Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R1579

    Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163

    C/2018/6765

    PB L 263 van 22.10.2018, p. 3–52 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 13/11/2018

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2018/1579/oj

    22.10.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 263/3


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1579 VAN DE COMMISSIE

    van 18 oktober 2018

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 9, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Voorlopige maatregelen

    (1)

    Op 4 mei 2018 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/683 (2) („de voorlopige verordening”) tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer in de Europese Unie („de Unie”) van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121 („het betrokken product”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) vastgesteld.

    (2)

    De Commissie had het onderzoek op 11 augustus 2017 geopend door in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht van opening („het bericht van opening”) bekend te maken naar aanleiding van een klacht die op 30 juni 2017 door de coalitie tegen de oneerlijke invoer van banden („de klager”) was ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden voor autobussen of vrachtwagens voor hun rekening nemen.

    (3)

    De Commissie heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 van de Commissie (3) de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC aan registratie onderworpen. De registratie van de invoer is gestopt met de inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen op 8 mei 2018.

    1.2.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

    (4)

    Zoals in overweging 10 van de voorlopige verordening vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek van ontwikkelingen die voor de schadebeoordeling relevant zijn, had betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    1.3.   Vervolg van de procedure

    (5)

    Na de instelling van voorlopige antidumpingrechten hebben de klager, de China Chamber of Commerce of Metals, Minerals & Chemicals Importers and Exporters („CCCMC”), de China Rubber Industry Association („CRIA”), vijf Chinese producenten-exporteurs, vijf niet-verbonden importeurs, l'Association Française des Importateurs de Pneumatiques („AFIP”, een vereniging van importeurs in de Unie), en één leverancier in de Unie („Kraiburg”) schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt.

    (6)

    Eén belanghebbende, Hämmerling The Tyre Company GmbH („Hämmerling”), heeft op 2 juli 2018, d.w.z. ruim na de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen, aanvullende opmerkingen over de voorlopige bevindingen ingediend. De Commissie heeft ze samen met andere ontvangen opmerkingen over het algemene informatiedocument in het definitieve stadium behandeld.

    (7)

    De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met de CCCMC en de CRIA; alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs: Aeolus Group (4), Pirelli Tyre Co., Ltd („Pirelli”) en de verbonden importeur Prometeon Tyre Group S.r.l. („Prometeon”), Giti Group (5), Hankook Group (6) en Xingyuan Group (7); twee niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie, verenigingen alsmede loopvlakleveranciers en leveranciers van reparatiemateriaal in de Unie die de maatregelen steunen.

    (8)

    De Commissie heeft de door de belanghebbenden ingediende opmerkingen in overweging genomen en geanalyseerd, en heeft de voorlopige bevindingen waar nodig gewijzigd.

    (9)

    De Commissie is vervolgens doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Ter controle van de antwoorden op de vragenlijsten die in het voorlopige stadium van de procedure niet waren gecontroleerd, zijn controlebezoeken uitgevoerd bij de volgende partijen:

    a)

    Niet-verbonden importeurs in de Unie:

    Heuver Bandengroothandel B.V, Nederland („Heuver”)

    Hämmerling The Tyre Company GmbH, Duitsland

    b)

    Verbonden importeurs in de Unie:

    Hankook Tire Italia S.r.l.

    Hankook España S.A.

    Prometeon Tyre Group S.r.l.

    Prometeon Tyre Group España y Portugal, S.L.U.

    Pneumobil Reifen und KFZ-Technik GmbH

    Prometeon Tyre Deutschland GmbH

    (10)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd een controlebezoek verricht in de gebouwen van een producent in de Unie, namelijk Roline N.V. in Nederland.

    (11)

    De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op bepaalde banden voor autobussen en vrachtwagens in te stellen („de mededeling van de definitieve bevindingen”) en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen.

    (12)

    Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen. De klager, de Chinese producenten-exporteurs (Aeolus Hankook Giti Group, Hankook Group, Pirelli en zijn verbonden importeur Prometeon), brancheorganisaties (CRIA, CCCMC, Associazione Italiana Ricostruttori Pneumatici, Assoiaçao Nacional de Industriais de Recauchtagem de Pneus, Bipaver, Bundesverband Reifenhandel und Vulkaniseur-Handwerk, Czech Retread Tire Manufacturers Association, Retread Manufacturing Association), importeurs (Hämmerling en Kirkby Tyres Ltd), een loopvlakvernieuwingsbedrijf (Rula-BRW) en leveranciers van grondstoffen aan loopvlakvernieuwingsbedrijven (Vipal, Kraiburg, RemaTipTop), heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.

    (13)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen werden hoorzittingen gehouden met CRIA en de CCCMC, de Aeolus Giti Group, de Giti Group, Prometeon, de klager en Bipaver.

    (14)

    De raadadviseur-auditeur heeft hoorzittingen georganiseerd op 16 augustus 2018 op verzoek van de Hankook Group en op 29 augustus 2018 op verzoek van Hämmerling.

    (15)

    Op 10 september 2018 heeft de Commissie aan alle betrokken partijen een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen beperkt tot de specifieke kwestie van het niveau van de streefwinst van segment 3 overgemaakt.

    (16)

    Alle betrokken partijen konden binnen een termijn van drie dagen opmerkingen indienen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen. De klager, de Chinese producenten-exporteurs (Aeolus Group, Giti Group, Pirelli en zijn verbonden importeur Prometeon, Xingyuan), brancheorganisaties (CRIA, CCCMC, Associazione Italiana Ricostruttori Pneumatici, Bipaver, Bundesverband Reifenhandel und Vulkaniseur-Handwerk, Czech Retread Tire Manufacturers Association, ITMA Europe, Retread Manufacturing Association), importeurs (Hämmerling, Heuver en Kirkby Tyres Ltd), een loopvlakvernieuwingsbedrijf (Rula-BRW), een gebruikersvereniging (Lithuanian National Road Carriers” Association LINAVA) en een leverancier van grondstoffen aan loopvlakvernieuwingsbedrijven (Kraiburg) hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

    (17)

    Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen werd op 14 september 2018 een hoorzitting gehouden met Prometeon.

    (18)

    De opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en in voorkomend geval in aanmerking genomen.

    1.4.   Rectificatie

    (19)

    Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft Pirelli erop gewezen dat Pirelli Tyre Co., Ltd geen dochteronderneming van Aeolus Group was, zoals onjuist vermeld in overweging 119 van de voorlopige verordening. Pirelli heeft uitgelegd dat Pirelli Tyre Co., Ltd een onderneming is die onafhankelijk is van Aeolus Tyre Co., Ltd en Aeolus Group.

    (20)

    De Commissie heeft deze fout erkend en op 10 juli 2018 een rectificatie bekendgemaakt (8).

    (21)

    Wat de verwijzing naar Aeolus Group betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat haar onderzoek betrekking heeft op ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen. De relatie tussen exporterende ondernemingen wordt geanalyseerd overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (9). Derhalve worden Pirelli Tyre Co., Ltd en Aeolus Tyre Co., Ltd in het kader van dit onderzoek geacht verbonden te zijn, aangezien beide ondernemingen in het onderzoektijdvak een gemeenschappelijke aandeelhouder hadden, namelijk China National Tire & Rubber Co., Ltd („CNRC”). Het gebruik van de verkorte vorm „Aeolus Group” was bedoeld om in de voorlopige verordening gemakkelijk naar verbonden ondernemingen te kunnen verwijzen. De verkorte vorm „Aeolus Group” is gekozen omdat Aeolus Tyre Co., Ltd van alle verbonden ondernemingen de grootste producerende entiteit is. Ondanks het gebruik van de verkorte vorm Aeolus Group in de voorlopige verordening, is de dumpingmarge voor elke verbonden producent-exporteur afzonderlijk berekend, waarna voor alle verbonden ondernemingen een enkele gewogen gemiddelde dumpingmarge is vastgesteld.

    (22)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde Pirelli dat het niet kon worden beschouwd als verbonden onderneming van CNRC en Aeolus Group. Pirelli was het niet eens met de toepassing van artikel 127 van Verordening (EU) 2015/2447 voor de berekening van een gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de verbonden ondernemingen. Pirelli heeft voorgesteld om gebruik te maken van artikel 4 van Verordening (EU) 2016/1036 („de basisverordening”) om de relatie tussen ondernemingen vast te stellen.

    (23)

    De Commissie herinnerde eraan dat artikel 4 van de basisverordening betrekking heeft op de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de relatie van producenten in de Unie met producenten-exporteurs. In dat verband wordt een producent in de Unie niet beschouwd als deel van de bedrijfstak van de Unie indien hij wordt gecontroleerd door een producent-exporteur (10). Artikel 2, lid 1, van de basisverordening verwijst echter uitdrukkelijk naar artikel 127 van Verordening (EU) 2015/2447 om vast te stellen of twee partijen verbonden zijn voor de vaststelling van de dumpingmarge. Onderzoeken of partijen verbonden zijn, zorgt ervoor dat antidumpingmaatregelen doeltreffend gehandhaafd worden. Met name wordt vermeden dat wordt uitgevoerd via een verbonden onderneming waarop een lager antidumpingrecht van toepassing is. Daarnaast verwees het bericht van inleiding (11) duidelijk naar artikel 127 van Verordening (EU) 2015/2447 in het begin van de procedure.

    (24)

    Artikel 127, onder d), van Verordening (EU) 2015/2447 bepaalt dat twee personen geacht worden te zijn verbonden indien: een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft. CNRC is de grootste aandeelhouder van Pirelli. Gedurende het onderzoektijdvak bezat CNRC 65 % van de aandelen van Pirelli. In september 2018 had het nog steeds 46 % van de aandelen van Pirelli in bezit. Daarom worden Pirelli en Aeolus Group in het kader van dit onderzoek geacht te zijn verbonden via een gemeenschappelijke ouderonderneming (CNRC). Pirelli's bewering dat het niet kon worden beschouwd als verbonden onderneming van CNRC of Aeolus Group werd derhalve afgewezen.

    (25)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Pirelli verder aan dat het slechts kan worden beschouwd als een medewerkende partij en niet als producent-exporteur aangezien de onderneming gestopt is met de productie van het betrokken product in november 2017.

    (26)

    De Commissie stelde vast dat Pirelli een producent-exporteur was tijdens de onderzochte periode. Het feit dat Pirelli vervolgens de productie stopzette, verandert niets aan dit feit. Dit argument werd daarom afgewezen.

    1.5.   Mededeling van de voorlopige bevindingen

    (27)

    Meerdere belanghebbenden hebben beweerd dat de mededeling van de voorlopige bevindingen van de Commissie ontoereikend was, waardoor hun rechten van verdediging zijn aangetast, en hebben de Commissie om verduidelijking en openbaarmaking verzocht en na de mededeling van de definitieve bevindingen dezelfde bezorgdheden herhaald.

    (28)

    De Commissie was van oordeel dat het niet-vertrouwelijke dossier en de voorlopige verordening reeds voldoende gegevens bevatten om alle belanghebbenden in staat te stellen hun rechten van verdediging ten volle uit te oefenen. Niettemin is vóór de mededeling van de definitieve bevindingen een dossiernotitie (12) met een verduidelijking van de voorlopige verordening in het open dossier opgenomen en werden aanvullende verduidelijkingen met betrekking tot de gegevens die de basis vormen voor de individuele dumpingberekeningen gegeven aan twee producenten-exporteurs.

    (29)

    De Commissie heeft er nota van genomen dat de CRIA en de CCCMC hebben verklaard dat de Commissie hen en de Chinese exporteurs geen gedetailleerde informatie over de berekeningen van de prijsonderbieding en het prijsbederf heeft verstrekt, waardoor zij niet in staat waren om te controleren of de Commissie eventueel fouten had gemaakt of om opmerkingen over bepaalde aspecten van deze berekeningen te maken.

    (30)

    De CRIA, de CCCMC en de Chinese exporteurs hebben alle informatie ontvangen, waarmee hun procedurele rechten zijn gerespecteerd. De in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs hebben de lijst van de verkochte productcontrolenummers (PCN's), de verkoopprijs per eenheid en een orde van grootte (13) van het totale betrokken verkoopvolume ontvangen. Zoals in de overwegingen 45 tot en met 49 vermeld, mag de Commissie zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die de informatie heeft verstrekt geen gegevens bekendmaken die als vertrouwelijk worden beschouwd nadat daar geldige redenen voor zijn opgegeven.

    (31)

    Aeolus Group argumenteerde dat voor de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 de vaststelling van schade moet worden gebaseerd op positief bewijsmateriaal en een objectief onderzoek moet inhouden van a) de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van het soortgelijke product op de binnenlandse markt, en b) de gevolgen van deze invoer voor de binnenlandse producenten van deze producten. Aeolus Group was van oordeel dat de Commissie haar besluiten niet mag baseren op vage elementen of op vertrouwelijke gegevens die door de partijen waren verstrekt, maar dat ze haar besluiten op alle beschikbare informatie en objectieve feiten moet baseren. De eis van een „objectief onderzoek” houdt in dat de binnenlandse bedrijfstak en de gevolgen van de invoer met dumping onbevooroordeeld moeten worden onderzocht, zonder een bij het onderzoek betrokken belanghebbende of groep belanghebbenden te bevoordelen (14). Volgens Aeolus Group zijn de meeste gegevens in de procedure vertrouwelijk gebleven, wat de uitoefening van de rechten van verdediging door belanghebbenden heeft belemmerd. Aeolus Group beweerde echter dat de opening van het onderzoek duidelijk was bedoeld om de belangen van een specifiek segment van de bedrijfstak van de Unie (namelijk de loopvlakvernieuwingsindustrie) te beschermen, zonder er rekening mee te houden dat de meeste grote Europese bandenfabrikanten het betrokken product ook uit de VRC invoeren en op de markt van de Unie doorverkopen.

    (32)

    In haar antwoord op die opmerkingen heeft de Commissie erop gewezen dat in artikel 19 van de basisverordening specifiek is bepaald dat belanghebbenden informatie op vertrouwelijke basis kunnen verstrekken indien daar geldige redenen voor zijn opgegeven. Bovendien is een zinvolle samenvatting van de vertrouwelijke informatie opgenomen in het open dossier dat belanghebbenden kunnen inzien. Het feit dat de identiteit van bepaalde medewerkende producenten in de Unie vertrouwelijk is gehouden, heeft de Commissie er niet van weerhouden een objectief onderzoek van de feiten uit te voeren en heeft de belanghebbenden niet verhinderd om hun rechten van verdediging uit te oefenen. Bovendien zijn, zoals in overweging 37 uiteengezet, de rechten van verdediging van de belanghebbenden gewaarborgd door de inschakeling van de raadadviseur-auditeur.

    1.6.   Steekproef

    (33)

    De CRIA en de CCCMC hebben beweerd dat Chinese kleine en middelgrote (kmo's) producenten zijn gediscrimineerd ten opzichte van kmo-producenten in de Unie, omdat kmo's in de Unie het recht hadden een minder gedetailleerde (en dus minder betrouwbare) vragenlijst in te vullen. Deze partijen hebben aangevoerd dat Chinese kmo-producenten mogelijk gedemotiveerd waren om aan het onderzoek deel te nemen omdat het invullen van een volledige vragenlijst een aanzienlijke last betekent.

    (34)

    Voorts hebben de CRIA en de CCCMC aangevoerd dat, aangezien de Commissie haar vaststelling van de schade (beweerdelijk ten onrechte) hoofdzakelijk op de gegevens over het kleine verkoopvolume van kmo's heeft gebaseerd, de ondervertegenwoordiging van Chinese kmo-producenten nog is verergerd door het feit dat kmo-producenten in de Unie een minder volledig en dus minder betrouwbaar antwoord konden geven. Een gelijkaardig argument is na de mededeling van de definitieve bevindingen opnieuw aangevoerd. Bovendien hebben de CRIA en de CCCMC de Commissie verzocht de specifieke gegevens over de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie bekend te maken, met name om te kunnen controleren in welke mate de steekproef van de bedrijfstak van de Unie voor zowel nieuwe banden als van een nieuw loopvlak voorziene banden representatief is. Dit argument is na de mededeling van de definitieve bevindingen opnieuw aangevoerd.

    (35)

    De bewering dat de vaststelling van de schade hoofdzakelijk op de gegevens van kmo-producenten in de Unie is gebaseerd, is onjuist, aangezien de Commissie een representatieve steekproef heeft samengesteld om de schade van de producenten in de Unie nauwkeurig te analyseren. De Commissie heeft de verkoop in de Unie gewogen met het oog op een passende vertegenwoordiging van de verkoop van kmo's op de markt van de Unie. Bovendien is het de vaste praktijk van de Commissie om kmo-producenten in de Unie een vereenvoudigde vragenlijst te sturen, hetgeen echter geen gevolgen heeft voor de juistheid van de verstrekte gegevens noch voor de grondigheid van het onderzoek. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (36)

    Zoals in overweging 15 van de voorlopige verordening vermeld, hebben twee producenten-exporteurs aangevoerd dat zij wegens de vertrouwelijkheid niet konden controleren of de klager meer dan 25 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigde. Zij hebben ook gesteld dat zij niet konden controleren of de steekproef voor de bedrijfstak van de Unie voldoende representatief was.

    (37)

    De diensten van de Commissie hebben verzocht de raadadviseur-auditeur in te schakelen om de rechten van verdediging van de belanghebbenden in het licht van deze argumenten te waarborgen. Bij nota van 12 juli 2018 heeft de raadadviseur-auditeur een nota aan het niet-vertrouwelijke dossier toegevoegd met de volgende twee bevindingen:

    1.

    De gegevens in het vertrouwelijke dossier staven de conclusie dat de diensten van de Commissie de ontvangen gegevens correct hebben weergegeven in de berekening van de representativiteitsvereisten. De klager, waaronder de twee producenten in de Unie die om anonimiteit hebben verzocht, vertegenwoordigt meer dan 25 % van de totale productie van het onderzochte product in de Unie.

    2.

    De gegevens in het vertrouwelijke dossier staven de conclusie dat de steekproef door de met het onderzoek belaste diensten van de Commissie nauwkeurig is beschreven in hun desbetreffende dossiernotitie van 18 oktober 2017 betreffende de steekproeftrekking — deze dossiernotitie is opgenomen in het dossier dat de belanghebbenden kunnen inzien.” (15).

    (38)

    De Commissie was derhalve van oordeel dat de rechten van verdediging van de belanghebbenden zijn gerespecteerd.

    (39)

    Ten slotte hebben sommige producenten-exporteurs beweerd dat het gebrek aan kennis over mogelijke banden tussen anonieme klagers en Chinese producenten-exporteurs afbreuk heeft gedaan aan hun rechten van verdediging. Er is echter niet onderbouwd hoe kennis over dergelijke mogelijke banden hen zou helpen bij het verdedigen van hun zaak. Zelfs indien er hypothetisch gezien een band zou bestaan tussen een of meer anonieme producenten in de Unie en een of meer Chinese producenten-exporteurs, zou dit geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor de analyse van de dumping en de schade.

    (40)

    Giti Group heeft betoogd dat de Commissie bij de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie rekening had moeten houden met het aandeel van elk segment in de totale verkoop in de Unie. Een dergelijke aanpak was objectiever geweest dan de huidige aanpak waarbij de gegevens van segment 3 dat het meeste schade heeft geleden volgens Giti Group te zwaar doorwegen.

    (41)

    Zoals in overweging 24 van de voorlopige verordening uiteengezet, heeft de Commissie bij de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie rekening gehouden met de segmenten. Daarnaast bevatten de voorlopige verordening in de overwegingen 157 en 158 en de verduidelijkingen in de in overweging 28 van deze verordening vermelde dossiernotitie een grondige toelichting van de methode die is gebruikt om ervoor te zorgen dat in de micro-economische indicatoren passend rekening wordt gehouden met alle segmenten (zie punt 4.5.1.2).

    1.7.   Inzage in informatie

    (42)

    De CRIA en de CCCMC hebben verzocht hun wettelijke vertegenwoordigers volledige inzage te geven in de door de Commissie uitgevoerde berekeningen van de dumpingmarge, de schademarge en de gevolgen voor de prijzen, inclusief inzage in alle vertrouwelijke informatie van andere belanghebbenden waarop die berekeningen zijn gebaseerd (behoudens geldende geheimhoudingsverplichtingen). De CRIA en de CCCMC hebben erop gewezen dat de vereisten van artikel 19 van de basisverordening moeten worden afgewogen tegen de rechten van verdediging, die door artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gewaarborgd.

    (43)

    De CRIA en de CCCMC hebben aangevoerd dat de advocaten die inzage zouden krijgen, bij een Europese orde van advocaten zijn ingeschreven en zich aan strenge regels voor de advocatuur moeten houden, en dat het onthullen van vertrouwelijke informatie aan hun cliënten zou leiden tot strenge disciplinaire maatregelen, waaronder schrapping als lid van de balie en mogelijk strafrechtelijke vervolging. Derhalve hebben de CRIA en de CCCMC betoogd dat de inzage in het vertrouwelijke dossier niet in strijd zou zijn met de verplichting van de Commissie om vertrouwelijke informatie te beschermen noch de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van verdediging in de weg zou staan. Bovendien waren deze partijen van mening dat de inschakeling van de raadadviseur-auditeur om de vertrouwelijke informatie in te zien en zijn conclusie aan de belanghebbenden mee te delen, niet als een alternatief voor de controle van deze berekeningen kon worden beschouwd.

    (44)

    Tijdens de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur op 16 augustus 2018 voerde Hankook Group aan dat de Commissie haar rechten van verdediging had geschonden door toegang te weigeren tot de gegevens die Hankook Group als onterecht vertrouwelijk beschouwde. Hankook Group deed een algemeen verzoek voor een wijziging van het beleid ten aanzien van de behandeling van vertrouwelijke gegevens en verzocht de diensten van de Commissie om de huidige praktijk inzake de bekendmaking van de berekeningen te wijzigen en in de toekomst de wettelijke vertegenwoordigers van de belanghebbenden de mogelijkheid te geven volledige toegang te krijgen tot de berekeningen. Volgens Hankook Group zou de bescherming van vertrouwelijke gegevens alleen van toepassing mogen zijn voor zover deze bescherming nodig is om mogelijke schade voor de betrokken ondernemingen te voorkomen. Dergelijke schade zou niet ontstaan indien de wettelijke vertegenwoordigers op grond van een vertrouwelijkheidsovereenkomst met de diensten van de Commissie zouden werken. In verband met het lopende onderzoek, heeft Hankook Group voor hun juridische vertegenwoordigers ook om toegang verzocht tot alle dumping- en schademargeberekeningen, met inbegrip van de volledige gegevens betreffende de normale waarde.

    (45)

    Volgens artikel 19 van de basisverordening mag de Commissie zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die de informatie heeft verstrekt geen gegevens bekendmaken die door hun aard vertrouwelijk zijn of die door de partijen op vertrouwelijke basis zijn verstrekt en waarvoor een geldige reden is opgegeven. In artikel 19 is niet voorzien dat een andere partij, ook niet bij een Europese orde van advocaten ingeschreven advocaten, inzage wordt verleend. Er moet ook worden opgemerkt dat de CRIA en de CCCMC op 9 januari 2018 volmachten hebben ingediend die door medewerkende en in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren ondertekend. De Commissie heeft vastgesteld dat sommige van de volmachten die door in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs aan de CRIA en de CCCMC waren verleend geen betrekking hadden op inzage in vertrouwelijke informatie, maar alleen op het bijwonen van hoorzittingen en het indienen van opmerkingen.

    (46)

    Voorts heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de bescherming van de rechten van verdediging waar nodig verenigbaar moet zijn met het vertrouwelijkheidsbeginsel, dat specifiek is neergelegd in artikel 19 van de basisverordening. In dit specifieke geval is hiervoor een geldige reden opgegeven omdat meerdere belanghebbenden hebben verzocht hun naam vertrouwelijk te houden uit vrees voor vergeldingsacties van afnemers of concurrenten. De Commissie heeft deze argumenten onderzocht en gegrond geacht. Zij heeft derhalve geconcludeerd dat de bekendmaking van dergelijke vertrouwelijke informatie aanzienlijke nadelige gevolgen zou hebben voor deze partijen.

    (47)

    Deze afstemming maakt het mogelijk niet-vertrouwelijke samenvattingen van vertrouwelijke informatie (bijvoorbeeld in de vorm van orden van grootte en/of geïndexeerde informatie-elementen) te ontvangen mits die niet-vertrouwelijke informatie niet tot de onthulling van bedrijfsgeheimen zou leiden. De volledige bekendmaking van vertrouwelijke informatie is echter niet verenigbaar geacht met de verplichting om dergelijke informatie te beschermen. Omdat de wetgever van de Unie in de basisverordening niet in een dergelijke uitzondering heeft voorzien, was de Commissie in dezelfde geest van oordeel dat het feit dat de bij een Europese orde van advocaten ingeschreven advocaten onderworpen zijn aan strikte regels voor de advocatuur en bij overtreding van die regels sancties riskeren de Commissie niet toestaat om in strijd met de geldende wetgeving inzage te geven in vertrouwelijke informatie. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat advocaten die bij een Europese orde van advocaten zijn ingeschreven geen inzage in vertrouwelijke informatie kon worden verleend. In ieder geval is een bijkomend element ter bescherming van de rechten van verdediging van de belanghebbenden de mogelijkheid om in het kader van handelsprocedures een beroep te doen op de raadadviseur-auditeur overeenkomstig artikel 15 van het besluit van de voorzitter van de Europese Commissie van 29 februari 2012 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde handelsprocedures (16). Aangezien de belanghebbenden de raadadviseur-auditeur niet om zijn standpunt daarover hebben gevraagd, moet dat argument worden afgewezen.

    (48)

    Voorts was de Commissie van oordeel dat het voor de belanghebbenden, waaronder de CRIA, de CCCMC en de Hankook Group, toegankelijke niet-vertrouwelijke dossier alle relevante informatie bevatte die in het onderzoek is gebruikt. Als de informatie als vertrouwelijk werd beschouwd, bevatte het niet-vertrouwelijke dossier zinvolle samenvattingen daarvan. Alle belanghebbenden, met inbegrip van de CRIA en de CCCMC, hadden inzage in het niet-vertrouwelijke dossier en konden het raadplegen.

    (49)

    In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie geoordeeld dat de gegevens in de informatiedocumenten en in het niet-vertrouwelijke dossier toereikend waren om de rechten van verdediging van alle belanghebbenden te waarborgen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen. Na de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur deelde de Commissie echter bepaalde aanvullende gegevens over de berekening van de dumping en de schade, zoals uiteengezet in de overwegingen 77 en 178.

    (50)

    Hämmerling verzocht om een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur om juridische kwesties in verband met het huidige onderzoek en bepaalde horizontale kwesties betreffende gegevensbescherming van vertrouwelijke en niet-vertrouwelijke informatie als opgenomen in de TRON TDI-databank en de huidige praktijk van het toekennen van toegang tot niet-vertrouwelijke dossiers aan betrokken partijen buiten het grondgebied van de Unie middels die databank.

    (51)

    De Commissie merkte op dat de nieuwe algemene verordening gegevensbescherming (17) niet van toepassing is op dit geval. Bovendien bevestigde Hämmerling dat de kwestie inzake de bescherming van persoonsgegevens niet rechtstreeks verband houdt met een eventuele specifieke belemmering van haar rechten van verdediging op grond van de EU-wetgeving inzake handelsbescherming. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de individuele situatie van Hämmerling in de procedure en het recht van verdediging ervan niet rechtstreeks zijn getroffen door de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming.

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Argumenten inzake de indeling van de bandenmarkt van de Unie in segmenten

    (52)

    Meerdere belanghebbenden hebben hun argument herhaald dat nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden niet als een enkel betrokken product kunnen worden beschouwd of tot een enkel segment kunnen worden gerekend. Bovendien hebben meerdere belanghebbenden gesteld dat de markt van de Unie in ten minste vier segmenten moet worden ingedeeld: drie segmenten voor nieuwe banden en één nieuwe categorie voor van een nieuw loopvlak voorziene banden. Als alternatief zou een nieuw segment voor goedkope ingevoerde banden moeten worden gecreëerd. De CRIA en de CCCMC hebben ook gesteld dat extra segmenten moeten worden gecreëerd voor banden voor eerste uitrusting en vervangingsbanden.

    (53)

    Zoals in de overwegingen 72 tot en met 74 van de voorlopige verordening vermeld, verschillen de technische eigenschappen en andere fysische of chemische basiseigenschappen van nieuwe banden (al dan niet geschikt voor loopvlakvernieuwing) niet van die van banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben de belanghebbenden geen aanvullend bewijs van het tegendeel verstrekt. De Commissie heeft daarom het argument van de CRIA en de CCCMC dat nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden niet hetzelfde betrokken product kunnen zijn, afgewezen. Wat betreft het verzoek om een vierde segment voor van een nieuw loopvlak voorziene banden te creëren, heeft de Commissie benadrukt dat nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden dezelfde basiseigenschappen hebben en grotendeels onderling uitwisselbaar zijn. Zoals in de overwegingen 55 tot en met 57 van de voorlopige verordening vermeld, worden van een nieuw loopvlak voorziene banden meestal in segment 3 ingedeeld. Het is dus niet nodig om er een vierde segment voor te creëren. Daarom heeft de Commissie ook dit argument afgewezen.

    (54)

    Aeolus Group heeft gesteld dat de Commissie nieuwe banden van het onderzoek moet uitsluiten. Aeolus Group heeft verwezen naar het verslag van de WTO-beroepsinstantie in de zaak European Communities — Measures Affecting Asbestos and Products Containing Asbestos (18), waarin wordt gesteld dat de vaststelling of twee producten soortgelijk zijn in wezen een vaststelling is of de producten met elkaar concurreren. Aeolus Group heeft betoogd dat de Commissie deze benadering in aanmerking moet nemen bij het bepalen of twee producten al dan niet als soortgelijke producten mogen worden beschouwd.

    (55)

    De Commissie was van oordeel dat er een concurrentieverhouding bestaat tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden. Zoals hieronder in punt 4.6 bij de analyse van de interconnectie tussen de segmenten aangetoond, concurreren ingevoerde (nieuwe) banden van segment 3 met banden die in de Unie van een nieuw loopvlak zijn voorzien en veroveren ze momenteel marktaandeel op in segment 3 ingedeelde banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien. Dat heeft op zijn beurt een „omgekeerd cascade-effect” op banden van de segmenten 2 en 1 en heeft zo de concurrentiepositie van fabrikanten van in de segmenten 1 en 2 ingedeelde banden in de Unie aangetast. Dit argument werd daarom afgewezen.

    (56)

    Hankook Group heeft aangevoerd dat banden van zijn merk Hankook in segment 2 moeten worden ingedeeld, aangezien alle drie door de Commissie gehanteerde criteria tot hetzelfde resultaat leiden: i) merkbekendheid; ii)geschiktheid voor loopvlakvernieuwing, en iii) de rechtstreekse verkoop van banden aan constructeurs van bussen en vrachtwagens (zogenaamde verkoop voor eerste uitrusting).

    (57)

    Wat het eerste criterium betreft, merkbekendheid, heeft Hankook Group gesteld dat het merk Hankook niet alleen door ETRMA (in zijn verslagen van 2017 en 2018), maar ook door Global Tire Intelligence (in zijn verslag van juni 2016) en de United States International Trade Commission (in maart 2016) als een merk van segment 2 wordt behandeld (19). De Commissie was het ermee eens dat de erkenning van Hankook in de vier verslagen erop wees dat Hankook een merk van segment 2 is. Tegelijkertijd zet Hankook Group zichzelf op zijn website in de markt als een A-merk. Zoals in overweging 63 van de voorlopige verordening al is vermeld, gaf het interne document van de onderneming dat tijdens het controlebezoek aan de Commissie is verstrekt aan dat het merk naar segment 1 is opgeschoven. De Commissie was derhalve van oordeel dat de marktperceptie en de zelfperceptie van Hankook Group niet volledig overeenkomen.

    (58)

    Hankook Group heeft ook vertrouwelijke interne onderzoeken naar banden voor personenwagens gepresenteerd die in 2017 voor het Global Marketing Strategy Team van Hankook in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje en Italië zijn uitgevoerd. Volgens de onderneming blijkt uit deze documenten dat andere merken van segment 1 een grotere merkbekendheid hebben bij klanten in deze landen. De Commissie was van oordeel dat uit deze gegevens twee hoofdconclusies konden worden getrokken. Ten eerste heeft Hankook Group zelf erkend dat de indeling van merken in segmenten een dynamisch concept is voor alle merken. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld wordt een van zijn concurrenten beschouwd als een merk van segment 2, terwijl dezelfde concurrent in Duitsland, Spanje en Italië tot de „topspelers” of segment 1 behoort. Ten tweede lijkt Hankook Group volgens de perceptie van de klant „tussen” de twee segmenten in te zitten wat banden voor personenwagens betreft: De geholpen merkbekendheid (20) was voor Hankook over het algemeen kleiner dan voor merken van segment 1, terwijl de spontane merkbekendheid (21) — uitgezonderd in het Verenigd Koninkrijk — op hetzelfde niveau lag of zelfs iets groter was dan voor concurrerende merken die door de Commissie tot segment 1 worden gerekend.

    (59)

    Vervolgens heeft de Commissie het tweede criterium behandeld. De Commissie heeft eraan herinnerd dat banden van segment 1 geschikt zijn voor loopvlakvernieuwing („multi-life”-banden), waardoor de aanzienlijk hogere kilometrage van het oorspronkelijke product (tot drie loopvlakvernieuwingen bij normaal gebruik) nog hoger wordt, zoals in overweging 55 van de voorlopige verordening uiteengezet. Hankook Group heeft in dit verband aangevoerd dat het contractueel garandeert dat Hankook-banden niet meer dan één keer van een nieuw loopvlak kunnen worden voorzien en dat het marktaandeel van Alphatread, zijn eigen merk van banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien, verwaarloosbaar is en afneemt. Bovendien zijn zijn behuizingen goedkoper dan die van de marktleiders.

    (60)

    De Commissie heeft enerzijds nota genomen van de positie van Alphatread op de markt, maar is anderzijds tot de bevinding gekomen dat dit feit mogelijk eerder een kwestie is van het besluit van de onderneming om al dan niet zelf een verticaal geïntegreerde loopvlakvernieuwingsactiviteit te exploiteren. De Commissie heeft ook aanvaard dat de wettelijke garantie voor Hankook-banden slechts één loopvlakvernieuwing dekt. Anderzijds hangt de geschiktheid voor loopvlakvernieuwing niet alleen af van de loopvlakvernieuwing van Alphatread of van een door Hankook Group verleende wettelijke garantie, die op grond van de aard ervan aan de voorzichtige kant is. Voor de indeling is het veeleer van belang hoe vaak de banden in de praktijk effectief van een nieuw loopvlak worden voorzien en dus met andere banden van segment 1 concurreren.

    (61)

    De Commissie heeft daarom bij loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie geïnformeerd of Hankook-banden slechts één keer, twee keer of meer dan twee keer van een nieuw loopvlak kunnen worden voorzien. De vereniging van loopvlakvernieuwingsbedrijven BIPAVER heeft de Commissie meegedeeld dat elk van de zeven geraadpleegde loopvlakvernieuwingsbedrijven (drie uit Duitsland, een uit Portugal, een uit Spanje, een uit Italië en een uit het Verenigd Koninkrijk) heeft geantwoord dat Hankook-banden twee keer van een nieuw loopvlak kunnen worden voorzien. Bovendien kunnen Hankook-banden van een bepaalde maat zelfs meer dan twee keer van een nieuw loopvlak worden voorzien door de geraadpleegde loopvlakvernieuwingsbedrijven in Portugal, Spanje en het VK die BIPAVER hebben geantwoord. Een ander loopvlakvernieuwingsbedrijf uit Italië heeft afzonderlijk geantwoord dat Hankook-banden met een kleine hoogte-breedteverhouding slechts één keer van een nieuw loopvlak worden voorzien, maar dat Hankook-banden met een grotere hoogte-breedteverhouding twee keer van een nieuw loopvlak worden voorzien. Een Frans loopvlakvernieuwingsbedrijf heeft afzonderlijk geantwoord dat Hankook-banden twee keer of meer dan twee keer van een nieuw loopvlak worden voorzien. Een ander Spaans loopvlakvernieuwingsbedrijf heeft meegedeeld dat de behuizingen van Hankook van dezelfde kwaliteit zijn als die van banden van A-merken als Michelin, Continental, Goodyear en Bridgestone. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie vastgesteld dat Hankook-banden in de Unie meestal twee keer van een nieuw loopvlak worden voorzien, en dat de behuizingen van Hankook kwalitatief zo goed zijn dat banden van bepaalde maten zelfs meer dan twee keer van een nieuw loopvlak kunnen worden voorzien.

    (62)

    Wat het derde criterium betreft, heeft Hankook Group geargumenteerd dat zijn verkoop voor eerste uitrusting in de Unie in 2017 slechts 1,6 % van alle verkoop voor eerste uitrusting uitmaakte. Een dergelijk klein marktaandeel is niet voldoende om ze in segment 1 in te delen. De Commissie was het niet eens met deze beoordeling. De Commissie heeft opgemerkt dat de trend van verkoop voor eerste uitrusting bij Hankook in stijgende lijn gaat. Hoewel Hankook Group in 2014 geen contracten voor verkoop voor eerste uitrusting had, zijn zijn activiteiten omtrent verkoop voor eerste uitrusting tot 2017 van jaar tot jaar gegroeid. Het marktaandeel van 1,6 % lijkt in absolute termen klein, maar omvat wel een groter aandeel van [7 - 12] % bij een van de grootste vrachtwagenfabrikanten in Europa. Alleen al het feit dat deze belangrijke vrachtwagenfabrikant vertrouwt op de topkwaliteit van het merk Hankook, is volgens de Commissie veelzeggend. Tijdens een hoorzitting op 20 juni 2018 heeft Hankook Group verder aangevoerd dat de banden voor verkoop voor eerste uitrusting niet uit de VRC maar uit Zuid-Korea werden geleverd. De verkoop voor eerste uitrusting kon dus niet worden toegeschreven aan uit de VRC uitgevoerde banden. De Commissie verifieerde deze verklaring niet. Maar zelfs als dit feitelijk juist is, verklaart het niet waarom Hankook Group niet in staat zou zijn zijn knowhow ook in de Chinese productievestigingen toe te passen en in de nabije toekomst de in de VRC geproduceerde banden te verkopen voor eerste uitrusting. De Commissie heeft derhalve vastgesteld dat Hankook Group in staat was om met bekende Europese vrachtwagenfabrikanten verkoop voor eerste uitrusting te organiseren die in de nabije toekomst zouden kunnen worden uitgebreid.

    (63)

    In het licht van alle drie de criteria heeft de Commissie haar bevinding in het voorlopige stadium dat het merk Hankook niet langer in segment 2 maar in segment 1 moet worden ingedeeld, bevestigd. Hoewel het merk Hankook op basis van de merkbekendheid op de voornaamste markt nog steeds tot segment 2 behoort, blijkt uit twee tijdens het onderzoek vastgestelde elementen van de zelfbeoordeling van Hankook Group en uit een analyse van de brandingonderzoeken dat Hankook-banden veeleer tot segment 1 behoren. Vandaar de perceptie dat Hankook Group tussen de twee segmenten in zit. Uit de antwoorden van de loopvlakvernieuwingsbedrijven blijkt echter dat Hankook-banden tegenwoordig ten minste twee keer van een nieuw loopvlak worden voorzien in de Unie en dat Hankook dankzij de kwaliteit van zijn banden ook verkoop voor eerste uitrusting heeft kunnen organiseren met bekende Europese vrachtwagenconstructeurs. De Commissie heeft Hankook Group daarom in het kader van dit onderzoek als een producent van segment 1 ingedeeld.

    (64)

    Hankook Group heeft ook gesteld dat zijn merk Aurora in segment 3 moet worden ingedeeld. Aangezien het verschil tussen de merken Aurora en Hankook niet zo groot is en de Commissie haar indeling van Hankook als een merk van segment 1 heeft bevestigd, heeft de Commissie ook haar indeling van Aurora als een merk van segment 2 gehandhaafd.

    (65)

    Giti Group heeft de Commissie verzocht om zijn merk Primewell in segment 3 in te delen. De Commissie heeft dit verzoek ingewilligd omdat het merk Primewell aan de criteria van segment 3 voldeed: het is een merk van lagere kwaliteit, de banden zijn in zeer beperkte mate geschikt voor loopvlakvernieuwing en er is geen verkoop voor eerste uitrusting van dit merk.

    2.2.   Verzoeken tot uitsluiting van producten

    (66)

    Meerdere belanghebbenden hebben gesteld dat de in de overwegingen 68 tot en met 83 van de voorlopige verordening genoemde mededingingszaken en de door derde landen uitgevoerde onderzoeken niet mogen worden genegeerd en voerden na de mededeling van de definitieve bevindingen dezelfde bezorgdheden aan. In plaats van deze besluiten om procedurele redenen buiten beschouwing te laten, had de Commissie de bevindingen daarin inhoudelijk moeten onderzoeken. Deze partijen hebben herhaald dat de door de VS, India, de Euraziatische Economische Commissie en Egypte uitgevoerde onderzoeken in aanmerking moeten worden genomen en dat de in mei 1996 ingeleide mededingingsprocedure relevant was voor de huidige procedure (22). Bovendien hebben de CRIA en de CCCMC aangevoerd dat de Commissie niet zomaar haar eigen bevinding in een concentratiezaak (23), namelijk dat goedkope nieuwe vervangingsbanden geen alternatief zijn voor van een nieuw loopvlak voorziene banden, kan negeren. Deze partijen waren van oordeel dat deze bevindingen zeer relevant waren voor de indeling in segmenten door de Commissie en, meer in het algemeen, voor de schadeanalyse.

    (67)

    In verband met deze argumenten heeft de Commissie herhaald dat mededingings- en antidumpingonderzoeken aanzienlijk verschillen wat de omschrijving van het betrokken product betreft. Bovendien beschikken de leden krachtens de WTO-antidumpingovereenkomst over een ruime discretionaire bevoegdheid bij de omschrijving van het betrokken product en het soortgelijke product. Daarom zijn noch de mededingingszaken, noch andere antidumpingzaken in derde landen rechtstreeks toepasselijk op het huidige onderzoek. Bijgevolg heeft de Commissie deze verzoeken afgewezen.

    (68)

    Meerdere belanghebbenden hebben aangevoerd dat er tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden verschillen zijn wat betreft de fysische, chemische en technische basiseigenschappen, de toepassingen en de verkoopkanalen, en voerden na de mededeling van de definitieve bevindingen een gelijkaardige bewering aan. Volgens hen zouden de grondstoffen voor de productie van nieuwe banden sterk verschillen van die welke nodig zijn voor de productie van banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien. Banden die geschikt zijn voor loopvlakvernieuwing of „multi-life”-banden moeten daarom van de omschrijving van het betrokken product worden uitgesloten.

    (69)

    Zoals in overweging 72 van de voorlopige verordening vermeld, hebben van een nieuw loopvlak voorziene banden dezelfde technische kenmerken, onderdelen en structuur als een nieuwe band. De behuizingen die in de loopvlakvernieuwingsindustrie worden gebruikt, zijn die van een nieuwe band. Het loopvlak is vergelijkbaar met dat van een nieuwe band. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (70)

    Bovendien hebben de CCCMC en de CRIA aangevoerd dat van een nieuw loopvlak voorziene banden en nieuwe banden niet dezelfde toepassingen hebben, omdat de veiligheidsprestaties van banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien aanzienlijk slechter zijn dan die van nieuwe banden, en zij voerden na de mededeling van de definitieve bevindingen dezelfde bezorgdheden aan. Als bewijs hebben zij een citaat uit het Amerikaanse recht aangehaald (24). Bovendien hebben zij aangevoerd dat de instellingen van de Unie van mening zijn dat van een nieuw loopvlak voorziene banden ook op andere punten verschillen van nieuwe banden. Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad (25). In tegenstelling tot wat in overweging 75 van de voorlopige verordening wordt gesuggereerd, zouden zij dus niet aan dezelfde wetgeving onderworpen zijn.

    (71)

    De Commissie heeft dit argument afgewezen. In overweging 73 van de voorlopige verordening heeft de Commissie uiteengezet hoe de veiligheidsprestaties van banden worden gepercipieerd, waarbij zij tot de conclusie is gekomen dat er tussen twee nieuwe banden van verschillende segmenten precies dezelfde verschillen in de perceptie van technische eigenschappen, kwaliteit en veiligheidsprestaties bestaan. Daarnaast is in het Besluit van de Raad van 13 maart 2006 tot wijziging van de Besluiten 2001/507/EG en 2001/509/EG om de Reglementen nrs. 109 en 108 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake coverbanden verplicht te stellen (26) bepaald dat de voorschriften van de Reglementen nrs. 108 en 109 van de VN/ECE van toepassing zijn als verplichte voorwaarde om van een nieuw loopvlak voorziene banden in de Unie in de handel te mogen brengen, teneinde te waarborgen dat van een nieuw loopvlak voorziene banden aan dezelfde veiligheids- en kwaliteitseisen voldoen als nieuwe banden (27).

    (72)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat het productieproces van nieuwe banden wezenlijk verschilt van de procedure voor van een nieuw loopvlak voorziene banden. Hoewel de Commissie het met deze partijen eens is dat het productieproces verschillend is, is het gebruik van nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden hetzelfde — zij zijn gemonteerd op de wielen van autobussen of vrachtwagens met het oog op een zacht contact met het wegdek. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    2.3.   Soortgelijk product

    (73)

    Alle in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, de CRIA en de CCCMC hebben de Commissie verzocht meer informatie te verstrekken over de bandensoorten die voor vergelijkingsdoeleinden zijn gebruikt. Zij hebben gesteld dat het zeer waarschijnlijk was dat bepaalde verschillen niet in de PCN's/productsoorten zijn weerspiegeld en dat correcties moeten worden aangebracht. De Chinese exporteurs, de CCCMC en de CRIA hebben aangevoerd dat zij die verschillen niet konden vaststellen omdat zij geen informatie hadden over de producten die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden verkocht. Deze partijen hebben soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (74)

    De Commissie was van oordeel dat het niet-vertrouwelijke dossier reeds voldoende informatie bevatte met betrekking tot de omschrijving van de PCN's/productsoorten. De omschrijving van de productsoort is vrij complex en omvat zeven kenmerken: de sectiebreedte, de hoogte-breedteverhouding, het constructietype, de velg-/wieldiameter, de bandpositie, winterband (ja of neen) en band zonder binnenband (ja of nee). De Commissie heeft bijgevolg geconcludeerd dat de PCN-kenmerken gedetailleerd genoeg waren om rekening te houden met alle productkenmerken die op de markt van de Unie worden aangetroffen. Geen enkele andere belanghebbende heeft aangevoerd dat in de PCN's niet alle verschillen tussen de verschillende productsoorten tot uitdrukking zouden komen, en dat een in de Unie geproduceerde productsoort verschilde van dezelfde in de VRC geproduceerde productsoort. Evenmin heeft een belanghebbende informatie verstrekt over welke andere kenmerken nodig zouden zijn om een vergelijking tussen ingevoerde en binnenlandse soorten van het betrokken product nog vollediger of beter te maken. De Commissie is derhalve bij haar bevinding gebleven dat de kenmerken van de PCN's gedetailleerd genoeg waren om alle relevante verschillen tussen de verschillende productsoorten weer te geven, zodat een correcte vergelijking van de producten (en prijzen) mogelijk was. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (75)

    De CRIA en de CCCMC hebben gesteld dat het onduidelijk was of de begrippen productsoorten en PCN's verschillen en heeft de Commissie verzocht om hier duidelijkheid over te scheppen. De Commissie heeft bevestigd dat de twee begrippen in het kader van deze procedure onderling verwisselbaar zijn.

    3.   DUMPING

    (76)

    De CCCMC en de CRIA, Aeolus Group en Pirelli, Hankook Group en Giti Group hebben bezwaar gemaakt tegen het feit dat de identiteit van de producent in het referentieland alsook de gedetailleerde berekeningen van de normale waarde vertrouwelijk zijn gehouden. Zij hebben aangevoerd dat dit het voor hen onmogelijk heeft gemaakt om hun recht op een eerlijke rechtsbedeling uit te oefenen en zinvolle opmerkingen over de berekening van de normale waarde in te dienen. Giti Group en Hankook Group herhaalden dit argument na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (77)

    De Commissie bracht in herinnering dat de producent in het referentieland heeft verzocht om zijn identiteit vertrouwelijk te houden en dat verzoek met redenen heeft omkleed. De Commissie heeft de gegrondheid van het verzoek om anonimiteit onderzocht, heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren dat de kans op vergelding aanzienlijk was en heeft aanvaard dat de naam van de onderneming niet mag worden bekendgemaakt. Daarnaast heeft de producent in het referentieland bewijsmateriaal verstrekt waaruit bleek dat zijn concurrenten aan de hand van zijn verkoop- en kostengegevens, met name zijn verkoop per segment, in staat zouden zijn om zijn identiteit te achterhalen en zouden kunnen dreigen met vergeldingsacties bij voortzetting van de samenwerking. De Commissie was het derhalve met de producent eens dat de gedetailleerde berekeningen van de normale waarde vertrouwelijk moesten blijven of in orden van grootte moesten worden weergegeven. Na de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur genoemd in overweging 14 heeft de Commissie aanvullende informatie verstrekt over de productiekosten en de algemene en administratieve kosten van de producent in het referentieland.

    3.1.   Normale waarde

    3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

    (78)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben Giti Group, de CRIA en de CCCMC aangevoerd dat de aanpak van de Commissie om artikel 2, lid 7, van de basisverordening te blijven toepassen (vóór de op 19 december 2017 aangenomen wijziging (28)) een schending vormde van de verbintenissen van de Unie in het protocol inzake de toetreding van de VRC tot de WTO en bijgevolg onwettig was. In dit verband was Giti Group het niet eens met het argument van de Commissie dat de bewijslast bij Giti Group ligt. Giti Group heeft als laatste punt opgemerkt dat niets de Commissie er juridisch van weerhoudt om de normale waarde vast te stellen op basis van Giti Group's eigen gegevens over kosten en (binnenlandse) verkoop.

    (79)

    Zoals in overweging 88 van de voorlopige verordening vermeld, heeft de Commissie bij haar onderzoek het recht gevolgd dat ten tijde van het onderzoek van toepassing was, met inbegrip van artikel 2, lid 7, onder b) en c), van de basisverordening. In dit verband is de bewering dat de bewijslast niet op Giti Group rust niet verzoenbaar met het toepasselijke artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening waarin het volgende is bepaald: „De onder b) bedoelde verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend en voldoende bewijs bevatten van het feit dat de producenten op marktvoorwaarden opereren …”. Bovendien is in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening bepaald dat de normale waarde kan worden vastgesteld „aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie of aan de hand van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, waaronder de Unie ….”.

    (80)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Giti Group ook beweerd dat de Commissie zijn rechten van verdediging op twee manieren had geschonden door zijn verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) af te wijzen:

    a)

    Giti Group had te weinig tijd gekregen om zinvolle opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen met betrekking tot de BMO in te dienen, aangezien de termijn voor het indienen van opmerkingen over die mededeling ontoereikend en onredelijk was, en

    b)

    de Commissie heeft haar verslag over de BMO-verificatie pas (op 3 mei 2018) bekendgemaakt, of ongeveer één maand nadat het definitieve BMO-besluit was genomen (op 9 april 2018).

    (81)

    De Commissie was het om de volgende redenen niet eens met deze beweringen:

    a)

    De Commissie heeft haar BMO-beoordeling op 15 maart 2018 bekendgemaakt, waarbij opmerkingen konden worden ingediend tot 27 maart 2018, einde werkdag. Deze termijn van twaalf dagen is redelijk en heeft Giti Group in staat gesteld zijn belangen naar behoren te verdedigen.

    b)

    Het BMO-informatiedocument van 15 maart 2018 bevatte niet alleen de belangrijkste feiten, maar ook de resultaten van het onderzoek ter plaatse. In dit specifieke document hebben de diensten van de Commissie op transparante wijze alle relevante elementen gedetailleerd, waardoor Giti Group zijn belangen met betrekking tot de BMO-beoordeling kon verdedigen. Bovendien hebben er bij Giti Group gedurende een periode van drie weken controlebezoeken plaatsgevonden, waarbij ten minste één juridisch adviseur van Giti Group aanwezig was. Tijdens de controlebezoeken hebben de diensten van de Commissie de vertegenwoordigers van de onderneming zowel mondeling als per e-mail op de hoogte gehouden van de informatie die met succes was gecontroleerd en de informatie die nog moest worden gecontroleerd of verstrekt. Aan het eind van elk controlebezoek heeft de juridisch adviseur van Giti Group een identieke lijst ontvangen van alle bewijsstukken die tijdens de controle waren verzameld. Zelfs zonder een verslag van een controlebezoek, waarin alleen de feitelijke bevindingen worden vermeld die al in het BMO-informatiedocument waren bekendgemaakt, was Giti Group dus ruimschoots in de gelegenheid om opmerkingen te maken over de belangrijkste overwegingen voor de BMO-beoordeling.

    (82)

    Concluderend kan worden gesteld dat de feitelijke bevindingen na de mededeling van de voorlopige bevindingen niet ter discussie zijn gesteld in de opmerkingen over de BMO, en dat die opmerkingen niet van dien aard waren dat zij de BMO-bevindingen van de Commissie konden wijzigen. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening heeft de Commissie — binnen zeven maanden maar in ieder geval niet later dan acht maanden na de opening van het onderzoek — vastgesteld of Giti Group aan de BMO-criteria voldeed nadat de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid was gesteld opmerkingen te maken. Bijgevolg was de Commissie van oordeel dat de rechten van verdediging van Giti Group volledig zijn gerespecteerd wat haar BMO-bevindingen betreft.

    3.1.2.   Referentieland

    (83)

    In de voorlopige verordening heeft de Commissie Brazilië gekozen als referentieland in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

    (84)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Giti Group gesteld dat Brazilië geen geschikt referentieland was omdat: 1) de voorwaarden voor toegang tot grondstoffen in Brazilië minder gunstig zijn omdat de VRC een grotere producent van natuurlijk rubber is en dichter bij de belangrijkste productiebronnen in Zuidoost-Azië ligt; 2) Brazilië ten aanzien van verschillende landen antidumpingrechten heeft ingesteld; 3) Brazilië hoge gewone invoerrechten van 16 % op bepaalde autobus- en vrachtwagenbanden heeft.

    (85)

    De Commissie heeft eraan herinnerd dat Brazilië een concurrerende markt is waar vijf grote ondernemingen autobus- en vrachtwagenbanden produceren. Brazilië is een grote markt wat verbruik betreft, en ondanks de antidumpingrechten en de normale douanerechten die er zijn ingesteld, worden er aanzienlijke hoeveelheden in- en uitgevoerd. De Commissie heeft er ook aan herinnerd dat zij geen enkel haalbaar alternatief had. De enige Thaise producent die bereid was mee te werken, was alleen actief op het gebied van banden met binnenband, waardoor hij niet geschikt was aangezien meer dan 95 % van de uitvoer naar de Unie bestaat uit banden zonder binnenband. Ten slotte was Zuid-Afrika veel kleiner in termen van productie en verbruik en had het nog hogere gewone antidumpingrechten, waardoor het minder geschikt was dan Brazilië. De Commissie heeft derhalve bevestigd dat Brazilië van alle voorgestelde alternatieven het meest geschikte referentieland was.

    (86)

    De Commissie heeft ook de kosten van natuurlijk rubber in de productiekosten van de producent in het referentieland grondig onderzocht. Per kilo door de producent in het referentieland geproduceerde bus- en vrachtwagenbanden bedroegen de kosten van natuurlijk rubber [4,1 - 4,5] RMB, hetgeen in overeenstemming was met de kosten van de Chinese producenten-exporteurs die in hun antwoord op de vragenlijst waren vermeld. Alles tezamen zijn de productiekosten per kg product van de producent in het referentieland hoger dan die van de Chinese producenten-exporteurs. Het grootste verschil in de hoogte van de productiekosten in Brazilië is echter het gevolg van de hogere arbeidskosten, directe afschrijvingskosten en andere directe en indirecte productiekosten. Daarom heeft de Commissie het verzoek om een correctie voor het verschil in prijs van de grondstoffen in het referentieland en in de VRC afgewezen.

    (87)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben Giti Group, Hankook Group, Aeolus Group en Pirelli betoogd dat voor het grootste deel van hun verkoopvolume naar de Unie de normale waarde door berekening moest worden vastgesteld en dat dit ernstige twijfel deed rijzen over de vergelijkbaarheid van de productsoorten die op de binnenlandse markt van het referentieland worden verkocht. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Giti Group haar argument weer ter tafel gebracht.

    (88)

    Het betrokken product omvat een breed scala aan productsoorten met veel verschillende maten en andere kenmerken. Het feit dat bepaalde bandmaten en bandensoorten niet in Brazilië werden geproduceerd, betekent niet dat de Braziliaanse productsoorten niet vergelijkbaar waren. De door de Braziliaanse producent geproduceerde productsoorten behoren inderdaad tot dezelfde productgroep en konden tot op zekere hoogte worden gekoppeld aan vergelijkbare productsoorten die door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs naar de Unie worden uitgevoerd. Bijgevolg heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (89)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over de geschiktheid van het referentieland zijn ontvangen, wordt de voorlopige conclusie van de Commissie in overweging 112 van de voorlopige verordening, namelijk dat Brazilië als referentieland moet worden gebruikt, bevestigd.

    3.1.3.   Normale waarde

    (90)

    De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 113 tot en met 115 van de voorlopige verordening.

    (91)

    Alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben gesteld dat de door de Commissie in het voorlopige stadium toegepaste methode voor de berekening van de normale waarde tot buitengewoon hoge dumpingmarges heeft geleid en resultaten heeft opgeleverd die niet met de werkelijkheid leken te stroken, namelijk het feit dat de normale waarde niet daalde voor segment 2 en segment 3, hoewel banden van die segmenten in werkelijkheid altijd goedkoper zijn. De producenten-exporteurs hebben er bij de Commissie op aangedrongen de normale waarde dusdanig te corrigeren dat rekening wordt gehouden met de dalende productiekosten voor banden van de segmenten 2 en 3. Giti Group heeft ook verzocht om een correctie die de lagere productiekosten van banden met een grotere sectiebreedte zou weerspiegelen.

    (92)

    De Commissie heeft het argument aanvaard dat in de methode die zij voorlopig heeft gebruikt om de normale waarde voor niet-overeenstemmende PCN's te berekenen wellicht niet voldoende rekening is gehouden met de indeling in segmenten. De Commissie heeft de productsoorten die de producent in het referentieland in alle drie de segmenten produceerde onderzocht en heeft vastgesteld dat de productiekosten per eenheid van segment 2 gemiddeld [83 - 87] % van de productiekosten per eenheid van segment 1 bedroegen en dat de productiekosten per eenheid van segment 3 gemiddeld [77 - 82] % van de productiekosten per eenheid van segment 1 bedroegen. De Commissie heeft derhalve besloten de methode voor de berekening van de normale waarde te verfijnen om als volgt rekening te houden met deze verschillen in de productiekosten per eenheid voor elk segment. Eerst heeft zij de gemiddelde productiekosten per kg berekend voor alle banden van segment 1 die door de producent in het referentieland worden geproduceerd: [19 - 21] RMB per kg. Ten tweede heeft zij de bij de berekening van de normale waarde gebruikte productiekosten per kg van segment 2 verlaagd met het gemiddelde verschil in productiekosten per eenheid tussen segment 1 en segment 2, namelijk [83 - 87] %, wat resulteerde in de volgende productiekosten per kg van niveau 2: [16 - 18] RMB/kg; de productiekosten per kilogram van segment 3 zijn verlaagd met het gemiddelde verschil in productiekosten per eenheid tussen segment 1 en segment 3, namelijk [77 - 82] %, wat resulteerde in [15-17] RMB per eenheid. De productsoorten die de producent in het referentieland in alle drie de segmenten produceerde, vertegenwoordigden [70 - 80] % van het productievolume van het referentieland en werden daarom representatief geacht om als basis voor de correctie te worden gebruikt.

    (93)

    De Commissie heeft de normale waarde van elke door de Chinese producenten uitgevoerde niet-overeenstemmende productsoort berekend door het gewicht ervan te vermenigvuldigen met de desbetreffende productiekosten per kg voor elk segment. Vervolgens heeft de Commissie voor elke productsoort een redelijk bedrag aan verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en een redelijk bedrag aan winst toegevoegd.

    (94)

    Op basis van bovenstaande correcties heeft de Commissie de normale waarde voor de niet-overeenstemmende productsoorten („PCN's”) berekend, rekening houdend met de vastgestelde verschillen in productiekosten tussen de drie segmenten.

    (95)

    Naar aanleiding van de bewering dat de VAA-kosten van de producent in het referentieland onredelijk hoog zijn, heeft de Commissie de VAA-kosten van de producent nogmaals grondig onderzocht, waarbij zij heeft vastgesteld dat de binnenlandse vervoerskosten in het voorlopige stadium dubbel waren geteld. Bijgevolg heeft de Commissie deze kosten bij de berekening van de normale waarde buiten beschouwing gelaten, waardoor de voor de berekening van de normale waarde gebruikte VAA-kosten daalden van [35 - 45 %] tot [20 - 30 %] van de productiekosten van de producent in het referentieland. Deze herziening heeft geen gevolgen voor de hoogte van de voorlopige rechten omdat de voorlopige dumpingmarge hierdoor niet daalde tot onder de schademarge. De herziene VAA-kosten zijn in overeenstemming met de gemiddelde VAA-kosten van de bedrijfstak van de Unie voor alle in de steekproef opgenomen producenten in alle drie de segmenten. De Commissie achtte deze herziening van de VAA-kosten derhalve redelijk.

    (96)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Giti Group aangevoerd dat de Commissie geen correcties heeft doorgevoerd voor het feit dat producenten uit segment 1 in de regel veel hogere marketingkosten hebben (bij de vaststelling van de VAA-kosten) en dat de winstgevendheid van producenten uit segment 1 veel hoger is dan voor producenten uit segment 2 en segment 3 (bij het vaststellen van de winst). Giti Group stelde derhalve dat de Commissie bij de berekening van de normale waarde gebruik moet maken van een lagere winstmarge voor banden van segment 2 dan voor banden van segment 1 en een nog lagere winstmarge voor banden van segment 3.

    (97)

    De Commissie herinnerde eraan dat zij na de voorlopige fase haar methode had herzien om rekening te houden met de verschillen tussen de segmenten bij de berekening van de normale waarde (zie overweging 92). De gegevens van de producent in het referentieland vormden geen aanleiding voor verdere correcties. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (98)

    Wat betreft het verzoek om de normale waarde dusdanig te corrigeren dat rekening wordt gehouden met de lagere productiekosten voor grotere banden, heeft de Commissie erop gewezen dat Giti Group geen gedetailleerde analyse heeft verstrekt waarin wordt gekwantificeerd in welke mate de productie van grotere banden goedkoper is en waaruit blijkt dat de daling van de productiekosten een duidelijk patroon vertoont. Tot slot heeft Giti Group geen mogelijke methode voor het toepassen van een dergelijke correctie voorgesteld. Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Giti Group aan dat zij geen voldoende gegevens had ontvangen om een mogelijke methode voor bandenmaatcorrecties voor te stellen. De Commissie was van oordeel dat Giti Group gebruik kon maken van haar eigen gegevens om aan te tonen dat er sprake is van aanzienlijke verschillen in de productiekosten voor grotere en kleinere bandenmaten en op deze basis een methode voor correctie voor te stellen. Dit werd echter niet gedaan. Daarom heeft de Commissie deze argumenten afgewezen.

    (99)

    Giti Group heeft er ook op gewezen dat de door de Braziliaanse centrale bank gepubliceerde rentetarieven in het onderzoektijdvak varieerden van 14,25 % tot 11,25 %, terwijl het door de People's Bank of China gepubliceerde rentetarief in dezelfde periode 4,35 % bedroeg. Giti Group heeft gesteld dat als een groot deel van de VAA-kosten verband hield met financiële kosten, deze kosten naar beneden moeten worden bijgesteld om rekening te houden met feit dat de rentetarieven voor leningen hoger zijn in Brazilië dan in de VRC.

    (100)

    De Commissie heeft eraan herinnerd dat zij gebruik moest maken van de kosten van het referentieland wegens de belangrijke concurrentieverstoringen in de VRC als gevolg van de sterke staatsinmenging. Aangezien de toegang van Chinese ondernemingen tot bankfinanciering een van deze concurrentieverstoringen is, heeft de Commissie het passend geacht het rentetarief in het referentieland te gebruiken. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (101)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Giti Group opnieuw aangevoerd dat de Commissie een correctie moet doorvoeren voor het verschil in financieringskosten in de VRC en Brazilië, namelijk tussen de rentevoet van de People's Bank of China en de rentevoet van de Centrale Bank van Brazilië. Giti Group heeft ook een verzoek ingediend om neerwaartse correcties aan de productiekosten van de producent uit het referentieland te maken ter compensatie van de hogere algemene kosten en VAA-kosten ter compensatie van andere kosten en hogere belastingen.

    (102)

    De Commissie heeft eraan herinnerd dat de normale waarde van de invoer uit de VRC krachtens artikel 2, lid 7, onder a) en b), van de basisverordening moet worden vastgesteld op basis van de prijs of de berekende normale waarde in een derde land met een markteconomie. Zoals aangegeven in overweging 100 zijn er belangrijke concurrentieverstoringen in de VRC die gevolgen hebben voor de Chinese financieringskosten. Het feit dat er verschillen kunnen zijn in de financieringskosten tussen de VRC en het referentieland vormt derhalve geen rechtvaardiging voor de gevraagde correctie. Wat de bijkomende bewering betreft als zouden de productiekosten van de producenten in het referentieland naar beneden moeten worden bijgesteld om hogere algemene kosten en belastingen in Brazilië te compenseren, herinnerde de Commissie eraan dat zij het BMO-verzoek van Giti Group had afgewezen. Eén reden voor deze afwijzing was dat de boekhouding van Giti Group niet terdege de volledige VAA-kosten weerspiegelde. De Commissie kon derhalve niet vertrouwen op de ondernemingsspecifieke kostengegevens van Giti Group en heeft ze noch gebruikt, noch geverifieerd. Bijgevolg kon de Commissie ook geen vergelijking maken met de beweerdelijk hogere algemene kosten en belastingen in Brazilië. Aangezien het aanvaarden van de voorgestelde bijstelling hetzelfde effect zou hebben gehad als het reïntroduceren van dergelijke onbetrouwbare Chinese gegevens heeft de Commissie ook dit argument afgewezen.

    3.2.   Uitvoerprijs

    (103)

    De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 116 tot en met 119 van de voorlopige verordening.

    (104)

    Hankook Group heeft aangevoerd dat het als een enkele economische eenheid moet worden behandeld en dat bijgevolg geen correcties op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening nodig of anderszins gerechtvaardigd zijn. Hankook Group heeft betoogd dat het buiten beschouwing laten van de VAA-kosten en de winst van de verbonden ondernemingen in de Unie uit hoofde van artikel 2, lid 9, van de basisverordening tot gevolg heeft gehad dat alle kosten en uitgaven van een uitvoerafdeling alsmede een deel van de winst niet langer in de uitvoerprijs worden opgenomen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Hankook Group opnieuw aangevoerd dat het een enkele economische eenheid is en de Commissie volgens haar de VAA-kosten noch de winst van de verbonden handelaren in de Unie moet aanpassen. In plaats daarvan moet de Commissie gebruikmaken van de prijs voor de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie, aangezien deze prijs volgens haar betrouwbaar is.

    (105)

    Wat de berekening van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening betreft, is het vaste rechtspraak dat het bestaan van een enkele economische eenheid op zich de Commissie niet belet om de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, te berekenen (29). Overeenkomstig artikel 2, lid 9, alinea's 1 en 2, van de basisverordening is de Commissie gerechtigd de uitvoerprijs door berekening vast te stellen als blijkt dat de uitvoerprijs onbetrouwbaar is doordat de exporteur en importeur verbonden zijn. In die gevallen wordt voor alle tussen de invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor winst een correctie toegepast, teneinde een betrouwbare uitvoerprijs franco grens Unie vast te stellen. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, derde alinea, van de basisverordening moeten de items waarvoor correcties worden doorgevoerd de items bevatten die gewoonlijk door een importeur worden gedragen doch door eender welke partij betaald worden, met inbegrip van een redelijke marge voor VAA-kosten en winst. In de onderhavige zaak heeft de Commissie vastgesteld dat de producenten-exporteurs en de importeurs verbonden zijn omdat ze tot dezelfde groep ondernemingen, namelijk Hankook Group, behoren. Derhalve is de Commissie gerechtigd om correcties voor de VAA-kosten en de winst van de verbonden importeurs van Hankook Group door te voeren. Volgens de Commissie vormt de geverifieerde winst van meewerkende niet-verbonden importeurs ook een redelijke basis voor de vaststelling van de uitvoerprijs. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (106)

    Hankook Group heeft gesteld dat indien de Commissie zijn verzoek om geen correcties in de zin van artikel 2, lid 9, van de basisverordening door te voeren ten aanzien van de uitvoerprijs van Hankook Group afwees, de Commissie de normale waarde van de producent in het referentieland had moeten corrigeren door de verkoopkosten en redelijke winst in mindering te brengen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening. Volgens Hankook Group wordt door de verkoopkosten en de winstmarge van de producent in het referentieland in rekening te brengen een asymmetrie gecreëerd die van invloed is op de vergelijkbaarheid van de prijzen en die moet worden aangepast. Na de aanvullende mededeling heeft Hankook Group de correcties gekwantificeerd die volgens haar aan de VAA-kosten en de winst van de producent uit het referentieland moesten worden aangebracht om de asymmetrie die van invloed was op de vergelijkbaarheid van de prijzen weg te nemen.

    (107)

    De Commissie heeft toegelicht dat het doel van de correcties overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening is te komen tot een betrouwbare uitvoerprijs die niet is verstoord door de verbinding tussen de exporteur en de importeur in de Unie zoals vermeld in overweging 105. Tevens heeft het Hof geoordeeld dat de vaststelling van de normale waarde en de vaststelling van de uitvoerprijs gebeuren volgens verschillende regels en dat derhalve VAA-kosten in beide gevallen noodzakelijkerwijs op gelijke wijze moeten worden behandeld (30). De Commissie herhaalde haar standpunt dat de definitieve verkoopprijs van de producent in het referentieland is teruggebracht tot hetzelfde handelsstadium af fabriek door deze te corrigeren met de naar behoren geverifieerde correcties die in zijn transactie-per-transactietabel waren vermeld. Bijgevolg heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    3.3.   Vergelijking

    (108)

    In de overwegingen 120 en 121 van de voorlopige verordening wordt uitgelegd hoe de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs is gemaakt.

    (109)

    In hun opmerkingen over de voorlopige en definitieve bevindingen hebben Giti Group, Hankook Group, de CCCMC en de CRIA hebben de methode voor de btw-correctie op verschillende gronden betwist, zoals uiteengezet in de overwegingen 110 tot en met 117.

    (110)

    Deze partijen waren van oordeel dat de Commissie, na de Chinese prijzen en kosten voor de vaststelling van de normale waarde te hebben afgewezen, de Chinese btw-tarieven opnieuw in de berekening van de normale waarde had opgenomen. Daarnaast hebben deze partijen aangevoerd dat de toegepaste methode geleid heeft tot een te hoge dumpingmarge, met name omdat de correctie niet op de uitvoerprijs maar op de normale waarde is toegepast.

    (111)

    De Commissie heeft die argumenten afgewezen. Het doel van correcties krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening is ervoor te zorgen dat de dumpingmarge is vastgesteld op basis van een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs. Deze vereiste geldt ongeacht de gegevens waarop de normale waarde is gebaseerd, ook wanneer de normale waarde is vastgesteld in een referentieland in situaties waarin ondernemingen geen BMO wordt toegekend. Wat betreft de correctie krachtens artikel 2, lid 10, onder b), heeft de Commissie verzekerd dat de normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op hetzelfde niveau van belastingheffing, zoals in overwegingen 115 en 116 verder wordt toegelicht in overeenstemming met vaste rechtspraak (31).

    (112)

    Giti Group voerde aan dat, naar hun mening, de situatie in de door de Commissie aangehaalde jurisprudentie, d.i. het arrest Dashiqiao (32), verschilde van de situatie van Giti Group aangezien de bij dat arrest betrokken onderneming een BMO heeft verkregen en geen correctie werd doorgevoerd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening.

    (113)

    De Commissie erkende dat de omstandigheden in het onderzoek onderzocht in het arrest Dashiqiao verschillend waren. In die zaak werd de uitvoer onderworpen aan een het volledige btw-tarief van 17 % tijdens het onderzoektijdvak en derhalve was geen correctie op de normale waarde noodzakelijk voor een billijke vergelijking met de normale waarde onder hetzelfde btw-tarief. In het huidige onderzoek daarentegen werd de uitvoer onderworpen aan een verlaagd btw-tarief en een correctie was derhalve noodzakelijk om de prijs van de normale waarde incl. Btw tot hetzelfde belastingsniveau terug te brengen als hetgene dat van toepassing is op de uitvoer. Zoals uiteengezet in overweging 111 is het niet relevant of een Chinese producent-exporteur al dan niet BMO wordt toegekend. Wat relevant is, is de vraag of de normale waarde en de uitvoerprijs zijn vergeleken op hetzelfde niveau van belastingheffing, om een billijke prijsvergelijking te waarborgen.

    (114)

    Giti Group voerde ook aan dat de bewijslast voor de noodzaak van een correctie bij de Commissie ligt. Hankook Group benadrukte dat geen btw werd geheven op de uitvoer overeenkomstig de Chinese wetgeving en dat derhalve geen correctie nodig was. Daarnaast beweerde Hankook Group dat zelfs indien een btw-correctie nodig was, de correctie moet worden doorgevoerd op de uitvoerprijs en niet op de normale waarde. Giti Group voerde ook aan dat een correctie van de verschuldigde btw veeleer moet worden verricht ter compensatie van het eventuele verschil in uiteindelijk door de groep betaalde btw na verrekening van de betaalde btw of andere belastingen op de aankoop van grondstoffen en andere inputs met de verschuldigde btw op de uitvoer en binnenlandse verkoop respectievelijk. Met andere woorden heeft Giti aangevoerd dat bij een eventuele btw-correctie rekening moet worden gehouden met het verschil in kosten tussen geëxporteerde en in eigen land verkochte materialen.

    (115)

    De argumenten van Giti Group en Hankook Group zijn gebaseerd op een verkeerd begrip van de onderbouwing van de correctie voor btw. Wat in de eerste plaats de gegrondheid van een correctie betreft, bestrijden beide partijen niet het feit dat de uitvoer van het betrokken product een btw-schuld voor de producent-exporteur met zich meebrengt. De partijen hebben betoogd dat de correctie moeten worden toegepast op de uitvoerprijs of dat de correctie moet worden toegepast ter compensatie van het verschil in kosten tussen de binnenlandse verkoop en uitvoer (d.w.z. de kosten die voortvloeien uit het onvermogen om alle btw betaald op de aankoop van grondstoffen of andere input te recupereren door de btw-schuld die ontstaat door de uitvoer van het betrokken product). De Commissie was het niet eens met deze argumenten om de in de overwegingen 116 en 117 uiteengezette redenen en merkt op dat deze argumenten bevestigen dat de uitvoer leidt tot een verschuldigdheid van btw (in tegenstelling tot wat de groep Hankook ook stelde) die gelijk is aan het zogenaamde „niet-terugvorderbare tarief” op uitvoer, d.w.z. een vast percentage dat wordt toegepast op de fob-uitvoerprijs van het betrokken product. Wat in de tweede plaats de correctie zelf betreft, herhaalde de Commissie dat het doel van de correctie is om ervoor te zorgen dat de normale waarde en de uitvoerprijs worden vergeleken op hetzelfde niveau qua btw-tarief.

    (116)

    Op die basis stelde de Commissie eerst een normale waarde vast op basis van een bedrag inclusief btw tegen een tarief van 17 %, hetgeen het normale btw-tarief is voor de verkoop op de binnenlandse markt in de VRC. Vervolgens heeft de Commissie de normale waarde naar beneden aangepast in overeenstemming met het lagere btw-tarief voor uitvoer van het betrokken product (d.w.z. het zogenaamde niet-terugvorderbare tarief). Hierdoor werd gezorgd voor de vereiste symmetrie tussen de normale waarde en de prijzen bij uitvoer voor het niveau van indirecte belastingheffing. Als antwoord op de argumenten van Hankook Group dat de correctie moet worden toegepast op de uitvoerprijs, heeft de Commissie opgemerkt dat uit artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening blijkt dat een eventueel verschil in het niveau van de indirecte belastingen een kwestie is die moet worden aangepakt in de normale waarde, en niet in de uitvoerprijs.

    (117)

    Met betrekking tot het argument dat de correctie moet worden toegepast om een eventueel verschil in de kosten van de grondstoffen of inputs tussen uitvoer en binnenlandse verkoop als gevolg van de resterende verschuldigde btw op deze kostenposten, herinnerde de Commissie eraan dat het doel van de in dit verband uitgevoerde correctie er niet in bestaat eventuele beweerde verschillen in kosten van grondstoffen of andere inputs aan te pakken. De correctie garandeert daarentegen hetzelfde niveau van belastingheffing voor de in de vergelijking gebruikte prijzen. Wat ten slotte het argument van Giti Group over de bewijslast betreft, heeft de Commissie eraan herinnerd dat het feit dat de uitvoer van het betrokken product een btw-schuld met zich meebrengt als een feit werd vastgesteld in het onderzoek en in werkelijkheid niet wordt aangevochten door eender welke groep, maar dat zij een andere benadering voorstellen om met dit feit om te gaan (correctie van de uitvoerprijs of correcties voor verschillen in kosten). Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

    (118)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Hankook Group dat zij één enkele economische entiteit vormt en dat de Commissie dus geen correcties moet uitvoeren voor de commissies overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.

    (119)

    De Commissie bleef bij haar standpunt dat overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening zij het recht heeft om correcties door te voeren voor commissies die in verband met de verkoop van de betrokken producten worden betaald. In casu heeft de Commissie vastgesteld dat de commissies werden vastgelegd in een contract tussen de partijen en de facto betaald zijn door de producenten-exporteurs aan de verbonden partijen. De betalingen zijn gemeld, door de producent-exporteur erkend en tijdens het onderzoek geverifieerd. Zij bleken van invloed te zijn op de prijsvergelijking. De Commissie was derhalve verplicht om correcties voor de commissies door te voeren ongeacht of de vennootschappen één enkele economische eenheid vormden of niet. De Commissie herinnerde er ook aan dat het concept van één enkele economische eenheid in de context van correcties krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd ontwikkeld in de jurisprudentie van het Hof inzake „notionele commissies” (33) (met inbegrip de marge van een handelaar) als bedoeld in de tweede alinea van artikel 2, lid 10, onder i), en niet voor situaties waarin de daadwerkelijke commissies duidelijk zijn omschreven en de facto betaald. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (120)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Hankook groep haar argument herhaald dat de aan het Koreaanse hoofdkantoor betaalde royalty's voor het gebruik van het merk en de technologie van Hankook niet mogen worden afgetrokken van de uitvoerprijs. De Commissie heeft de bewering opnieuw onderzocht, stelde vast dat het argument gerechtvaardigd was en herberekende de dumpingmarge dienovereenkomstig.

    3.4.   Dumpingmarge

    (121)

    Zoals in de punten 3.1 tot en met 3.3 uiteengezet, heeft de Commissie rekening gehouden met een aantal na de mededeling van de voorlopige bevindingen ontvangen opmerkingen van belanghebbenden en heeft ze de dumpingmarges van alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs herberekend. Dit heeft geleid tot een daling van de voorlopig vastgestelde dumpingmarges. Deze wijziging had ook gevolgen voor de dumpingmarge van alle andere medewerkende en niet-medewerkende ondernemingen, aangezien deze marges zijn gebaseerd op de marges van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

    (122)

    Onderstaande tabel bevat de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

    Tabel 1

    Definitieve dumpingmarges

    Onderneming

    Definitieve dumpingmarge

    Xingyuan Group

    106,7 %

    Giti Group

    56,8 %

    Aeolus Group en Pirelli

    85 %

    Hankook Group

    60,1 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    71,5 %

    Alle andere ondernemingen

    106,7 %

    4.   SCHADE

    4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

    (123)

    Zoals beschreven in de voorlopige verordening, namelijk in de overwegingen 127 tot en met 129, werd het soortgelijke product vervaardigd door meer dan 380 producenten in de Unie, die zowel nieuwe als van een nieuw loopvlak voorziene banden produceren. Zij zijn samen omschreven als de bedrijfstak van de Unie.

    (124)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en CRIA dat de loopvlakvernieuwingsbedrijven die al dan niet onder de tolregelingen opereren geen deel kunnen uitmaken van de bedrijfstak van de Unie. Zij waren van mening dat de markt voor loopvlakvernieuwing een markt voor nadiensten is die niet kan worden beschermd door antidumpingmaatregelen aangezien loopvlakvernieuwingsbedrijven een bestaande band die gedeeltelijk versleten is, herverwerken zodat hij kan worden gebruikt. Daarenboven kunnen loopvlakvernieuwingsbedrijven die onder een tolregeling werken de behuizing niet bezitten. De klanten behouden het eigendom van de behuizing terwijl de behuizing de behandeling ondergaat en een nieuw loopvlak wordt aangebracht op een versleten band voor hij aan de eigenaar wordt terugbezorgd.

    (125)

    De Commissie merkte op dat de loopvlakvernieuwingsindustrie de behuizing van een versleten band een tweede leven geeft (of nog meer levens, aangezien dezelfde behuizing meermaals van een nieuw loopvlak kan worden voorzien). Een versleten band is niet langer veilig om op de openbare weg te gebruiken en kan niet terug in het verkeer worden gebracht. Zonder het loopvlakvernieuwingsproces is bestaat het lot van een versleten band er enkel nog in op de vuilnisbelt te belanden; hoewel een deel van de versleten band kan worden gepyrolyseerd om er uit banden gewonnen brandstof mee te produceren. Zoals uiteengezet in overweging 49 van de voorlopige verordening is loopvlakvernieuwing in wezen een recyclageproces waarbij versleten banden worden vernieuwd door het loopvlak op een oude behuizing te vervangen. Loopvlakvernieuwing is derhalve niet alleen een dienst, maar een productieproces. Ongeacht de eigendomsstructuur zijn de loopvlakvernieuwingsondernemingen producenten in de Unie waarvan het productieproces begint met een behuizing en die een band produceren.

    (126)

    Bovendien eindigt de levenscyclus van versleten banden op één van de volgende twee manieren: zij kunnen als afval worden weggegooid of als een goede behuizing worden gebruikt die van een nieuw loopvlak wordt voorzien. Indien de band als afval wordt beschouwd, is het mogelijk dat de eigenaar van de versleten band een vergoeding moet betalen om de versleten band als afval te deponeren. In het tweede scenario wordt de versleten band een bron van inkomsten. Loopvlakvernieuwers kunnen de versleten band van een garage kopen of een versleten band onder een tolregeling van een nieuw loopvlak voorzien. Alle geverifieerde loopvlakvernieuwers gebruiken twee bronnen voor de productie van banden, namelijk behuizingen op voorraad of tolregelingen. De aankoopprijs van een versleten band bedroeg gemiddeld ongeveer 10 % van de totale productiekosten van een band die van een nieuw loopvlak is voorzien. De Commissie was van oordeel dat het verschil in productiekosten of in de toegevoegde waarde tussen de twee wijzen van het van een nieuw loopvlak voorzien van behuizingen niet aanzienlijk was, en beschouwde deze als twee verschillende bedrijfsmodellen voor loopvlakvernieuwing. Derhalve heeft de Commissie geconcludeerd dat de loopvlakvernieuwers deel uitmaken van de bedrijfstak van de Unie.

    (127)

    Het gevolg is dat de door de loopvlakvernieuwers ingediende en door de Commissie onderzochte gegevens (met inbegrip van werkelijke kosten en verkoopprijzen) werden gebruikt voor de vaststelling van de schade-indicatoren en de berekening van de schademarge.

    4.2.   Schadeanalyse per segment

    (128)

    Zoals in overweging 162 van de voorlopige verordening uiteengezet, is de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geanalyseerd op geaggregeerde basis en, voor bepaalde micro-economische indicatoren, ook op het niveau van de segmenten gezien de indeling van de markt van de Unie in segmenten. Enkele belanghebbenden hebben na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald dat bij de schadeanalyse per segment rekening moet worden gehouden met alle schade-indicatoren en indicatoren voor een oorzakelijk verband. Zij hebben verwezen naar het verslag van de WTO-beroepsinstantie in United States — Hot Rolled Steel Products from Japan (34). Bovendien hebben deze partijen de Commissie verzocht om ook een onderscheid te maken tussen nieuwe banden, van een nieuw loopvlak voorziene banden, banden voor eerste uitrusting en vervangingsbanden, aangezien de markt voor eerste uitrusting was afgeschermd van de Chinese concurrentie, opnieuw onder verwijzing naar het verslag van de WTO-beroepsinstantie in United States — Hot Rolled Steel Products from Japan (35). Het CRIA en de CCCMC herhaalden na de mededeling van de definitieve bevindingen dezelfde bezorgdheden.

    (129)

    In bovenvermelde jurisprudentie is bepaald dat de onderzoekende autoriteiten die een onderdeel van een binnenlandse bedrijfstak onderzoeken, „in principe op soortgelijke wijze alle andere onderdelen van die bedrijfstak en ook de bedrijfstak als geheel moeten onderzoeken” (36). Het verslag van de WTO-beroepsinstantie verplicht de onderzoekende autoriteiten echter niet om alle schade-indicatoren per segment te verstrekken.

    (130)

    Bovendien waren de feiten in die zaak anders. Volgens het verslag van de WTO-beroepsinstantie in United States — Hot Rolled Steel Products from Japan werd een aanzienlijk deel van de binnenlandse productie in de Verenigde Staten — de productie voor intern gebruik — door de structuur van de binnenlandse markt afgeschermd tegen rechtstreekse concurrentie van onderworpen producten. In die specifieke situatie heeft de WTO-beroepsinstantie zich gekant tegen een „vergelijkend onderzoek” van elk onderdeel van de binnenlandse markt — waarbij de handelsmarkt en de markt voor intern gebruik tegenover elkaar worden geplaatst. De WTO-beroepsinstantie was van mening dat de onderzoekende autoriteiten hierdoor beter in staat waren om een passend besluit te nemen over de situatie van de binnenlandse bedrijfstak als geheel. In het onderhavige geval is er echter geen bescherming van de segmenten 1 en 2 van de markt van de Unie. De invoer uit de VRC is vooral bestemd voor de vervangingsmarkt; dit is een feitelijke situatie die niet door de structuur van de markt van de Unie wordt opgelegd. Bovendien werd het betrokken product ook aan fabrikanten van originele uitrusting („original equipment manufacturers”) verkocht. Het argument dat de markt voor eerste uitrusting van de Unie afgeschermd is tegen de Chinese concurrentie en daarom afzonderlijk moet worden onderzocht, is afgewezen.

    (131)

    Bovendien bevestigt de rechtspraak, zoals in overweging 160 van de voorlopige verordening opgemerkt, dat het onderzoek naar mogelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie als geheel kan worden toegespitst op het segment dat het meest door de invoer met dumping wordt getroffen. In het onderhavige geval bestaat ongeveer 65 % van de invoer van banden uit de VRC uit banden van segment 3. Bij een correcte schadeanalyse kunnen de gevolgen van de invoer met dumping dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten, met name in een marktsituatie waarin de verkoop van banden van segment 3 voortdurend toeneemt en alle segmenten waaruit de bandenmarkt van de Unie bestaat met elkaar verbonden zijn.

    (132)

    Om die redenen heeft de Commissie besloten om de bedrijfstak als geheel aan een grondig onderzoek te onderwerpen.

    4.3.   Verbruik in de Unie

    (133)

    Zoals in overweging 9 vermeld, heeft de Commissie bij twee niet-verbonden importeurs een controlebezoek uitgevoerd. De invoer van het betrokken product bleek in de beoordelingsperiode ook te zijn aangegeven onder de GN-codes 4011 90 00 en 4011 99 00. Deze invoer betrof banden van segment 3. Het was echter niet mogelijk om vast te stellen of er een systematisch probleem was met de aangifte van het betrokken product, dan wel of de kwestie beperkt was tot deze specifieke importeur.

    (134)

    Daarnaast was de totale hoeveelheid die de medewerkende Chinese producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak hebben opgegeven groter dan de totale ingevoerde hoeveelheid van oorsprong uit de VRC (bron: Eurostat Comext). Aangezien deze producenten-exporteurs echter geen gegevens over de voorgaande jaren hebben verstrekt, heeft de Commissie voorzichtigheidshalve besloten om de omvang van de invoer uit de VRC niet te herzien.

    (135)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen is gebleken dat bij de vaststelling van het verbruik in de Unie geen rekening was gehouden met de verkoop van loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA EUROPOOL waren aangesloten. Bijgevolg heeft de Commissie het verbruik in de Unie voor de beoordelingsperiode herzien.

    (136)

    Het verbruik in de Unie (37) heeft zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 2

    Verbruik in de Unie (in eenheden)

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Totaal verbruik in de Unie

    20 499 603

    20 962 782

    21 600 223

    21 748 781

    Index (2014 = 100)

    100

    102,3

    105,4

    106,1

    Bron: ETRMA en loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA EUROPOOL waren aangesloten.

    (137)

    Bijgevolg is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode toegenomen. Over de gehele beoordelingsperiode genomen, steeg het verbruik met 6,1 % van ongeveer 20,5 miljoen naar ongeveer 21,7 miljoen banden in het onderzoektijdvak.

    4.4.   Interconnectie tussen nieuwe banden en coverbanden

    (138)

    Een aantal belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de voorlopige bevindingen inzake de interconnectie tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden en tussen de segmenten en herhaalden dezelfde bezorgdheden na de mededeling van de definitieve bevindingen. De Commissie heeft alle informatie over deze kwestie gebundeld in een dossiernotitie over interconnectie (38).

    (139)

    In verband met overweging 140 van de voorlopige verordening hebben de CRIA en de CCCMC beweerd dat er aan banden van de segmenten 1 en 2 geen waarde is toegeschreven die voortvloeit uit het bestaan van de loopvlakvernieuwingsindustrie.

    (140)

    Informatie over het belang van de loopvlakvernieuwingsindustrie is gemakkelijk te verkrijgen en is publiekelijk toegankelijk. Zoals in overweging 58 van de voorlopige verordening vermeld, produceren de producenten van nieuwe banden ook van een nieuw loopvlak voorziene banden. Sommige Chinese producenten-exporteurs hebben hun eigen merken voor banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien, zoals Hankook AlphaTread of Giti Genesis. Zoals in de dossiernotitie over interconnectie uiteengezet, heeft de Commissie vastgesteld dat de belangrijkste bandenfabrikanten, met inbegrip van de Chinese producenten-exporteurs, actief waren in de loopvlakvernieuwingsindustrie. Hankook werkt voor zijn loopvlakvernieuwingsactiviteit samen met loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie, zoals Vacu-Lug in het Verenigd Koninkrijk of B.R.P. Pneumatici in Italië. Giti Genesis, voorheen bekend onder de naam GT Ree Tread, werkt samen met Vacu-Lug in het Verenigd Koninkrijk.

    (141)

    Bovendien heeft Pirelli in 2009 met betrekking tot een met Marangoni (een loopvlakvernieuwingsbedrijf in de Unie) gesloten contract verklaard dat dit project, dat deel uitmaakt van de strategie om de dienstverlening door Pirelli Truck te versterken en uit te breiden, tot doel heeft waarde toe te voegen aan met name de nieuwe producten in de 88-reeks en de 01-reeks die in 2009 op de Europese markt zijn geïntroduceerd en die onder meer worden gekenmerkt door het feit dat ze zeer geschikt zijn voor loopvlakvernieuwing (39). Andere producenten maken ook reclame voor het feit dat hun banden geschikt zijn voor loopvlakvernieuwing, zoals de importeur van het merk Athos die stelt dat Athos-banden kunnen worden geherprofileerd en geschikt zijn voor koude en warme loopvlakvernieuwing, of Aeolus (40) (beide ingedeeld in segment 3). Dit geeft aan dat de geschiktheid voor loopvlakvernieuwing in zowel de Europese Unie als het betrokken land een belangrijke waardefactor is. Uit het onderzoek van de Commissie is immers gebleken dat producenten van de hogere segmenten in hoge mate afhankelijk zijn van het bestaan en de beschikbaarheid van een loopvlakvernieuwingsindustrie om hun banden in de markt te zetten als hoogwaardige producten en om hun klant- en bedrijfscontinuïteitsstrategieën te realiseren. Zoals ook blijkt uit de dossiernotitie over interconnectie, wordt de geschiktheid voor loopvlakvernieuwing door de productiesector in de Unie en het betrokken land beschouwd als niet louter een verkoopargument, maar een echte waardestuwer voor de hogere segmenten. De waarde en verkoopprijs van banden van de hogere segmenten zijn derhalve onlosmakelijk verbonden met een gezonde loopvlakvernieuwingsindustrie verderop in de keten. Om die redenen heeft de Commissie in overweging 140 van de voorlopige verordening verklaard dat „een groot deel van de waarde die wordt toegeschreven aan banden van de segmenten 1 en 2 in feite voortvloeit uit het bestaan van een loopvlakvernieuwingsindustrie in segment 3”.

    (142)

    De Commissie heeft haar eerste bevindingen over de interconnectie tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden en tussen de segmenten bevestigd.

    (143)

    Wat overweging 141 van de voorlopige verordening betreft, waren de CRIA en de CCCMC van mening dat de Commissie niet heeft bekendgemaakt wat de bron is waaruit blijkt dat van een nieuw loopvlak voorziene banden in hoge mate onderling verwisselbaar zijn, wat er op zijn beurt toe leidt dat de prijs de bepalende factor is voor de beslissing van de consument om van een nieuw loopvlak voorziene banden dan wel nieuwe banden van segment 3 te kopen.

    (144)

    De Commissie heeft dit argument aanvaard. Dienovereenkomstig heeft de Commissie in haar dossiernotitie over interconnectie voorbeelden opgenomen van banden van verschillende segmenten met gemeenschappelijke verkoopkanalen.

    4.5.   Invoer uit het betrokken land

    4.5.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

    (145)

    Aeolus Group en Pirelli hebben aangevoerd dat de Commissie bij haar analyse rekening had moeten houden met de toename van het verbruik in de Unie en dat zij een afzonderlijke analyse voor de drie segmenten had moeten verstrekken. De partijen hebben geargumenteerd dat, ten opzichte van 2015, in 2016 de invoer van banden van de segmenten 1 en 2 uit de VRC met respectievelijk 2,7 % en 2 % is gedaald, terwijl de invoer van banden van segment 3 met 3,9 % is gestegen. Als conclusie hebben zij aangevoerd dat enige beweerde (absolute of relatieve) toename van de invoer in het onderzoektijdvak niet aanzienlijk was en geen schade voor de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte.

    (146)

    Zoals in de overwegingen 128 en 132 uiteengezet, is de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geanalyseerd op geaggregeerde basis, met inbegrip van de analyse van de invoer. Het was slechts in bepaalde belangrijke micro-economische indicatoren dat de aanvullende analyse op het niveau van de segmenten is uitgevoerd, gezien de indeling van de markt van de Unie in segmenten. De omvang van de invoer van het betrokken product uit de VRC steeg. Op basis van de invoerstatistieken van Eurostat Comext (die, zoals in de overwegingen 133 en 134 uiteengezet, mogelijk onvolledig zijn) is de omvang van de invoer uit de VRC in zowel absolute als relatieve termen aanzienlijk gestegen.

    4.5.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land

    (147)

    Aeolus Group en Pirelli hebben gesteld dat de analyse van de Commissie geen enkele verwijzing naar de indeling van de markt in segmenten bevat en alleen cijfers van Eurostat bevat, zonder enige verwijzing naar de invoercijfers die bij de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn verzameld.

    (148)

    Zoals in de overwegingen 128 en 132 uiteengezet, is de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geanalyseerd op geaggregeerde basis en, voor bepaalde micro-economische indicatoren, ook op het niveau van de segmenten gezien de indeling van de markt van de Unie in segmenten. Bij de berekening van de prijsonderbieding zijn de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs echter wel vergeleken met de prijzen van de producenten in de Unie, rekening houdend met het specifieke segment waartoe zij behoorden.

    (149)

    Aeolus Group en Pirelli hebben verder betoogd dat de invoerprijzen aanzienlijk zijn beïnvloed door wisselkoersschommelingen. De Commissie ziet de relevantie van de wisselkoers niet in, aangezien alle bij de berekening van de schademarge voor vergelijkingsdoeleinden gebruikte prijzen in euro luiden. De schommelingen tussen de USD en de EUR hebben derhalve geen rol gespeeld bij het vaststellen van de prijsonderbieding of het niveau van de maatregelen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (150)

    Sommige belanghebbenden (Pirelli, Giti Group) hebben beweerd dat volgens Eurostat de prijzen van de invoer uit de VRC (voornamelijk banden van segment 3) de afgelopen drie jaar alleen maar zijn gedaald als gevolg van de dalende grondstofprijzen (met 15,6 EUR per eenheid). De partijen hebben verklaard dat de prijzen van grondstoffen (natuurlijk rubber en olie) aanzienlijk zijn gedaald, met een consequent effect op de invoerprijzen tijdens het onderzoektijdvak.

    (151)

    De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie uit het betrokken land en de prijzen van de belangrijkste grondstoffen hebben zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 3

    Ontwikkeling van de invoerprijzen (EUR/eenheid) en de prijzen van de belangrijkste grondstoffen

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Prijs van invoer uit de VRC (EUR/eenheid)

    144,4

    144,3

    127,7

    128,8

    Index (2014 = 100)

    100

    100

    88

    89

    Natuurlijk rubber:

    SGX RSS3 USD/ton

    1 957

    1 560

    1 641

    2 050

    Index (2014 = 100)

    100

    80

    84

    105

    SGX TSR20 USD/ton

    1 710

    1 370

    1 378

    1 660

    Index (2014 = 100)

    100

    80

    81

    97

    Butadieen US-dollarcent per pond

    59,0

    34,0

    37,2

    62,5

    Index (2014 = 100)

    100

    58

    63

    106

    Brent-indicatoren USD per vat

    99,7

    53,4

    43,6

    49,6

    Index (2014 = 100)

    100

    54

    44

    50

    Bron: Eurostat Comext en de klacht

    (152)

    Tijdens de beoordelingsperiode hebben de prijzen van de invoer uit de VRC de ontwikkeling van de grondstofprijzen niet gevolgd. De prijzen van de invoer uit de VRC zijn in 2015 stabiel gebleven ten opzichte van 2014, maar de prijzen van de belangrijkste grondstoffen zijn aanzienlijk gedaald: met 20 % voor natuurlijk rubber en met ongeveer 45 % voor butadieen en Brent-indicatoren. Terwijl de prijzen van de invoer uit de VRC in 2016 met 12 % zijn gedaald ten opzichte van 2015, zijn de grondstofprijzen tamelijk stabiel gebleven. Ten slotte zijn de prijzen van de invoer uit de VRC stabiel gebleven in 2016 en tijdens het onderzoektijdvak, terwijl de prijzen van de meeste grondstoffen vanaf het tweede kwartaal van 2016 tot het eerste kwartaal van 2017 aanzienlijk zijn gestegen. De Commissie heeft geconcludeerd dat de prijzen van de invoer uit de VRC losstonden van de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    4.5.3.   Prijsonderbieding

    (153)

    Meerdere belanghebbenden hebben aangevoerd dat de prijsonderbieding moet worden berekend naar analogie van de methode die voor de berekening van de dumpingmarge wordt gebruikt op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort en segment van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die aan niet-verbonden afnemers worden aangerekend met een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle vergelijkbare uitvoertransacties. Bovendien hebben de CRIA en de CCCMC gesteld dat de Commissie de Chinese prijzen naar boven of de prijzen in de Unie voor van een nieuw loopvlak voorziene banden naar beneden moet bijstellen om ervoor te zorgen dat de vergeleken prijzen een vergelijkbare kilometrage weerspiegelen en om rekening te houden met service na verkoop en garantieservice die worden geboden door de producenten in de Unie die van een nieuw loopvlak voorziene banden verkopen, met name voor segment 3 omdat de Chinese producenten deze diensten niet leverden. De partijen hebben soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (154)

    Zoals in de overwegingen 149 en 150 van de voorlopige verordening uiteengezet, is bij de methode op basis van de vergelijking van de prijsonderbieding uitgegaan van de gemiddelde verkoopprijs per productsoort (PCN) en per segment. De prijsonderbieding is berekend op basis van vergelijkbare transacties wat betreft de productsoort of per soort. Zoals binnen elk segment worden de banden qua kilometrage als vergelijkbaar beschouwd, wat betekent dat geen algemene correctie nodig is. Hetzelfde geldt voor garantieservice, met uitzondering van segment 3, waarbij producenten in de Unie in tegenstelling tot de Chinese producenten inderdaad wel service na verkoop en garantieservice kunnen bieden. Bijgevolg heeft de Commissie, wat segment 3 betreft, de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waar nodig gecorrigeerd voor service na verkoop en garantieservice. De prijsonderbiedingsmarge en de prijsbederfmarge zijn zonder enige weging vastgesteld. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (155)

    Wat betreft het argument inzake de analogie tussen de berekening van de dumping en de berekening van de schade, heeft de Commissie opgemerkt dat bij de berekening van de dumpingmarges inderdaad rekening moet worden gehouden met „alle vergelijkbare uitvoertransacties” voor het soortgelijke product in zijn geheel (41). Daarentegen „is een onderzoekende autoriteit niet verplicht […] vast te stellen of er sprake is van prijsonderbieding voor elk van de productsoorten waarop het onderzoek betrekking heeft, of voor het gehele assortiment van goederen dat het binnenlandse soortgelijke product vormt. Een onderzoekende autoriteit is evenwel verplicht de gevolgen van de invoer met dumping voor de binnenlandse prijzen objectief te onderzoeken.” (42). In het onderhavige geval was de Commissie tevreden over de zeer hoge mate van overeenstemming tussen de op de markt van de Unie verkochte productsoorten van de producenten in de Unie en die van de producenten-exporteurs (de totale overeenstemming varieert van 80 % tot 90 %). Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (156)

    De CRIA en de CCCMC hebben aangevoerd dat de Commissie nadere informatie moet bekendmaken over de fysische eigenschappen van de bandensoorten die voor vergelijkingsdoeleinden zijn gebruikt aangezien het zeer waarschijnlijk is dat er verschillen zijn die niet zijn weerspiegeld in de PCN's en die een correctie verdienen. De CRIA en de CCCMC hebben gesteld dat de Chinese exporteurs en de CRIA en de CCCMC niet in staat zijn deze verschillen vast te stellen omdat zij geen informatie hebben over de producten die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie worden verkocht. De partijen hebben gesteld dat het verslag van de WTO-beroepsinstantie in EC — Fasteners (43) deze aanpak ondersteunt. De partijen hebben soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (157)

    De Commissie heeft dit argument niet aanvaard. Zij heeft erop gewezen dat het bovengenoemde verslag van de WTO-beroepsinstantie gaat over het niet verstrekken van de nodige informatie over de kenmerken van een bepaald product dat voor de vaststelling van de normale waarde is gebruikt. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de producenten niet in staat waren te beslissen of zij al dan niet om correcties voor verschillen in handelsstadium moesten verzoeken teneinde in het kader van dumpingberekeningen een correcte vergelijking te kunnen maken overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. In het panelverslag in dezelfde zaak staat echter dat „hoewel het duidelijk is dat de algemene vereisten van artikel 3, lid 2, van de basisverordening, namelijk een objectief onderzoek en positief bewijsmateriaal, de manoeuvreerruimte van een onderzoekende autoriteit bij het uitvoeren van een analyse van de prijsonderbieding beperken, betekent dit niet dat de vereisten van artikel 2, lid 10, van de basisverordening, namelijk dat terdege rekening moet worden gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, van toepassing zijn”. (44) Daarom kan deze jurisprudentie niet worden ingeroepen in het onderhavige geval waarbij de CRIA en de CCCMC speculaties maken over het niet verstrekken van informatie over „andere relevante kenmerken” en verschillen die niet in de PCN's zijn weerspiegeld ten behoeve van berekeningen van de prijsonderbieding en de schade. Bovendien heeft de Commissie de prijsonderbieding in overeenstemming met haar gebruikelijke praktijk berekend om een correcte vergelijking te kunnen maken waarbij de fysische en alle andere verschillen tussen de door de producenten in de Unie en de producenten-exporteurs verkochte productsoorten voldoende in de PCN's zijn weerspiegeld. Bovendien moesten de producenten-exporteurs, indien zij van mening waren dat hun producten specifieke kenmerken hebben die normaalgezien verschillen van de kenmerken van de producten van de Unie en die, volgens hen, niet gedekt worden door de PCN, dit bij tijd en stond gemeld hebben. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (158)

    Sommige belanghebbenden hebben beweerd dat de Commissie de prijsonderbieding niet voor de hele beoordelingsperiode heeft vastgesteld. Alleen voor het onderzoektijdvak is een gedetailleerde berekening van de prijsonderbieding gemaakt. Hoewel de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC in voorgaande perioden met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie kunnen worden vergeleken, is een dergelijke vergelijking in wezen zinloos aangezien 1) geen afzonderlijke gegevens beschikbaar zijn voor de prijzen van de invoer uit de VRC per segment, en 2) bij deze gemiddelde prijzen geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de productmix in de loop van de periode kan zijn veranderd.

    (159)

    In het verslag van de WTO-beroepsinstantie in China — HP-SSST (EU) (45) is gesteld dat een onderzoekende autoriteit het belang van de prijsonderbieding door de invoer met dumping moet beoordelen in verhouding tot het aandeel van de binnenlandse productie waarvoor geen prijsonderbieding is vastgesteld. De partijen waren van mening dat de Commissie deze beoordeling niet heeft uitgevoerd. De partijen hebben soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (160)

    Zoals in overweging 149 van de voorlopige verordening vermeld, heeft de Commissie overeenkomstig de toepasselijke rechtspraak de gebruikelijke berekeningen uitgevoerd op basis van de gecontroleerde gegevens voor het onderzoektijdvak, per PCN en per segment. Alle relevante berekeningen zijn aan de belanghebbenden meegedeeld, met inachtneming van hun procedurele rechten. Het algemene niveau van prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak bedroeg ongeveer 21 %, wat de Commissie als aanzienlijk beschouwt. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (161)

    De CRIA en de CCCMC waren echter van mening dat het waarschijnlijk is dat de Commissie slechts voor een klein deel van de verkopen door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie prijsonderbieding heeft vastgesteld. Volgens hen moet de Commissie de eventuele prijsdruk beoordelen die door de invoer uit de VRC zou kunnen worden uitgeoefend op de resterende verkoop door de bedrijfstak van de Unie waarvoor de Commissie geen prijsonderbieding heeft vastgesteld.

    (162)

    Dit argument is afgewezen omdat het verkoopvolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie dat met de invoer van de Chinese producenten-exporteurs overeenkwam, aanzienlijk is (tussen 80 % en 90 %). De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge in de drie segmenten bleek bovendien aanzienlijk te zijn (tussen 18 % en 24 %).

    (163)

    Aeolus Group en Heuver hebben om een herziening van de cif-prijzen van Aeolus verzocht om rekening te houden met de kosten van Heuver na invoer. Pirelli heeft gesteld dat de Commissie rekening moet houden met zijn extra kosten bij de vergelijking van banden van Pirelli met andere banden die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd en verkocht en met de (onafhankelijke) detailhandelaren.

    (164)

    De Commissie heeft vastgesteld dat Heuver niet verbonden was met Aeolus Group. Een correctie was derhalve niet gerechtvaardigd. Wat Pirelli betreft, is de gewogen gemiddelde cif-prijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening zoals beschreven in overweging 118 van de voorlopige verordening. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (165)

    Verschillende partijen voerden aan dat de Commissie geen beroep kan doen op de geconstrueerde exportprijzen bij de analyse van de prijsonderbieding en bij het bepalen van het schadeniveau en dat de gebruikte methode in strijd is met artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening. Bovendien voerde Hankook Group aan dat hij moet worden beschouwd als één enkele economische entiteit voor de berekening van zowel de dumping als de schademarge.

    (166)

    Ten eerste is in artikel 3, lid 2, van de basisverordening verwezen naar de gevolgen van de invoer met dumping die schade kan berokkenen aan de producenten in de Unie en niet naar de wederverkoopprijs van een bedrijf (verbonden importeur) in de Unie aan een andere afnemer.

    (167)

    Ten tweede, wat de prijsonderbieding betreft, is in de basisverordening geen enkele specifieke methode voor dat concept opgenomen. De instellingen beschikken derhalve over een ruime discretionaire marge bij het beoordelen van deze schade-indicator. Deze discretionaire bevoegdheid is afgebakend door de noodzaak om conclusies te baseren op positief bewijsmateriaal en een objectief onderzoek te voeren op grond van artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

    (168)

    Wanneer het gaat om de elementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de prijsonderbieding (met name de prijs bij uitvoer), moet de Commissie het eerste punt aangeven waarop er concurrentie is (of kan zijn) met producenten in de Unie op de markt van de Unie. Dit is overigens ook de aankoopprijs van de eerste niet-verbonden importeur omdat die onderneming in beginsel de keuze heeft om hetzij van de bedrijfstak van de Unie of van overzeese klanten het product af te nemen. Daarentegen kan het punt waarop echte concurrentie plaatsvindt niet worden vastgesteld door te kijken naar de wederverkoopprijzen van niet-verbonden importeurs. Dit is slechts het punt waarop de vaste verkoopstructuur van de exporteur probeert klanten te vinden, maar dit is al na het punt waarop de beslissing om in te voeren is genomen. Immers, zodra de exporteur zijn systeem van verbonden ondernemingen in de Europese Unie heeft geïnstalleerd, hebben zij reeds besloten dat hun producten uit het buitenland zullen komen. Derhalve moet het vergelijkingspunt net zijn wanneer het goed de grens van de Unie oversteekt en niet in een later stadium in de distributieketen, bijv. bij de verkoop aan de eindgebruiker van het goed.

    (169)

    Deze aanpak zorgt ook voor samenhang in de gevallen waar een producent-exporteur de goederen rechtstreeks verkoopt aan een niet-verbonden afnemer (hetzij importeur, hetzij eindgebruiker) omdat in dit scenario wederverkoopprijzen per definitie niet zouden worden gebruikt. Een andere benadering zou leiden tot een onderscheid tussen producenten-exporteurs uitsluitend op basis van het verkoopkanaal dat ze gebruiken.

    (170)

    In dit geval moet de invoerprijs niet in aanmerking worden genomen omdat de producent-exporteur en de importeur verbonden zijn. Derhalve, teneinde een betrouwbare prijs bij invoer tegen marktconforme prijzen en voorwaarden vast te stellen, moet die prijs worden gereconstrueerd op basis van de wederverkoopprijs van de verbonden importeur als uitgangspunt. Voor de uitvoering van deze reconstructie zijn de regels inzake de constructie van de exportprijs als bedoeld in artikel 2, lid 9, van de basisverordening pertinent, net zoals zij pertinent zijn voor de vaststelling van de exportprijs voor dumpingdoeleinden. Bij de toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening is het mogelijk om te komen tot een prijs die volledig vergelijkbaar is met de cif-prijs, grens Unie, die wordt gebruikt bij het onderzoek van verkopen aan niet-verbonden afnemers.

    (171)

    Daarom is, om te zorgen voor een billijke vergelijking, een aftrek van VAA-kosten en winst uit de wederverkoop aan onafhankelijke afnemers door de verbonden importeur gerechtvaardigd, teneinde een betrouwbare cif-prijs te bereiken.

    (172)

    Bepaalde partijen hebben de Commissie verzocht om de aard van bepaalde kosten na invoer en het toegepaste percentage bekend te maken, met vermelding van de bron. Bovendien heeft Xingyuan Group aangevoerd dat deze vaste kosten als een vast bedrag per band en niet als een percentage moeten worden toegerekend, omdat bij toerekening van een percentage exporteurs met prijzen aan de onderkant van de markt onbillijk worden benadeeld.

    (173)

    De Commissie heeft opgemerkt dat zij de cif-waarde met 3,2 % heeft verhoogd om rekening te houden met de kosten na invoer (die voor 60 % bestaan uit vervoerskosten, voor 32 % uit verladingskosten en voor 8 % uit douanekosten). De percentages zijn berekend op basis van gecontroleerde kosten na invoer per eenheid en zijn vervolgens uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs van de gecontroleerde niet-verbonden importeurs.

    (174)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat de verschillen tussen de nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden in aanmerking moeten worden genomen voor de billijke vergelijking in het onderzoek met het oog op het vaststellen van prijsonderbieding en het prijsbederf.

    (175)

    Zoals in overweging 84 van de voorlopige verordening vermeld, hebben nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden dezelfde fysieke basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (176)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen vond Hankook groep een verschil tussen de gemelde winstmarge voor segment 1 en de streefwinstmarge die is gebruikt voor de vaststelling van de onderbiedingsmarge.

    (177)

    De Commissie heeft de prijsbederfmarges doorgelicht en vond een administratieve fout bij de vaststelling van de prijsonderbiedingsmarge voor segment 1 en segment 2. Daarom heeft de Commissie de berekening van de prijsbederfmarge gecorrigeerd.

    (178)

    Na de in overweging 14 vermelde hoorzitting met Hankook heeft de Commissie aanvullende informatie verstrekt over de VAA-items die zijn afgetrokken van de prijs aan de eerste onafhankelijke afnemer, om een niveau af fabriek te bereiken. De Commissie bevestigde dat de afgetrokken kosten waren: vervoer, verzekering, behandeling, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, kortingen en commissies. De Commissie trok indirecte verkoopkosten, O & O, financiering, marketing noch winst af van de prijzen van de producenten van de Unie.

    4.6.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    4.6.1.   Algemene opmerkingen

    4.6.1.1.   De wegingsmethode

    (179)

    Verschillende partijen verzochten om meer gedetailleerde informatie over de in de voorlopige fase gebruikte methode om de verschillende categorieën ondernemingen (grote ondernemingen of kmo's) te wegen naargelang het segment zoals beschreven in de voorlopige verordening, namelijk in de overwegingen 157 en 158.

    (180)

    De wegingen zijn uitgevoerd op basis van de verkoop, aangezien dit de relevante parameter is bij de beoordeling van de verkoopprijs in de Unie voor de vaststelling van de productiekosten of de winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers.

    (181)

    Een van de criteria voor de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie was de representativiteit van de producenten in de Unie qua grootte, namelijk kmo's versus grotere ondernemingen (overweging 24 van de voorlopige verordening). De steekproef bestond uit vijf kmo's. Eén daarvan heeft besloten haar medewerking aan het onderzoek te beëindigen. De vier andere hebben de steekproefvragenlijst beantwoord. Zoals vermeld in overweging 10 heeft de Commissie de vragenlijst geverifieerd van de kmo waarvoor het controlebezoek niet was uitgevoerd vóór de instelling van de voorlopige maatregelen.

    (182)

    Daarnaast heeft de Commissie rekening gehouden met opmerkingen van belanghebbenden die van mening waren dat in de steekproef van producenten in de Unie rekening moet worden gehouden met de indeling van de markt in drie segmenten (overweging 20 van de voorlopige verordening). Zoals in overweging 21 van de voorlopige verordening uiteengezet, hebben de medewerkende producenten aanvullende informatie verstrekt. De producenten in de Unie is verzocht informatie te verstrekken over de verkoopwaarde en het verkoopvolume met betrekking tot de productie en de verkoop in de Unie per segment en, in het geval van banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien, de oorsprong van de karkassen (uitbesteding/karkassen uit voorraad). De steekproefvragenlijst of de vragenlijst voor producenten in de Unie bevatte geen informatie over de oorsprong of het merk van de door loopvlakvernieuwingsbedrijven gebruikte karkassen.

    (183)

    De Commissie heeft elf producenten in de Unie in de steekproef opgenomen. Dit is een ongebruikelijk groot aantal producenten in de Unie die moeten worden onderzocht. Ondanks deze inspanning was voor de prestaties van de kmo's en per segment een weging nodig om de resulterende aggregatie van de micro-economische schade-indicatoren goed te kunnen analyseren.

    (184)

    De verkoop van de medewerkende producenten in de Unie en die van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren op vergelijkbare wijze verdeeld over de segmenten: tussen 60 % en 70 % in segment 1, tussen 15 % en 25 % in segment 2 en tussen 10 % en 20 % in segment 3. De kmo's vertegenwoordigden 7 tot 10 % van de totale verkoop in de Unie zoals gemeld door de medewerkende producenten in de Unie. Bovendien produceren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden van de segmenten 2 en 3. Ongeveer de helft van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in segment 3 bestaat uit van een nieuw loopvlak voorziene banden.

    (185)

    De eerste stap was het inschatten van de verdeling tussen de verkoop door grote ondernemingen en die door kmo's. De schatting van de verkoop door kmo's was gebaseerd op de informatie die was verstrekt door ETRMA (voor koude processen) en door niet bij EUROPOOL aangesloten loopvlakleveranciers. In het kader van dit onderzoek is ervan uitgegaan dat via een koud proces geproduceerde banden door kmo's worden verkocht en dat via een warm proces geproduceerde banden door grote producenten worden verkocht. Dit is een voorzichtige benadering om de verkoop door kmo's te schatten, aangezien de Commissie slechts één kmo-producent heeft gecontroleerd die volgens beide processen produceert. De schatting van de verkoop door de grote ondernemingen is het verschil tussen de totale verkoop in de Unie door de producenten in de Unie min de schatting van de verkoop door kmo's. De Commissie heeft vastgesteld dat de verkoop door kmo's in 2016 goed was voor ongeveer 15 % van de totale verkoop in de Unie door de bedrijfstak van de Unie (zoals hierboven vermeld, is dit een voorzichtige schatting aangezien sommige kmo's ook warme loopvlakvernieuwingsprocessen toepassen). Bijgevolg is de verhouding vastgesteld op 85 % voor grote ondernemingen en 15 % voor kmo's.

    (186)

    De tweede stap was het vergelijken van de verhouding van 85 %/15 % met de verhouding van de steekproef (waarin grote ondernemingen meer dan 95 % wogen). Bovendien vertegenwoordigden de verkoopgegevens van de in de steekproef opgenomen kmo's ongeveer 4 % van de geschatte totale verkoop in de Unie door kmo-producenten in de Unie. Om ervoor te zorgen dat het relatieve belang van de twee categorieën producenten in de Unie goed tot uiting komt in de micro-economische indicatoren, heeft de Commissie de indicatoren voor de individuele ondernemingen bij de aggregatie gewogen op basis van de bovengenoemde verhouding van 85 %/15 %. De methode heeft geleid tot een toename van het gewicht van verkopen in segment 3, gebruikt voor de vaststelling van de micro-economische indicatoren.

    (187)

    In het voorlopige stadium zijn beide wegingen — de weging van de categorie van ondernemingen en de weging van de segmenten — gedurende de gehele beoordelingsperiode gelijk toegepast, op basis van 2016. De Commissie acht deze benadering redelijk gezien het beschikbare bewijsmateriaal.

    (188)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat de Commissie geen vaste verhouding (namelijk een voor het jaar 2016 berekende verhouding) zou mogen gebruiken in de beoordelingsperiode, maar veeleer een ratio voor elke periode van de beoordelingsperiode. Bovendien voerden zij aan dat enkele grote producenten van loopvlakken bij de productie van van een nieuw loopvlak voorziene banden gebruik maakten van het koude proces en dat twee producenten van van een nieuw loopvlak voorziene banden deel uitmaakten van een grotere groep, waardoor ze als grote onderneming moeten worden ingedeeld. Derhalve voerden de partijen aan dat de gebruikte methode niet als conservatief kan worden beschouwd en dat het verkoopvolume van kmo's overschat werd. Bipaver voerde aan dat het warme proces niet alleen wordt gebruikt door één loopvlakvernieuwingsbedrijf, maar ook door verschillende loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie (46).

    (189)

    Ten eerste onderzocht de Commissie de gemaakte beweringen en het door de partijen overgelegde bewijs. Zij heeft vastgesteld dat bepaalde grote leveranciers van loopvlakken verbonden dochterondernemingen hebben die van een nieuw loopvlak voorziene banden produceren met behulp van het koude proces. Bovendien maken de twee producenten die aanvankelijk zijn beschouwd als kmo's, die zijn vermeld door de partijen, deel uit van een grotere groep, waardoor zij niet kunnen worden beschouwd als een kmo. De Commissie heeft derhalve de in de weging gebruikte verhoudingen aangepast. De grote leveranciers en kmo's communiceerden hun verkoop tijdens de beoordelingsperiode. De totale gerapporteerde hoeveelheid ligt tussen 227 000 en 254 000 van een nieuw loopvlak voorziene banden, ofwel ongeveer 5,5 % van de geschatte verkoop van van een nieuw loopvlak voorziene banden tijdens de beoordelingsperiode.

    (190)

    Ten tweede, met betrekking tot de verkoop uit de warme productie door kmo's heeft de Commissie vastgesteld dat meer dan één kmo van een nieuw loopvlak voorziene banden is de productie van coverbanden met warme proces. Zij vroeg een aantal producenten om de omvang van de productie van warm proces voor de beoordelingsperiode mee te delen. De totale gerapporteerde hoeveelheid ligt tussen 132 000 en 150 000 van een nieuw loopvlak voorziene banden, ofwel ongeveer 3,2 % van de geschatte verkoop van van een nieuw loopvlak voorziene banden tijdens de beoordelingsperiode.

    (191)

    In de derde plaats herberekende de Commissie de raming van de verkoop van kmo's in de beoordelingsperiode door toevoeging van de verkoop door kmo's uit het warme productieproces en de aftrek van de verkoop door grote ondernemingen uit de koude productie.

    (192)

    Ten slotte berekende de Commissie het aandeel van de verkoop door kmo's in de totale verkoop in de Unie voor elke periode van de beoordelingsperiode:

    Tabel 4

    Aandeel van de verkoop door kmo's in de totale verkoop in de Unie (in %)

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Aandeel van de verkoop door kmo's in de totale verkoop in de Unie

    16,9

    15,3

    13,7

    13,2

    In de voorlopige fase gebruikte verhouding tussen de verkoop door kmo's en de totale verkoop in de Unie

    14,6

    14,6

    14,6

    14,6

    (193)

    Zoals uit tabel 4 blijkt, is het aandeel van kmo's in de totale verkoop in de Unie tijdens de beoordelingsperiode toegenomen met 2,3 procentpunten in 2014, 0,7 procentpunten in 2015 en daalde dit met 0,9 procentpunten in 2016 en 1,4 procentpunten in het onderzoektijdvak. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de vaststelling van een verhouding per jaar een marginaal effect heeft op de algemene resultaten van de analyse. Op basis van het bovenstaande blijven de conclusies op basis van de trends van de voorlopige verordening geldig.

    (194)

    Met betrekking tot de tweede aanpassing per segment beriep de Commissie zich in het voorlopige stadium op de informatie uit de klacht (bijlage 15), waarin de raming van het gewicht van elk segment voor het verbruik in de Unie voor het jaar 2016 is opgenomen. Zoals evenwel reeds vermeld in overweging 188, voerden het CRIA en de CCCMC aan dat de Commissie gebruik moest maken van een verhouding per periode van de beoordelingsperiode.

    (195)

    Uit het onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die meer geschikt waren en die op hun beurt konden worden gebruikt voor de berekening van de weging van de segmenten in de hele beoordelingsperiode. De belanghebbenden konden dergelijke gegevens evenmin voorleggen. Daarom heeft de Commissie besloten de tweede correctie per segment in het definitieve stadium niet toe te passen. Deze aanpak heeft het gewicht van segment 1 en segment 2 doen toenemen, gebruikt voor de vaststelling van de micro-economische indicatoren.

    (196)

    Zoals blijkt uit tabel 5 met de herziene weging, blijven de conclusies op basis van de trends van de voorlopige verordening geldig voor alle op geaggregeerde basis geanalyseerde micro-economische indicatoren:

    Tabel 5

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Winstmarge, zoals in tabel 13 van de voorlopige Verordening (% van de omzet)

    15,6

    16,7

    15,2

    13,7

    Index (2014 = 100)

    100

    106,9

    97,7

    88,1

    Winstmarge met herziene weging (% van de omzet)

    15,4

    16,9

    15,3

    13,7

    Index (2014 = 100)

    100

    109,5

    99,5

    88,6

    (197)

    Zoals blijkt uit tabel 6 met de herziene weging, blijven van de met de herziene conclusies gebaseerd op de trends van de voorlopige verordening geldig voor Tier 3:

    Tabel 6

    Winstgevendheid in segment 3 van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Winstmarge, zoals in tabel 16 van de voorlopige Verordening (% van de omzet)

    6,1

    0,6

    2,7

    – 0,4

    Index (2014 = 100)

    100

    10

    45

    – 7

    Winstmarge met herziene weging (% van de omzet)

    5,9

    0,5

    2,7

    – 0,7

    Index (2014 = 100)

    100

    9

    45

    – 12

    4.6.1.2.   Onwettigheid van het wegingsproces

    (198)

    De CRIA en de CCCMC hebben beweerd dat het wegingsproces onwettig was, aangezien de basisverordening niet toelaat dat wijzigingen worden aangebracht aan de steekproef van de producenten in de Unie, die geacht wordt representatief te zijn voor de gehele bedrijfstak van de Unie. Bovendien hebben zij aangevoerd dat de methode van de Commissie niet voldeed aan de vereisten om de vaststelling van de schade te baseren op positief bewijsmateriaal en om een objectief onderzoek uit te voeren, aangezien een zeer beperkt aantal ondernemingen uiteindelijk het gehele resultaat van de schadebeoordeling hebben bepaald, waarbij het belang van een veel grotere reeks gegevens is afgezwakt. De partijen hebben soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat de Commissie zich niet kan baseren op informatie die is verstrekt door de vier in de steekproef opgenomen kmo's die de basis zou kunnen vormen voor de weging van de schade-indicatoren.

    (199)

    De Commissie heeft de in de overwegingen 179 tot en met 195 gebruikte methode in herinnering gebracht.

    (200)

    Als gevolg van deze twee soorten wegingen is de samengestelde steekproef statistisch representatiever geworden voor de bedrijfstak van de Unie als geheel, in overeenstemming met de toepasselijke jurisprudentie van de WTO en de EU (47). Bovendien kon de Commissie hierdoor beter rekening houden met de situatie van de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (kmo's en grote producenten), die anders niet voldoende tot uiting zou komen in de schade-indicatoren indien de Commissie haar bevindingen op de steekproef had gebaseerd zonder in het onderhavige geval de weging toe te passen. Gezien het gefragmenteerde karakter van de bedrijfstak van de Unie kon de Commissie niet zomaar voorbijgaan aan het belang van de producerende kmo's op de markt van de Unie. Zoals in overweging 186 vermeld, vertegenwoordigden de door de in de steekproef opgenomen kmo's aangeleverde gegevens over de verkoop ongeveer 4 % van de geschatte totale verkoop in de Unie door producerende kmo's in de Unie. Om het relatieve belang te weerspiegelen van de twee categorieën ondernemingen, heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op de geverifieerde gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de weging toegepast. De informatie waarop tijdens dit proces is vertrouwd, is beschikbaar in het niet-vertrouwelijke dossier en is waar nodig naar behoren gecontroleerd. De Commissie was derhalve van oordeel dat zij op basis van positief bewijsmateriaal een objectief onderzoek naar het bestaan van schade had uitgevoerd. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

    4.6.2.   Macro-economische indicatoren

    (201)

    De CRIA en de CCCMC hebben gesteld dat ze twijfelden aan de betrouwbaarheid van een deel van de informatie die betrekking heeft op de macro-economische indicatoren en waarop de Commissie zich heeft gebaseerd.

    (202)

    Zoals in overweging 28 vermeld, is een document met verduidelijkingen over de voorlopige verordening vóór de mededeling van de definitieve bevindingen in het niet-vertrouwelijke dossier opgenomen.

    (203)

    Voor de vaststelling van de macro-economische indicatoren heeft de Commissie gebruikgemaakt van verschillende bronnen, waaronder gegevens die door de European Tyre & Rubber Manufacturers” Association („ETRMA”) zijn verstrekt. ETRMA publiceert op zijn website marktanalyses die voor iedereen beschikbaar zijn. De openbare versie van de klacht bevatte een van ETRMA afkomstig document (bijlage 16 — ETRMA-boekje voor 2016 (48)). De Commissie heeft er nota van genomen dat sommige producenten-exporteurs en ook bepaalde producenten in de Unie ETRMA-leden zijn en ook met gegevens van ETRMA gestaafde opmerkingen hebben ingediend (zoals Hankook Group en Pirelli).

    4.6.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (204)

    Zoals in overweging 135 geïmpliceerd, omvatte de in de voorlopige verordening vermelde productie in de Unie niet de verkoop van loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA Europool zijn aangesloten. Bij de vaststelling van de productiecapaciteit is bovendien een administratieve fout geconstateerd.

    (205)

    De geschatte totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie zijn dienovereenkomstig herzien en hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 7

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Productievolume (in eenheden)

    20 973 089

    20 360 055

    20 619 725

    21 111 923

    Index (2014 = 100)

    100

    97,1

    98,3

    100,7

    Productiecapaciteit (in eenheden)

    29 038 117

    28 225 985

    27 115 950

    26 525 214

    Index (2014 = 100)

    100

    97,2

    93,4

    91,3

    Bezettingsgraad

    72,2 %

    72,1 %

    76,0 %

    79,6 %

    Index (2014 = 100)

    100

    100

    105

    110

    Bron: ETRMA, loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA Europool zijn aangesloten, Eurostat Comext en door de klager ingediende informatie.

    (206)

    Zoals uit tabel 7 blijkt, is de productie met 21,1 miljoen eenheden in het onderzoektijdvak betrekkelijk stabiel gebleven, terwijl de bezettingsgraad in dezelfde periode met 7,4 procentpunten is gestegen (van 72,2 % naar 79,6 %) als gevolg van de afname van de productiecapaciteit.

    4.6.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

    (207)

    Zoals in overweging 135 geïmpliceerd, omvatte het in de voorlopige verordening vermelde totale volume van de verkoop op de markt van de Unie niet de verkoop van loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA Europool zijn aangesloten.

    (208)

    Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zijn dienovereenkomstig herzien en hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 8

    Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Totaal verkoopvolume op de markt van de Unie (in eenheden)

    14 835 082

    14 738 677

    14 533 199

    14 584 885

    Index (2014 = 100)

    100

    99,4

    98,0

    98,3

    Marktaandeel

    72,4 %

    70,3 %

    67,3 %

    67,1 %

    Index (2014 = 100)

    100

    97,2

    93,0

    92,7

    Bron: ETRMA, loopvlakleveranciers die niet bij ETRMA Europool zijn aangesloten en Eurostat Comext.

    (209)

    In een groeiende markt is de verkoop in de Unie tijdens de beoordelingsperiode licht gedaald. Dit heeft ertoe geleid dat het marktaandeel met 5,3 procentpunten is gekrompen (van 72,4 % tot 67,1 %), terwijl het volume van de invoer uit de VRC met meer dan 1,1 miljoen banden is gestegen, of een toename van het marktaandeel met 4,2 procentpunten (van 17,1 % naar 21,3 %).

    (210)

    Aeolus Group en Pirelli hebben aangevoerd dat het volume van de verkoop op de markt van de Unie de afgelopen drie jaar stabiel is gebleven en dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tussen 2014 en 2017 met 5 procentpunten is gedaald, wat een onbeduidende daling is.

    (211)

    Zij voerden bovendien ook aan dat uit de omvang van de verkoop in de Unie die werd aangegeven in de klachten voor de periode 2013 en 2016 een sterke daling voor segment 3 (– 30 %), een daling voor segment 2 (– 7 %) en een lichte daling in de verkoop voor segment 1 (– 1 %) bleek. Als zodanig was het duidelijk dat de enige schade te vinden is in segment 3 en dat bij de schadeanalyse rekening moet worden gehouden met de indeling van de markt in segmenten.

    (212)

    De Commissie heeft opgemerkt dat de in de vorige overweging vermelde cijfers alleen betrekking hebben op de verkopen van de klagers en niet op de verkopen van de bedrijfstak van de Unie als geheel. Ze hebben ook betrekking op een andere periode. Daarom is het niet mogelijk de ontwikkeling van het verkoopvolume van de klagers te transponeren naar de bedrijfstak van de Unie. Zoals in de overwegingen 128 en 132 uiteengezet, was de Commissie van oordeel dat het bestaan van aanmerkelijke schade moet worden vastgesteld voor het betrokken product en voor de bedrijfstak van de Unie als geheel, en niet alleen voor bepaalde delen daarvan. Daarom heeft de Commissie de trends niet afzonderlijk, d.w.z. per segment, onderzocht aangezien zij een geaggregeerde aanpak heeft gevolgd.

    4.6.2.3.   Groei

    (213)

    Tijdens de beoordelingsperiode is het totale verbruik in de Unie met 6,1 % toegenomen. De verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie zijn ondanks het toenemende verbruik met 1,7 % gedaald, waardoor de bedrijfstak van de Unie marktaandeel heeft verloren. Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is tijdens de beoordelingsperiode toegenomen (met meer dan 4 procentpunten).

    (214)

    Giti Group heeft aangevoerd dat het verbruik in de Unie moet worden geanalyseerd op basis van de waarde en niet het volume ervan. Op deze basis is het verbruik in de Unie met 5 % in waarde gedaald en is het tussen 2016 en het einde van het onderzoektijdvak langzaam beginnen te stijgen.

    (215)

    Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen. Het verbruik in de Unie gaf een momentopname van het aantal banden die op een bepaald moment op de markt van de Unie beschikbaar waren. Het verbruik in de Unie wordt gewoonlijk op basis van het volume berekend, precies om te voorkomen dat het prijsbeleid van de marktdeelnemers de ontwikkelingen tijdens de beoordelingsperiode zou beïnvloeden.

    4.6.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (216)

    De werkgelegenheid en productiviteit hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 9

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2014

    2015

    2016

    Onderzoektijdvak

    Aantal werknemers

    38 445

    36 478

    34 959

    34 188

    Index (2014 = 100)

    100

    95

    91

    89

    Productiviteit (eenheid/werknemer)

    546

    558

    590

    618

    Index (2014 = 100)

    100

    102

    108

    113

    Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst, door loopvlakleveranciers ingediende opmerkingen en ETRMA.

    (217)

    Aeolus Group en Pirelli hebben verklaard dat de werkgelegenheid, waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat ze met 11 % is gedaald, uitsluitend betrekking heeft op de loopvlakvernieuwingsindustrie. De ontwikkeling van de productiviteit kan daarentegen worden verklaard door het feit dat de bedrijfstak van de Unie onlangs een periode van herstructurering en rationalisering heeft doorgemaakt.

    (218)

    De bewering van belanghebbenden met betrekking tot de daling van de werkgelegenheid is feitelijk onjuist, aangezien ongeveer de helft daarvan zich bij grote fabrikanten heeft voorgedaan. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (219)

    Heuver heeft de namen gevraagd van de 85 loopvlakvernieuwingsbedrijven die in overweging 171 van de voorlopige verordening zijn vermeld.

    (220)

    Op basis van de lijst van afnemers die loopvlakleveranciers in het kader van dit onderzoek hadden verstrekt, heeft de Commissie in de voorlopige verordening geconcludeerd dat er ten minste 85 producenten waren die hun productie hebben stopgezet. De Commissie heeft de identiteit van de afnemers en de verkoopvolumes per afnemer vertrouwelijk behandeld, aangezien dit gevoelige bedrijfsinformatie is. Bovendien wordt de belanghebbenden niet verzocht om voor dit soort document een samenvatting te verstrekken. Dit gezegd zijnde, hebben de loopvlakleveranciers bij wijze van uitzondering een samenvatting van hun opmerkingen verstrekt die in het niet-vertrouwelijke dossier is opgenomen.

    (221)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat de veronderstelling van de Commissie dat alle verkoop van koudprocesproducten bij kmo's plaatsvindt onjuist is, aangezien veel grote ondernemingen gebruikmaken van loopvlakvernieuwingsmethoden op basis van een koud proces. De partijen concludeerden dat de resulterende schatting van de werkgelegenheid en productiviteit derhalve onbetrouwbaar waren.

    (222)

    Zoals vermeld in overweging 189 heeft de Commissie vastgesteld dat de productie van grote ondernemingen die gebruikmaken van de koude procedure vrij beperkt is en als zodanig de raming van de Commissie met betrekking tot de werkgelegenheid en de productiviteit niet kan verwerpen. Bovendien heeft de productiviteit voornamelijk betrekking op het type productie (namelijk banden van een nieuw loopvlak voorzien of nieuwe banden produceren). Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (223)

    Bovendien hebben de CRIA en de CCCMC aangevoerd dat uit de lijst van afnemers die is verstrekt door een loopvlakleverancier blijkt dat een klant als inactief werd beschreven, terwijl uit de bij de plaatselijke autoriteiten ingediende jaarrekening bleek dat de onderneming in 2017 nog actief was. In haar nota voor het dossier (49) verklaarde de Commissie dat de lijst is opgebouwd door aggregatie van gegevens over de verkopen die zijn ingediend door acht loopvlakleveranciers. In het kader van het onderzoek werd een loopvlakvernieuwingsbedrijf geacht de productie te hebben gestopt wanneer het niet langer loopvlakken aankoopt. Het is derhalve niet mogelijk om uitsluitend op basis van de lijst van unieke leveranciers en/of op basis van ingediende financiële overzichten tot een positieve conclusie te komen over de vraag of een loopvlakvernieuwingsbedrijf actief of inactief is. Bovendien is het weliswaar zo dat de door de CCCMC genoemde onderneming niet was gesloten, maar dat zij wel aan de Commissie heeft bevestigd dat haar loopvlakvernieuwingsatelier niet langer operationeel is. Daarom is de Commissie blijven gebruikmaken van de lijst als vastgesteld.

    4.6.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge

    (224)

    Alle dumpingmarges zijn herzien zoals in overweging 122 vermeld en zij blijven allemaal aanzienlijk. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

    4.6.3.   Micro-economische indicatoren

    (225)

    Giti Group heeft de Commissie verzocht om ook de ontwikkeling van de micro-economische factoren bekend te maken zonder de weging die de Commissie heeft toegepast, zodat Giti Group kan analyseren of deze niet-gemanipuleerde gegevens tot een ander schadebeeld zouden leiden. Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de CRIA, de CCCMC en Giti Group dit verzoek opnieuw aangevoerd.

    (226)

    De Commissie heeft dit verzoek afgewezen omdat de bekendmaking van de schade-indicatoren zonder de weging niet de werkelijke situatie van de bedrijfstak van de Unie zou weergeven, aangezien het niet mogelijk is zoveel kmo's in de steekproef op te nemen om hun werkelijke gewicht onder de producenten in de Unie weer te geven.

    4.6.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (227)

    De CRIA en de CCCMC hebben de Commissie verzocht om te verduidelijken of bij de vaststelling van de schade-indicatoren rekening was gehouden met verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen.

    (228)

    Indien verbonden ondernemingen betrokken waren bij de verkoop, is de in de steekproef opgenomen producenten verzocht om de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemers op te geven. Wat de aankoop van grondstoffen via verbonden ondernemingen betreft, heeft de Commissie het beleid inzake verrekenprijzen onderzocht zonder correcties toe te passen.

    4.6.3.2.   Voorraden

    (229)

    Aeolus Group en Pirelli hebben aangevoerd dat de Commissie moet overwegen om niet alleen de algemene bedrijfstak te analyseren, maar ook het onderscheid tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden of tussen verschillende segmenten. Zij hebben aangevoerd dat volgens de klacht de voorraden banden van de segmenten 1 en 2 niet is toegenomen. Integendeel, de voorraden banden van de segmenten 1 en 2 zijn tussen 2013 en 2016 met respectievelijk 15 % en 21 % gekrompen. De voorraad banden van segment 3 daarentegen is, zo is in de klacht vermeld, met 17 % toegenomen. De gemelde toename van de voorraden heeft voor hen uitsluitend betrekking op de loopvlakvernieuwingsindustrie. Bovendien kunnen voorraadschommelingen door verschillende factoren worden verklaard. Een voorraadstijging kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verwachte toename van de orders. Prometeon Tyre Group S.r.l. zag zijn voorraad groeien als gevolg van verschillende factoren die alle verband hielden met de Europese economische crisis. De productie van banden is uitsluitend verbonden met vervoer, en het vervoer hangt voornamelijk af van de handel in het algemeen. Een handelscrisis leidt tot minder vervoer, wat logischerwijs betekent dat er minder banden worden verkocht.

    (230)

    De Commissie heeft om te beginnen opgemerkt dat de stijging van de voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie plaatsvond tussen 2016 en het einde van het onderzoektijdvak. De stijging hield dus niet rechtstreeks verband met de financiële crisis van 2011. Bovendien hadden de door de belanghebbenden genoemde cijfers alleen betrekking op de klager en gaven ze geen juist beeld van de situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Conclusies die op basis van die cijfers zijn getrokken, kunnen dus in het kader van het onderzoek niet als representatief voor de bedrijfstak van de Unie worden beschouwd. Op grond hiervan heeft de Commissie het argument afgewezen.

    4.6.3.3.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (231)

    Wat de investeringen betreft, hebben Aeolus Group en Pirelli beweerd dat het onderzoek in tegenspraak was met de door de klager verstrekte cijfers. Giti Group heeft aangevoerd dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie als geheel te laag is ingeschat omdat de Commissie de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft gemanipuleerd teneinde het belang van de gegevens met betrekking tot segment 3 te vergroten. Giti Group heeft ook betoogd dat het enige segment van de bedrijfstak met verslechterende (en lage) winstmarges segment 3 was. Dit segment van de markt vertegenwoordigde echter slechts 20 % van de totale verkoop/het totale verbruik in de Unie. Aeolus Group en Pirelli waren van mening dat de bedrijfstak van de Unie over het algemeen zeer winstgevend is, met name segment 1 en in iets mindere mate ook segment 2.

    (232)

    Wat de opmerking over de methode voor de berekening van de winstgevendheid betreft, heeft de Commissie in de overwegingen 179 tot en met 195 de methode toegelicht die voor de weging van de micro-economische indicatoren is toegepast om de economische realiteit van de producenten in de Unie te weerspiegelen. De Commissie heeft ook opgemerkt dat de winstgevendheid van alle segmenten van 2014 tot het einde van het onderzoektijdvak is verslechterd en dat de absolute cijfers over de winstgevendheid moeten worden gelezen in samenhang met haar bevindingen over de interconnectie tussen de segmenten.

    4.7.   Interconnectie tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden en tussen de segmenten

    (233)

    De belanghebbenden waren het over het algemeen eens met de indeling van de markt in drie segmenten. Zoals in de overwegingen 54 tot en met 59 van de voorlopige verordening beschreven, zijn de merken op de markt van de Unie in een van de drie segmenten ingedeeld. Alle segmenten werden over het algemeen via gemeenschappelijke verkoopkanalen verkocht.

    (234)

    Enkele belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de voorlopige bevindingen inzake de interconnectie tussen de segmenten. De Commissie heeft de informatie over deze kwestie gebundeld in een dossiernotitie over de interconnectie tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden en tussen de segmenten (50).

    (235)

    De CRIA en de CCCMC hebben gesteld dat het idee dat de prijzen in segment 3 de prijsstelling in de segmenten 1 en 2 zouden sturen (overwegingen 203 en 207 van de voorlopige verordening) ongefundeerd is en dat de Commissie geen enkele reden voor dit vermeende effect heeft gegeven. Zelfs in de veronderstelling dat bovenstaande bevindingen juist zijn, kan geen ervan tot de conclusie leiden dat de prijzen in segment 3 van invloed zijn op de prijzen in de segmenten 1 en 2. Zij hebben ook aangevoerd dat de prijzen van banden door de grondstofkosten worden bepaald en dat het onjuist is dat er sprake is van concurrentie tussen de verschillende segmenten. Zij hebben ook gesteld dat de Commissie eenvoudigweg verwijst naar „het effect van de prijzen in de lagere segmenten op de prijsstelling in het hoogste segment” (overweging 203 van de voorlopige verordening), waarmee de Commissie zonder enig bewijsmateriaal de klager volgt. Giti Group heeft gesteld dat de theorie van de Commissie inzake het „omgekeerde cascade-effect” niet werd ondersteund (en zelfs werd tegengesproken) door de feiten die in het dossier zijn opgenomen. In dit verband heeft Giti Group er ook aan herinnerd dat de klager zelf het volgende heeft verklaard: „Actoren, prijzen, concurrentie en strategieën verschillen aanzienlijk van segment tot segment en een beslissende factor voor het ene segment kan irrelevant zijn voor een ander segment. Hoewel er rechtstreekse concurrentie kan bestaan tussen de hoogste en laagste segmenten, is de concurrentie tussen de segmenten meestal het resultaat van een strategische keuze tussen kwaliteit en prijs.” (51).

    (236)

    Zoals in overweging 234 vermeld, heeft de Commissie een dossiernotitie opgesteld met de redenen om te concluderen dat er sprake is van interconnectie tussen de segmenten. Deze conclusie was op een aantal elementen gebaseerd. Het eerste is dat de concurrentie tussen de verschillende segmenten plaatsvindt op het moment dat tot aankoop wordt besloten. De koper heeft dan de mogelijkheid om te kiezen voor:

    een band van segment 1 die duurzamer is, waarin de nieuwste technologie is geïntegreerd, die de beste prestatiekenmerken bezit en die tegen een hogere prijs wordt verkocht, of

    een band van segment 2 die vaak door eersteklas bandenfabrikanten wordt gemaakt, duurzamer is dan een band van segment 3, minder kost dan een band van een A-merk, en tegen een hogere prijs wordt verkocht dan een band van segment 3, of

    een band van segment 3 die in aankoop goedkoper is dan een band van segment 1 of 2 maar die minder duurzaam is en de minst goede prestatiekenmerken bezit.

    (237)

    Deze beslissing, uitgedrukt in prijzen, resulteert in een tweeledige analyse: de aankoopprijs en de totale kosten per band. Wat de aankoopprijs betreft, zijn het de banden van segment 1 die de grootste investering vereisen. Tegelijkertijd hebben ze de laagste kosten per band per kilometer. Voor banden van segment 3 geldt precies het omgekeerde: ze zijn het goedkoopst in aankoop maar het duurst per kilometer (52).

    (238)

    Een ander cruciaal element waren de gemeenschappelijke verkoopkanalen, waar de banden van verschillende segmenten gewoonlijk samen te koop worden aangeboden, hetgeen bevorderlijk is voor de dynamiek van de interconnectie tussen de segmenten (53).

    (239)

    De Commissie heeft ook opgemerkt dat het argument met betrekking tot de grondstofkosten niet met bewijsmateriaal was gestaafd.

    (240)

    In het document met de definitieve bevindingen heeft de Commissie verwezen naar de ontwikkeling van de verkoop in de Unie van de verschillende segmenten. Hierbij deed zij beroep op een tabel die de belanghebbenden hebben verstrekt (Prometeon/Pirelli). Deze tabel was getiteld „Geschatte ontwikkeling van de verkoop in de Unie voor producenten in de Unie die ETRMA-leden zijn”. Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat de cijfers verschilden van tabel 4 van het document met de definitieve bevindingen. De Commissie heeft het argument onderzocht en om verduidelijking gevraagd bij ETRMA. ETRMA heeft gepreciseerd dat de gegevens in tabel 6 van het document met de definitieve bevindingen foutief getiteld was. De gegevens van tabel 6 van het document met de definitieve bevindingen betroffen de ontwikkeling van de vervangingsmarkt voor nieuwe banden in de Unie (tabel 10 hieronder). Volgens die gegevens was er bij de producenten in de Unie een duidelijke en snelgroeiende belangstelling voor segment 3, het goedkoopste segment van de markt.

    Tabel 10

    Geraamde ontwikkeling van de vervangingsmarkt voor nieuwe banden in de Unie

    In miljoenen

    2014

    2015

    2016

    2017

    Schatting 2018

    Segment 1 + Segment 2

    8,7

    9,0

    9,1

    9,0

    9,2

    Index (2014 = 100)

    100

    103

    105

    103

    106

    Segment 3

    3,6

    4,0

    5,0

    5,4

    5,5

    Index (2014 = 100)

    100

    111

    139

    150

    153

    Aandeel van ETRMA-producenten in segment T3

    12,5 %

    12,4 %

    13,1 %

    14,1 %

    18,9 %

    Bron: Prometeon Tyre Group en Pirelli (54)

    (241)

    In dit verband wordt verwacht dat de verkoop van banden van segment 3 in 2018 meer dan 53 % hoger zal liggen dan in 2014, terwijl de verkoopvolumes van banden van de segmenten 1 en 2 van dezelfde grootteorde blijven en naar verwachting slechts 6 % zullen stijgen in vergelijking met 2014. Deze ontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van een enorme toename van de concurrentie in segment 3 van producenten-exporteurs in het betrokken land in de periode 2014-2018 en van financieel onhoudbare winstniveaus in segment 3 voor producenten van het betrokken product in de Unie.

    (242)

    De Commissie merkte op dat deze verschuiving in de vervangingsmarkt gevolgen heeft gehad voor de producenten in de Unie, die veel hogere winstmarges in de segmenten 1 en 2 zouden hebben gerealiseerd. Dit kan alleen kan worden gezien in het licht van de in de overwegingen 141 e.v. uiteengezette redenen, namelijk als een stap ter bescherming van de belangrijkste waardestuwer voor hogere segmenten waarmee een onderscheid wordt gemaakt tussen de verkoop in de Unie van banden van de segmenten 1 en 2 en de invoer in de Unie van banden van de segmenten 1 en 2 uit het betrokken land. Uit het feit dat de weinig rendabele verkoop van banden van segment 3 stijgt, waardoor de concurrentie in dat segment toeneemt, blijkt dat de producenten van het betrokken product in de Unie tijdens en vóór het onderzoektijdvak druk hebben ondervonden van het „omgekeerde cascade-effect” op de verkoop van banden van de segmenten 1 en 2 en dat die druk zelfs na het onderzoektijdvak zal toenemen.

    (243)

    De CRIA en de CCCMC hebben opgemerkt dat de Commissie heeft verklaard dat het moeilijker is geworden om een versleten hoogwaardige band van een nieuw loopvlak te voorzien (overweging 202 van de voorlopige verordening). Er zijn echter geen cijfers verstrekt. Het feit dat er mogelijk fabrieken en werkplaatsen van loopvlakvernieuwingsbedrijven zullen worden gesloten, betekent niet noodzakelijk dat er minder mogelijkheden zijn om versleten hoogwaardige banden van een nieuw loopvlak te voorzien, aangezien volgens de Commissie zelf de vraag naar dergelijke hoogwaardige banden na de economische crisis is afgenomen (overweging 200 van de voorlopige verordening). De CRIA en de CCCMC hebben de Commissie verzocht de verkoopcijfers voor banden van segment 1 en de werkelijke loopvlakvernieuwingscapaciteit bekend te maken, zodat zij kunnen beoordelen in hoeverre de beschikbaarheid van loopvlakvernieuwingsfaciliteiten werkelijk is afgenomen, rekening houdend met de dalende verkoop van banden van segment 1. Giti Group heeft opgemerkt dat de Commissie geen gegevens over het marktaandeel per segment heeft gepresenteerd die nodig zouden zijn om na te gaan of de theorie van de Commissie inzake het „omgekeerde cascade-effect” door feiten wordt gestaafd. Deze theorie was gebaseerd op de aanname dat de invoer van goedkope banden van segment 3 de prijzen onder druk heeft gezet en marktaandeel heeft veroverd op de producenten van banden van segment 2 (en segment 1) in de Unie. Mocht echter uit de gegevens over de marktaandelen per segment blijken dat de producenten van banden van segment 1 en/of segment 2 in de Unie er daadwerkelijk in zouden zijn geslaagd hun marktaandeel te handhaven (of zelfs te vergroten), dan zou dit deze theorie onherroepelijk ondermijnen. Het is Giti Group niet duidelijk of de Commissie ervoor heeft gekozen geen informatie over marktaandelen bekend te maken of dat deze informatie eenvoudigweg niet is verzameld. In ieder geval heeft Giti Group er bij de Commissie op aangedrongen om deze informatie bekend te maken (en indien nodig te verzamelen) zodat kan worden gecontroleerd of de theorie van de Commissie inzake het „omgekeerde cascade-effect” juist is.

    (244)

    Wat de macro-indicatoren betreft, heeft Giti Group verzocht om deze per segment te laten analyseren. De Commissie heeft in de overwegingen 128 en 132 uiteengezet dat het passend is de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie als geheel te analyseren. Er was capaciteit, productie en invoer in alle segmenten. Segment 3, waartoe het grootste deel van de invoer uit de VRC behoort, trok de bedrijfstak als geheel mee naar beneden, zoals in de voorlopige verordening aangetoond. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden tijdens het onderzoektijdvak en in alle segmenten aanzienlijk onderboden door de Chinese dumpingprijzen. Tijdens de beoordelingsperiode zijn de algemene prestaties van de bedrijfstak van de Unie verslechterd. Sommige fabrieken die verschillende segmenten produceerden, moesten sluiten (55) en veel loopvlakvernieuwers moesten hun productie stopzetten. De Commissie heeft vastgesteld dat ten minste 85 kmo's hun productie hebben stopgezet, waardoor de loopvlakvernieuwingscapaciteit is afgenomen, zoals in overweging 202 van de voorlopige verordening uiteengezet.

    (245)

    De CRIA en de CCCMC hebben aangevoerd dat de bewering van de Commissie dat „producenten van nieuwe banden in de Unie geen andere keuze [hebben] dan hun aanwezigheid in segment 3 ook te vergroten” (overweging 202 van de voorlopige verordening) moeilijk te begrijpen was omdat de Commissie zelf heeft uitgelegd dat alle geïntegreerde loopvlakvernieuwingsbedrijven (dus producenten van nieuwe banden die ook banden van een nieuw loopvlak voorzien) tot segment 2 zouden behoren (overweging 58 van de voorlopige verordening).

    (246)

    De Commissie heeft opgemerkt dat er in de dossiernotitie met de indeling van nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden per merk, merken waren vermeld van producenten in de Unie van in segment 3 ingedeelde nieuwe banden.

    (247)

    De Commissie heeft verklaard dat „uit de informatie waarover de Commissie beschikt, is […] gebleken” dat de prijstrend is gekeerd en dat de prijzen van banden van segment 3 nu van invloed zouden zijn op de prijzen van banden van segment 1 (overweging 206 van de voorlopige verordening). De CRIA en de CCCMC hebben verzocht om deze informatie ter beschikking te stellen van de belanghebbenden.

    (248)

    De Commissie was van mening dat de interconnectie tussen segmenten ook een reden was voor de prijsstelling tussen de verschillende segmenten. De fabrikanten van nieuwe banden in de Unie die een op meerdere merken gerichte strategie volgen, waren het ermee eens dat een prijswijziging in één bepaald segment noodzakelijkerwijs leidde tot een correctie van de prijs van de totale portefeuille. Eén van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft een onderbouwde verklaring verstrekt, die de Commissie ook in aanmerking heeft genomen voor de conclusie over de prijsdruk tussen de verschillende segmenten (56).

    (249)

    Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat de ontwikkeling van de winstgevendheid van de segmenten 1, 2 en 3 geen verband hield met de interconnectie tussen de segmenten. Zij hebben erop gewezen dat de winstgevendheid van segment 1 van producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak (17,5 %) hoger is dan de door de Commissie vastgestelde streefwinst (15,6 %) (d.w.z. de winst die zonder invoer met dumping kan worden verwacht) (zoals beschreven in overweging 196 werd de winstgevendheid na de mededeling van de definitieve bevindingen herzien naar 15,4 %). Ook de winstgevendheid van producenten van banden van segment 2 in de Unie tijdens het onderzoektijdvak (15,3 %) was in wezen gelijk aan die streefwinst. Indien de winstgevendheid van producenten van banden van de segmenten 1 en 2 in de Unie (indirect) zou worden beïnvloed door de invoer van goedkope banden van segment 3, zou bovendien een vergelijkbare ontwikkeling van de winstgevendheid kunnen worden verwacht als voor de producenten van banden van segment 3 in de Unie. Dat is niet het geval. Terwijl de winstgevendheid van segment 3 terugliep van 6,1 % tot 0,6 % in 2015 (zoals beschreven in overweging 197 werd de winstgevendheid herzien van 5,9 % naar 0,5 % na de mededeling van de definitieve bevindingen), steeg de winstgevendheid van producenten van banden van segment 1 van 17,9 % tot 21,8 % tussen 2014 en 2015. Omgekeerd daalde de winstgevendheid van de segmenten 1 en 2 tussen 2015 en 2016, terwijl de winstgevendheid van producenten van banden van segment 3 in dezelfde periode verviervoudigde van 0,5 % tot 2,7 %. Kort gezegd stellen deze partijen dat er geen correlatie bestond tussen de ontwikkeling van de winstgevendheid van segment 3 en die van segment 1 en segment 2. De enige periode waarin er een correlatie in de ontwikkeling van de winstgevendheid was, was tussen 2016 en het einde van het onderzoektijdvak. De lichte daling van de winstgevendheid tijdens het onderzoektijdvak kan echter beweerdelijk worden verklaard door een plotselinge stijging van de grondstofkosten die zich nog niet in hogere verkoopprijzen had vertaald. Wat de ontwikkeling van de verkoopprijzen betreft, gaven de in de voorlopige verordening verstrekte gegevens een daling van de verkoopprijzen met 9 % (voor segment 1) en 12 % (voor segment 2) tijdens de beoordelingsperiode te zien. Deze neerwaartse trend kan om de volgende redenen niet worden toegeschreven aan de invoer van banden van segment 3 uit de VRC. Ten eerste — zoals de Commissie in andere delen van de voorlopige verordening heeft erkend maar bij de ontwikkeling van haar theorie inzake het „omgekeerde cascade-effect” kennelijk heeft genegeerd — zijn de productiekosten (als gevolg van een daling van de grondstofprijzen) tijdens het onderzoektijdvak gedaald. Voor banden van segment 1 zijn de productiekosten met 9 % gedaald, precies dezelfde daling als die van de verkoopprijzen. Ook voor banden van segment 2 zijn de productiekosten met 9 % gedaald. Met andere woorden, deze belanghebbenden hebben aangevoerd dat de door de Commissie waargenomen prijsdaling volledig (voor segment 1) en voor 75 % (voor segment 2) te verklaren is door de daling van de productiekosten. Dit zou volgens hen ook blijken uit het feit dat zodra de productiekosten tussen 2016 en het einde van het onderzoektijdvak stegen, ook de verkoopprijzen stegen. Ten tweede heeft er op de markt van de Unie een verschuiving naar kleinere banden plaatsgevonden. De eenheidsprijs van kleinere banden is lager dan die van grotere banden, wat een deel van de daling van de verkoopprijzen tijdens de beoordelingsperiode verklaart. Deze belanghebbenden beweren dat de Commissie met deze ontwikkeling geen rekening heeft gehouden.

    (250)

    De Commissie was van oordeel dat het gebrek aan correlatie tussen de ontwikkeling van de winstgevendheid van de verschillende segmenten te verklaren is door de wijze waarop de aankoopbeslissingen zijn genomen. Gezien de aard van het product en de keuzemogelijkheden waarover de gebruiker, afhankelijk van de situatie, beschikt, is er sprake van enige vertraging. Het scala aan opties waarover de gebruiker beschikt, zal immers afhangen van het feit of hij een band heeft, en zo ja, of die band al dan niet geschikt is voor loopvlakvernieuwing, de relatieve prijs van de beschikbare opties enz. Als de gebruiker bijvoorbeeld een band moet kopen, zal hij waarschijnlijk beslissen op basis van het volledige beschikbare assortiment. Indien de gebruiker echter reeds beschikt over een band die geschikt is voor loopvlakvernieuwing, zullen de kosten om die band van een nieuw loopvlak te voorzien waarschijnlijk concurreren met de kosten van de aankoop van een nieuwe band van segment 3, na aftrek van de opbrengst uit de verkoop van het karkas.

    (251)

    Daarnaast ondersteunde de door de Commissie verzamelde informatie over de verschillende bandmaten die in de beoordelingsperiode op de markt van de Unie te koop waren, niet het argument dat de prijzen en kosten lager waren omdat er relatief meer kleinere banden op de markt waren (57). Uit de gegevens is immers gebleken dat de productmix op de markt stabiel was en geconcentreerd blijft op de belangrijkste bandmaten. Bovendien was deze verkleining van de gemiddelde bandmaat niet terug te vinden in de gegevens van Eurostat over de invoer uit de VRC, waaruit integendeel blijkt dat het gewicht van de uit de VRC ingevoerde banden tussen 2014 en het einde van het onderzoektijdvak met 3 % is toegenomen. Omgekeerd heeft de Commissie vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie algemene structurele correcties heeft doorgevoerd om de kosten te verlagen als gevolg van het „domino-effect” op de verschillende betrokken segmenten.

    (252)

    Sommige belanghebbenden hebben beweerd dat er uit andere landen aanzienlijke hoeveelheden zijn ingevoerd (goed voor een marktaandeel van 11,9 %; een stijging van meer dan 1 % in vergelijking met 2014) tegen dalende prijzen (tijdens de beoordelingsperiode daalde de gemiddelde invoerprijs met 17 %). Hun prijsstelling wees er ook op dat deze invoer gericht was op segment 1 en/of segment 2 van de markt. De prijzen van producenten in de Unie in segment 1 werden consequent onderboden door de prijzen van banden die uit Turkije, Thailand, Japan, Zuid-Korea en andere landen (met uitzondering van Rusland) werden ingevoerd, waarbij de prijsonderbiedingsmarges varieerden van 10 % tot 25 %. In de voorlopige fase en na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Giti Group aangevoerd dat de prijsdalingen in segment 1 en segment 2 mogelijk zijn veroorzaakt door de invoer van banden van segment 1 en segment 2 uit andere landen en niet door de prijsdruk van banden van segment 3 uit de VRC. Nogmaals, zo'n situatie zou de theorie van de Commissie onherroepelijk ondermijnen. Hoe dan ook heeft deze partij opgemerkt dat het zonder een onderzoek naar de volumes (en prijzen) van de invoer van banden van segment 1 en segment 2 uit andere landen onmogelijk zou zijn vast te stellen of de theorie van de Commissie feitelijk juist is.

    (253)

    Wat dat argument betreft, was de Commissie van oordeel dat de analyse van Giti Group onjuist was omdat ze gebaseerd was op de veronderstelling dat alle invoer rechtstreeks aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie werd verkocht. In deze theorie wordt er geen rekening mee gehouden dat de gemiddelde prijzen kunnen worden beïnvloed door het feit dat een deel van deze invoer aan verbonden partijen wordt verkocht. Bovendien bevatten de invoerstatistieken geen gemiddelde prijs per segment, zodat de Commissie niet in staat was de invoerprijzen per segment te onderzoeken, zoals Giti Group had gevraagd. Daarom kan de voorgestelde analyse niet worden uitgevoerd met de informatie die de Commissie tot dusver tijdens het onderzoek heeft kunnen verzamelen of met de informatie die zij van belanghebbenden heeft ontvangen. De Commissie heeft deze analyse bijgevolg afgewezen.

    (254)

    Daarom verwierp de Commissie de argumenten van belanghebbende partijen en bevestigde haar eerste bevindingen.

    4.8.   Conclusie inzake schade

    (255)

    Gelet op de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie haar initiële bevindingen in de overwegingen 208 en 209 van de voorlopige verordening bevestigd. De bedrijfstak van de Unie als geheel stond onder zware druk. Er deed zich een daling voor van de productiecapaciteit, de investeringen en de werkgelegenheid in de beoordelingsperiode en er was een opmerkelijk verlies van marktaandeel ondanks het feit dat de verkoopprijzen bleven dalen. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden aanzienlijk onderboden door de invoer uit de VRC. Ook de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie als geheel daalde, en tegen het eind van de beoordelingsperiode zelfs nog sneller. Daarnaast zijn de voorraden van alle soorten banden toegenomen, met name tijdens het onderzoektijdvak, hetgeen een negatief effect heeft gehad op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Veel kleine en middelgrote loopvlakvernieuwingsbedrijven hebben hun productie stopgezet en konden niet profiteren van het economische herstel. De Commissie heeft ook belang gehecht aan de opmerkingen van AIRP, Bundesverband Reifenhandel und Vulkaniseur-Handwerk (respectievelijk de Italiaanse en Duitse vereniging van loopvlakvernieuwingsbedrijven), Banden Plan Europa B.V. (een loopvlakvernieuwingsbedrijf in de Unie) en Vipal Europe (een loopvlakleverancier), waarin zij verklaarden dat de instelling van voorlopige maatregelen reeds tot een positieve dynamiek in de sector heeft geleid. Met name loopvlakvernieuwingsbedrijven in diverse lidstaten van de Unie zien hun orders sinds mei 2018 stijgen en zijn van mening dat deze optimistische vooruitzichten zullen voortduren als de voorlopige maatregelen worden bevestigd.

    (256)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Giti Group aan dat de betere prestaties van loopvlakvernieuwers veel te maken kunnen hebben met toenemende grondstoffenkosten, veeleer dan met de instelling van voorlopige maatregelen. De Commissie zag geen aanwijzingen voor een verband tussen de ontwikkeling van de grondstofprijzen en de verhoging van de handelsbestellingen gemeld door de loopvlakvernieuwers. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (257)

    Wat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie betreft, heeft de Commissie de kritische opmerkingen van Aeolus Group erkend dat segment 3 tijdens het onderzoektijdvak verliesgevend was (-0,7 %), terwijl de winstgevendheid van de segmenten 1 en 2 meer dan 10 % bedroeg. De Commissie was het echter niet eens met de conclusie dat deze indicator, die een verschil in winstgevendheid naargelang van het segment laat zien, de bevinding dat de bedrijfstak van de Unie als geheel aanmerkelijke schade heeft geleden, kan ontkrachten.

    (258)

    Alle relevante indicatoren wijzen erop dat de bedrijfstak van de Unie in segment 3 aanmerkelijke schade heeft geleden. Naast de negatieve winstmarge is de werkgelegenheid aanzienlijk gedaald, met name in de loopvlakvernieuwingsindustrie. Het niveau van prijsonderbieding bedroeg maar liefst 31 % in segment 3, waar het volume-effect van de Chinese concurrentie het sterkst wordt gevoeld. Zoals uit tabel 9 blijkt, vindt er een merkbare en constante (jaar na jaar) verschuiving plaats van de verkoop van nieuwe banden door producenten in de Unie naar segment 3. In 2016 zijn in de Unie 5 miljoen banden van segment 3 verkocht, zoals blijkt uit tabel 9. Die ontwikkeling heeft zich in 2017 voortgezet. De prognose voor 2018 laat zien dat die verschuiving van de verkoop naar segment 3 nog sterker toeneemt, waaruit duidelijk de prijsdruk blijkt waaronder producenten van banden van de segmenten 1 en 2 in de Unie gebukt gaan.

    (259)

    In dat verband is de Commissie, zoals in de overwegingen 210 en 211 van de voorlopige verordening uiteengezet en in punt 4.6 van deze verordening verder onderbouwd, bij haar standpunt gebleven dat er tussen de segmenten een sterke interconnectie met een „omgekeerd cascade-effect” bestaat. In tegenstelling tot de opmerkingen van veel belanghebbenden is er vanuit het oogpunt van de producenten in de Unie slechts één bandenmarkt die door hen in drie segmenten wordt verdeeld, voornamelijk om redenen van marketingstrategie en kwaliteitsverschillen. Dit betekent dat de producenten in de Unie rekening houden met de ontwikkelingen in alle drie de segmenten. De prijs- en volumedruk in segment 3 heeft derhalve ook directe gevolgen voor de andere twee segmenten, zoals in overweging 234 e.v. uiteengezet. Bovendien kozen bandenkopers banden uit alle drie de segmenten: zij wegen hun bereidheid om een hogere prijs te betalen af tegen de verwachte levensduur van de banden en de daaraan verbonden kosten. Het gedrag van producenten en consumenten bevestigt dan ook dat er een sterke interconnectie tussen de segmenten bestaat. De waargenomen verschuiving naar niveau 3 oefent dus ook een voortdurende druk uit op de andere twee segmenten. In dat verband heeft de Commissie verder opgemerkt dat de invoer met dumping hoofdzakelijk betrekking heeft op banden van segment 3. Gezien de interconnectie van de segmenten en het toenemende belang van segment 3 was de Commissie van oordeel dat de reeds waargenomen negatieve trends voor de bedrijfstak van de Unie als geheel in de nabije toekomst alleen maar kunnen voortduren.

    (260)

    Bovendien heeft geen van de Chinese producenten-exporteurs, ondanks het uitdrukkelijke verzoek in de overwegingen 213 en 214 van de voorlopige verordening om opmerkingen te maken, de bewering van de bedrijfstak van de Unie dat de schade nog groter dreigt te worden, weerlegd. De Commissie heeft derhalve aanvaard dat de onbenutte capaciteit in de VRC ongeveer 40 % van de huidige Chinese uitvoer vertegenwoordigt.

    (261)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat zij geen commentaar moesten geven op de beweringen over het niveau van de onbenutte capaciteit in de Volksrepubliek China omdat deze niet relevant zou zijn voor de zaak.

    (262)

    De Commissie is het daar niet mee eens. Het risico op verdere verergering van schade blijkt ook uit het dertiende vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de chemische en de petrochemische industrie in de VRC, dat gericht is op technologische innovatie, structurele correctie en groene ontwikkeling. Dit plan is van toepassing op de bandenindustrie, en in het parallelle antisubsidieonderzoek heeft de Commissie reeds een groot aantal subsidieregelingen vastgesteld. Deze regelingen zorgen ervoor dat Chinese producenten-exporteurs het structurele voordeel hebben dat zij in de waardeketen opklimmen met voortdurende toegang tot goedkope financiering. Indien banden van hogere kwaliteit uit de VRC meer en meer tegen dumpingprijzen zouden concurreren met banden uit de Unie, zou dit de marges van de bandenindustrie in de Unie verkleinen en bijgevolg ook haar mogelijkheden om te investeren en te innoveren. Dit zou de bedrijfstak van de Unie er op zijn beurt waarschijnlijk toe dwingen zich te beperken tot banden van lagere kwaliteit die slechts beperkte investeringen in onderzoek en ontwikkeling vergen. Hierdoor zou de mogelijkheid om banden van een nieuw loopvlak te voorzien nog verder worden beperkt, waardoor alle drie de segmenten schade zouden oplopen.

    (263)

    Gezien de geleden schade in segment 3 en het momenteel gevoelde „omgekeerde cascade-effect” op de segmenten 2 en 1, heeft de Commissie haar conclusie gehandhaafd dat de bedrijfstak van de Unie als geheel aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (264)

    Sommige belanghebbenden hebben gesteld dat de Commissie niet heeft aangetoond hoe het volume en de prijsniveaus van de invoer van banden uit de VRC aanmerkelijke gevolgen hebben gehad voor de bedrijfstak van de Unie als geheel of voor individuele ondernemingen in de bedrijfstak van de Unie. De invoer van Chinese exporteurs in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 1 124 101 eenheden toegenomen, maar het verbruik in de Unie is ook met 1 249 178 eenheden gestegen. De toename van de invoer uit de VRC tegen concurrerende prijzen kon op zich de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt dus niet schaden. Bovendien betekent het feit dat sommige producenten in de Unie een segment van de markt hebben moeten verlaten en dat de prijsstelling op de markt van de Unie is gewijzigd niet noodzakelijk dat de invoer uit de VRC verantwoordelijk is voor de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. Het feit dat de prijzen van de Chinese exporteurs lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en dat de producenten in de Unie niet konden profiteren van de stijging van het verbruik en hun prijzen moesten verlagen om beter te kunnen concurreren, volstaat niet om aan te tonen dat de invoer uit de VRC verantwoordelijk is voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

    (265)

    De Commissie heeft herhaald dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak en in alle segmenten aanzienlijk werden onderboden door de Chinese dumpingprijzen. Gemiddeld waren de Chinese dumpingprijzen tijdens de gehele beoordelingsperiode aanzienlijk lager. Bovendien valt het feit dat de invoerprijzen tussen 2014 en 2015 stabiel zijn gebleven, in 2016 zijn gedaald en in het onderzoektijdvak op hetzelfde lage niveau zijn gebleven (zie overweging 147 van de voorlopige verordening) niet te verklaren door de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Deze daalden aan het begin van de beoordelingsperiode, maar stegen in de loop van het onderzoektijdvak. De Chinese producenten-exporteurs hebben hun prijzen evenwel niet opgetrokken. Hieruit blijkt dat zij hun marktaandeel wensten uit te breiden ten nadele van de bedrijfstak van de Unie.

    (266)

    Eén producent-exporteur heeft aangevoerd dat er geen oorzakelijk verband is tussen de invoer uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, aangezien de invoer uit de VRC grotendeels bestond uit producten van segment 3 terwijl de meeste producenten in de Unie producten van segment 1 en segment 2 verkopen. Deze bewering is feitelijk onjuist. De producten die onder de segmenten 1 en 2 vallen, vertegenwoordigen ongeveer 35 % van de totale invoer uit de VRC. Zoals uiteengezet in punt 4.7 met betrekking tot de interconnectie tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden en tussen de verschillende segmenten is er bovendien een symbiotische relatie tussen de verschillende segmenten. De prijs- en volumedruk als gevolg van de invoer met dumping van goedkope banden van segment 3 uit de VRC beïnvloeden ook de prijzen in de andere segmenten. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (267)

    Dezelfde producent-exporteur heeft aangevoerd dat bij de schadeanalyse en dus ook bij de analyse van het oorzakelijk verband in aanmerking moet worden genomen dat banden van segment 3 goedkoper zijn omdat ze een aanzienlijk kortere levensduur hebben dan banden van segment 1 en segment 2. Het marktaandeel moet worden beoordeeld door de waarde en niet de kwantiteit ervan te vergelijken. Indien hiermee rekening wordt gehouden, is de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de stijging van het marktaandeel van de Chinese producent-exporteurs veel minder.

    (268)

    De Commissie heeft erkend dat de levensduur van banden een belangrijk aspect van de analyse is, waaruit de interconnectie tussen de segmenten blijkt. Zij was het er echter niet mee eens dat dit aspect de conclusie omtrent het bestaan van een oorzakelijk verband zou ontkrachten. Het marktaandeel van Chinese banden in de Unie is weliswaar kleiner in waarde als gevolg van hun „kortere levensduur”, maar dit verandert niets aan het feit dat de bedrijfstak van de Unie juist door de toenemende aantrekkelijkheid voor consumenten om Chinese „laaggeprijsde banden met een lage kilometrage” te kopen onder druk is komen te staan en aanmerkelijke schade heeft geleden.

    (269)

    Eén belanghebbende heeft aangevoerd dat de prijsdaling van de invoer uit de VRC is veroorzaakt door een verandering in de productmix als gevolg van de groeiende vraag naar kleinere banden. Deze bewering is niet met bewijsmateriaal gestaafd. Zelfs indien de bandmaat van invloed was op de ontwikkeling van de gemiddelde prijzen, werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden door de invoer uit de VRC, ook voor dezelfde bandmaten aangezien de vergelijking altijd per productsoort wordt gemaakt. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    5.2.   Invoer uit derde landen

    (270)

    Meerdere belanghebbenden hebben aangevoerd dat de Commissie een nadere analyse moet verstrekken van de gevolgen van de invoer uit Rusland, waarvan de prijzen op het niveau van de invoer uit de VRC lagen.

    (271)

    De Commissie was van oordeel dat er een cruciaal verschil is tussen de ingevoerde hoeveelheden. Terwijl de invoer uit de VRC toenam van 3,5 miljoen banden in 2014 tot 4,6 miljoen banden (d.w.z. met 1 100 000 eenheden) in het onderzoektijdvak, steeg de invoer uit Rusland in dezelfde periode van 0,2 miljoen tot 0,3 miljoen banden (d.w.z. met slechts 100 000 eenheden). Gezien de beperkte hoeveelheden van oorsprong uit Rusland (deze komen overeen met slechts 6 % van de totale ingevoerde hoeveelheden uit de VRC en hebben een marktaandeel van slechts 1,29 % op de markt van de Unie) tegen een vergelijkbare prijs, kan deze invoer het oorzakelijke verband tussen de invoer uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verzwakken.

    (272)

    Andere belanghebbenden hebben aangevoerd dat uit andere landen, zoals Japan, Zuid-Korea en Turkije, aanzienlijke hoeveelheden werden ingevoerd tegen lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie. Gezien hun prijzen en hoeveelheden zouden deze het oorzakelijk verband tussen de invoer uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken.

    (273)

    De Commissie heeft vastgesteld dat de prijzen van de invoer uit Japan, Zuid-Korea en Turkije duidelijk hoger lagen dan de prijzen van de invoer uit de VRC. Bovendien gaat het meestal om verrekenprijzen die aan verbonden importeurs worden aangerekend. Daarom kunnen deze invoerprijzen niet als basis dienen voor een vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Ten slotte werden de Japanse, Zuid-Koreaanse en Turkse banden verkocht tegen prijzen die overeenstemden met die van hun respectieve segment op de markt van de Unie. Daarom kan die invoer de bedrijfstak van de Unie geen schade berokkenen. Wat hoeveelheden betreft, zijn de marktaandelen van die invoer stabiel gebleven (de invoer uit Zuid-Korea is met 50 000 eenheden gedaald, die uit Japan is stabiel gebleven en die uit Turkije is met 170 000 eenheden gestegen) en vertegenwoordigde die invoer ongeveer de helft van de invoer uit de VRC. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    5.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

    (274)

    Sommige belanghebbenden hebben beweerd dat de bedrijfstak van de Unie verliezen leed omdat hij tijdens de hele beoordelingsperiode met verlies exporteerde, wat van invloed was op zijn rendement van investeringen en op zijn vermogen om te investeren. Zoals in overweging 226 van de voorlopige verordening vermeld, worden de gemiddelde uitvoerprijzen beïnvloed door verrekenprijzen die aan verbonden ondernemingen worden aangerekend. Bovendien zijn de in overweging 176 van de voorlopige verordening vermelde productiekosten berekend voor de verkopen door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers. Dit laat niet toe om zinvolle conclusies te trekken op basis van een vergelijking van deze twee gegevensreeksen. Voorts is uit de micro-indicatoren gebleken dat de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie winstgevend was. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (275)

    De Commissie heeft herhaald dat de volumes tijdens de beoordelingsperiode stabiel zijn gebleven. Bovendien gaat het om verrekenprijzen tussen verbonden partijen, zodat geen conclusies kunnen worden getrokken uit het feit dat deze prijzen tijdens de beoordelingsperiode een neerwaartse trend vertoonden. Daarom heeft de Commissie deze argumenten afgewezen. De Commissie bevestigt derhalve dat er geen bewijs is dat de uitvoeractiviteit van de bedrijfstak van de Unie het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de vastgestelde schade kan afzwakken.

    5.4.   Ontwikkeling van de kosten

    (276)

    Giti Group heeft aangevoerd dat de nieuwe banden goedkoper zijn geworden omdat de kosten zijn gedaald, maar dat de loopvlakvernieuwingsbedrijven niet van deze daling konden profiteren omdat het aandeel van de grondstofkosten in hun productiekosten aanzienlijk kleiner is dan bij nieuwe banden. Dit verklaart het verlies dat de loopvlakvernieuwingsindustrie in segment 3 heeft geleden en dat hoofdzakelijk is toe te schrijven aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen, die sinds 2012 voortdurend zijn gedaald en zich pas in 2017 zijn beginnen te herstellen.

    (277)

    Zoals in overweging 152 vermeld, hebben de prijzen van de invoer uit de VRC de ontwikkeling van de grondstofprijzen niet gevolgd, terwijl deze ontwikkeling wel tot uiting kwam in de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie (58). De verliezen waren te wijten aan het feit dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk werden onderboden door de invoer uit de VRC. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    5.5.   Andere bekende factoren

    (278)

    Aeolus Group en Pirelli hebben beweerd dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat twee grote producenten zwaar in hun loopvlakvernieuwingsactiviteit hebben geïnvesteerd. Dit zou volgens hen kunnen verklaren waarom andere producenten in de Unie segment 3 van de markt moesten verlaten. Volgens deze partijen heeft de economische crisis twee grote producenten (Goodyear en Continental) ertoe aangezet in hun loopvlakvernieuwingsactiviteit te investeren en hebben zij hun eigen loopvlakvernieuwingsfabrieken geopend. Volgens de beschikbare informatie komt de productiecapaciteit van elke fabriek overeen met de jaarproductie van tien kleine loopvlakvernieuwingsbedrijven. Aeolus Groep is van mening dat deze investeringen hebben geleid tot schade door eigen toedoen. Deze investeringen zouden tot overcapaciteit hebben geleid en zouden de kosten per eenheid kunstmatig hebben doen stijgen, waardoor de winst is gedaald. De gevolgen van de investeringen voor de bedrijfstak van de Unie als geheel zouden volstaan om een mogelijk oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, hetzij individueel beschouwd, hetzij beschouwd in combinatie met de andere bekende factoren, af te zwakken.

    (279)

    Volgens informatie van ETRMA en van een aantal grote fabrikanten als beschreven in de overwegingen 189 tot en met 191, is de productie van grote fabrikanten (die vooral berust op het warme proces voor loopvlakvernieuwing) daadwerkelijk gedaald tijdens de beoordelingsperiode (de productie daalde van ongeveer 2,4 miljoen in 2014 tot 2,2 miljoen in het onderzoektijdvak). Deze cijfers staven derhalve niet het argument dat de investeringen van de twee belangrijkste producenten tot overcapaciteit hebben geleid. Daarom heeft de Commissie het argument over schade door eigen toedoen afgewezen.

    (280)

    Enkele belanghebbenden hebben aangevoerd dat de groeiende vraag naar kleinere banden de productmix in verschillende jaren waarschijnlijk zodanig heeft beïnvloed dat tegen het einde van het onderzoektijdvak naar verhouding meer kleine banden werden verkocht. Als gevolg van de in stadskernen geldende beperkingen inzake het gewicht en de afmetingen van voertuigen en door de groei van e-commerce (waardoor ladingen moeten worden opgesplitst in kleinere hoeveelheden waarvoor meer lichte vrachtwagens en lichte bestelwagens nodig zijn), is de vraag naar kleinere banden toegenomen. Deze opmerking gold niet alleen voor de verkoop door de producenten in de Unie. De invoer uit de VRC speelde ook in op de toegenomen vraag naar kleinere banden, wat de daling van de verkoopprijzen van de invoer uit de VRC (gedeeltelijk) verklaart.

    (281)

    Wat betreft de bewering over de ontwikkeling van de productmix, ondersteunt de door de Commissie verzamelde informatie over bandmaten die tijdens de beoordelingsperiode op de markt van de Unie te koop waren niet het argument dat de prijzen en kosten lager zijn omdat er relatief meer kleinere banden op de markt zijn (59). Uit de gegevens voor het onderzoektijdvak blijkt veeleer dat de productmix op de markt stabiel is en geconcentreerd blijft op de belangrijkste bandmaten. Bovendien is deze verkleining van de gemiddelde bandmaat niet terug te vinden in de gegevens van Eurostat over de invoer uit de VRC, waaruit integendeel blijkt dat het gewicht van de uit de VRC ingevoerde banden tussen 2014 en het einde van het onderzoektijdvak met 3 % is toegenomen (60). Omgekeerd heeft de Commissie opgemerkt dat de bedrijfstak algemene structurele correcties heeft doorgevoerd om de kosten te verlagen gelet op het „domino-effect” op de verschillende betrokken segmenten. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    5.6.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (282)

    Noch de invoer uit Rusland (vanwege de geringe omvang ervan), noch de invoer uit Japan, Zuid-Korea en Turkije (vanwege hun verrekenprijzen die zelfs hoger waren dan de Chinese prijzen) was de belangrijkste oorzaak van de schade voor de bedrijfstak van de Unie. De uitvoerprestaties en kostenontwikkeling van de Unie lagen evenmin aan de basis van de door de Unie geleden schade. Dat laatste valt ook niet te verklaren door andere feiten, zoals de investeringen van twee grote producenten in de loopvlakvernieuwingsactiviteit en de ontwikkeling van de productmix.

    (283)

    Daarom heeft de Commissie haar bevindingen in de overwegingen 229 en 232 van de voorlopige verordening bevestigd, namelijk dat de materiële schade voor de bedrijfstak van de Unie is veroorzaakt door de invoer met dumping uit de VRC en dat de andere factoren, afzonderlijk en gezamenlijk beschouwd, het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken.

    6.   BELANG VAN DE UNIE

    6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (284)

    De Commissie heeft haar voorlopige bevindingen in de overwegingen 234 en 235 van de voorlopige verordening bevestigd, namelijk dat de instelling van maatregelen in het belang van de producenten in de Unie zal zijn.

    (285)

    Aeolus Group en Pirelli, Giti Group en Kirkby waren van mening dat de loopvlakvernieuwingsindustrie in de Unie negatief zou worden beïnvloed door een kleiner aanbod en een hogere prijs van karkassen. Zij zijn van oordeel dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van banden van segment 1 en segment 2 negatieve gevolgen zullen hebben voor de onafhankelijke loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie, die de karkassen van die banden in hun productielijn gebruiken. Giti Group heeft soortgelijke argumenten herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (286)

    De Commissie was het niet eens met deze beoordeling. Ondanks het feit dat grote producenten in de Unie geïntegreerde loopvlakvernieuwingsactiviteiten hebben, worden veel van hun karkassen nog steeds door onafhankelijke loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie van een nieuw loopvlak voorzien. Daarnaast hebben onafhankelijke loopvlakvernieuwingsbedrijven in de Unie de Commissie laten weten dat er momenteel een overaanbod van karkassen is. Volgens hen vinden veel consumenten het goedkoper om Chinese banden van een laag segment te kopen dan om hun versleten banden van een nieuw loopvlak te laten voorzien. Dit betekent dat veel karkassen die van een nieuw loopvlak zouden kunnen worden voorzien, moesten worden weggegooid. Het belangrijkste is dat, hoewel onafhankelijke loopvlakvernieuwingsbedrijven en verenigingen van loopvlakvernieuwingsbedrijven de maatregelen steunden, geen enkel loopvlakvernieuwingsbedrijf in de Unie zich tegen de maatregelen heeft uitgesproken. Dit wijst erop dat de maatregelen in het belang zijn van de loopvlakvernieuwingsindustrie van de Unie.

    (287)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerden de CCCMC en de CRIA dat één loopvlakvernieuwingsbedrijf uit de Unie had verklaard dat de maatregelen niet in zijn belang waren. Dit argument werd echter niet met bewijsmateriaal gestaafd en werd derhalve afgewezen.

    6.2.   Belang van gebruikers en importeurs in de Unie

    (288)

    Aeolus Group en Pirelli, Giti Group en Heuver hebben aangevoerd dat indien maatregelen werden ingesteld, de invoer uit de VRC zou afnemen, wat zou leiden tot een algemene daling van het aanbod. Dit zou op zijn beurt leiden tot speculatieve prijsstijgingen, ten nadele van de eindgebruikers. Maatregelen ter bescherming van de bedrijfstak van de Unie zouden ook betekenen dat de eindgebruikers minder productkeuze zouden hebben.

    (289)

    De Commissie was van oordeel dat de totale capaciteit in de Unie toereikend was om de interne markt te bevoorraden, zoals blijkt uit tabel 4. Bovendien zijn er veel producenten in derde landen (Turkije, Zuid-Korea, Japan, Rusland, Thailand en vele andere landen) die al aan de markt van de Unie verkopen. Hun gecombineerde verkoopvolumes waren tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel, met een marktaandeel van ongeveer 10 %. De Commissie heeft eraan herinnerd dat de Chinese prijzen ver onder de prijzen van alle andere belangrijke invoerlanden lagen. Volgens Eurostat bedroeg de gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC 128,8 EUR per eenheid (zoals aangegeven in tabel 3 van de voorlopige verordening), terwijl de prijzen van de invoer uit alle andere landen 189 EUR per eenheid bedroegen tijdens het onderzoektijdvak (zoals aangegeven in tabel 18 van de voorlopige verordening). Redelijkerwijs kan dan ook worden verwacht dat, zodra het speelveld op de markt van de Unie weer gelijk is, de invoer uit alle landen voor het nodige aanbod zal zorgen.

    (290)

    De Commissie heeft er ook aan herinnerd dat de markt van de Unie een concurrerende markt is waarop veel producenten die in alle segmenten actief zijn elkaar fel beconcurreren. Daarom zal de invoer tegen redelijke prijsniveaus extra concurrentiedruk blijven uitoefenen op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

    (291)

    Verscheidene importeurs hebben gesteld dat zij de markt mogelijk helemaal verlaten als de maatregelen worden ingesteld. De Commissie heeft eraan herinnerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen ervoor moet zorgen dat het speelveld weer gelijk wordt, zodat producenten in de Unie en producenten uit derde landen op gelijke voet kunnen concurreren. Bijgevolg worden de rechten slechts vastgesteld op een niveau dat het de exporteurs uit de VRC nog steeds mogelijk maakt met de producenten in de Unie te concurreren, maar tegen eerlijke prijzen. Aangezien de maatregelen het grote verschil tussen de dumpingprijzen van de invoer uit de VRC en de prijzen van de invoer uit alle andere landen zullen verkleinen, zullen de importeurs bovendien meer zakelijke kansen krijgen om autobus- en vrachtwagenbanden uit andere landen te verkopen.

    (292)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Retread Manufacturing Association aangevoerd dat de aanvoer is verzekerd. Volgens de Retread Manufacturing Association is er geen productschaarste aangezien uit handelsgegevens blijkt dat fabrikanten de aankoop van grondstoffen verleggen van de Volksrepubliek China naar andere landen, zoals Zuid-Korea. De partij voerde aan dat sinds de bekendmaking van de voorlopige rechten de lokale vraag is toegenomen met 5 à 10 %.

    (293)

    De Commissie heeft geconcludeerd dat maatregelen niet in het belang zouden zijn van importeurs die het hoofdzakelijk moeten hebben van de invoer van zeer goedkope Chinese banden. Het is echter onwaarschijnlijk dat importeurs met een bredere portefeuille zwaar zullen worden getroffen door het herstel van eerlijke concurrentie.

    6.3.   Belang van leveranciers

    (294)

    Aangezien de Commissie hierover geen opmerkingen heeft ontvangen, heeft zij haar bevinding in overweging 242 van de voorlopige verordening bevestigd dat maatregelen in het belang zijn van loopvlakleveranciers.

    6.4.   Andere belangen

    (295)

    Aangezien de Commissie binnen de vastgestelde termijn voor het indienen van opmerkingen over het document met de definitieve bevindingen (61) geen opmerkingen heeft ontvangen waarin het tegendeel wordt beweerd, heeft zij haar bevindingen in de overwegingen 243 tot en met 249 van de voorlopige verordening bevestigd, namelijk dat maatregelen in het belang zijn van het beleid van de Unie om afval te verminderen en grondstoffen op duurzame wijze te beheren. Aangezien bovendien vooral kmo's actief zijn in de loopvlakvernieuwingsindustrie, zou de instelling van maatregelen ook stroken met de belangrijke doelstelling van de Commissie om kleine en middelgrote ondernemingen te steunen.

    6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (296)

    Derhalve heeft de Commissie haar conclusie in de overwegingen 234 tot en met 249 van de voorlopige verordening bevestigd. Er zijn geen dwingende redenen in de zin van artikel 21 van de basisverordening dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om maatregelen in te stellen.

    7.   OVERWEGING INZAKE DE INSTELLING VAN DE MAATREGELEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

    (297)

    Zoals in overweging 4 vermeld, was de invoer van het betrokken product van 3 februari 2018 tot de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen op 8 mei 2018 onderworpen aan registratie met het oog op de mogelijke inning met terugwerkende kracht van rechten op de geregistreerde invoer.

    (298)

    In het definitieve stadium van het onderzoek zijn de in het kader van de registratie verzamelde gegevens beoordeeld. De Commissie heeft onderzocht of aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de inning van definitieve rechten met terugwerkende kracht is voldaan.

    (299)

    Uit de gegevens die ten tijde van de registratie beschikbaar waren, is gebleken dat de invoer op het niveau van een GN-code aanzienlijk was gestegen. Uit nieuwere gegevens blijkt echter dat geen verdere aanzienlijke stijging van de invoer heeft plaatsgevonden in vergelijking met het niveau van de invoer tijdens het onderzoektijdvak. Aan die voorwaarde van artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening is derhalve niet voldaan.

    (300)

    De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat het in dit geval niet gerechtvaardigd was de definitieve rechten met terugwerkende kracht in te vorderen.

    8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    8.1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

    (301)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben meerdere belanghebbenden betoogd dat er brede overeenstemming bestond over de indeling van de markt van de Unie in drie segmenten en dat er in de voorlopige verordening uitgebreide analyses en gegevens per segment waren verstrekt. De in het voorlopige stadium gebruikte benadering van één streefwinst voor alle segmenten had echter tot gevolg dat de producenten in de Unie te veel werden beschermd tegen de invoer met dumping van banden van segment 3, waardoor de beoogde streefwinst voor de bedrijfstak als geheel niet kon worden gehaald. De Commissie moet derhalve de winstgevendheid van elk segment gebruiken voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs en de schademarge voor een correcte toepassing van de regel van het laagste recht.

    (302)

    De Commissie heeft dit argument aanvaard. Zij was van oordeel dat het in dit bijzondere geval passender is de streefwinst per segment vast te stellen omdat de vorm van de maatregelen een vast recht per band is, dat op zijn beurt is gebaseerd op een schademarge die is afgeleid van een productcontrolenummer per segment. Daarom is de streefwinst bijgesteld tot 17,9 % voor segment 1, 17,9 % voor segment 2 en 6,1 % voor segment 3.

    (303)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Giti Group aan dat het jaar 2014, dat is gebruikt als basis voor de streefwinst, een abnormale jaar was omdat de winstgevendheid van segment 1 en segment 2 dezelfde was, terwijl zij in de komende twee jaar verschilden.

    (304)

    De Commissie herinnerde eraan dat zij gebonden is een streefwinst vast te stellen door een jaar te selecteren waarin de omstandigheden het meest overeenkomen met normale omstandigheden van mededinging die niet verstoord is door invoer met dumping. Die benchmark indachtig is 2014 het jaar met het laagste volume en marktaandeel aan invoer met dumping in vergelijking met 2015 en 2016, en deze laatste twee moeten derhalve worden uitgesloten. De Commissie heeft ook geen beroep kunnen doen op de jaren vóór 2014, aangezien voor deze jaren geen gecontroleerde informatie bestond. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (305)

    Sommige partijen (de klager, Tyre Specialists of Finland, Italian Tyre Retreaders Association, Bipaver, VIPAL, Portuguese Association of Retreading Industries, Bundesverband Reifenhandel und Vulkaniseur-Handwerk) hebben geoordeeld dat de streefwinst van 6,1 % voor segment 3 die in de mededeling van de definitieve bevindingen te laag was om de schade die werd geleden door de loopvlakvernieuwers te becijferen en dat een winst van ongeveer 10 % vóór de toename van de invoer gerechtvaardigd was.

    (306)

    De Commissie herinnerde eraan dat de markt voor banden van segment 3 identificeerbaar is door de opmerkelijke aanwezigheid van van een nieuw loopvlak voorziene en nieuwe banden, die actief met elkaar concurreren om marktaandeel. Zoals voorlopig vastgesteld in overweging 209 van de voorlopige verordening, vormen onhoudbare niveaus van verliezen in de loopvlakvernieuwingsindustrie een gevaar voor het voortbestaan van de gehele loopvlakvernieuwingsindustrie in de Unie. Zoals daarnaast voorlopig vastgesteld in overweging 230 van de voorlopige verordening, hebben deze verliezen tevens gevolgen voor de winstgevendheid die de ondernemingen die actief zijn in de segmenten 1 en 2 kunnen bereiken. Deze bevindingen moeten worden gezien in het licht van het duidelijke belang van de Unie van het bestaan van een sterke loopvlakvernieuwingsindustrie, zoals vastgesteld in de overwegingen 243 tot en met 249 van de voorlopige verordening en overweging 232 van het document met de definitieve bevindingen.

    (307)

    De Commissie besloot dienovereenkomstig het argument te beoordelen als zou de winstgevendheid van 6,1 % die in 2014 werd bereikt voor segment 3, zoals opgemerkt in het document met de definitieve bevindingen, niet afdoende het voortbestaan van de loopvlakvernieuwingsactiviteit in de Unie hebben gewaarborgd.

    (308)

    Hiervoor besloot zij de niveaus van winstgevendheid van ondernemingen die actief zijn in dat segment voor het jaar 2014, op basis van de gegevens die ontvangen zijn als geverifieerde antwoorden op de vragenlijst, in beschouwing te nemen. Voor de in de steekproef opgenomen grote ondernemingen die actief zijn in de loopvlakvernieuwingsindustrie van segment 3 bedroeg de winstgevendheid in 2014 – 6,04 %. Voor de in de steekproef opgenomen kmo's was dit 2,71 %. Uit deze cijfers blijkt dat de loopvlakvernieuwingsindustrie, die goed is voor een aanzienlijk deel van de bedrijfstak van de Unie als geheel, reeds in 2014 werd beïnvloed door de Chinese invoer.

    (309)

    De Commissie heeft daarom getracht te bepalen welke streefwinst producenten in de Unie van segment 3 onder normale concurrentievoorwaarden moeten bereiken, met de nodige aandacht voor loopvlakvernieuwingsbedrijven. Voor deze beoordeling deed zij ook beroep op de in het dossier beschikbare informatie. In de klacht werd de streefwinst voor producenten van segment 3 van het betrokken product vastgesteld op 9,2 %, wat volgens de klagers zou moeten zorgen voor adequate werkzaamheden voor alle in segment 3 actieve loopvlakvernieuwers (met inbegrip van loopvlakvernieuwers van het betrokken product). Dit cijfer lag ook in de lijn van de opmerkingen die de loopvlakvernieuwers van het betrokken product als antwoord op het document met de definitieve bevindingen hebben gemaakt, waarin zij stelden dat de Commissie zich zou moeten richten op winstgevendheidsniveaus van ongeveer 9 % voor producenten van segment 3. Hun voornaamste argument was gebaseerd op cijfers uit 2014 waaruit bleek dat de loopvlakvernieuwingsindustrie in de Unie zich reeds in een benadeelde situatie bevond. Evenzo nam de Commissie de ingediende gegevens van de in de steekproef opgenomen loopvlakvernieuwers voor de jaren 2006 en 2007 in beschouwing, wat volgens de loopvlakvernieuwers in de Unie de laatste jaren waren onder normale concurrentievoorwaarden. Voor deze jaren bedroeg de winstgevendheid van de loopvlakvernieuwers in de Unie 9,4 %.

    (310)

    De Commissie vergeleek deze cijfers met geaggregeerde cijfers over winstgevendheid van segment 3 voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2014. De winstgevendheid in segment 3 bedroeg in dat jaar 9,2 %, zonder rekening te houden met het gewicht van de prestaties van kmo's in de gehele bedrijfstak van de Unie. Dit ongewogen cijfer was geschikter dan het voorheen gewogen cijfer van 6,1 %. De kmo's van segment 3 werden reeds zwaar getroffen door de Chinese invoer in 2014, zodat de gewogen cijfers voor dat jaar niet volledig normale concurrentievoorwaarden in de loopvlakvernieuwingsindustrie weerspiegelen.

    (311)

    Daarom achtte de Commissie het passender om de streefwinst in het jaar 2014 te berekenen op een wijze die rekening houdt met de schadelijke gevolgen van de invoer uit de VRC die in dat jaar ook reeds werd waargenomen voor de loopvlakvernieuwingsindustrie van de Unie. In het licht van bovenstaande informatie heeft de Commissie besloten de streefwinst voor producenten van het betrokken product van segment 3 op 9,2 % vast te stellen. Dit cijfer houdt rekening met de minimale geen schade veroorzakende prijs die producenten in de Unie van segment 3 moeten bereiken bij normale concurrentievoorwaarden, met inachtneming van de behoeften van de loopvlakvernieuwingsindustrie.

    (312)

    Zoals aangegeven in overweging 16 publiceerde de Commissie deze bijkomende bevinding en werd de betrokken partijen de kans geboden om opmerkingen in te dienen.

    (313)

    Heuver voerde aan dat de Commissie geen onderscheid kan maken tussen van een nieuw loopvlak voorziene banden en nieuwe banden, aangezien zij consistent als dezelfde producten worden beschouwd gezien hun onderlinge verwisselbaarheid. Bovendien is de gehele analyse van schade en oorzakelijk gemaakt zonder enig onderscheid te maken.

    (314)

    Die partij voerde aan dat de Commissie geen geldige grondslag had aangegeven voor het afwijken van de beoordelingsperiode van dit onderzoek en dat de bedrijfstak van de Unie als geheel reeds in 2014 gevolgen ondervond van de Chinese invoer. Bovendien voerde die partij aan dat het feit dat deze streefwinst niet bereikt werd in tijden waarin de invoer uit de VRC geen schade veroorzaakte voor de bedrijfstak van de Unie (2008-2014) duidelijk betekent dat er andere oorzaken van schade bestaan.

    (315)

    Hämmerling voerde ook aan dat de termijn van drie dagen voor het indienen van opmerkingen op wezenlijke wijzigingen in het document en de definitieve conclusies van de Commissie te kort was en neerkwam op een schending van de rechten van de verdediging.

    (316)

    De Xingyuan Group voerde aan dat de streefwinst van 9,2 % ongeschikt was, omdat deze niet geverifieerd was. De jaren 2006 en 2007 waren te ver van de huidige situatie en er waren geen bewijzen dat de bedrijfstak van de Unie schade leed in 2014. Bovendien voerde die partij aan dat het niet de doelstelling van de streefwinst was om het voortbestaan van de bedrijfstak te waarborgen, maar om de gevolgen weg te nemen van schadeveroorzakende dumping. De partij beweerde dat het gebruik van ongewogen winstgevendheid niet gepast was.

    (317)

    Aeolus Group heeft aangevoerd dat de Commissie geen analyse van het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de prestaties van de bedrijfstak van de Unie heeft uitgevoerd. Bovendien voerde die partij aan dat de winstmarge beperkt moet zijn tot de winstmarge die de bedrijfstak van de Unie redelijkerwijze kan bereiken bij normale concurrentievoorwaarden op de markt. De partij voerde aan dat de Commissie geen onderscheid moet maken tussen nieuwe banden en van een nieuw loopvlak voorziene banden bij de beoordeling van de gepaste streefwinst voor segment 3. Ten slotte voerde de partij aan dat de Commissie niet heeft gerechtvaardigd waarom zij de streefwinst voor segment 3 op 9,2 % heeft vastgesteld.

    (318)

    De CCCMC en de CRIA beweerden dat het vaststellen van de streefwinst voor segment 3 op 9,2 % niet overeenkomt met normale concurrentievoorwaarden en dat de jaren 2006 en 2007 geen goede benchmarks zijn voor de vaststelling van schade. Door teveel aandacht te besteden aan loopvlakvernieuwers van segment 3 heeft de Commissie ook afbreuk gedaan aan haar onderzoek naar de schade voor de bedrijfstak van de Unie als geheel.

    (319)

    Prometeon voerde aan dat de herziene berekening van de schademarge de conclusie versterkt dat de vermeende schade marginaal is. Het totale verlies dat aan segment 3 kan worden toegeschreven zou ongeveer 54 miljoen euro bedragen, ofwel 91 % van de totale door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, terwijl banden van de segmenten 1 en 2 geen gevolgen ondervinden. Prometeon herhaalde ook zijn argument dat een andere vorm van de maatregel zou moeten worden gebruikt.

    (320)

    De Commissie heeft deze argumenten afgewezen om de volgende redenen.

    (321)

    In de eerste plaats is de vaststelling van de beoogde winst voor segment 3 op 9,2 % gebaseerd op de werkelijke winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie van segment 3 in 2014 vóór de weging van ondernemingen per segment. Het is niet ongepast om de cijfers daarom te ontwegen teneinde de gevolgen voor de prestaties van de kmo's die reeds waren getroffen door de aanzienlijke omvang van de Chinese invoer te verminderen.

    (322)

    In de tweede plaats wijzigt de verwijzing van de Commissie naar de jaren 2006-2007 deze beoordeling niet. Veeleer bevestigde deze de bevindingen op basis van niet-gewogen gegevens voor 2014 als een redelijke benchmark. Geen van de belanghebbenden heeft betoogd dat de concurrentievoorwaarden in de jaren 2006-2007 verstoord waren. De in de steekproef opgenomen loopvlakvernieuwers hebben met financiële overzichten het argument onderbouwd dat hun normale winstgevendheid in de jaren 2006-2007 gemiddeld 9 à 10 % bedroeg.

    (323)

    In de derde plaats is de streefwinst voor segment 3 die is vastgesteld op basis van niet-gewogen gegevens voor 2014 ook in overeenstemming met het niveau van de streefwinst die in de klacht wordt vooropgesteld. Reeds in de initiëringfase beschouwde de bedrijfstak van de Unie derhalve dit cijfer (namelijk 9,2 %) als een passende streefwinst — dus lang voordat de Commissie het wegingsproces opstartte.

    (324)

    Daarom verwierp de Commissie deze argumenten en bevestigde zij haar keuze voor een streefwinst van 9,2 % voor banden van segment 3.

    (325)

    Ten slotte moeten de partijen overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de basisverordening tien dagen krijgen om opmerkingen op de mededeling van de definitieve bevindingen in te dienen. In dit geval heeft de Commissie twee volle weken toegekend voor dat doel. Indien een bijkomende mededeling van de definitieve bevindingen nodig blijkt, kan een kortere termijn worden ingesteld. In tegenstelling tot wat Hämmerling beweert, was de bijkomende definitieve mededeling niet complex, noch van fundamentele aard. Het betrof veeleer een specifiek aspect, namelijk de streefwinst, dat werd toegelicht in een document van twee bladzijden. In deze situatie, was het toekennen van drie dagen voor opmerkingen voldoende voor alle partijen om hun rechten van verdediging uit te oefenen.

    8.2.   Definitieve antidumpingmaatregelen

    (326)

    Er moeten definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC worden ingesteld, in overeenstemming met de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

    (327)

    De definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, moeten dan ook als volgt worden vastgesteld:

    Tabel 11

    Definitieve antidumpingrechten

    Onderneming

    Dumpingmarge (%)

    Schademarge (%)

    Definitief antidumpingrecht (%)

    Xingyuan Group

    106,7

    55,07

    55,07

    Giti Group

    56,8

    29,56

    29,56

    Aeolus Group en Pirelli

    85

    37,29

    37,29

    Hankook Group

    60,1

    23,41

    23,41

    Andere medewerkende ondernemingen

    71,5

    32,39

    32,39

    Alle andere ondernemingen

    106,7

    55,07

    55,07

    (328)

    De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze individuele antidumpingrechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land dat vervaardigd is door de genoemde rechtspersonen. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

    (329)

    Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet bij de Commissie worden ingediend. Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (330)

    Om het risico op ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat op „alle andere ondernemingen” van toepassing is.

    (331)

    Om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

    (332)

    Gezien de recente rechtspraak van het Hof van Justitie (62), is het passend een voorziening te vormen voor de moratoire interest die in geval van terugbetaling van definitieve rechten moet worden betaald, omdat de relevante geldende bepalingen inzake douanerechten niet in een dergelijke interest voorzien en de toepassing van nationale voorschriften zou leiden tot onnodige verstoringen tussen de marktdeelnemers afhankelijk van de lidstaat die voor inklaring wordt gekozen.

    (333)

    Zoals vermeld in overweging 263 van de voorlopige verordening, bestaat er een risico dat exploitanten gebruikmaken van de invoer van wielen die zijn uitgerust met Chinese banden om de maatregelen te ontwijken. Derhalve heeft de Commissie het passend geacht de invoer van wielen voor wegvoertuigen, aanhangwagens en opleggers die zijn uitgerust met nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121 te monitoren om het risico tot een minimum te beperken.

    (334)

    Hämmerling heeft aangevoerd dat de basisverordening de Commissie geen rechtsgrondslag biedt om goederen voor douanedoeleinden te classificeren en dat bijgevolg artikel 1, lid 5, van de voorlopige verordening onwettig was. Zoals vermeld in overweging 263 van de voorlopige verordening worden met banden uitgeruste wielen voor wegvoertuigen, aanhangwagens en opleggers volgens de GS-toelichtingen op de posten 8708 en 8716 ingedeeld onder de posten 8708 en 8716. In die overweging is de intentie van de Commissie toegelicht om nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121 die op een wiel zijn aangebracht en correct zijn geclassificeerd in overeenstemming met de douanewetgeving in hoofdstuk 87 van de Gecombineerde Nomenclatuur te monitoren (63). Teneinde te verduidelijken dat de Commissie niet de intentie had om goederen voor douanedoeleinden te classificeren op basis van de basisverordening maar de bedoeling had de invoer te monitoren, werd de betrokken formulering van het desbetreffende artikel in deze verordening, namelijk artikel 1, lid 4, dienovereenkomstig opgesteld.

    8.3.   Vorm van de maatregelen

    (335)

    Aeolus Group heeft aangevoerd dat de antidumpingmaatregel de vorm van een ad-valoremrecht moet aannemen. Een vast recht zou volgens Aeolus Group in strijd zijn met artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening, waarin is bepaald dat het ingestelde voorlopige en definitieve antidumpingrecht niet hoger mag zijn dan de marge die volstaat om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De meest geschikte oplossing zou dan ook zijn dat de Commissie verschillende ad-valoremrechten toepast op basis van de indeling van de markt in segmenten, namelijk de segmenten 1, 2 en 3. Aeolus Group heeft geargumenteerd dat dit in overeenstemming zou zijn met de overwegingen van de Commissie met betrekking tot het belang om onevenredige maatregelen voor banden van hoge kwaliteit te vermijden en de noodzaak om de schade voor de bedrijfstak van de Unie voor banden met verschillende fysische eigenschappen op te heffen — en zo een veel gezondere markt te creëren.

    (336)

    Zoals in overweging 302 vermeld, heeft de Commissie de schademarge herzien en een streefwinst per segment vastgesteld. Daarom was zij van oordeel dat het resulterende vaste recht de schade voor de bedrijfstak van de Unie op passende wijze wegnam en evenredig op de verschillende segmenten werd toegepast.

    (337)

    Het CRIA en de CCCMC hebben aangevoerd dat de vaste rechten niet passend zijn, met name voor segment 3 en stelden voor dat de Commissie moet overwegen ad-valoremrechten in te voeren of, subsidiair, vaste rechten voor producten van hoge kwaliteit en ad-valoremrechten voor producten van lage kwaliteit. Verder stelden sommige partijen dat de Commissie rekening zou moeten houden met de grootte van banden aangezien het verschil in grootte tot uiting komt in de prijs van de band. Het CRIA en de CCCMC voerden ook aan dat een ad-valoremrecht meer geschikt was.

    (338)

    Giti Group en Prometeon voerden aan dat het recht de vorm moet aannemen van een variabel recht waarbij op banden boven een bepaalde minimuminvoerprijs (MIP) of een MIP per segment geen rechten van toepassing zijn. Bovendien voerde Giti Group aan dat de niet-medewerkende producenten onderworpen moeten blijven aan het residuele ad-valoremrecht om de segmenten 1 en 2 uit te sluiten van het toepassingsgebied van de definitieve maatregelen.

    (339)

    Zoals in overweging 302 vermeld, heeft de Commissie de schademarge herzien en een streefwinst per segment vastgesteld. Daarom was zij van oordeel dat het resulterende vaste recht de schade voor de bedrijfstak van de Unie op passende wijze wegnam en evenredig op de verschillende segmenten werd toegepast.

    (340)

    Wat betreft de bewering dat één MIP voor alle segmenten of één MIP per segment beter geschikt zou zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade weg te nemen, heeft de Commissie rekening gehouden met de volgende elementen:

    er is geen aanvaardbare definitie van kwaliteitsverschillen die uitsluitend voortvloeien uit fysieke kenmerken; de verschillen per segment komen ook voort uit de branding, de perceptie van de consument en de geschiktheid voor loopvlakvernieuwing. Daarom is het niet mogelijk om een grens te trekken op basis waarvan de douane kan opereren.

    De verdeling van de ingevoerde banden die hoofdzakelijk gebeurt via verbonden dochterondernemingen en via niet-verbonden importeurs maar met zeer nauwe en langdurige zakelijke relaties is zeer complex. Het is praktisch onmogelijk om toezicht te houden op dit uitgebreide web van activiteiten.

    De importeurs voeren meestal ook andere banden in die niet worden onderzocht (zoals autobanden). Dit vormt een groot risico voor smeergeld en compensatieovereenkomsten.

    (341)

    Wat betreft de bewering dat het om ad-valoremmaatregelen zou moeten gaan, betoogde de Commissie dat een ad-valoremrecht een stimulans zou zijn voor de voortzetting van de invoer van producten van lagere kwaliteit uit de productmix, zoals in de overwegingen 270 en 271 van de voorlopige verordening uiteengezet. Wat de omvang betreft, stelde de Commissie vast dat kleine banden ongeveer 15 % van het volume van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten vertegenwoordigen, en dat importeurs gewoonlijk alle maten invoeren. De Commissie concludeerde derhalve dat deze overweging niet zwaarder woog dan de voordelen van het instellen van een vast recht.

    (342)

    De Commissie behield derhalve de vaste rechten als de vorm van de definitieve maatregelen.

    (343)

    Xingyuan Group heeft aangevoerd dat de invoerprijs op basis waarvan het vaste recht is berekend ten onrechte de kosten na invoer omvatte. De Commissie heeft dit argument aanvaard en heeft de berekeningen dienovereenkomstig gecorrigeerd.

    8.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

    (344)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie is berokkend, moeten de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die het in artikel 1, lid 2, van deze verordening vastgestelde definitieve recht overschrijden, moeten worden vrijgegeven.

    (345)

    De Commissie is ervan in kennis gesteld dat de onderneming Chonche Auto Double Happiness Tyre Corp., Ltd (aanvullende Taric-code C333) zijn naam veranderde in Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd vanaf 13 augustus 2018. Alle maatregelen die voorlopig van toepassing waren op Chonche Auto Double Happiness Tyre Corp., Ltd moeten derhalve van toepassing zijn op Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd.

    (346)

    Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4011 20 90 en ex 4012 12 00 (Taric-code 4012120010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn in EUR per eenheid van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

    Onderneming

    Definitief antidumpingrecht (in EUR per eenheid)

    Aanvullende Taric-code

    Xingyuan Tire Group Co. Ltd; Guangrao Xinhongyuan Tyre Co., Ltd.

    61,76

    C331

    Giti Tire (Anhui) Company Ltd; Giti Tire (Fujian) Company Ltd; Giti Tire (Hualin) Company Ltd; Giti Tire (Yinchuan) Company, Ltd.

    47,96

    C332

    Aeolus Tyre Co., Ltd; Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd; Qingdao Yellow Sea Rubber Co., Ltd; Pirelli Tyre Co., Ltd.

    49,44

    C333

    Chongqing Hankook Tire Co., Ltd; Jiangsu Hankook Tire Co., Ltd.

    42,73

    C334

    Andere in de bijlage genoemde medewerkende ondernemingen

    49,31

     

    Alle andere ondernemingen

    61,76

    C999

    3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 of de bijlage vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: „Ondergetekende verklaart dat de (eenheid/eenheden van het) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt/worden uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is/zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   De Commissie moet de invoer van wielen voor wegvoertuigen, aanhangwagens en opleggers die zijn uitgerust met nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, die onder Taric-codes 8708701015, 8708701080, 8708705015, 8708705080, 8708709115, 8708709915, 8716909015 en 8716909080 vallen, monitoren.

    5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. De moratoire interest die moet worden betaald in geval van terugbetaling waaruit een recht op betaling van moratoire interest voortvloeit, is de op de eerste kalenderdag van de maand van de vervaldag door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet zoals bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met 3,5 procentpunten.

    6.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 131 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie, wordt het in lid 2 vastgestelde bedrag van het antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    Artikel 2

    Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:

    hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in de periode tussen 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

    hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden,

    hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

    de Commissie artikel 1, lid 2, kan wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van niet meer dan 49,31 EUR per eenheid geldt.

    Artikel 3

    De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/683 van de Commissie zijn ingesteld, worden definitief geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die het definitieve bedrag van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening vastgestelde antidumpingrechten, uitgedrukt in euro per eenheid, overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 4

    Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 van de Commissie wordt ingetrokken.

    Artikel 5

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

    (2)  Verordening (EU) 2018/683 van de Commissie van 4 mei 2018 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 116 van 7.5.2018, blz. 8).

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 van de Commissie van 1 februari 2018 tot onderwerping van de invoer van nieuwe en van een nieuw loopvlak voorziene banden voor autobussen of voor vrachtwagens, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, aan registratie (PB L 30 van 2.2.2018, blz. 12).

    (4)  Aeolus Group bestaat uit Aeolus Tyre Co., Ltd, Qingdao Yellow Sea Rubber Co., Ltd en Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd Deze laatste onderneming heette Chonche Auto Double Happiness Tyre Corp. Ltd tot 13 augustus 2018, toen hij van naam veranderde.

    (5)  Giti Group bestaat uit Giti Tire (China) Investment Co., (Sjanghai); Giti Tire (Anhui) Co., Ltd; (Hefei); Giti Tire (Hualin) Co., Ltd (Hualin); Giti Tire (Fujian) Co., Ltd; Giti Tire (Yinchuan) Co., Ltd en een verbonden exporteur in Singapore.

    (6)  Hankook Group bestaat uit Shanghai Hankook Tire Sales Co., Ltd (Sjanghai); Chongqing Hankook Tire Co., (Chongqing) Ltd; Jiangsu Hankook Tire Co., Ltd (Jiangsu), en een verbonden exporteur in Seoul, Zuid-Korea.

    (7)  Xingyuan Group bestaat uit Xingyuan Tire Group Ltd, Co. en Guangrao Xinhongyuan Tyre Co., Ltd (Dongying).

    (8)  PB L 174 van 10.7.2018, blz. 23.

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

    (10)  Zie artikel 4, lid 2, onder a), van de verordening.

    (11)  Zie punt 5.2.3 van het bericht van inleiding inzake het onderzoeken van niet-verbonden importeurs, en met name voetnoot 1 op de pagina's 15 en 17.

    (12)  Dossiernotitie (bestandnummer t18.007994).

    (13)  Aangezien de identiteit van bepaalde producenten in de Unie vertrouwelijk is, is een orde van grootte verstrekt.

    (14)  Verslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS184/AB/R, United States — Anti-Dumping Measures on Certain Hot-Rolled Steel Products from Japan, punt 109.

    (15)  Dossiernotitie die op verzoek kan worden ingezien ter controle van informatie in het vertrouwelijke dossier (bestandnummer: t18.008053).

    (16)  PB L 107 van 19.4.2012, blz. 5.

    (17)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (18)  Verslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS/135/AB/R European Communities — Measures Affecting Asbestos and Products Containing Asbestos.

    (19)  Opmerkingen van Hankook Group over de mededeling van de voorlopige bevindingen (bestandnummer: t18.006816).

    (20)  De geholpen merkbekendheid geeft aan of mensen een merk kunnen herkennen in een lijst van bekende merken. Bestand nummer: t18.007850.

    (21)  De spontane merkbekendheid geeft aan dat een merk als eerste bij de consument opkomt wanneer hij aan een bepaald product denkt. Om de spontane merkbekendheid te meten, wordt een open vraag gesteld waarbij de merknaam niet specifiek wordt genoemd. Bestand nummer: t18.007850.

    (22)  Europese Commissie, zaak COMP/E-2/36.041/PO Michelin.

    (23)  Europese Commissie, zaak COMP/M.4564 — Bridgestone/Bandag, punten 20 en 22.

    (24)  Citaat uit het Amerikaanse recht: „No bus shall be operated with regrooved, recapped or retreaded tires on front wheel” (Geherprofileerde en van een nieuw loopvlak voorziene banden mogen niet op de voorwielen van een bus worden gemonteerd); 49 CFR 393.75 — Tires.(d).

    (25)  Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters zou immers uitdrukkelijk niet van toepassing zijn op van een nieuw loopvlak voorziene banden (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46).

    (26)  PB L 181 van 4.7.2006, blz. 1.

    (27)  http://www.etrma.org/tyres/retreading/eu-regulatory-framework [laatstelijk geraadpleegd op 12 juli 2018].

    (28)  Verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 338 van 19.12.2017, blz. 1).

    (29)  Arrest van het Hof van Justitie van 4 mei 2017 in zaak C-239/15 P, RFA International/Commissie, ECLI:EU:C:2017:337, leden 24 tot en met 26, en van het Gerecht van 17 maart 2015 in zaak T-466/12, RFA International/Commissie, ECLI:EU:T:2015:151, leden 51 tot en met 56.

    (30)  Arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 1992 in zaak C-178/87, Minolta v Council, EU:C:1992:112, punt 12.

    (31)  Arrest van het Hof van Justitie van 19 september 2013 in zaak C-15/12 P Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials/Raad, EU:C:2013:572, punten 34 en 35.

    (32)  Idem.

    (33)  Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-191/09 P en C-200/09 P, Raad/Interpipe, arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2016 in de zaak C-468/15 P, PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas)/Raad.

    (34)  WTO-beroepsinstantie in WT/DS184/AB/R, United States — Hot Rolled Steel Products from Japan, punten 195-196.

    (35)  WTO-beroepsinstantie in WT/DS184/AB/R, United States — Hot Rolled Steel Products from Japan, punt 207.

    (36)  WTO-beroepsinstantie in WT/DS184/AB/R, United States — Hot Rolled Steel Products from Japan, punt 204.

    (37)  Nota voor het dossier over de methode die wordt gebruikt voor de raming van het verbruik in de Unie (bestandnummer: t18.004870).

    (38)  Dossiernotitie over interconnectie (bestandnummer: t18.007993).

    (39)  https://www.pirelli.com/tyre/ww/en/news/2009/12/04/pirelli-tyre-collaboration-with-marangoni-for-truck-tyre-retreading/ [laatst geraadpleegd op 7 september 2018].

    (40)  https://www.aeolus-tyres.com/aeolus-eco-twin-a-second-life-for-tyres/ [laatst geraadpleegd op 17 juli 2018].

    (41)  Nalevingsverslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS397/AB/RW, EC — Fasteners, punt 5.265.

    (42)  Verslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS454/AB/R en WT/DS460/AB/R, China — HP-SSST (Japan)/China — HP-SSST (EU), punt 5.180.

    (43)  Nalevingsverslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS397/AB/RW, EC — Fasteners, punt 5.189.

    (44)  Panelverslag in WT/DS397/REC — Fasteners (China), punt 7.328; zie ook Panelverslag in WT/DS219/R, EC — Tube or Pipe Fittings, punt 7.292.

    (45)  Verslag van de WTO-beroepsinstantie in WT/DS460/AB/R, China — HP-SSST (EU), punt 5.180.

    (46)  Loopvlakvernieuwer Kraiburg verstrekt Bipaver een lijst van haar afnemers die grondstoffen inkopen voor het warme proces. Deze lijst bevat 38 namen van ondernemingen.

    (47)  WT/DS184/AB/R, 23.8.2001, United States — Anti-dumping Measures on Certain Hot-Rolled Steel Products from Japan, punt 204, en Gerecht, arrest van 28 oktober 2004, zaak T-35/01 Shanghai Teraoka Electronic Co.Ltd/Raad, punten 129 en 258.

    (48)  De boekjes voor 2016 en 2017 zijn op de website van ETRMA gepubliceerd.

    Kijk hiervoor op http://www.etrma.org/uploads/Modules/Documentsmanager/20180329---statistics-booklet-2017---alternative-rubber-section-final-web.pdf

    (49)  Dossiernotitie (bestandnummer t18.007994).

    (50)  Dossiernotitie over interconnectie (bestandnummer: t18.007993).

    (51)  Klacht, punt 107.

    (52)  Tabellen 8 tot en met 10 van de voorlopige verordening voor de gemiddelde verkoopprijs in de Unie per segment en de dossiernotitie over interconnectie, blz. 7 tot en met 10 (bestandnummer: t18.007993).

    (53)  Dossiernotitie over interconnectie, blz. 11 en 12 (bestandnummer: t18.007993).

    (54)  Presentatie van Prometeon Tyre Group en Pirelli tijdens de hoorzitting van 9 april 2018 (bestandnummer: t18.007993).

    (55)  In 2017 heeft Goodyear Group haar fabriek in het VK gesloten (waardoor ongeveer 330 werknemers hun baan verloren); Groupe Michelin heeft meerdere fabrieken in de Unie gesloten: in Frankrijk twee fabrieken (waardoor in 2014 700 werknemers en in 2017 330 werknemers hun baan verloren), in Duitsland (2016, 200 banen verloren), in Hongarije (2015, 500 banen verloren) en in Italië; Continental Group heeft één fabriek gesloten in Duitsland.

    (56)  Dossiernotitie over interconnectie, blz. 12 tot en met 14 (bestandnummer: t18.007993).

    (57)  Dossiernotitie over interconnectie, blz. 12 en 13 (bestandnummer: t18.007993).

    (58)  Overwegingen 176 tot en met 182 van de voorlopige verordening.

    (59)  Analyse van de op de markt verkochte maten op basis van gegevens van ETRMA Europool. Gegevens van derden samengevat in de openbare versie van de opmerkingen van de coalitie over de voorlopige verordening.

    (60)  De berekening van het gewicht/eenheid is gebaseerd op gegevens van Eurostat en is volledig beschikbaar op het blad „Var. Imports Weight” van de openbare versie van bijlage 2 bij de weerlegging door de coalitie van de beweringen van de exporteurs en importeurs (bestandnummer: t18.007295).

    (61)  De Lithuanian National Road Carriers” Association heeft geruime tijd na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over het document met de definitieve bevindingen opmerkingen ingediend waarin zij beweerde dat Chinese invoer goed is voor 37 % van de gehele Litouwse invoermarkt voor banden en dat Litouwse vervoerders derhalve disproportionele negatieve gevolgen zullen ondervinden in vergelijking met andere ondernemingen in de Unie als gevolg van de volledige afhankelijkheid van de Litouwse bandenmarkt op invoer. De Commissie heeft geconstateerd dat de opmerkingen buiten de vastgestelde termijn werden ingediend en dat ze niet onderbouwd waren met bewijsmateriaal. Bijgevolg werd dit argument buiten beschouwing gelaten.

    (62)  Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017, Wortmann/Hauptzollamt Bielefeld, C-365/15, EU:C:2017:19, punten 35 tot en met 39.

    (63)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 282 van 31.10.2017, blz. 1).


    BIJLAGE

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs:

    Naam van de onderneming

    Aanvullende Taric-code

    Bayi Rubber Co., Ltd.

    C335

    Bridgestone (Huizhou) Tire Co., Ltd.

    C336

    Briway Tire Co., Ltd.

    C337

    Chaoyang Long March Tyre Co., Ltd.

    C338

    Goodyear Dalian Tire Company Limited

    C339

    Guizhou Tyre Co., Ltd

    C340

    Jiangsu General Science Technology Co., Ltd.

    C341

    Megalith Industrial Group Co., Ltd.

    C342

    Michelin Shenyang Tire Co., Ltd.

    C343

    Nanjing Kumho Tire Co., Ltd.

    C344

    Ningxia Shenzhou Tire Co., Ltd.

    C345

    Prinx Chengshan (Shandong) Tire Co., Ltd.

    C346

    Qingdao Doublestar Tire Industrial Co., Ltd.

    C347

    Qingdao Fudong Tyre Co., Ltd.

    C348

    Qingdao Hairunsen Tyre Co., Ltd.

    C349

    Qingdao GRT Rubber Co., Ltd.

    C350

    Sailun Jinyu Group Co., Ltd.

    C351

    Shaanxi Yanchang Petroleum Group Rubber Co., Ltd.

    C352

    Shandong Kaixuan Rubber Co., Ltd.

    C353

    Shandong Changfeng Tyres Co., Ltd.

    C354

    Shandong Haohua Tire Co., Ltd.

    C355

    Shandong Hawk International Rubber Industry Co., Ltd.

    C356

    Shandong Hengfeng Rubber & Plastic Co., Ltd.

    C357

    Shandong Hengyu Science & Technology Co., Ltd.

    C358

    Shandong Homerun Tires Co., Ltd.

    C359

    Shandong Huasheng Rubber Co., Ltd.

    C360

    Shandong Hugerubber Co., Ltd.

    C361

    Shandong Jinyu Tire Co., Ltd.

    C362

    Shandong Linglong Tyre Co., Ltd.

    C363

    Shandong Mirage Tyres Co., Ltd.

    C364

    Shandong Vheal Group Co., Ltd.

    C365

    Shandong Wanda Boto Tyre Co., Ltd.

    C366

    Shandong Wosen Rubber Co., Ltd.

    C367

    Shandong Yongfeng Tyres Co., Ltd.

    C368

    Shandong Yongsheng Rubber Group Co., Ltd; Shandong Santai Rubber Co., Ltd.

    C369

    Shandong Yongtai Group Co., Ltd.

    C370

    Shanghai Huayi Group Corp. Ltd; Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd.

    C371

    Shengtai Group Co., Ltd.

    C372

    Sichuan Kalevei Technology Co., Ltd.

    C373

    Toyo Tire (Zhucheng) Co., Ltd.

    C374

    Triangle Tyre Co., Ltd.

    C375

    Weifang Goldshield Tire Co., Ltd.

    C376

    Weifang Shunfuchang Rubber And Plastic Products Co., Ltd.

    C377

    Xuzhou Armour Rubber Company Ltd.

    C378

    Zhongce Rubber Group Co., Ltd.

    C379


    Top