Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017D0925

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie van 29 mei 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan bepaalde lidstaten voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van bepaalde soorten fruitgewassen en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 2800)

    C/2017/2800

    PB L 140 van 31.5.2017, p. 7–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2017/925/oj

    31.5.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 140/7


    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/925 VAN DE COMMISSIE

    van 29 mei 2017

    tot verlening van tijdelijke toestemming aan bepaalde lidstaten voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van bepaalde soorten fruitgewassen en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 2800)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (1), en met name artikel 4, artikel 6, lid 4, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 3,

    Gezien Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties (2), en met name artikel 8, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU zijn voorschriften voor de productie, certificering en het in de handel brengen van prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal en fruitgewassen vastgesteld.

    (2)

    Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU moeten prebasismoederplanten en prebasismateriaal onder insectenvrije omstandigheden worden geproduceerd. Bij artikel 8, lid 4, van die richtlijn is evenwel vastgesteld dat aan een lidstaat, voor bepaalde geslachten of soorten en onder bepaalde voorwaarden, toestemming kan worden verleend voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal of van uit prebasismoederplanten vermeerderd prebasismateriaal dat in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden is geproduceerd.

    (3)

    België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje hebben om tijdelijke toestemming verzocht voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van bepaalde soorten.

    (4)

    De Commissie achtte het passend om leveranciers in deze lidstaten voldoende tijd te gunnen om hun productiesystemen aan te passen terwijl zij hun productie in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden voortzetten, aangezien de bouw van insectenvrije faciliteiten een aanzienlijke investering van menselijke en financiële middelen vergt.

    (5)

    Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie (3) heeft de Commissie dus de vergunningen voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal voor bepaalde geslachten of soorten aan deze lidstaten verleend.

    (6)

    De vergunningen aan België en Frankrijk zijn voor een korte periode van twee jaar verleend aangezien de producenten in België en Frankrijk in een vroeg stadium waren beginnen te investeren in de bouw van insectenvrije faciliteiten. De tijdelijke vergunningen aan Tsjechië en Spanje werden daarentegen voor een periode van vijf jaar verleend aangezien de producenten in deze lidstaten meer tijd nodig hebben om te voldoen aan de vereiste van productie in insectenvrije faciliteiten.

    (7)

    Het is passend om de tijdelijke vergunningen die aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje zijn verleend, te handhaven aangezien nog steeds aan de voorwaarden voor de verlening ervan is voldaan.

    (8)

    Zweden heeft op een later tijdstip dan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje een verzoek voor een tijdelijke vergunning ingediend uit hoofde van artikel 8, lid 4, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU.

    (9)

    Het is passend om leveranciers in Zweden voldoende tijd te gunnen om hun productiesystemen aan te passen terwijl zij hun productie in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden voortzetten, aangezien de bouw van dergelijke insectenvrije faciliteiten een aanzienlijke investering van menselijke en financiële middelen vergt.

    (10)

    Aan Zweden moet derhalve ook een tijdelijke vergunning worden verleend voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal voor bepaalde geslachten of soorten. Die vergunning moet voor een periode van vijf jaar geldig zijn aangezien de producenten in Zweden relatief veel tijd nodig hebben om te voldoen aan het vereiste van productie in insectenvrije faciliteiten.

    (11)

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 voorziet in passende maatregelen voor België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje om te waarborgen dat in open veld geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal dezelfde gezondheidsstatus hebben als in insectenvrije faciliteiten geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal. Bij deze maatregelen is rekening gehouden met de noodzaak om het risico op besmetting te beperken, rekening houdend met de klimaatomstandigheden, de teeltomstandigheden van de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal in kwestie, en de afstand van de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal in kwestie tot alle relevante geteelde en wilde soorten, afgaande op de kennis van deskundigen over de prevalentie en de biologie van relevante plaagorganismen.

    (12)

    De maatregelen inzake de gezondheidsstatus van prebasismoederplanten en prebasismateriaal die bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 voor België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje zijn vastgesteld, moeten gehandhaafd worden en gelijkaardige maatregelen moeten worden vastgesteld voor Zweden.

    (13)

    Ten behoeve van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 worden ingetrokken en door een nieuw besluit worden vervangen.

    (14)

    De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toestemming

    1.   België en Frankrijk mogen tot en met 31 december 2018 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van de in de bijlage genoemde soorten certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    België en Frankrijk mogen tot en met 31 december 2018 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal dat uit prebasismoederplanten van de in de bijlage genoemde soorten is vermeerderd, eveneens certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    2.   Tsjechië en Spanje mogen tot en met 31 december 2022 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van de in de bijlage genoemde soorten certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    Tsjechië en Spanje mogen tot en met 31 december 2022 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal dat uit prebasismoederplanten van de in de bijlage genoemde soorten is vermeerderd, eveneens certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    3.   Zweden mag tot en met 31 mei 2023 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van de in de bijlage genoemde soorten certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    Zweden mag tot en met 31 mei 2023 in open veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal dat uit prebasismoederplanten van de in de bijlage genoemde soorten is vermeerderd, eveneens certificeren, mits aan de voorschriften van de artikelen 2, 3 en 4 is voldaan.

    Artikel 2

    Instandhouding

    1.   De in het veld geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal worden in stand gehouden overeenkomstig de voor de betrokken lidstaten en soorten vastgestelde voorschriften in deel A van de bijlage.

    2.   Het ent- en snoeigereedschap en de machines worden gecontroleerd, gereinigd en ontsmet vóór en na elk gebruik op de betrokken prebasismoederplanten en het betrokken prebasismateriaal.

    3.   Er wordt voorzien in een passende afstand tussen prebasismoederplanten om wortelcontact tussen deze planten zo veel mogelijk te beperken. Er wordt ook voorzien in een passende afstand tussen prebasisteeltmaterialen om wortelcontact tussen deze teeltmaterialen zo veel mogelijk te beperken.

    Artikel 3

    Visuele inspectie, bemonstering en toetsing

    Naast de in de artikelen 10 en 11 van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU vastgestelde voorschriften inzake visuele inspectie, bemonstering en toetsing, zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat aan de in deel B van de bijlage bij dit besluit vastgestelde voorschriften voor de betrokken soorten wordt voldaan.

    Artikel 4

    Etikettering van prebasismoederplanten en prebasismateriaal

    1.   Naast de bij artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU van de Commissie (4) vereiste informatie, bevat het etiket van in België en Frankrijk overeenkomstig dit besluit geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal de volgende vermelding: „In het veld geproduceerd overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie; certificering toegestaan tot en met 31 december 2018.”.

    Naast de bij artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU vereiste informatie, bevat het etiket van in Tsjechië en Spanje in overeenstemming met dit besluit geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal de volgende vermelding: „In het veld geproduceerd overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie; certificering toegestaan tot en met 31 december 2022.”.

    Naast de bij artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU vereiste informatie, bevat het etiket van in Zweden in overeenstemming met dit besluit geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal de volgende vermelding: „In het veld geproduceerd overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie; certificering toegestaan tot en met 31 mei 2023.”.

    2.   Indien krachtens artikel 3, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU wordt voorzien in een begeleidend document, mag de informatie op het in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële etiket worden beperkt tot „In het veld geproduceerd”. In dergelijke gevallen bevat het begeleidende document bij de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal in kwestie naast de bij artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU vereiste informatie de in lid 1 van dit artikel vastgestelde vermelding.

    Artikel 5

    Etikettering van basismateriaal en gecertificeerd materiaal

    1.   Naast de bij artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU vereiste informatie, bevat het etiket van uit prebasismateriaal, dat krachtens dit besluit is geproduceerd, vermeerderd basismateriaal en gecertificeerd materiaal de volgende vermelding: „Afgeleid van overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie in het veld geproduceerd materiaal.”.

    2.   Indien krachtens artikel 3, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU wordt voorzien in een begeleidend document, mag de informatie op het in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële etiket worden beperkt tot „Afgeleid van in het veld geproduceerd materiaal”. In dergelijke gevallen bevat het begeleidende document naast de bij artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU vereiste informatie de in lid 1 van dit artikel vastgestelde vermelding.

    Artikel 6

    Kennisgeving

    Elke lidstaat aan welke krachtens artikel 1 toestemming is verleend voor de certificering van prebasismateriaal, stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van alle krachtens dat artikel toegekende certificeringen. In die kennisgeving worden de hoeveelheid prebasismoederplanten en prebasismateriaal, evenals de soorten waartoe die prebasismoederplanten behoren en waartoe dat prebasismateriaal behoort, vermeld.

    Artikel 7

    Intrekking

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 wordt ingetrokken.

    Artikel 8

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 29 mei 2017.

    Voor de Commissie

    Vytenis ANDRIUKAITIS

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8.

    (2)  PB L 298 van 16.10.2014, blz. 22.

    (3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie van 30 januari 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal van de in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG van de Raad bedoelde specifieke soorten fruitgewassen (PB L 27 van 1.2.2017, blz. 143).

    (4)  Uitvoeringsrichtlijn 2014/96/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 betreffende de voorschriften voor het etiketteren, plomberen en verpakken van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad vallen (PB L 298 van 16.10.2014, blz. 12).


    BIJLAGE

    DEEL A

    Lijst van de in artikel 1 bedoelde soorten en de in artikel 2 bedoelde voorschriften betreffende hun instandhouding

    1.   België

    1.1.   Lijst van soorten:

    Malus domestica Mill., Prunus avium, Pcerasus, Pdomestica, P. persica, Pyrus communis L. en entmateriaal van die soorten.

    1.2.   Voorschriften voor alle hierboven genoemde soorten

    1.2.1.   Maatregelen

    Indien bij visuele inspecties op de aanwezigheid van de vectorinsecten die relevant zijn voor de in deel A van bijlage I en de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen plaagorganismen, wordt vastgesteld dat die vectoren aanwezig zijn, wordt een behandeling met insecticide uitgevoerd.

    1.3.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    1.3.1.   Prunus avium, P. cerasus, P. domestica en P. persica

    1.3.1.1.   Teeltomstandigheden

    De bloei van prebasismoederplanten en prebasismateriaal wordt voorkomen.

    2.   Tsjechië

    2.1.   Lijst van soorten:

    Castanea sativa Mill. en Juglans regia L.

    2.2.   Voorschriften voor beide hierboven genoemde soorten

    2.2.1.   Maatregelen

    Bij twijfel over de aanwezigheid van de in deel A van bijlage I en in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen relevante plaagorganismen op prebasismoederplanten en prebasismateriaal moeten die prebasismoederplanten en dat prebasismateriaal onmiddellijk worden verwijderd.

    2.2.2.   Teeltomstandigheden

    De bloei van prebasismoederplanten wordt voorkomen door middel van jaarlijks snoeien in het begin van elke vegetatieve periode.

    2.3.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    2.3.1.   Juglans regia L.

    2.3.1.1.   Teeltomstandigheden

    Prebasismoederplanten worden geplant in gebieden waar middels visuele inspecties is bevestigd dat er geen vectoren van het kersenbladrolvirus (cherry leafroll virus — CLRV) aanwezig zijn.

    3.   Frankrijk

    3.1.   Lijst van soorten:

    Castanea sativa Mill., Corylus avellana L., Cydonia oblonga Mill., Juglans regia L., Malus domestica Mill., Prunus amygdalus, P. armeniaca, P. avium, P. cerasus, P. domestica, P. persica, P. salicina en Pyrus communis L.

    3.2.   Voorschriften voor alle hierboven genoemde soorten

    3.2.1.   Maatregelen

    Indien bij visuele inspecties op de aanwezigheid van de vectorinsecten die relevant zijn voor de in deel A van bijlage I en de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen plaagorganismen, wordt vastgesteld dat die vectoren aanwezig zijn, wordt een behandeling met insecticide uitgevoerd.

    3.2.2.   Teeltomstandigheden

    Prebasismoederplanten worden geënt op middels in-vitrocultuur geproduceerd entmateriaal, voor zover beschikbaar.

    3.3.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    3.3.1.   Prunus amygdalus, P. armeniaca, P. avium, P. cerasus, P. domestica, P. persica en P. salicina

    De bloei van prebasismoederplanten en prebasismateriaal wordt voorkomen.

    4.   Spanje

    4.1.   Lijst van soorten:

    Olea europaea L., Prunus amygdalus x P. persica, P. armeniaca, P. domestica, P. domestica x P. salicina, P. dulcis, P. persica en Pyrus communis L.

    4.2.   Voorschriften voor alle hierboven genoemde soorten

    4.2.1.   Maatregelen

    Indien bij visuele inspecties op de aanwezigheid van de vectorinsecten die relevant zijn voor de in deel A van bijlage I en de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen plaagorganismen, wordt vastgesteld dat die vectoren aanwezig zijn, wordt een behandeling met insecticide uitgevoerd.

    4.3.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    4.3.1.   Olea europaea L.

    4.3.1.1.   Isolatieafstand

    Er wordt een isolatieafstand van ten minste 100 m in acht genomen tot alle geteelde of wilde Olea europaea L. waarvoor geen certificeringsregeling geldt.

    4.3.2.   Prunus amygdalus x P. persica, P. armeniaca, P. domestica, P. domestica x P. salicina, P. dulcis en P. persica

    4.3.2.1.   Isolatieafstand

    Er wordt een isolatieafstand van ten minste 500 m in acht genomen tot alle geteelde of wilde Prunus amygdalus, P. cerasus en P. prunophora waarvoor geen certificeringsregeling geldt.

    4.3.2.2.   Teeltomstandigheden

    De bloei van prebasismoederplanten en prebasismateriaal wordt voorkomen.

    4.3.3.   Pyrus communis L.

    4.3.3.1.   Isolatieafstand

    Er wordt een isolatieafstand van ten minste 500 m in acht genomen ten aanzien van alle geteelde of wilde P. communis L. waarvoor geen certificeringsregeling geldt.

    4.3.3.2.   Teeltomstandigheden

    De bloei van prebasismoederplanten en prebasismateriaal wordt voorkomen.

    5.   Zweden

    5.1.   Lijst van soorten:

    Malus domestica Mill. en Pyrus communis L.

    5.2.   Voorschriften voor alle hierboven genoemde soorten

    5.2.1.   Maatregelen

    Indien de aanwezigheid van de in deel A van bijlage I bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen insecten wordt vastgesteld, wordt een behandeling met insecticide uitgevoerd.

    5.2.2.   Isolatieafstand

    Er wordt een isolatieafstand van ten minste 500 m in acht genomen ten aanzien van alle geteelde of wilde Malus domestica Mill. en Pyrus communis L. waarvoor geen certificeringsregeling geldt.

    If afwijking daarvan wordt een isolatieafstand van ten minste 40 m in acht genomen van een genenbank van Malus domestica Mill. planten waarvoor geen certificeringsregeling geldt, indien:

    a)

    de bemonstering en toetsing van de planten in die genenbank overeenkomstig de voorschriften van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU gebeurt voor de betrokken soorten, en

    b)

    ten minste twee keer per groeiseizoen visuele inspecties in die genenbank worden uitgevoerd.

    DEEL B

    Voorschriften betreffende visuele inspectie, bemonstering en toetsing zoals bedoeld in artikel 3

    1.   België

    1.1.   Voorschriften voor alle in punt 1.1 van deel A opgenomen soorten

    1.1.1.   Visuele inspectie

    Ten minste eenmaal per jaar worden visuele inspecties op de aanwezigheid van de vectorinsecten die relevant zijn voor de in deel A van bijlage I en de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen plaagorganismen, uitgevoerd.

    1.2.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    1.2.1.   Malus domestica Mill. en Pyrus communis L.

    1.2.1.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt elk jaar op de door insecten en via pollen overgedragen virussen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I en in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU, bemonsterd en getoetst.

    1.2.2.   Prunus avium, P. cerasus, P. domestica en P. persica

    1.2.2.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt jaarlijks en bij elke vermeerderingscyclus op de door insecten en via pollen overgedragen virussen die zijn opgenomen in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU, bemonsterd en getoetst.

    2.   Tsjechië

    2.1.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    2.1.1.   Castanea sativa Mill.

    2.1.1.1.   Visuele inspectie

    De in artikel 10, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU bedoelde visuele inspecties worden van april tot en met mei uitgevoerd.

    2.1.2.   Juglans regia L.

    2.1.2.1.   Visuele inspectie

    De in artikel 10, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU bedoelde visuele inspecties worden in de late zomer of in de herfst uitgevoerd.

    3.   Frankrijk

    3.1.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    3.1.1.   Corylus avellana L.

    3.1.1.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt jaarlijks op het appelmozaïekvirus (Apple mosaic virus — ApMV) bemonsterd en getoetst.

    3.1.2.   Cydonia oblonga Mill., Malus domestica Mill. en Pyrus communis L.

    3.1.2.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt jaarlijks bemonsterd en getoetst op het chlorotischebladvlekkenvirus van appel (apple chlorotic leaf spot virus — ACLSV), het appelhoutgroefvirus (apple stem-grooving virus — ASGV), het appelhoutputjesvirus (apple stem-pitting virus — ASPV) en rubberhout.

    3.1.3.   Prunus amygdalus, P. armeniaca, P. avium, P. cerasus, P. domestica, P. persica en P. salicina

    3.1.3.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt jaarlijks en bij elke vermenigvuldigingscyclus bemonsterd en getoetst op het pruimensmalbladvirus (prune dwarf virus — PDV) en het necrotischekringvlekkenvirus van Prunus (Prunus necrotic ringspot virus — PNRSV). In het geval van P. persica wordt elke prebasismoederplant jaarlijks en bij elke vermenigvuldigingscyclus op de perzikzwakmozaïekviroïde (peach latent mosaic viroid — PLMVd) bemonsterd en getoetst.

    4.   Spanje

    4.1.   Specifieke voorschriften voor bepaalde soorten

    4.1.1.   Olea europaea L. en Pyrus communis L.

    4.1.1.1.   Bemonstering en toetsing

    Elke prebasismoederplant wordt jaarlijks bemonsterd en getoetst op de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen virussen en virusachtige ziekten.

    4.1.2.   Prunus amygdalus x P. persica, P. armeniaca, P. domestica, P. domestica x P. salicina, P. dulcis en P. persica

    4.1.2.1.   Bemonstering en toetsing

    Bemonstering en toetsing wordt jaarlijks uitgevoerd op de in bijlage II bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU opgenomen virussen en virusachtige ziekten.

    5.   Zweden

    5.1.   Voorschriften voor alle in punt 5.1 van deel A opgenomen soorten

    5.1.1.   Visuele inspectie

    De in artikel 10, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU visuele inspecties worden ten minste twee keer per groeiseizoen uitgevoerd.


    Top