 2, paragraph 2.4

Artikel 11, leden 3 en 4

Annex IV

Bijlage IV


Top