Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0388

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India

    C/2016/1562

    PB L 73 van 18.3.2016, p. 53–76 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 16/06/2022: This act has been changed. Current consolidated version: 13/08/2016

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/388/oj

    18.3.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 73/53


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/388 VAN DE COMMISSIE

    van 17 maart 2016

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Voorlopige maatregelen

    (1)

    Op 18 september 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India („het betrokken land”), die in de Unie worden ingevoerd.

    (2)

    Het onderzoek werd op 20 december 2014 geopend (3) naar aanleiding van een klacht die op 10 november 2014 door Saint-Gobain PAM Group („de klager” of „SG PAM”) was ingediend namens producenten die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer in de Unie.

    (3)

    Zoals vermeld in overweging 14 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar de dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    (4)

    De Commissie heeft op 11 maart 2015 een afzonderlijk antisubsidieonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer, van oorsprong uit India. Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). De definitieve bevindingen van dat onderzoek zijn voorwerp van een aparte verordening („de antisubsidieverordening”) (5).

    1.2.   Vervolg van de procedure

    (5)

    Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. Daarnaast heeft een andere Indiase producent, Tata Metaliks DI Pipes Limited („Tata”), zich kenbaar gemaakt en opmerkingen ingediend. De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn gehoord.

    (6)

    De Commissie heeft vervolgens alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Zij heeft ter plaatse aanvullende informatie gecontroleerd die was verstrekt door een in Italië gevestigde verbonden onderneming van een van de medewerkende producenten-exporteurs.

    (7)

    Jindal Saw Limited („Jindal”) heeft verzocht de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures („de raadadviseur-auditeur”) in te schakelen met betrekking tot sommige aspecten van de voorlopige schadeberekening. De raadadviseur-auditeur heeft het verzoek in behandeling genomen en de producent-exporteur rechtstreeks schriftelijk antwoord gegeven.

    (8)

    De Commissie heeft vervolgens alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op in de Unie ingevoerde buizen en pijpen van nodulair gietijzer, van oorsprong uit India, en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden hebben binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken ten aanzien van deze mededeling van de definitieve bevindingen.

    (9)

    Op 28 januari 2016 heeft op verzoek van Electrosteel Castings Limited („ECL”) een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur plaatsgevonden.

    (10)

    De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en waar nodig in aanmerking genomen.

    1.3.   Betrokken product en soortgelijk product

    (11)

    Zoals vermeld in de overwegingen 15 en 16 van de voorlopige verordening, is het betrokken product voorlopig gedefinieerd als buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) („nodulaire buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 en ex 7303 00 90, van oorsprong uit India.

    (12)

    Nodulaire buizen worden gebruikt voor drinkwatervoorziening, riolering en irrigatie van landbouwgrond. Het transport van water door nodulaire buizen geschiedt onder druk of alleen met behulp van de zwaartekracht. De buizen hebben een diameter tussen 60 mm en 2 000 mm en een lengte van 5,5, 6, 7 of 8 meter. Normaliter zijn ze met cement of ander materiaal bekleed en aan de buitenkant verzinkt, geverfd of met band omwikkeld. De belangrijkste eindgebruikers zijn openbare nutsbedrijven.

    (13)

    Jindal en de Indiase overheid hebben aangevoerd dat nodulaire buizen die noch inwendig, noch uitwendig zijn bekleed („kale buizen”), van de productomschrijving moeten worden uitgesloten, omdat deze buizen halffabricaten met verschillende fysieke, technische en chemische eigenschappen zijn en zonder verdere verwerking niet voor het transport van water kunnen worden gebruikt. Kale buizen zijn ook niet verwisselbaar met het betrokken product en hebben een ander eindgebruik.

    (14)

    De klager heeft dit betwist en aangevoerd dat nodulaire buizen, al dan niet bekleed, allemaal dezelfde fysieke, technische en chemische basiseigenschappen en hetzelfde eindgebruik hebben. Verder moeten volgens hem coatingprocedés voor de binnen- en de buitenkant worden beschouwd als eindbewerkingen, die slechts hooguit 20 % van de totale kosten van de productie van nodulaire buizen uitmaken en de basiseigenschappen van een nodulaire buis niet aantasten. Ook hebben kale buizen als zodanig feitelijk geen andere eindmarkt, functie of toepassing dan het transport van water en afvalwater, en worden zij niet als zodanig op de markt van de Unie verkocht maar moeten zij noodzakelijkerwijs eerst worden bekleed alvorens op de markt te kunnen worden gebracht en aan de EU-normen te kunnen voldoen. Bovendien worden kale buizen van nodulair gietijzer onder dezelfde douanecode als beklede buizen ingedeeld en zou de uitsluiting daarvan van de productomschrijving derhalve kunnen leiden tot ontwijking van eventuele antidumpingmaatregelen en de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen kunnen ondermijnen, gelet op de aanzienlijke capaciteit van de Indiase exporteurs om de coatingprocedés in de Unie uit te voeren (ongeveer 80 000 ton per jaar). In dit verband heeft de klager voorts aangevoerd dat de invoer van kale buizen uit India sinds 2013 aanzienlijk is gestegen en dat deze invoer in 2015 bijna drie keer zo groot was als in 2013. Deze trend zal zich volgens hem waarschijnlijk voortzetten.

    (15)

    Uit het onderzoek is gebleken dat kale buizen op de markt feitelijk geen functie of toepassing hebben en niet als zodanig op de markt van de Unie worden verkocht. Zij moeten noodzakelijkerwijs nog een verdere verwerking ondergaan, d.w.z. inwendig en uitwendig worden bekleed, alvorens zij verhandelbaar zijn en aan de EU-normen voor het vervoer van water en afvalwater voldoen. Hoewel de naleving van EU-normen niet per se bepalend is voor de afbakening van de productomschrijving, kan er bij het onderzoek van de vraag of het bij een kale buis om een eindproduct dan wel slechts een halffabricaat gaat, niet aan worden voorbijgegaan dat een kale buis nog verdere verwerking moet ondergaan alvorens hij voor het beoogde eindgebruik kan worden ingezet. Volgens de Commissie moeten kale buizen van nodulair gietijzer dan ook als halffabricaten worden beschouwd.

    (16)

    Halffabricaten en eindproducten kunnen evenwel worden geacht één enkel product te vormen indien i) zij dezelfde wezenlijke kenmerken hebben, en ii) de verwerking geen aanzienlijke extra kosten meebrengt (6). Niet betwist wordt dat de in- en uitwendige bekleding een fysieke eigenschap aan de kale buizen toevoegt die deze een wezenlijk en fundamenteel kenmerk verleent dat vereist is voor de essentiële toepassing ervan op de markt van de Unie, te weten het transport van water en afvalwater in overeenstemming met de EU-normen. Evenmin wordt betwist dat de kosten voor het in- en uitwendig bekleden van een kale buis gewoonlijk tot 20 % van de totale productiekosten van een nodulaire buis uitmaken. Derhalve moet de aanvullende verwerking aanzienlijk worden geacht.

    (17)

    Hieruit volgt dat half afgewerkte kale buizen en pijpen van nodulair gietijzer en afgewerkte (inwendig en uitwendig beklede) nodulaire buizen niet als één enkel product kunnen worden beschouwd; half afgewerkte kale buizen en pijpen van nodulair gietijzer moeten dan ook van de omschrijving van het betrokken product worden uitgesloten.

    (18)

    Bovendien acht de Commissie het gevaar van ontwijking ingeval kale buizen van de productomschrijving zouden worden uitgesloten, gering. De kale buizen worden uitsluitend ingevoerd door één verbonden onderneming van Jindal die, anders dan de klager aanvoert, in de Unie over een beperkte bekledingscapaciteit beschikt. Volgens de door de Commissie gecontroleerde gegevens bedraagt de werkelijke capaciteit ongeveer 15 000 ton per jaar. Hoewel de invoer van kale buizen uit India na het onderzoektijdvak blijkt toe te nemen, gaat het volgens de door de klager verstrekte informatie nog steeds om bescheiden hoeveelheden (minder dan 10 000 ton in 2015). Gezien de beperkte bekledingscapaciteit van de verbonden onderneming in de Unie en haar huidige bedrijfsplan met betrekking tot kale buizen voor de komende jaren, tussen 15 000 en 21 000 ton in 2017, is het niet aannemelijk dat deze productielocatie wordt omgevormd tot een toegangspoort voor een massale toevloed van kale buizen, louter met het doel om die buizen te bekleden en aldus de rechten te ontwijken die in de Unie worden geheven bij de invoer van afgewerkte buizen, wat aanleiding zou kunnen geven tot toepassing van artikel 13 van de basisverordening.

    (19)

    Jindal had na de mededeling van de voorlopige bevindingen verzocht om flensbuizen van nodulair gietijzer van de productomschrijving uit te sluiten. Zij heeft dit verzoek na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald.

    (20)

    Anders dan bij kale buizen gaat het bij flensbuizen om buizen van nodulair gietijzer die in het laatste verwerkingsstadium inwendig en uitwendig zijn bekleed. Flensbuizen zijn derhalve zonder verdere verwerking geschikt voor het transport van water en afvalwater. In principe worden zij op lengte gesneden uit nodulair gietijzeren buizen op volle lengte en aan beide einden voorzien van een flens, waardoor zij door middel van bouten en moeren kunnen worden gemonteerd, terwijl andere buizen van nodulair gietijzer met behulp van een mof met elkaar worden verbonden. De verwerkingskosten in verband met het op lengte snijden en het aanbrengen van de flenzen kunnen niet worden geacht de basiseigenschappen van een nodulair gietijzeren buis aan te tasten, namelijk de geschiktheid voor het transport van water en afvalwater, en worden evenmin als aanzienlijk aangemerkt. Hoewel enige aanvullende verwerking noodzakelijk is om op basis van nodulair gietijzeren buizen flensbuizen te vervaardigen, is de Commissie van oordeel dat het hier één enkel product betreft en heeft zij het verzoek om uitsluiting derhalve afgewezen.

    (21)

    Gezien het bovenstaande wordt het betrokken product definitief omschreven als buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) („nodulaire buizen”), met uitzondering van nodulaire buizen zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 en ex 7303 00 90, van oorsprong uit India.

    (22)

    Uit het onderzoek is gebleken dat het in India vervaardigde en verkochte betrokken product, zoals hierboven omschreven, en het in de Unie vervaardigde en verkochte product dezelfde fysieke, chemische en technische eigenschappen hebben en derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn.

    2.   DUMPING

    2.1.   Normale waarde

    (23)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft ECL aangevoerd dat bepaalde kosten die in het kader van de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten (VAA-kosten) voor de binnenlandse verkoop waren gerapporteerd, reeds als productiekosten waren opgegeven, met dubbeltellingen als gevolg, en dat dienovereenkomstig op deze kosten een correctie moest worden toegepast. Bovendien heeft zij verzocht om correctie van bepaalde kosten waarmee voor de berekening van de normale waarde rekening was gehouden en om aftrek van bepaalde correcties bij de berekening van de normale waarde. Op basis van het gecontroleerde bewijsmateriaal waarover zij beschikte, heeft de Commissie erkend dat bepaalde kosten tweemaal waren opgegeven en heeft zij correcties toegepast door deze kosten in mindering te brengen op de VAA-kosten. Zij heeft waar nodig voor de berekening van de normale waarde ook correcties voor bepaalde kosten toegepast en bepaalde correcties aangepast.

    (24)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie vastgesteld dat voor deze producent-exporteur bepaalde kosten in verband met de prijs, hoofdzakelijk financieringskosten, ten onrechte in mindering waren gebracht in gevallen waarin de normale waarde door berekening was vastgesteld. Hiervoor is een correctie toegepast en de onderneming in kwestie is daarvan op de hoogte gebracht.

    (25)

    Volgens beide producenten-exporteurs had de Commissie bij de berekening van de normale waarde de gemiddelde kredietkosten in mindering moeten brengen en niet in totaliteit moeten uitsluiten, zoals zij in het stadium van het voorlopige onderzoek heeft gedaan.

    (26)

    Dit argument is afgewezen, aangezien de gemiddelde kredietkosten enkel worden geacht van belang te zijn bij de vaststelling van de normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen, terwijl zij geen rol spelen wanneer de normale waarde wordt berekend op basis van de productiekosten, zoals het geval was voor de betrokken productsoorten. De reden hiervoor is dat de kredietkosten geen verband houden met de productiekosten, maar daarmee normaal gesproken bij de prijsbepaling rekening wordt gehouden.

    (27)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen had Jindal tevens betoogd dat de Commissie voor de niet-representatieve verkopen (7) geen gebruik zou mogen maken van de voor die verkopen werkelijk behaalde winstmarge, aangezien die te hoog was, maar veeleer de gewogen gemiddelde winstmarge van de onderneming zou moeten hanteren. Zij heeft haar argument na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald zonder evenwel nieuw bewijsmateriaal te verstrekken.

    (28)

    De Commissie heeft dit argument afgewezen op grond dat de normale waarde voor dergelijke niet-representatieve verkopen is gebaseerd op de door de producent-exporteur met die verkopen werkelijk behaalde winst als bedoeld in artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

    (29)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen had deze producent-exporteur eveneens aangevoerd dat de kosten van verscheping in mindering hadden moeten worden gebracht in het kader van de correcties die zijn toegepast om de normale waarde te berekenen. Dit was echter al gebeurd, aangezien de Commissie reeds in het stadium van het voorlopige onderzoek de kosten in verband met verscheping in mindering had gebracht om bij de berekening van de normale waarde tot een niveau af fabriek te komen.

    (30)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft hij aangevoerd dat er een tikfout was gemaakt en dat als gevolg daarvan de verpakkingskosten niet in mindering waren gebracht in het kader van de correcties die zijn toegepast om de normale waarde te berekenen. Dit argument is gerechtvaardigd geacht en de fout is dienovereenkomstig gecorrigeerd.

    (31)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de bedrijfstak van de Unie opnieuw aangevoerd dat de Commissie bij een correctie van de normale waarde rekening moet houden met de Indiase uitvoerrechten op ijzererts. De Commissie heeft in het parallelle antisubsidieonderzoek vastgesteld dat de ijzerertsprijzen in India als gevolg van de diverse uitvoerbelemmeringen in dat land verstoord waren. In deze omstandigheden behoeft in het kader van dit onderzoek niet verder op deze verstoring te worden ingegaan, omdat anders de effecten van de subsidie tweemaal in aanmerking zouden worden genomen.

    (32)

    Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 19 tot en met 32 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.2.   Uitvoerprijs

    (33)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft ECL aangevoerd dat bepaalde kosten die in het kader van de VAA-kosten van de verbonden ondernemingen in de Unie voor de verkoop met het oog op de uitvoer waren gerapporteerd, reeds als kosten na invoer waren opgegeven, met dubbeltellingen als gevolg. Bovendien heeft zij verzocht om correctie van bepaalde kosten waarmee zowel bij de bepaling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening als bij de toepassing van artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening rekening was gehouden. De Commissie heeft erkend dat bepaalde kosten tweemaal waren opgegeven en heeft die op de VAA-kosten van de verbonden ondernemingen in de Unie in mindering gebracht. Zij heeft waar nodig voor de berekening van de uitvoerprijs ook correcties voor bepaalde kosten toegepast en bepaalde correcties aangepast.

    (34)

    Ook de andere producent-exporteur heeft gesignaleerd dat bepaalde kosten tweemaal waren afgetrokken, dat wil zeggen als kosten na invoer en als onderdeel van de VAA-kosten van de verbonden ondernemingen in de Unie. Hij heeft eveneens om herberekening van bepaalde correcties verzocht. De Commissie heeft het argument onderzocht en waar nodig correcties toegepast. Zoals ook in de mededeling van de definitieve bevindingen is uiteengezet, hadden de paar negatieve uitvoerprijzen in de bijlagen bij de mededeling betrekking op kredietnota's en kortingen, wat bleek uit het feit dat de opgegeven hoeveelheden eveneens negatief waren, en waren zij niet het resultaat van een correctie op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

    (35)

    Deze producent-exporteur heeft tevens betoogd dat de Commissie niet artikel 2, lid 9, van de basisverordening had mogen toepassen voor de berekening van de uitvoerprijs, maar die in plaats daarvan had moeten baseren op de verrekenprijzen tussen de producent-exporteur en zijn verbonden ondernemingen in de EU. Dit zijn volgens hem om drie redenen betrouwbare prijzen. In de eerste plaats werd de prijs die de onderneming aan haar verbonden ondernemingen in de Unie in rekening bracht, geacht overeen te stemmen met de prijs die de producent-exporteur aan zijn niet-verbonden importeurs in de Unie berekende. In de tweede plaats stemde de prijs die de producent-exporteur aan zijn verbonden ondernemingen in de Unie in rekening bracht, tevens overeen met zijn uitvoerprijzen voor niet-verbonden importeurs op andere markten. In de derde plaats hebben de nationale douaneautoriteiten in de Unie zich steeds op het standpunt gesteld dat de door de producenten-exporteurs aan hun verbonden ondernemingen in rekening gebrachte prijzen betrouwbaar waren. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de producent-exporteur zijn argument herhaald zonder evenwel nieuwe argumenten of bewijzen aan te voeren.

    (36)

    Hij heeft dit argument al aangevoerd in het stadium van het voorlopige onderzoek (zie overweging 44 van de voorlopige verordening). Daarom wijst de Commissie het eerste en het tweede argument van de producent-exporteur van de hand om dezelfde redenen als die welke zijn genoemd in overweging 45 van de voorlopige verordening. Bovendien betwist zij het derde argument van de onderneming om de in overweging 37 van de voorlopige verordening vermelde redenen, op basis waarvan een vergelijkbaar argument van de andere producent-exporteur werd afgewezen.

    (37)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Jindal opnieuw aangevoerd dat de correctie voor de kredietkosten voor haar verbonden entiteit in Spanje moest worden gecorrigeerd door een nieuwe formule voor de berekening van de rentevoet toe te passen. Die correctie was echter berekend aan de hand van de gegevens die de onderneming in haar antwoord op de vragenlijst had verstrekt. Er is niet aangetoond waarom deze gegevens niet zouden kunnen worden gebruikt. De Commissie zag daarom geen reden om een andere methode toe te passen en de kredietkosten te berekenen aan de hand van het openbare rentetarief van de Europese Centrale Bank, zoals de producent-exporteur verlangde. Er was niet aangetoond dat dit het tarief was dat op haar entiteit in Spanje was toegepast. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (38)

    In de voorlopige verordening zijn de kosten die een in Italië gevestigde verbonden onderneming van één van de producenten-exporteurs heeft gemaakt voor de verwerking van kale buizen, om de in de overwegingen 40 en 41 van de voorlopige verordening genoemde redenen niet in mindering gebracht.

    (39)

    Na de mededeling van de voorlopige en van de definitieve bevindingen heeft de klager betoogd dat de Commissie de verwerkingskosten voor deze verbonden onderneming op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening in mindering had moeten brengen, en wel om twee belangrijke redenen. In de eerste plaats om aan te sluiten bij de aftrek van de verwerkingskosten die door een verbonden onderneming in het VK in verband met flenzen zijn gemaakt (overweging 42 van de voorlopige verordening). In de tweede plaats omdat de Commissie in eerdere gevallen verwerkingskosten in mindering heeft gebracht, ook al waren de verwerkingskosten in de Unie hoger dan die in het land van oorsprong.

    (40)

    Zoals vermeld in de overwegingen 13 tot en met 17, zijn kale buizen uitgesloten van de productomschrijving. De Commissie heeft dienovereenkomstig alle verkopen in verband met kale buizen die in de Unie verdere verwerking hebben ondergaan, bij de berekening van de uitvoerprijs buiten beschouwing gelaten. Bijgevolg is het argument van de klager zonder voorwerp en wordt het afgewezen.

    (41)

    In de voorlopige verordening (zie de overwegingen 42 en 43) zijn de verwerkingskosten die de in het VK gevestigde verbonden ondernemingen van beide producenten-exporteurs hebben gemaakt in verband met het aanbrengen van flenzen en het snijden van de buizen op kortere lengten, bij de vaststelling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening in mindering gebracht.

    (42)

    Na de mededeling van de voorlopige en van de definitieve bevindingen heeft Jindal verzocht de flensbuizen die waren verkocht door haar in het VK gevestigde verbonden onderneming, uit te sluiten van de omschrijving van het betrokken product en dus bij de berekening van de dumpingmarge van de onderneming buiten beschouwing te laten.

    (43)

    Om de in de overwegingen 19 en 20 vermelde redenen heeft de Commissie het niet passend geacht flensbuizen uit te sluiten van de omschrijving van het betrokken product. De flensbuizen, die slechts een klein deel van de totale verkoop van de verbonden importeurs uitmaakten, zijn echter bij de vaststelling van de uitvoerprijs buiten beschouwing gelaten.

    (44)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen had Jindal betoogd dat de VAA-kosten en de winst bij de vaststelling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening voor haar verbonden ondernemingen in Italië en het VK niet op redelijke wijze in mindering waren gebracht, aangezien deze kennelijk buitensporig hoog waren. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft zij haar argument herhaald zonder evenwel nieuwe bewijzen aan te voeren. Zij heeft het volgende betoogd.

    (45)

    In de eerste plaats zouden de VAA-kosten zijn beïnvloed door de verwerkingsactiviteiten van de twee verbonden ondernemingen in de Unie. Jindal heeft voorgesteld in plaats daarvan gebruik te maken van de VAA-kosten die waren opgegeven door haar verbonden onderneming in Spanje, die tijdens het OT niet bij de verwerkingsactiviteiten was betrokken. In de tweede plaats heeft zij tevens als andere mogelijkheid geopperd bepaalde door de verbonden onderneming in Italië gemaakte kosten die waren opgenomen in de VAA-kosten en die specifiek verband hielden met de verwerkingsactiviteiten alsmede kosten in verband met de uitvoer naar derde landen, buiten beschouwing te laten. Daartoe heeft zij aanvullende gegevens overgelegd, die door de Commissie zijn gecontroleerd tijdens een tweede controlebezoek aan de verbonden onderneming in Italië. Dergelijke informatie werd niet voor de verbonden onderneming in het VK verstrekt, zodat hieruit werd afgeleid dat voor de correctie van de uitvoerprijs hetzelfde bedrag aan gecorrigeerde VAA-kosten als voor de verbonden Italiaanse onderneming moest worden toegepast.

    (46)

    De Commissie heeft het eerste argument van de hand gewezen, omdat zij het passend achtte voor de berekening van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening de werkelijke VAA-kosten van elke verbonden onderneming te gebruiken. Zij zag niet in waarom met de werkelijke kosten als uitgangspunt niet van een redelijke grondslag kon worden gesproken.

    (47)

    De Commissie heeft de tweede mogelijkheid gebillijkt, aangezien voor beide handelaars de verkoop van de verwerkte goederen in de Unie bij de vaststelling van de uitvoerprijs buiten beschouwing was gelaten. Hierdoor was het tevens gerechtvaardigd de kosten op te splitsen, teneinde de kosten in verband met de verwerkingsactiviteiten buiten beschouwing te laten. Voorts heeft de Commissie op basis van het tweede controlebezoek, waarbij de aanvullende uitsplitsing van de VAA-kosten werd gecontroleerd die was verstrekt voor de verbonden onderneming in Italië, erkend dat een deel van de kosten uitsluitend betrekking had op de verwerking van kale buizen (die, zoals hierboven vermeld, van de productomschrijving zijn uitgesloten). Daarom is bij de berekening van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening geen rekening gehouden met de VAA-kosten in verband met de verwerkingsactiviteiten. Er zijn met betrekking tot de verbonden onderneming in het VK geen verdere correcties op de VAA-kosten toegepast, omdat de onderneming na de mededeling van de voorlopige bevindingen geen aanvullende uitsplitsing van die kosten heeft verstrekt. Tot slot zijn alle kosten in verband met de activiteiten op het gebied van de uitvoer naar derde landen voor alle verbonden ondernemingen in de Unie reeds in het stadium van het voorlopige onderzoek in mindering gebracht.

    (48)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Jindal aangevoerd dat haar groepsstructuur na het OT wijzigingen heeft ondergaan en dat de uitvoer niet langer via haar verbonden importeurs in het VK en Spanje loopt. Wijzigingen in de groepsstructuur die na het OT zouden hebben plaatsgevonden, kunnen echter geen gevolgen hebben voor de dumpingmarges, die zijn vastgesteld op basis van gecontroleerde gegevens met betrekking tot het OT. Derhalve werd dit argument van de hand gewezen.

    (49)

    Na de mededeling van de voorlopige en van de definitieve bevindingen heeft deze producent-exporteur tevens aangevoerd dat de Commissie met betrekking tot enerzijds de correctie voor de VAA-kosten en anderzijds de correctie voor de winst een verschillende benadering heeft gekozen. Voor de correctie van de VAA-kosten heeft de Commissie zich gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten, terwijl zij voor de winstcorrectie de werkelijke bedragen heeft vervangen door een theoretisch bedrag.

    (50)

    De verbonden onderneming in kwestie maakte gedurende het OT evenwel verlies, zodat er geen werkelijke winstmarge kon worden gehanteerd. Zoals uiteengezet in overweging 43 van de voorlopige verordening, werd bij gebrek aan een ander redelijk ijkpunt een gemiddelde winst van 3,7 % aangehouden, die als een redelijk winstniveau van een niet-verbonden importeur werd beschouwd. De Commissie achtte het gebruik van dit winstniveau nauwkeuriger dan om het even welk winstniveau van een verbonden importeur, zo dat voorhanden was geweest.

    (51)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen had ECL ook aangevoerd dat niet alle VAA-kosten van haar verbonden ondernemingen in de Unie moesten worden afgetrokken in het kader van de berekening van de uitvoerprijs. Volgens haar vervullen haar dochterondernemingen in de Unie niet alleen de rol van importeur, maar ook die van marketingafdeling van de producent-exporteur. Alleen die VAA-kosten van de verbonden ondernemingen in de Unie die verband houden met hun activiteiten als importeur dienen bij de berekening van de uitvoerprijs te worden afgetrokken. Dit argument is na de mededeling van de definitieve bevindingen opnieuw aangevoerd, zonder dat evenwel nieuwe gegevens zijn aangedragen.

    (52)

    De Commissie heeft dit argument om de volgende redenen van de hand gewezen. In de eerste plaats heeft de producent-exporteur in het OT ook rechtstreeks en niet uitsluitend via zijn verbonden ondernemingen naar de Unie uitgevoerd, zij het enkel in kleine hoeveelheden. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat voor de producent-exporteur ook in India kosten zijn ontstaan in verband met de uitvoer naar de Unie (bv. personeel dat zich specifiek bezighoudt met de uitvoer naar de Unie en andere VAA-kosten). Dit toont aan dat het bij de uitvoeractiviteiten en de daarmee samenhangende kosten van de onderneming om gezamenlijke activiteiten en gemeenschappelijke kosten van de moederonderneming en haar verbonden ondernemingen in de Unie ging. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de onderneming aangevoerd dat de voornaamste marketingfuncties werden verricht door de verbonden ondernemingen in de Unie, die dan ook de daarmee samenhangende kosten droegen. Dit is echter niet in tegenspraak met de beoordeling door de Commissie, aangezien de onderneming heeft erkend dat bepaalde kosten in verband met de uitvoer naar de Unie ook door de moederonderneming werden gedragen. Daarom is het argument dat het bij de verbonden ondernemingen in de Unie om de marketingafdelingen van de moederonderneming ging, afgewezen.

    (53)

    In de tweede plaats zijn marketing-, reclame- en overige activiteiten in verband met het vinden van klanten in de Unie typische voorbeelden van activiteiten die door een importeur worden verricht, en de daarmee verbonden kosten komen normaliter voor zijn rekening. Deze kosten maken met name deel uit van de kosten in verband met de verkoop van een product. Verder zouden de kosten die door de onderneming aan de uitvoeractiviteiten worden toegerekend, zonder de invoer van het betrokken product in de Unie niet zijn gemaakt. Derhalve was het door de producent-exporteur gemaakte onderscheid tussen de uitvoer- en de invoeractiviteiten niet gerechtvaardigd en kon dit evenmin worden aanvaard. De door de verbonden ondernemingen in de Unie gedragen kosten in verband met de uitvoer van het betrokken product of andere producten naar derde landen waren echter al in mindering gebracht op de VAA-kosten van de ondernemingen.

    (54)

    Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 33 tot en met 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.3.   Vergelijking

    (55)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft ECL aangevoerd dat de ondernemingsinterne kredietkosten, dat wil zeggen de kredietkosten tussen de moederonderneming in India en haar verbonden ondernemingen in de Unie, niet op grond van artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening hadden mogen worden afgetrokken, aangezien de Commissie niet akkoord ging met de verrekenprijs tussen de producent-exporteur en zijn verbonden ondernemingen in de EU. Ook had de Commissie bij de vaststelling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening de kredietkosten van de verbonden ondernemingen in de Unie in verband met hun verkopen aan onafhankelijke afnemers reeds in mindering gebracht. Dit argument werd aanvaard.

    (56)

    Deze producent-exporteur had ook aangevoerd dat een terugbetaling in het kader van de Duty Drawback Scheme (regeling inzake terugbetaling van rechten) of kredietpunten in het kader van de Focus Product Scheme (regeling focusproducten) overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening van de normale waarde moesten worden afgetrokken, met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

    (57)

    De Commissie had dit argument om de volgende redenen van de hand gewezen. In de eerste plaats werden er, zoals aangegeven in overweging 53 van de voorlopige verordening, geen correcties toegepast voor de terugbetaling van rechten, daar de producenten-exporteurs niet konden bewijzen dat de kwijtgescholden of terugbetaalde belastingen op uitvoer waren inbegrepen in de binnenlandse prijzen. Dit werd ook bevestigd in het parallelle antisubsidieonderzoek (8), waarin werd vastgesteld dat de zogenoemde „Duty Drawback Scheme” en de „Focus Product Scheme” subsidies in de vorm van een financiële bijdrage van de Indiase overheid zijn en niet kunnen worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs.

    (58)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft ECL opnieuw aangevoerd dat de bedragen in het kader van de Duty Drawback Scheme en de Focus Product Scheme van de normale waarde moeten worden afgetrokken. Zij heeft echter geen nieuwe feiten of argumenten ter zake aangedragen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

    (59)

    Na de mededeling van de voorlopige en de definitieve bevindingen heeft de klager zijn argument herhaald dat de Commissie de uitzonderlijke methode van gerichte dumping als omschreven in de tweede zin van artikel 2, lid 11, van de basisverordening moet toepassen.

    (60)

    Volgens de Commissie zijn er geen nieuwe gegevens naar voren gebracht op grond waarvan zij zou kunnen afwijken van haar voorlopige beoordeling dat de toepassing van de methode van gerichte dumping niet gerechtvaardigd was.

    (61)

    Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 49 tot en met 54 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.4.   Dumpingmarges

    (62)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft ECL aangevoerd dat de voor de berekening van de dumping- en de schademarge gehanteerde cif-waarden niet consistent waren. In het bijzonder moest volgens haar de cif-waarde die als noemer werd gebruikt voor de berekening van haar dumpingmarge dezelfde cif-waarde zijn als die welke werd gebruikt voor de berekening van de schademarge en die de door berekening vastgestelde uitvoerprijs op cif-niveau weerspiegelt.

    (63)

    De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noemer voor de berekening van de dumpingmarge de werkelijke cif-prijs, grens Unie, moest zijn waartegen een goed werd aangegeven bij de douaneautoriteiten van de Unie. Deze methode waarborgt dat de dumpingmarge wordt berekend als percentage van de werkelijke cif-prijs, grens Unie, en zorgt er tevens voor dat het antidumpingrecht door de douaneautoriteiten van de Unie wordt geïnd op basis van de werkelijke cif-prijs, grens Unie. Derhalve werd dit argument afgewezen. Bovendien zijn zowel voor de berekening van de dumpingmarge als voor de berekening van de schademarge de uitvoerprijzen franco grens Unie gehanteerd die overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening door berekening zijn vastgesteld. Daarom is zowel voor de berekening van de dumpingmarge als voor de berekening van de schademarge een coherente methode gebruikt. Dit neemt echter niet weg dat het definitieve recht moet worden uitgedrukt als percentage van de cif-waarde zoals die aan de douaneautoriteiten is gemeld.

    (64)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de klager aangevoerd dat uit een vergelijking tussen de dumpingmarge en de schademarge van de twee producenten-exporteurs een onregelmatigheid naar voren is gekomen, in die zin dat bij een van hen een lagere dumpingmarge was gekoppeld aan een hogere schademarge, terwijl dit voor de andere producent-exporteur juist andersom was.

    (65)

    Dit verschil is te wijten aan het feit dat zowel de uitvoerprijs als (grotendeels) de normale waarde voor de twee producenten-exporteurs om de hierboven uiteengezette redenen door berekening was vastgesteld. Daarom waren de dumpingmarges een afspiegeling van de kostenstructuur van de twee ondernemingen in plaats van de werkelijke prijzen die aan niet-verbonden afnemers op zowel de Indiase binnenlandse markt als de markt van de Unie in rekening waren gebracht.

    (66)

    Volgens de klager was als gevolg van de uitsluiting van kale buizen van de productomschrijving de dumpingmarge van een van de producenten-exporteurs te laag geschat en moest die op een hoger niveau worden vastgesteld. Aangezien de Commissie heeft besloten kale buizen om de in de overwegingen 13 tot en met 19 genoemde redenen van de productomschrijving uit te sluiten, is dit argument zonder voorwerp en wordt het bijgevolg afgewezen.

    (67)

    De klager heeft eveneens betoogd dat de prijsniveaus na het OT bij de berekening van dumpingmarges in aanmerking moesten worden genomen. Met name hebben de producenten-exporteurs na het OT hun prijzen op de markt van de Unie verlaagd, terwijl hun prijzen op de Indiase binnenlandse markt naar eigen zeggen stabiel bleven.

    (68)

    De klager heeft terecht opgemerkt dat „artikel 6, lid 1, van de basisverordening, door het gebruik van de term „normaal”, uitzonderingen toestaat op het verbod om rekening te houden met feiten die zich na het onderzoektijdvak hebben voorgedaan” (9). Het verzoek om voor beide producenten-exporteurs een nieuwe uitvoerprijs en een normale waarde voor een periode na het OT te berekenen, zou echter een nieuw diepgaand onderzoek door de Commissie vergen, met inbegrip van het verzamelen en controleren van gegevens van de producenten-exporteurs. Dit is technisch en juridisch gezien in het kader van deze procedure niet mogelijk. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (69)

    Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de voor de berekening van de dumpingmarges gehanteerde methode, zoals beschreven in de overwegingen 55 en 56 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    (70)

    Rekening houdend met de correcties die zijn toegepast op de normale waarde en de uitvoerprijs en aangezien geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

    Onderneming

    Dumpingmarge

    Jindal Saw Ltd

    19,0 %

    Electrosteel Castings Ltd

    4,1 %

    Voor het hele land geldende marge

    19,0 %

    3.   SCHADE

    3.1.   Opmerkingen vooraf

    (71)

    Verscheidene partijen hebben aangevoerd dat de mededeling van de voorlopige bevindingen noch voldoende informatie met betrekking tot het verbruik in de Unie en de in- en uitvoerstatistieken bevatte noch gegevens over macro- en micro-economische indicatoren voor de vaststelling van schade. Het argument werd gedeeltelijk aanvaard en hieronder is aanvullende informatie over de schade-indicatoren te vinden, zij het met gebruikmaking van orden van grootte ter bescherming van legitieme eisen inzake vertrouwelijkheid.

    (72)

    Naar aanleiding van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie vastgesteld dat zij een deel van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie aan de verkoop in de Unie had toegewezen. De gecorrigeerde verkoopcijfers hebben geleid tot lichte wijzigingen/correcties van enkele orden van grootte en/of indexen met betrekking tot bepaalde andere schade-indicatoren, namelijk het totale verbruik in de Unie, het marktaandeel van de producenten-exporteurs, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de verkoopprijs in de Unie. Deze correcties hebben echter slechts een geringe uitwerking op deze schade-indicatoren gehad, zijn niet van invloed geweest op de ontwikkelingen en hebben niet afgedaan aan de conclusie dat er sprake was van aanmerkelijke schade.

    3.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

    (73)

    Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door drie producenten in de Unie. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    (74)

    Daar er slechts drie producenten in de Unie zijn en SG PAM gegevens voor haar dochterondernemingen en ramingen voor de enige niet-medewerkende producent in de Unie — Tiroler Rohre GmbH („TRM”) — heeft verstrekt, zijn alle cijfers in geïndexeerde vorm of als orden van grootte weergegeven, teneinde de vertrouwelijkheid te beschermen ten aanzien van de andere producent in de Unie die aan het onderzoek heeft meegewerkt.

    (75)

    De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd bepaald op 590 000-610 000 ton. De Commissie heeft de totale productie in de Unie gebaseerd op alle informatie die over de bedrijfstak van de Unie beschikbaar was, zoals de in de klacht verstrekte informatie over de niet-medewerkende producent en gegevens die tijdens het onderzoek bij medewerkende producenten in de Unie werden verzameld. De twee medewerkende producenten in de Unie zijn goed voor ongeveer 96 % van de totale productie in de Unie.

    3.3.   Verbruik in de Unie

    (76)

    De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld aan de hand van de omvang van de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie in de Unie, plus de invoer in de Unie uit derde landen. De Commissie heeft de door de bedrijfstak van de Unie gerealiseerde totale verkoop vastgesteld aan de hand van de gegevens die van de medewerkende producenten in de Unie waren verkregen en van de in de klacht verstrekte informatie over de niet-medewerkende producent. De invoervolumes werden afgeleid uit gegevens van Eurostat en vergeleken met de gegevens die door de medewerkende Indiase producenten waren verstrekt.

    (77)

    Het verbruik in de Unie heeft zich ontwikkeld als volgt:

    Verbruik in de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Verbruik (× 1 000  ton)

    570-620

    490-540

    460-510

    520-570

    Index

    100

    87

    83

    93

    Bron: antwoorden op de vragenlijst, informatie uit de klacht en Eurostat.

    (78)

    Het verbruik in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 7 % gedaald. Het verbruik in de Unie volgde een U-patroon: het bleef in 2012 aanzienlijk achter bij 2011 (met meer dan 13 %), nam in 2013 verder af en nam tijdens het onderzoektijdvak toe. Dit patroon kan gedeeltelijk worden verklaard door het feit dat de eindgebruikers van nodulair gietijzeren buizen nutsbedrijven voor watervoorziening en riolerings- en irrigatiebedrijven zijn. Meestal gaat het om openbare entiteiten die van overheidsfinanciering afhankelijk zijn. In 2011 en 2012 is de economische crisis uitgegroeid tot een grootschalige staatsschuldencrisis waarvan de uitwerkingen ook in 2013 nog voelbaar waren, waardoor de regeringen van de lidstaten waren genoopt tot verminderingen van de overheidsinvesteringen en -uitgaven. Dit verklaart waarom de vraag naar nodulaire buizen in met name landen als Spanje, Portugal en Italië zo sterk is afgenomen.

    3.4.   Invoer uit India

    3.4.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

    (79)

    De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. De gegevens van Eurostat werden vergeleken met de gegevens van de producenten-exporteurs, waarbij er marginale verschillen bleken te zijn. Nadat kale buizen van de productomschrijving waren uitgesloten, heeft de Commissie de uit India ingevoerde hoeveelheid kale buizen buiten beschouwing gelaten voor de totale invoer voor de jaren waarin kale buizen werden ingevoerd, d.w.z. 2013 en in het OT. Het marktaandeel van de invoer is op dezelfde grondslag vastgesteld.

    Omvang van de invoer en marktaandeel

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Omvang van de invoer uit India (× 1 000  ton)

    75-85

    60-70

    70-80

    80-100

    Volume van de invoer (index)

    100

    83

    94

    110

    Marktaandeel (%)

    13-15

    13-15

    15-17

    17-19

    Marktaandeel (index)

    100

    95

    112

    118

    Bron: Eurostat, antwoorden op de vragenlijst.

    (80)

    De omvang van de invoer uit India is gedurende de beoordelingsperiode met meer dan 10 % toegenomen, ondanks de krimpende markt. In dezelfde periode is het marktaandeel van de Indiase producenten-exporteurs met bijna 18 % gestegen. Opgemerkt moet worden dat in de periode 2012-2013, toen het verbruik in de Unie op een laag peil is gebleven en zelfs nog verder is afgenomen, de invoer uit India met bijna 10 % aanzienlijk is toegenomen, waardoor het marktaandeel daarvan een stijging van bijna 17 % te zien heeft gegeven. De invoer uit India is in het OT aanzienlijk blijven stijgen, en het marktaandeel daarvan is tussen 2013 en het einde van het OT met nog eens 6 % toegenomen.

    3.4.2.   Prijzen van de invoer uit India

    (81)

    De Commissie heeft de invoerprijzen vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat om de trends in de prijsontwikkeling te kunnen analyseren. Nadat kale buizen van de productomschrijving waren uitgesloten, heeft de Commissie de waarde en de hoeveelheid van de uit India ingevoerde kale buizen buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de gemiddelde prijs voor de jaren waarin kale buizen werden ingevoerd, d.w.z. 2013 en in het OT.

    (82)

    De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit India heeft zich ontwikkeld als volgt:

    Invoerprijzen

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    India (EUR/ton)

    665

    703

    671

    664

    Index

    100

    106

    101

    100

    Bron: Eurostat, antwoorden op de vragenlijst.

    (83)

    Nadat de prijzen in de periode 2011-2012 met 6 % zijn gestegen, zijn zij in 2013 gedaald en in het OT op hetzelfde peil uitgekomen als aan het begin van de beoordelingsperiode.

    3.4.3.   Prijsonderbieding

    (84)

    De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van de door de producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens, door een vergelijking te maken tussen:

    a)

    de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort van de producenten in de Unie die in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

    b)

    de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de medewerkende Indiase producenten werd berekend aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

    (85)

    Beide producenten-exporteurs hebben aangevoerd dat er aanzienlijke verschillen waren tussen de producten die de klager verkocht en die welke zij zelf verkochten, met alle gevolgen van dien voor een billijke prijsvergelijkbaarheid. Met name stellen zij geen buizen te vervaardigen die zijn voorzien van een uit een dubbele kamer bestaande trekvaste verbinding, die SG PAM verkoopt onder de merknaam Universal-verbinding. Evenmin vervaardigen zij automatische verbindingen voor buizen van geringe dikte, voor de verbinding met de kunststofbuizen uit het productassortiment Blutop van SG PAM. Bovendien vervaardigen zij geen buizen met thermoplastische binnenbekleding die SG PAM onder de merknaam Ductan op de markt brengt en deel uitmaken van haar productassortiment Blutop. De gebruikers van nodulaire buizen in de Unie hebben deze beweringen bevestigd en tevens dat geen van de medewerkende Indiase producenten-exporteurs de producten in kwestie zou kunnen leveren. Daarom heeft de Commissie de buizen van SG PAM die waren voorzien van de Universal-verbinding alsmede haar productassortiment Blutop voor de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge buiten beschouwing gelaten. Qua volume ging het hierbij om minder dan 10 % van de transacties.

    (86)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de klager aangevoerd dat er geen redenen waren om de Universal-verbinding buiten beschouwing te laten, aangezien iedere producent-exporteur een technische oplossing bij de hand heeft om deze soort verbinding te kunnen vervangen. De Commissie heeft eraan herinnerd dat veel gebruikers hebben bevestigd dat de producenten-exporteurs niet in staat zijn een uit een dubbele kamer bestaande trekvaste verbinding te leveren. Hoe dan ook is in het kader van dit onderzoek geen soort verbinding aangemerkt als een cruciale schakel om met het oog op de prijsvergelijking een onderscheid tussen verschillende productsoorten te maken. Derhalve was een billijke prijsvergelijking per productsoort niet mogelijk. Gezien het feit dat de hoeveelheid van deze verbinding voorziene producten gering is, de moeilijkheden om een billijke prijsvergelijking te maken en het feit dat, zoals in overweging 91 vermeld, voor verreweg de meeste productsoorten de prijsonderbieding en de schademarge werden berekend, is de Commissie bij haar standpunt gebleven dat het passend was de uit een dubbele kamer bestaande trekvaste verbindingen van de berekening van de prijsonderbieding uit te sluiten.

    (87)

    Jindal heeft eveneens aangevoerd dat andere fysieke verschillen met betrekking tot onder meer de uitwendige en inwendige bekleding gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen en derhalve ook moesten worden gecorrigeerd/uitgesloten. Deze argumenten werden echter afgewezen. Zowel de bedrijfstak van de Unie als de Indiase producenten-exporteurs hadden melding gemaakt van de verkoop in de Unie van productsoorten met vergelijkbare fysieke kenmerken en derhalve had er dus met het oog op de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge een billijke vergelijking plaatsgevonden wat deze andere vermeende verschillen betreft.

    (88)

    Zoals uiteengezet in overweging 43, werden flensbuizen bij de vaststelling van de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs buiten beschouwing gelaten. Bijgevolg werd de verkoop van hetzelfde product door de bedrijfstak van de Unie eveneens uitgesloten van de berekening van de prijsonderbieding. De hoeveelheid flensbuizen die op de markt van de Unie werden verkocht, was zeer gering (minder dan 1 %).

    (89)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Jindal aangevoerd dat de door de Commissie toegepaste correcties op de uitvoerprijs, te weten de correctie van de VAA-kosten en de winstcorrectie, in strijd zijn met het WTO-recht. Dergelijke gecorrigeerde uitvoerprijzen (die soms nul bedragen of zelfs negatief zijn) kunnen volgens haar niet de basis vormen voor de beoordeling of de invoer met dumping schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie was het hier niet mee eens. In overeenstemming met de vaste praktijk van de Commissie zijn ook de prijzen van de producenten in de Unie gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, door onder meer de kosten in verband met vervoer daarvan af te trekken. Derhalve zou het niet billijk zijn de wederverkoopprijs van de importeur te vergelijken met een prijs af fabriek van een producent in de Unie. Bovendien werd het enige geval waarin de prijs van producent-exporteur lager dan 0 was, na de mededeling van de definitieve bevindingen uitgesloten van de berekening van de prijsonderbieding, zonder dat dit aanzienlijke gevolgen voor de marges had.

    (90)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Jindal erop gewezen dat de Commissie had verzuimd voor elke afzonderlijke productsoort (PCN) informatie te verstrekken betreffende de overeenstemming tussen de producten van de Unie en de producten van de producenten-exporteurs, en dat daardoor niet kon worden nagegaan of de Commissie de betekenis van de prijsonderbieding had geanalyseerd in verhouding tot het aandeel van de productsoorten waarvoor geen prijsonderbieding werd vastgesteld.

    (91)

    De overeenstemming tussen de producten bij de berekeningen van de prijsonderbieding bedroeg 99 % respectievelijk 95 % voor de twee producenten-exporteurs, en er werd prijsonderbieding vastgesteld voor 98 % respectievelijk 91 % van de verschillende productsoorten die op de markt van de Unie werden verkocht. Gezien het zeer hoge percentage productsoorten waarbij sprake was van prijsonderbieding, heeft de Commissie het argument van de hand gewezen dat de gevolgen van de prijsonderbieding niet naar behoren waren geanalyseerd.

    (92)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Tata aangevoerd dat de prijsonderbieding op basis van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie geen passende aanduiding was voor het beoordelen van de schade, aangezien de productiekosten excessief waren als gevolg van de hoge vaste kosten en de overcapaciteit. Zoals hierna vermeld, is de prijsonderbieding een vergelijking van prijzen. Prijsonderbieding is hoe dan ook slechts één van meerdere indicatoren die worden onderzocht om te bepalen of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

    (93)

    De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek dat er sprake was van gewogen gemiddelde onderbiedingsmarges van 30,9 % respectievelijk 31,7 % voor de twee medewerkende producenten-exporteurs.

    3.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    3.5.1.   Algemene opmerkingen

    (94)

    De micro-economische en macro-economische gegevens worden verstrekt als orden van grootte en indexcijfers ter bescherming van legitieme eisen inzake vertrouwelijkheid, zoals uiteengezet in overweging 71.

    3.5.2.   Macro-economische indicatoren

    3.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (95)

    De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Productie (× 1 000  ton)

    580-600

    460-480

    530-550

    590-610

    Productievolume (index)

    100

    79

    91

    101

    Productiecapaciteit (× 1 000  ton)

    1 000 -1 100

    1 000 -1 100

    1 000 -1 100

    1 000 -1 100

    Productiecapaciteit (index)

    100

    100

    100

    100

    Bezettingsgraad (%)

    52-57

    42-47

    45-50

    53-58

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en informatie uit de klacht.

    (96)

    De totale productie van de bedrijfstak van de Unie was tijdens het onderzoektijdvak iets hoger dan in 2011, ofschoon de verkoop in de Unie tijdens het onderzoektijdvak veel lager was (zie tabel hieronder). De productiestijging in 2013 en het OT hangt samen met de toename van de uitvoer (zie overweging 128).

    (97)

    De capaciteit is in de gehele beoordelingsperiode constant gebleven. De bezettingsgraad is marginaal toegenomen, hetgeen strookte met de productiestijging gedurende de beoordelingsperiode. Desalniettemin was de bezettingsgraad nog steeds vrij gering [53 %-58 %]. De productie van nodulaire buizen is een bedrijfstak die wordt gekenmerkt door betrekkelijk hoge vaste kosten. Door een geringe bezettingsgraad worden de vaste kosten slechter geabsorbeerd, wat gevolgen kan hebben voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

    3.5.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

    (98)

    Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Verkoop (× 1 000  ton)

    430-470

    370-410

    340-380

    380-420

    Verkoopvolume (index)

    100

    88

    82

    89

    Marktaandeel (%)

    75-80

    76-81

    73-78

    71-76

    Marktaandeel (index)

    100

    101

    98

    96

    Bron: antwoorden op de vragenlijst, informatie uit de klacht en Eurostat.

    (99)

    De verkoop van de bedrijfstak van de Unie is gedurende de beoordelingsperiode met 11 % afgenomen tot 380 000-420 000 ton in het onderzoektijdvak. De bedrijfstak van de Unie heeft aanzienlijk meer aan verkoopvolume ingeboet dan het verbruik is gedaald, waardoor zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met 4 % is afgenomen.

    (100)

    ECL heeft aangevoerd dat bij de daling van het verkoopvolume, uitgedrukt in metrieke ton, geen rekening wordt gehouden met het feit dat de klager tijdens de beoordelingsperiode veel lichtere buizen en pijpen heeft geïntroduceerd en verkocht, en dat de daling derhalve overdreven is. Dit argument werd niet met bewijsmateriaal gestaafd en werd derhalve afgewezen. Niettemin heeft de Commissie om de in overweging 85 uiteengezette redenen bepaalde lichtere buizen (Blutop) van de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge uitgesloten.

    3.5.2.3.   Groei

    (101)

    Het totale verbruik van het betrokken product in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 7 % afgenomen. Het verbruik is in 2012 sterk teruggelopen met meer dan 13 % en is in 2013 laag gebleven, maar is zich tijdens het onderzoektijdvak beginnen te herstellen. Aan het begin van de beoordelingsperiode hebben de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, de invoer uit derde landen en de Indiase invoer weer aangesloten bij het verbruik. Terwijl het verbruik in de Unie aan het einde van de beoordelingsperiode is beginnen toe te nemen, heeft de bedrijfstak van de Unie niet volledig van dit herstel kunnen profiteren, aangezien zowel het verkoopvolume als het marktaandeel van het betrokken product in de Unie is gedaald en tegelijkertijd het marktaandeel van de Indiase invoer is gegroeid.

    3.5.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (102)

    De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Aantal werknemers en productiviteit

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Werknemers

    2 400 -2 500

    2 300 -2 400

    2 300 -2 400

    2 400 -2 500

    Werknemers (index)

    100

    93

    93

    99

    Productiviteit/werknemer

    220-240

    180-200

    210-230

    230-250

    Productiviteit (index)

    100

    82

    96

    102

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (103)

    Het niveau van de werkgelegenheid en de productiviteit was tijdens het onderzoektijdvak vergelijkbaar met dat van 2011. Het feit dat de werkgelegenheid niet is afgenomen, was echter voornamelijk te danken aan de aanzienlijke toename van de verkoop in landen buiten de Unie, zoals vermeld in de overwegingen 127 en 128, waardoor de bedrijfstak van de Unie weer personeel in dienst heeft kunnen nemen.

    3.5.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

    (104)

    Alle dumpingmarges lagen boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang van en de aanzienlijke prijsonderbieding bij de invoer met dumping uit het betrokken land.

    (105)

    Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen.

    3.5.3.   Micro-economische indicatoren

    3.5.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (106)

    De gemiddelde prijzen per eenheid van de medewerkende producenten in de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Verkoopprijzen in de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

    990-1 050

    1 000 -1 060

    1 020 -1 060

    1 000 -1 060

    Index

    100

    102

    104

    101

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    900-950

    1 000 -1 050

    900-950

    850-900

    Index

    100

    110

    104

    96

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (107)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid is in 2012 en 2013 gestegen, is in het OT met 3 % gedaald en is vervolgens teruggekeerd op een niveau dat vergelijkbaar is met dat aan het begin van de beoordelingsperiode. De productiekosten zijn in 2012 gestegen en in 2013 en het OT omlaaggegaan, voornamelijk als gevolg van de daling van de prijs van de belangrijkste grondstoffen — ijzererts en metaalschroot.

    (108)

    Jindal heeft aangevoerd dat de daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet verenigbaar is met het feit dat het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie en de productiekosten in het OT groter is geworden. De Commissie was het niet eens met dit argument. De in de bovenstaande tabel aangegeven productiekosten zijn bij de berekening van de winstgevendheid niet gebruikt. De productiekosten werden vastgesteld op basis van de kosten voor het vervaardigen van het betrokken product en de VAA-kosten voor de vier medewerkende producenten in de Unie. De winstgevendheid werd daarentegen berekend op basis van de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie, uitgedrukt als percentage van de aldus gerealiseerde omzet, met inbegrip van de kosten van de verkochte goederen, de VAA-kosten, de O&O-kosten en bepaalde andere kosten voor alle medewerkende producenten in de Unie en hun dochterondernemingen. De winstgevendheid kan zich derhalve anders ontwikkelen dan de verkoopprijzen per eenheid en de productiekosten.

    3.5.3.2.   Loonkosten

    (109)

    De gemiddelde loonkosten van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Loonkosten (× 1 000  EUR/werknemer/jaar)

    56-58

    56-58

    58-60

    58-60

    Index

    100

    100

    103

    104

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (110)

    In de beoordelingsperiode zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer met 4 % gestegen. Deze stijging bedroeg minder dan de totale stijging van de lonen en salarissen in de Unie als gerapporteerd door Eurostat.

    (111)

    Jindal heeft erop gewezen dat de Commissie niet de Eurostat-gegevens heeft verstrekt die zij heeft gebruikt ter onderbouwing van haar stelling dat de loonkosten voor de bedrijfstak van de Unie minder zijn gestegen dan die voor de gehele industriële sector in de Unie. De Commissie heeft verduidelijkt dat de jaarlijkse groei van de loonkosten in de gehele industriële sector in de Europese Unie volgens Eurostat (10) tussen 2011 en 2014 6,9 % bedroeg en tussen 2011 en 2013 bijna 5 %.

    3.5.3.3.   Voorraden

    (112)

    De voorraden van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Voorraden

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Eindvoorraden (× 1 000  ton)

    110-130

    80-100

    80-100

    90-110

    Eindvoorraden (index)

    100

    74

    73

    82

    Verhouding eindvoorraden/pro-ductie (%)

    20-22

    20-22

    16-18

    16-18

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (113)

    De eindvoorraden zijn in de beoordelingsperiode afgenomen. De daling van de voorraden was voornamelijk het gevolg van de in het kader van het beheer van de bedrijfstak van de Unie ingestelde strengere werkkapitaalvereisten.

    3.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (114)

    De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

    2,5-3,0

    (–) 5,5-(–) 6,0

    (–) 1,0-(–) 1,5

    1,5-2,0

    Kasstroom (miljoen EUR)

    8-10

    7-9

    5-7

    8-10

    Kasstroom (index)

    100

    92

    67

    101

    Investeringen (miljoen EUR)

    18-20

    11-12

    13-15

    22-24

    Investeringen (index)

    100

    60

    67

    120

    Rendement van investeringen (%)

    49

    (–) 155

    (–) 29

    20

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (115)

    De Commissie heeft de winstgevendheid van de medewerkende producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie is gedaald van 2,5 %-3,0 % in 2011 tot 1,5 %-2,0 % in het onderzoektijdvak en was in 2012 en 2013 negatief.

    (116)

    De nettokasstroom is het vermogen van de medewerkende producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De kasstroom lag in 2011 en het onderzoektijdvak op een vergelijkbaar niveau.

    (117)

    De investeringen waren in het onderzoektijdvak hoger dan in 2011. In de jaren 2012 en 2013 waren de investeringen echter veel lager en de stijging in het onderzoektijdvak was onvoldoende om de daling in de voorgaande jaren te compenseren. De stijging van de investeringen in het OT kan grotendeels worden verklaard door één grote investering van één medewerkende producent in de Unie, die een belangrijk onderdeel van zijn apparatuur dat stuk was gegaan, moest vervangen. Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van investeringen was in het onderzoektijdvak aanzienlijk lager dan in 2011.

    3.6.   Conclusie inzake schade

    (118)

    De bedrijfstak van de Unie heeft 4 % aan marktaandeel verloren in een krimpende markt, terwijl de verkoop ervan op de markt van de Unie met 11 % is gedaald. De bezettingsgraad is gedurende de gehele beoordelingsperiode laag gebleven, hoewel deze vergeleken met het begin van de beoordelingsperiode licht is gestegen, voornamelijk als gevolg van een aanzienlijke stijging van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie. Terwijl de bedrijfstak van de Unie zich tot op zekere hoogte van de negatieve resultaten uit 2012 en 2013 heeft hersteld, is de winstgevendheid ervan over de gehele beoordelingsperiode gedaald en bedroeg die aan het einde van het onderzoektijdvak slechts 1,5 %-2 %, ruim onder de nagestreefde winst, die is vastgesteld op 5 % (zie overweging 126 van de voorlopige verordening).

    (119)

    Het feit dat sommige andere schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, productiviteit, kasstroom, investeringen of rendement van investeringen, relatief stabiel zijn gebleven of zelfs zijn verbeterd, doet niets af aan de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals uiteengezet in overweging 122.

    (120)

    De producenten-exporteurs en Tata hebben aangevoerd dat het feit dat verscheidene indicatoren een positieve/stabiele trend vertonen, betekent dat de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. De Commissie heeft dit argument afgewezen. Ten eerste bepaalt artikel 3, lid 5, van de basisverordening dat het onderzoek van de bedrijfstak van de Unie een beoordeling omvat van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn en dat „noch […] één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend” zijn. Ten tweede is het voor de vaststelling van het bestaan van aanmerkelijke schade niet nodig dat alle relevante economische factoren en indicatoren een negatieve trend vertonen. Bovendien sluiten stabiele of zelfs positieve trends bij sommige schade-indicatoren het bestaan van aanmerkelijke schade niet uit. Een dergelijke vaststelling moet veeleer zijn gebaseerd op een algemene beoordeling van alle indicatoren, wat in de Europese rechtspraak volledig wordt onderschreven (11).

    (121)

    Een lage winstgevendheid, in combinatie met een daling van de verkoop en een inkrimping van het marktaandeel in de Unie, brengt de bedrijfstak van de Unie in een moeilijke economische en financiële situatie.

    (122)

    Op basis van een algemene analyse van alle relevante schade-indicatoren en gezien de moeilijke economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    4.   OORZAKELIJK VERBAND

    (123)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hadden beide producenten-exporteurs uit India en Tata aangevoerd dat er geen tijdsverband bestaat tussen de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit India en dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet door de invoer uit India werd veroorzaakt. Zij hebben met name betoogd dat de bedrijfstak van de Unie in het OT opnieuw winstgevend is geworden en dat de verkoopvolumes ervan in het OT zijn gestegen, terwijl de invoer uit India hoog was. Ook zou de Commissie hebben nagelaten om andere factoren, met name de financiële crisis en de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie, naar behoren te beoordelen als belangrijkste oorzaak van de schade. Deze argumenten zijn ook na de mededeling van de definitieve bevindingen grotendeels opnieuw aangevoerd.

    (124)

    Wanneer overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening wordt geanalyseerd of de invoer met dumping schade heeft veroorzaakt, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de vraag of er bij de invoer met dumping sprake was van aanzienlijke prijsonderbieding. Dit houdt een vergelijking in met de prijs van het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft onderzocht of dergelijke invoer de prijzen in aanzienlijke mate heeft gedrukt dan wel een belemmering heeft gevormd voor prijsverhogingen die zonder deze invoer zouden hebben plaatsgevonden. Zij heeft eraan herinnerd dat een voortdurende druk die wordt uitgeoefend door laaggeprijsde invoer met dumping, waardoor het de bedrijfstak van de Unie onmogelijk is de verkoopprijzen aan te passen, een oorzakelijk verband kan vormen in de zin van de basisverordening (12).

    (125)

    In overweging 102 van de voorlopige verordening heeft de Commissie erkend dat een aanzienlijke daling van het verbruik in de Unie in 2011 en 2012 te wijten was aan de wereldwijde financiële crisis en de krimpende overheidsuitgaven, en dat deze daling van het verbruik heeft bijgedragen tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie aan het begin van de beoordelingsperiode. Vanaf 2013, toen het verbruik in de Unie nog steeds gering was, tot het einde van het onderzoektijdvak is de Indiase invoer met dumping in de Unie echter aanzienlijk toegenomen, namelijk met 16 %, in vergelijking met een algemene stijging van 10 % in de gehele beoordelingsperiode. Tegelijkertijd is het marktaandeel van de Indiase invoer in de beoordelingsperiode met bijna 18 % gestegen en van 2013 tot het einde van het OT met 6 %. Dit was mogelijk door de verkoop van het betrokken product tegen aanzienlijk lagere prijzen dan die welke door de bedrijfstak van de Unie werden aangerekend. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de prijzen van de met dumping uit India uitgevoerde producten de prijzen van de Unie in het OT met meer dan 30 % onderboden.

    (126)

    Als gevolg hiervan heeft de bedrijfstak van de Unie niet ten volle kunnen profiteren van het wereldwijde herstel van de financiële crisis en van de stijging van het verbruik in de Unie vanaf 2013. Hoewel de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak heeft verhoogd, zijn de verkoopvolumes tijdens de beoordelingsperiode over de hele linie met 10 % gedaald ten opzichte van de Indiase invoer, die in dezelfde periode met 10 % is gestegen. De instroom van invoer met dumping uit India, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbood, heeft verhinderd dat de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes op de markt van de Unie zodanig kon verhogen dat duurzame winstniveaus waren gewaarborgd. Om het productievolume te handhaven, heeft de bedrijfstak van de Unie zijn uitvoervolumes verhoogd (zie onderstaande tabel). Er was derhalve sprake van een tijdsverband tussen enerzijds de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden (met ongeveer 30 %), waardoor de prijzen op de markt van de Unie sterk werden gedrukt — wat op zijn beurt in de weg stond aan prijsverhogingen die anders zouden hebben plaatsgevonden — en anderzijds de in het onderzoektijdvak door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

    (127)

    Het uitvoervolume van de medewerkende producenten in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Uitvoerprestaties van de medewerkende producenten in de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    OT

    Uitvoervolume (× 1 000  ton)

    120-140

    100-120

    150-170

    160-180

    Uitvoervolume (index)

    100

    78

    116

    130

    Uitvoerprijs (EUR/ton)

    1 000 -1 050

    1 050 -1 100

    1 000 -1 050

    950-1 000

    Gemiddelde uitvoerprijs (index)

    100

    108

    104

    99

    Bron: antwoorden op de vragenlijst.

    (128)

    De verkoop van de bedrijfstak van de Unie in landen buiten de Unie is in de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen, met 30 %, terwijl de gemiddelde verkoopprijs relatief stabiel is gebleven. De verkoop in landen buiten de Unie is derhalve feitelijk een factor die de schade heeft verlicht. Zonder een stijging van de verkoop in landen buiten de Unie was de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade nog groter geweest.

    (129)

    Jindal heeft erop gewezen dat de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Unie lager waren dan de verkoopprijzen in de Unie en dat deze de schade derhalve niet konden verlichten. Dankzij de toegenomen verkoop in landen buiten de Unie was de bedrijfstak van de Unie in staat een hoger productieniveau te behalen, de werkgelegenheid te handhaven en de bezettingsgraad te verhogen, waardoor de vaste kosten beter konden worden geabsorbeerd. Het feit dat de gemiddelde eenheidsprijzen van de uitvoer iets (maximaal 5 %) lager waren dan de verkoopprijzen in de Unie kan te wijten zijn aan vele verschillende factoren, zoals de verkoop van minder geavanceerde productsoorten, grotere diameters, meer verkooptransacties enz., waardoor de prijzen buiten de Unie onder de verkoopkosten in de EU konden liggen.

    (130)

    De producenten-exporteurs hebben ook aangevoerd dat er sprake is van schade door eigen toedoen, aangezien de klager zich steeds meer heeft gericht op zijn Chinese productieactiviteit in de VRC, en een groot deel van zijn verkoop naar landen buiten de EU betreft Chinese producten, wat onder meer een lage bezettingsgraad veroorzaakt. De Commissie heeft dit argument niet aanvaard. Zoals hierboven opgemerkt, is de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk gestegen, met 30 %, wat een daling van de productie en een verslechtering van diverse andere schade-indicatoren heeft voorkomen.

    (131)

    De producenten-exporteurs en Tata hebben aangevoerd dat de schade te wijten is aan structurele overcapaciteit. Het feit dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode een lage bezettingsgraad had, betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat deze te kampen had met een structurele overcapaciteit en/of ondoelmatigheden van een dergelijke omvang dat deze een neerwaartse correctie van de geen schade veroorzakende prijs zouden rechtvaardigen. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie ondanks een lage bezettingsgraad in 2011, die zelfs onder het voor het onderzoektijdvak vastgestelde niveau lag, een hogere winstgevendheid had. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (132)

    Jindal heeft aangevoerd dat de VAA-kosten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode zijn verdubbeld en dat dit een schade veroorzakende factor is die het oorzakelijk verband verbreekt. Aangezien echter werd vastgesteld dat de VAA-kosten tijdens de beoordelingsperiode slechts licht zijn gestegen, werd dit argument afgewezen.

    (133)

    Volgens de producenten-exporteurs en Tata wijst een toename van de investeringen duidelijk op een verbeterde situatie en veroorzaakt de stijgende invoer uit India geen schade. De Commissie was het hier niet mee eens. Om te beginnen was zelfs de toegenomen omvang van de investeringen 22-24 miljoen EUR relatief laag ten opzichte van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie, die meer dan 400 miljoen EUR bedroeg. Bovendien was, zoals opgemerkt in overweging 117, bij één producent in de Unie een grote menger voor vloeibaar ijzer stukgegaan. Voor de vervanging van de menger waren in het OT grote uitgaven voor vaste activa nodig.

    (134)

    Volgens ECL is de gedaalde winstgevendheid het gevolg van het stukgaan van de menger. Er moet worden opgemerkt dat al in het stadium van het voorlopige onderzoek een reeks berekeningen is gemaakt om de gevolgen van het stukgaan van de menger voor de winstgevendheid te isoleren; derhalve werd dit argument afgewezen.

    (135)

    Jindal heeft ook aangevoerd dat het toegenomen verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de productiekosten in het OT wijst op het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade. Zoals uiteengezet in overweging 108, worden de verkoopprijs per eenheid en de productiekosten per eenheid niet op dezelfde basis vastgesteld, en er is derhalve geen rechtstreeks verband tussen deze twee indicatoren. Dat de prijs in het OT sterker is gestegen dan de productiekosten, was hoe dan ook onvoldoende om de nagestreefde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie te herstellen.

    (136)

    Deze producent-exporteur was van mening dat, aangezien de invoerprijzen in 2011 en in het OT (volgens Comext-gegevens) op een vergelijkbaar niveau lagen, mag worden geconcludeerd dat er een tijdsverband bestaat tussen de onderbieding/aanzienlijk lagere prijzen en de goede prestaties van de bedrijfstak van de Unie in 2011. Deze hypothese is duidelijk gebaseerd op premissen die de Commissie niet onderschrijft. De situatie van de bedrijfstak van de Unie was in 2011 niet gezond, aangezien de winstgevendheid ervan onder de nagestreefde winst van 5 % lag.

    (137)

    Zonder de aanzienlijke onderbieding van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit India, die de prijzen sterk drukte of een belemmering vormde voor prijsverhogingen die zonder deze invoer zouden hebben plaatsgevonden, zou het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie zijn gestegen, zou de bezettingsgraad zijn verbeterd en zou de winstgevendheid verder zijn toegenomen. De Commissie concludeert derhalve dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, is veroorzaakt door de invoer met dumping uit India, die in de weg stond aan prijsverhogingen die de bedrijfstak van de Unie in staat zouden hebben gesteld terug te keren naar een duurzame winstgevendheid. Zoals hierboven uiteengezet, wordt dit oorzakelijk verband niet verbroken door andere factoren, zoals de financiële crises, de uitvoer van de Unie, de lage bezettingsgraad enz.

    (138)

    Aangezien geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband zijn ontvangen, worden de bevindingen in overweging 109 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5.   BELANG VAN DE UNIE

    (139)

    Beide producenten-exporteurs hebben aangevoerd dat het, gezien de machtspositie die de klager op de markt van de Unie inneemt, niet in het belang van de Unie zou zijn om antidumpingmaatregelen tegen India in te stellen, temeer omdat de klager het betrokken product ook in China produceert en dit gemakkelijk in de Unie zou kunnen invoeren als maatregelen tegen India werden ingesteld, waardoor zijn machtspositie verder zou worden verstevigd.

    (140)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer in de Unie vanuit de met de klager verbonden Chinese productiefaciliteiten in het onderzoektijdvak onbeduidend was. Er zijn evenmin aanwijzingen dat de klager deze Chinese productiefaciliteiten in de toekomst zal gebruiken ter vervanging van de Indiase invoer, mochten maatregelen worden ingesteld.

    (141)

    Zoals aangegeven in de voorlopige verordening, heeft de Commissie verder een verzoek om aanvullende informatie toegezonden, om de mogelijke gevolgen van de instelling van maatregelen voor de mededinging grondiger te kunnen analyseren. De Commissie heeft ongeveer vijftig antwoorden gekregen, voornamelijk van de EU-distributeurs van het betrokken product, bouwondernemingen en diverse nutsbedrijven voor watervoorziening, waarvan de naam en het adres kunnen worden afgeleid uit het niet-vertrouwelijke dossier.

    (142)

    Bijna alle gebruikers die gevolg hebben gegeven aan het verzoek om aanvullende informatie, waren bezorgd over het zeer grote marktaandeel van de klager en vreesden dat na de instelling van rechten de belangrijkste concurrenten van de klager, d.w.z. de Indiase ondernemingen, gedwongen zouden zijn de markt van de Unie te verlaten, zodat de klager zou overblijven als speler met een machtspositie. Sommige distributeurs hebben ook aangevoerd dat SG PAM heeft geweigerd met hen handel te drijven of hun minder gunstige voorwaarden heeft aangeboden sinds zij met de producenten-exporteurs zijn beginnen samen te werken. Eén gebruiker heeft twee prijsoffertes verstrekt, waaruit volgens hem blijkt dat SG PAM in december 2015 haar prijzen met ongeveer 25 % heeft verhoogd. Sommige gebruikers hebben tevens beweerd dat SG PAM haar sterke positie heeft gebruikt om aanbestedingen ten gunste van haar producten te manipuleren.

    (143)

    Hoewel de EU-mededingingsregels een onderneming met een aanzienlijk marktaandeel strengere gedragsnormen opleggen, zijn het uiteindelijk de mededingingsautoriteiten die moeten bepalen of er sprake is van een machtspositie en of deze wordt misbruikt. De mededingingsautoriteiten onderzoeken eerst de relevante product- en geografische markt. In de zaak betreffende HDPE- en MDPE-rioleringsbuizen werd bijvoorbeeld niet uitgesloten dat deze met nodulair gietijzeren buizen en stalen buizen concurreerden, hoewel de productmarkt uiteindelijk niet werd afgebakend (13). In het onderhavige geval was de Commissie, aangezien geen formele klacht inzake mededinging bij haar was ingediend, niet in staat de relevante product- en geografische markt af te bakenen.

    (144)

    Alleenverkoopovereenkomsten die gunstiger voorwaarden bieden, of zelfs strengere verticale beperkingen bij de distributie van goederen, zijn als zodanig niet onwettig (14) en het is uiteindelijk een mededingingsautoriteit die moet beoordelen of dergelijke beperkingen mededingingsverstorend zijn of zelfs misbruik opleveren. Wat betreft de prijsoffertes die op prijsverhogingen door SG PAM zouden duiden, heeft de Commissie vastgesteld dat het moeilijk is om deze te vergelijken zonder een grondiger onderzoek naar de desbetreffende precieze offertes en omstandigheden. Daarnaast heeft de Commissie slechts één bewijs van vermeende prijsverhogingen ontvangen, dat op zichzelf niet volstaat om aan te tonen dat deze prijsverhogingen wijdverbreid waren.

    (145)

    In het kader van antidumpingprocedures onderzoekt de Commissie mededingingsbezwaren om vast te stellen of het, over het geheel genomen, duidelijk tegen het belang van de Unie zou indruisen om antidumpingmaatregelen in te stellen. Een dergelijke analyse kan geen mededelingsbeoordeling in strikt juridische zin omvatten; deze kan enkel door een bevoegde mededingingsautoriteit worden uitgevoerd. Er is hoe dan ook geen solide bewijsmateriaal verstrekt dat erop zou kunnen duiden dat de klager mededingingsverstorend gedrag zou gaan vertonen, mochten antidumpingmaatregelen worden ingesteld, anders dan dat de klager al over een sterke marktpositie beschikt. Er werd geen besluit van een mededingingsautoriteit verstrekt waaruit blijkt dat de klager zich mededingingsverstorend gedraagt wat het betrokken product betreft. Er werd geen rechterlijke uitspraak overgelegd waaruit blijkt dat de klager aanbestedingen manipuleert.

    (146)

    Er wordt aan herinnerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen tot doel heeft de gelijke mededingingsvoorwaarden te herstellen, waarbij producenten in de Unie en producenten uit derde landen onder eerlijke voorwaarden met elkaar concurreren, en niet producenten-exporteurs te dwingen de markt te verlaten. Bijgevolg zouden overeenkomstig de EU-regels de rechten uitsluitend worden ingesteld op een niveau dat de Indiase exporteurs nog steeds de mogelijkheid zou bieden om met de producenten in de Unie te blijven concurreren, maar tegen eerlijke prijzen. De gecombineerde antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen worden namelijk vastgesteld op het niveau van de dumping- en subsidiemarge, onder het niveau van de prijsonderbieding.

    (147)

    Bovendien zijn er diverse producenten in derde landen (China, Turkije, Rusland en Zwitserland) die reeds op de markt van de Unie verkopen. Hun verkoopvolumes tijdens de beoordelingsperiode waren gering en liepen terug. Een van de oorzaken van deze daling van de verkoop van andere importeurs lijkt echter de agressieve prijsstelling van de Indiase producenten te zijn geweest, aangezien die prijzen veel lager waren dan de prijzen van alle andere grote invoerlanden (met uitzondering van Rusland).

    (148)

    De gebruikers hebben bevestigd dat indien de bedrijfstak van de Unie de prijzen eenzijdig verhoogt, de invoer uit andere landen op middellange termijn zou kunnen toenemen, zodra deze exporteurs uit derde landen de door de lidstaten vereiste extra certificaten hebben ontvangen.

    (149)

    De Commissie heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat bij het afwegen en met elkaar in evenwicht brengen van de belangen de bescherming van de bedrijfstak van de Unie tegen schade veroorzakende dumping voorrang moet krijgen op het belang van de gebruikers om mogelijke negatieve gevolgen voor de mededinging op de markt van de Unie te vermijden. Hoewel wordt gevreesd dat de antidumpingrechten de reeds sterke positie van de leidende producent in de Unie zouden kunnen versterken, waarborgen een aantal verzachtende factoren, zoals de voortdurende concurrentie van Indiase exporteurs, andere exporteurs en vervangende producten, dat voldoende concurrentiedruk op de bedrijfstak van de Unie wordt gehandhaafd om mogelijke negatieve gevolgen voor de mededinging op de markt van de Unie te vermijden. Ten slotte zij er nogmaals aan herinnerd dat de Commissie bereid is om de gevolgen van haar maatregelen voor de mededinging op de markt van de Unie te monitoren.

    (150)

    De bevinding in overweging 121 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

    6.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    6.1.   Schade opheffend prijsniveau

    (151)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Jindal aangevoerd dat voor de vaststelling van een prijs die geen schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie de geen schade veroorzakende prijs wegens de structurele overcapaciteit en de ondoelmatigheden van de bedrijfstak van de Unie neerwaarts zou moeten worden gecorrigeerd, in plaats van de VAA-kosten en de winst bij de productiekosten op te tellen. Zoals vermeld in overweging 131, was de Commissie niet van oordeel dat er sprake was van structurele overcapaciteit; derhalve heeft zij dit argument afgewezen.

    (152)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben beide producenten-exporteurs aangevoerd dat de voor de berekening van het schade opheffende prijsniveau gebruikte methode gebrekkig is, aangezien de vergelijking met de verkoopprijzen in de Unie niet is gebaseerd op de werkelijk aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie aangerekende prijs, maar op een door berekening vastgestelde uitvoerprijs, die kunstmatig laag is. Derhalve zijn de schademarges kunstmatig hoog. Dit argument is na de mededeling van de definitieve bevindingen opnieuw aangevoerd.

    (153)

    De berekening van een schademarge heeft tot doel te bepalen of de toepassing op de uitvoerprijs van de invoer met dumping van een lager recht dan het recht op basis van de dumpingmarge volstaat om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade op te heffen. Deze beoordeling is gebaseerd op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, daar deze zich bevindt op een niveau dat vergelijkbaar wordt geacht met de prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. In het geval van uitvoer via verbonden importeurs wordt de uitvoerprijs naar analogie met de aanpak die wordt gevolgd voor de berekening van de dumpingmarge berekend op basis van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer en naar behoren gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Aangezien de uitvoerprijs onmisbaar is voor de berekening van de schademarge en aangezien dit artikel het enige artikel van de basisverordening is met aanwijzingen over de berekening van de uitvoerprijs, is de analoge toepassing van dit artikel gerechtvaardigd. Artikel 2, lid 9, van de basisverordening vormt ook de grondslag voor de aftrek van verwerkingskosten, in voorkomend geval, en van alle tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten. De Commissie was derhalve van oordeel dat de toegepaste methode een correcte basis vormt voor het vergelijken van de prijzen en dus voor het vaststellen van het schade opheffende prijsniveau.

    (154)

    Dit argument wordt derhalve afgewezen en de methode voor het vaststellen van het schade opheffende prijsniveau, als beschreven in de overwegingen 123 tot en met 127 van de voorlopige verordening, wordt bevestigd.

    6.2.   Definitieve maatregelen

    (155)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product. Deze maatregelen moeten, in overeenstemming met de regel van het laagste recht, overeenkomen met de dumpingmarge. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges.

    (156)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de bedrijfstak van de Unie verzocht om de maatregelen niet als ad-valoremrechten, maar als specifieke rechten in te stellen. Er wordt aan herinnerd dat in het stadium van het voorlopige onderzoek ad-valoremrechten werden ingesteld. Een ad-valoremrecht is de vorm van maatregelen die doorgaans de voorkeur krijgt, aangezien dit de maatregelen doeltreffender maakt in het geval van schommelende uitvoerprijzen. De bedrijfstak van de Unie heeft om drie belangrijke redenen verzocht maatregelen in de vorm van specifieke rechten in te stellen:

    de Indiase uitvoerprijzen van nodulair ijzeren buizen hebben een dalende ontwikkeling doorgemaakt, die sinds de instelling van de voorlopige antidumpingrechten is versterkt,

    al sinds de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen zijn de Indiase producenten-exporteurs begonnen met absorptiepraktijken, en afspraken tussen verbonden ondernemingen zijn in dit geval zeer waarschijnlijk,

    de prijzen van nodulair ijzeren buizen kunnen schommelen naargelang de grondstofprijzen.

    (157)

    Wat de eerste reden van de bedrijfstak betreft, vormt een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een passender kader voor de behandeling van een daling van de Indiase uitvoerprijzen na het onderzoektijdvak, die tot een toename van de dumping heeft geleid. Wat de tweede reden betreft, die enigszins verband houdt met de eerste reden, kent de basisverordening een specifieke bepaling voor de behandeling van absorptiepraktijken. Er zij op gewezen dat volgens de absorptiebepaling (artikel 12 van de basisverordening) wijzigingen van de normale waarde opnieuw kunnen worden onderzocht, wat een impliciete erkenning is dat dalingen van de uitvoerprijzen eventueel kunnen worden veroorzaakt door veranderingen van de kosten die leiden tot een daling van de normale waarde en dus van de mate van dumping. Wat ten slotte de derde reden betreft, heeft de bedrijfstak zelf erkend dat de prijzen van de belangrijkste grondstof voor de productie van nodulaire buizen, ijzererts, sinds 2014 zijn gedaald. Dit zal gevolgen hebben voor de normale waarde en de uitvoerprijs en dientengevolge voor de mate van dumping. De daling van de ijzerertsprijzen speelt waarschijnlijk een rol bij de daling van de prijzen van nodulaire buizen sinds het einde van het onderzoektijdvak. Het feit dat de prijzen van nodulair ijzeren buizen kunnen schommelen naargelang de grondstofprijzen, is geen reden om een vast recht in plaats van een ad-valoremrecht in te stellen.

    (158)

    Om al deze redenen wordt een vast recht, dat buitensporig belastend zou zijn voor importeurs in situaties waarin de uitvoerprijzen dalen naar evenredigheid van de grondstofprijzen, niet gerechtvaardigd geacht. Bovendien zijn vaste rechten beter geschikt voor homogene producten, en niet voor een product als het onderhavige, dat in diverse productsoorten bestaat.

    (159)

    Parallel aan het antidumpingonderzoek is een antisubsidieonderzoek uitgevoerd. Gelet op de toepassing van de regel van het laagste recht en het feit dat de definitieve subsidiemarges lager zijn dan het schade opheffende prijsniveau, dient het definitieve compenserende recht te worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde definitieve subsidiemarges en vervolgens het definitieve antidumpingrecht tot maximaal het desbetreffende schade opheffende prijsniveau.

    (160)

    Wat de antidumpingmaatregelen betreft, heeft de Commissie ter vermijding van dubbeltellingen rekening gehouden met het feit dat het bij drie van de subsidieregelingen om uitvoersubsidies gaat die in feite neerkomen op een verlaging van de uitvoerprijzen en dus dienovereenkomstig een verhoging van de dumpingmarges. Derhalve heeft de Commissie de dumpingmarge verlaagd met de subsidiebedragen die zijn vastgesteld in verband met de uitvoerafhankelijke regelingen in het parallelle antisubsidieonderzoek. Op basis van het bovenstaande worden deze rechten vastgesteld als volgt:

    Naam van de onderne-ming

    Subsidie-marge

    Dum-ping-marge

    Schade opheffend prijsniveau

    Compenserend recht

    Anti-dumping-recht

    Totaal rechten

    Jindal Saw Ltd

    8,7 %

    19,0 %

    48,8 %

    8,7 %

    14,1 %

    22,8 %

    Electrosteel Castings Ltd

    9,0 %

    4,1 %

    54,6 %

    9,0 %

    0 %

    9,0 %

    Alle andere onderne-mingen

     

     

     

    9,0 %

    14,1 %

    23,1 %

    (161)

    De bij deze verordening specifiek voor bepaalde ondernemingen vastgestelde antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op invoer van het betrokken product, van oorsprong uit het betrokken land, dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen is vervaardigd, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (162)

    Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (15) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen van de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    (163)

    Om het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vermelde vereisten. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het recht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen.

    6.3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

    (164)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd. Als zekerheid gestelde bedragen die de som van het bedrag van het definitieve antidumpingrecht en dat van het definitieve compenserende recht overschrijden, worden vrijgegeven.

    6.4.   Uitvoerbaarheid van de maatregelen

    (165)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de klager aangevoerd dat een van de producenten-exporteurs een begin heeft gemaakt met de absorptie van de ingestelde voorlopige rechten door te weigeren zijn prijzen te verhogen. Dit argument kan in het kader van dit onderzoek niet worden geverifieerd. Mocht een afzonderlijk verzoek om een absorptieonderzoek worden ingediend, dan zou een nieuw onderzoek krachtens artikel 12, lid 1, van de basisverordening kunnen worden geopend bij overlegging van voorlopig bewijsmateriaal.

    (166)

    Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 en ex 7303 00 90 (Taric-codes 7303001010, 7303009010), van oorsprong uit India.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

    Onderneming

    Definitief antidumpingrecht

    Aanvullende Taric-code

    Electrosteel Castings Ltd

    0 %

    C055

    Jindal Saw Limited

    14,1 %

    C054

    Alle andere ondernemingen

    14,1 %

    C999

    3.   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die naast naam en functie volgende, door een medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld gedateerde en ondertekende verklaring bevat: „Ik, ondergetekende, verklaar dat de (hoeveelheid) buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in India. Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 1559/2015 uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid gestelde bedragen worden definitief geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die de som van het bedrag van het antidumpingrecht bedoeld in artikel 1, lid 2, en het bedrag van het compenserende recht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 van de Commissie (16) overschrijden, worden vrijgegeven.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 17 maart 2016.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 van de Commissie van 18 september 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 244 van 19.9.2015, blz. 25).

    (3)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB C 461 van 20.12.2014, blz. 35).

    (4)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB C 83 van 11.3.2015, blz. 4).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad)

    (6)  Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad van 11 augustus 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand (PB L 208 van 18.8.2000, blz. 10).

    (7)  In het stadium van het voorlopige onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat de binnenlandse verkoop van sommige productsoorten niet representatief was, daar deze minder dan 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde identieke of vergelijkbare productsoort. Zie overweging 21 van de voorlopige verordening.

    (8)  Zie de overwegingen 84-86 en 119-125 van de antisubsidieverordening.

    (9)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 november 2006 in zaak T-138/02, Nanjing Metalink International/Raad, punt 61.

    (10)  http://ec.europa.eu/eurostat/data/database# → Population and social conditions → Labour market → Labour costs → Labour cost index, nominal value — annual data (NACE Rev. 2) (lc_lci_r2_a), gegevensreeks „Industry (except construction)”.

    (11)  Arrest van het Gerecht van 20 mei 2015 in zaak T-310/12, Yuanping Changyuan Chemicals/Raad, punten 134 en 135.

    (12)  Verordening (EU) nr. 1043/2011 van de Commissie van 19 oktober 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 1), overweging 103.

    (13)  Zaak nr. IV/M.565 — Solvay/Wienerberger, punt 19, waarnaar in andere zaken wordt verwezen; zaak COMP/M.2294 — Etexgroup/Glynwed Pipe Systems, punt 8.

    (14)  De richtsnoeren van de Commissie inzake verticale beperkingen (2010/C-130/01).

    (15)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.

    (16)  Zie voetnoot 5.


    Top