Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016D0397

    Besluit (EU) 2016/397 van de Commissie van 16 maart 2016 tot wijziging van Besluit 2014/312/EU tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnens- en buitenshuis (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 1510) (Voor de EER relevante tekst)

    C/2016/1510

    PB L 73 van 18.3.2016, p. 100–106 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2016/397/oj

    18.3.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 73/100


    BESLUIT (EU) 2016/397 VAN DE COMMISSIE

    van 16 maart 2016

    tot wijziging van Besluit 2014/312/EU tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnens- en buitenshuis

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 1510)

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

    Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Besluit 2014/312/EU van de Commissie (2) zijn milieucriteria vastgesteld voor de toekenning van de EU-milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnens- en buitenshuis. Na de vaststelling van Besluit 2014/312/EU is door DPx Fine Chemicals Austria GmbH, LSR Associates Ltd en Novasol SA overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) een gezamenlijke registratie ingediend bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen. Dit registratiedossoer bevatte herziene zelfindelingen voor een belangrijke adhesiebevorderaar en crosslinker, namelijk adipinezuur dihydrazide (ADH). Bij die indiening werd vermeld dat ADH door middel van zelfindeling was ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatisch milieu (chronisch, categorie 2), met de bijbehorende gevarenaanduiding H411 (vergiftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen). ADH komt voor in polymeerdispersies die vaak worden gebruikt in verf en lak op waterbasis om de levensduur van het product te verlengen. Verf met een langere levensduur heeft tijdens de levenscyclus een geringer totaal milieueffect omdat er minder vaak moet worden overgeschilderd. Volgens de beschikbare informatie zijn er nog geen even efficiënte en doeltreffende alternatieven op de markt verkrijgbaar. Daarom moet een afwijking van criterium 5 van Beschikking 2014/312/EU worden toegekend voor het gebruik van ADH in verven en vernissen met milieukeur in gevallen waarin het technisch niet haalbaar is om alternatieve materialen te gebruiken omdat het verfproduct dan niet de vereiste functionaliteit voor de consument zou hebben.

    (2)

    Bovendien valt een andere stof, namelijk methanol, onder de geharmoniseerde CLP-indelingen voor acute toxiciteit (categorie 3) met de bijbehorende gevarenaanduidingen H301 (Giftig bij inslikken), H311 (Giftig bij contact met de huid) en H331 (Giftig bij inademing) en een specifieke doelorgaantoxiciteit na eenmalige blootstelling (categorie 1), met de bijbehorende gevarenaanduiding H370 (Veroorzaakt schade aan organen) en komt deze stof voor als residu in polymeerdispersies die worden gebruikt in verf en vernis. Methanol kan ontstaan als reactieproduct of voorkomen als verontreiniging uit verschillende grondstoffen in polymeerdispersies, en het gehalte ervan is afhankelijk van het bindmiddelgehalte in de verf. Daarom overschrijdt het in veel gevallen de in Besluit 2014/312/EU vastgestelde grenswaarde voor residuen. Deze grondstoffen worden gebruikt om belangrijke verfeigenschappen te bereiken, zoals bijvoorbeeld een betere natte schrobweerstand, wat een vereiste is voor de EU-milieukeur. Bovendien dragen die eigenschappen bij aan de duurzaamheid van de verf, die leidt tot een vermindering van de milieueffecten tijdens de levenscyclus van de verf, omdat er minder vaak moet worden overgeschilderd. Die indeling van ADH en methanol leidt er volgens informatie van de EU-milieukeurhouders toe dat aan een aanzienlijk aantal verven en vernissen waaraan krachtens Beschikking 2009/543/EG van de Commissie (4) en Beschikking 2009/544/EG van de Commissie (5) de EU-milieukeur is toegekend, niet opnieuw de EU milieukeur kan worden toegekend. Daarom moet worden voorzien in een afwijking van criterium 5 van Beschikking 2014/312/EU voor het gebruik van methanol in verven en vernissen met een milieukeur in gevallen waarin het technisch niet haalbaar is om functionele grondstoffen die kunnen leiden tot de aanwezigheid van methanol in het product, te vervangen.

    (3)

    Na de vaststelling van Besluit 2014/312/EU heeft een belangrijk droge-filmconserveringsmiddel voor verven en vernissen voor gebruik buitenshuis, 3-jood-2-propynylbutylcarbamaat (IPBC), een geharmoniseerde CLP-indeling gekregen van gevaarlijk voor het aquatisch milieu (acute categorie 1) met de bijbehorende gevarenaanduiding H400 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen) en gevaarlijk voor het aquatisch milieu (chronisch, categorie 1) met de bijbehorende gevarenaanduiding H410 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen). Dat conserveermiddel wordt gebruikt in producten voor gebruik buitenshuis, vooral in een vochtig klimaat, om het product tegen microbiële groei te beschermen. Op het moment van de vaststelling van dat besluit was bekend dat het middel een wezenlijke functie heeft en dat er geen vervangende stoffen waren, en daarom werd de aanwezigheid ervan in verf met een EU-milieukeur toegestaan door middel van een afwijking. De nieuwe geharmoniseerde indeling heeft er echter toe geleid dat het eindproduct werd ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatisch milieu (chronisch, categorie 3) met de verplichting om op het etiket de bijbehorende gevarenaanduiding H412 (Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen) bij een concentratie van meer dan 0,25 gewichtspercent IPBC. Momenteel worden eindproducten die zijn ingedeeld als zijnde gevaarlijk voor het aquatisch milieu op grond van Besluit 2014/312/EU uitgesloten, hoewel het gebruik van IPBC tot een concentratie van 0,65 % is toegelaten. Om het gebruik van IPBC in verfproducten met de vereiste concentratie tot 0,65 % mogelijk te maken, moet de etikettering van het eindproduct met H412 worden toegestaan.

    (4)

    Met het oog op consistentie en op basis van de definitie die is gegeven in punt 20 van artikel 2 van Besluit 2014/312/EU waarin „transparant” en „semitransparant” synoniemen zijn, moeten de tekst van criterium 3, onder a), en de daarmee samenhangende referentie in tabel 2 worden gewijzigd.

    (5)

    Criterium 5 en de punten 1a), b) en c) van het aanhangsel bij Besluit 2014/312/EU bevatten beperkingen en stelden voorschriften vast voor het gebruik van conserveermiddelen overeenkomstig hun status overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), waarin het stelsel van goedkeuring voor werkzame stoffen in bepaalde soorten biociden wordt vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat deze beperkingen en voorschriften consistent en geharmoniseerd zijn met Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten verduidelijkingen worden aangebracht in Besluit 2014/312/EU over de volgende aspecten: a) de definities van „in-blik-conserveringsmiddelen” en „droge-filmconserveringsmiddelen” moeten verwijzen naar artikel 3, lid 1, onder c) van Verordening (EU) nr. 528/2012; b) verduidelijkt moet worden dat in punt 1 van het aanhangsel de regels en voorwaarden inzake hoeveelheden in-blik- en droge-filmconserveringsmiddelen moeten gelden voor werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor de goedkeuring of die zijn goedgekeurd voor gebruik in specifieke productsoorten biociden, en waarvoor goedkeuringsvoorwaarden kunnen gelden; c) de verwijzing naar Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) in punt 1 van het aanhangsel moet worden geschrapt, aangezien deze richtlijn nu is ingetrokken; d) in de eisen voor controle in het aanhangsel, punten 1a), 1b) en 1c) moet de verwijzing naar artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 worden geschrapt omdat dit alleen specifieke gevallen betreft.

    (6)

    Besluit 2014/312/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (7)

    De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Besluit 2014/312/EU wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In artikel 2 worden de definities van „in-blik-conserveringsmiddelen” en „droge-filmconserveringsmiddelen” in de punten 10 en 11 als volgt vervangen:

    „10.   „in-blik-conserveringsmiddelen”: werkzame stoffen in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*) die worden gebruikt in producttype 6 zoals omschreven in bijlage V bij die verordening. Zij worden met name gebruikt voor het behoud van geproduceerde producten tijdens opslag door de microbiologische aantasting onder controle te houden zodat de producten langer houdbaar zijn, en om kleuren te beschermen die uit machines worden afgegeven;

    11.   „droge-filmconserveringsmiddelen”: werkzame stoffen in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 die worden gebruikt in producttype 7 zoals beschreven in bijlage V bij die verordening, met name voor het behoud van films of coatings, door de microbiologische aantasting of de algengroei onder controle te houden om de oorspronkelijke eigenschappen van de oppervlakte van materialen of voorwerpen te beschermen.

    (*)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).”."

    2)

    De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 16 maart 2016.

    Voor de Commissie

    Karmenu VELLA

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

    (2)  Besluit 2014/312/EU van de Commissie van 28 mei 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnens- en buitenshuis (PB L 164 van 3.6.2014, blz. 45).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.)

    (4)  Beschikking 2009/543/EG van de Commissie van 13 augustus 2008 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan verven en vernissen voor gebruik buitenshuis (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 27).

    (5)  Beschikking 2009/544/EG van de Commissie van 13 augustus 2008 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan verven en vernissen voor gebruik binnenshuis (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 39).

    (6)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

    (7)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


    BIJLAGE

    De bijlage bij Besluit 2014/312/EU wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In criterium 3a) „Spreidend vermogen”, wordt de vijfde alinea vervangen door: „Dekkende primers en grondverven moeten een spreidend vermogen hebben van ten minste 8 m2 per liter product. Dekkende primers met specifieke afschermende/afdichtende of doordringende/bindende eigenschappen en primers met bijzondere hechtingseigenschappen moeten een spreidend vermogen hebben van ten minste 6 m2 per liter product.”.

    2)

    In criterium 3 (Efficiëntie in het gebruik), tabel 2, in de achtste en negende kolom, die verwijzen naar „Primer (g)” en „Grondlaag en primer (h)”, wordt de tekst „6 m2/l (zonder dekvermogen)” in beide kolommen vervangen door: „6 m2/l (zonder specifieke eigenschappen)”.

    3)

    Het aanhangsel wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in de Lijst van aan beperkingen en uitzonderingen onderhevige gevaarlijke stoffen wordt in de sectie „1. Conserveringsmiddelen die worden toegevoegd aan kleurmiddelen, bindmiddelen en het eindproduct” het tekstdeel „i) Regels met betrekking tot de toelatingsstatus van biociden” vervangen door de volgende:

    „i)   Regels met betrekking tot de toelatingsstatus van biociden

    De verfformulering mag uitsluitend werkzame stoffen bevatten (in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 die voldoen aan de eisen van de punten 1a), 1b) en 1c), (indien van toepassing) en die zijn goedgekeurd in overeenstemming met artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voor gebruik in productsoort 6 in het geval van 1a) en 1b) of productsoort 7 in het geval van 1c), of die zijn opgenomen in bijlage I bij die verordening. Bovendien moet een risicobeoordeling voor beroepsmatig en niet-beroepsmatig (doe-het-zelvers-)gebruik zijn opgenomen in het beoordelingsrapport. Aanvragers moeten het meest recente lijst van goedgekeurde werkzame stoffen van de EU (*) en bijlage I bij die verordening raadplegen.

    Verfformuleringen mogen conserveringsmiddelen bevatten waarvoor een dossier is ingediend en die worden onderzocht in afwachting van een beslissing over de goedkeuring in de tussentijdse periode tot aan de vaststelling van een besluit tot goedkeuring van de werkzame stof of tot opneming ervan in bijlage I bij die verordening.

    (*)  ECHA, Biocidale Werkzame Stoffen — Lijst van goedgekeurde werkzame stoffen, http://www.echa.europa.eu/nl/web/guest/information-on-chemicals/biocidal-active-substances”"

    b)

    in de Lijst van aan beperkingen en uitzonderingen onderhevige gevaarlijke stoffen worden de secties „1a) In-blik-conserveringsmiddelen” en „1b) Conserveringsmiddelen voor kleurmachines” vervangen door:

    „a)

    in-blik-conserverings-middelen

    Toepasselijkheid:

    alle producten, tenzij anders gespecificeerd

    In-blik-conserveringsmiddelen die zijn ingedeeld met de volgende gevarenindelingen waarvoor een uitzondering geldt, mogen worden gebruikt in producten met een milieukeur:

    Indelingen waarvoor een uitzondering geldt: H331 (R23), H400 (R50), H410 (R50/53), H411 (R51/53), H412 (R52/53), H317 (R43)

    De in-blik-conserveringsmiddelen die zijn ingedeeld met deze gevarenindelingen waarvoor een uitzondering geldt, moeten voor afwijking ook aan de volgende voorwaarden voldoen:

    de totale concentratie mag niet meer bedragen dan 0,060 gewichtspercent,

    stoffen ingedeeld met H400 (R50) en/of H410 (R50/53) moeten niet-bioaccumulerend zijn. Niet-bioaccumulerende stoffen moeten een log Kow hebben van ≤ 3,2 of een bioconcentratiefactor (BCF) van ≤ 100,

    voor stoffen die zijn goedgekeurd voor gebruik of die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten bewijsstukken worden verstrekt waaruit blijkt dat het verfproduct voldoet aan de toelatingsvoorwaarden,

    indien conserveringsmiddelen worden gebruikt die formaldehydeafgevende stoffen zijn, moeten de formaldehyde-emissies van het eindproduct voldoen aan de eisen in stofbeperking 7a).

    In-blik-conserveringsmiddelen

    Totaalgehalte in het eindproduct: 0,060 gewichtspercent

    Verificatie:

    verklaring van de aanvrager en zijn bindmiddelenleveran-cier betreffende de actieve ingrediënten in het eindproduct en zijn bindmiddel, met CAS-nummers en indelingen.

    Dit omvat de door de aanvrager uitgevoerde berekening van de concentratie van het actieve ingrediënt in het eindproduct.

    Alle geproduceerde actieve ingrediënten waarvan minstens 50 % van de deeltjes in de gekwantificeerde grootteverdeling een of meer externe dimensies bezit binnen het bereik van 1 nm tot 100 nm worden geïdentificeerd.

    Specifieke concentratiegrenzen zijn van toepassing op de volgende conserveringsmiddelen:

    Concentratiegrens

    i)

    zinkpyrithion

    0,050 %

    ii)

    n-(3-aminopropyl)-n-dodecylpropaan-1, 3-diamine

    0,050 %

    b)

    Conserveringsmiddelen voor kleurmachines

    De gevarenindelingen waarvoor een uitzondering geldt en de uitzonderingsvoorwaarden onder 1a) zijn ook van toepassing op conserveringsmiddelen die worden gebruikt om in machines opgeslagen kleurmiddelen te beschermen voordat ze met aankleurbare basissen worden gemengd.

    Conserveringsmiddelen die worden toegevoegd om kleuren te beschermen die in machines zullen worden gebruikt, mogen het totaal van 0,20 gewichtspercent niet overschrijden.

    Voor de volgende conserveringsmiddelen gelden specifieke concentratiemaxima voor hun aandeel in het totaal aan conserveringsmiddelen in het kleurmiddel:

    Totaalgehalte aan conserveringsmiddelen in het kleurmiddel:

    0,20 gewichtspercent

    Verificatie:

    verklaring van de aanvrager en/of zijn kleurstoffenleverancier betreffende de actieve ingrediënten in het eindproduct en zijn bindmiddel, met CAS-nummers en indelingen.

    Dit omvat de berekening van de concentratie van het actieve ingrediënt in het uiteindelijke kleurenproduct.

    Alle geproduceerde actieve ingrediënten waarvan minstens 50 % van de deeltjes in de gekwantificeerde grootteverdeling een of meer externe dimensies bezit binnen het bereik van 1 nm tot 100 nm worden geïdentificeerd.”

    i)

    3-jood-2-propynylbutylcarbamaat (IPBC)

    0,10 %

    ii)

    zinkpyrithion

    0,050 %

    iii)

    n-(3-aminopropyl)-n-dodecylpropaan-1, 3-diamine

    0,050 %

    c)

    in de Lijst van aan beperkingen en uitzonderingen onderhevige gevaarlijke stoffen wordt de sectie „1. c) Droge-filmconserveringsmiddelen” vervangen door de volgende:

    „c)

    Droge-filmconserveringsmiddelen

    Toepasselijkheid:

    Verven voor gebruik buitenshuis, verven voor gebruik binnenshuis voor specifieke toepassingen

    Droge-filmconserveringsmiddelen en hun stabilisatoren die zijn ingedeeld met de volgende gevarenindelingen waarvoor een uitzondering geldt, mogen worden gebruikt in alle producten voor gebruik buitenshuis, en alleen met bepaalde producten voor gebruik binnenshuis:

    Indelingen waarvoor een uitzondering geldt: H400 (R50), H410 (R50/53), H411 (R51/53), H412 (R52/53), H317 (R43)

    De droge-filmconserveringsmiddelen die zijn ingedeeld met deze gevarenindelingen waarvoor een uitzondering geldt, moeten ook aan de volgende uitzonderingsvoorwaarden voldoen:

    de totale concentratie mag niet meer bedragen dan 0,10 of 0,30 gewichtspercent (al naar gelang),

    stoffen ingedeeld met H400 (R50) en/of H410 (R50/53) moeten niet-bioaccumulerend zijn. Niet-bioaccumulerende stoffen moeten een log Kow hebben van ≤ 3,2 of een bioconcentratiefactor (BCF) van ≤ 100,

    voor stoffen die zijn goedgekeurd voor gebruik of die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten bewijsstukken worden verstrekt waaruit blijkt dat het verfproduct voldoet aan de toelatingsvoorwaarden.

    Een hoger totaal en een afwijking van de eisen in criterium 5a op grond waarvan het eindproduct kan worden ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatisch milieu (chronisch, categorie 3) en kan worden voorzien van gevarenaanduiding H412, is alleen van toepassing op het gebruik van het volgende droge-filmconserveringsmiddel voor de gespecificeerde toepassingen:

    droge-filmconserveringsmiddelen

    Totaalgehalte in het eindproduct:

     

    verven voor gebruik binnenshuis voor zeer vochtige ruimten, met inbegrip van keukens en badkamers

    0,10 gewichtspercent

     

    Alle toepassingen van verven voor gebruik buitenshuis

    0,30 gewichtspercent

    Verificatie:

    Verklaring van de aanvrager en zijn bindmiddelenleverancier betreffende de actieve ingrediënten in het eindproduct en zijn bindmiddel, met CAS-nummers en indelingen.

    Dit omvat de door de aanvrager uitgevoerde berekening van de concentratie van de actieve ingrediënten in het eindproduct.

    Alle geproduceerde actieve ingrediënten waarvan minstens 50 % van de deeltjes in de gekwantificeerde grootteverdeling een of meer externe dimensies bezit binnen het bereik van 1 nm tot 100 nm worden geïdentificeerd.”

    3-jood-2-propynylbutylcarbamaat (IPBC)-combinaties

    verven en vernissen voor gebruik buitenshuis

    Totaal voor verven voor gebruik buitenshuis

    voor IPBC-combinaties:

    0,650 %

    Specifieke concentratiegrenzen zijn van toepassing op het volgende conserveringsmiddelen:

     

    zinkpyrithion

    0,050 %

    d)

    in de Lijst van aan beperkingen en uitzonderingen onderhevige gevaarlijke stoffen wordt een sectie „8. Stoffen in bindmiddelen en polymeerdispersies” toegevoegd, die luidt als volgt:

    „8.

    Stoffen in bindmiddelen en polymeerdispersies

    a)

    bindmiddelen en crosslinkers

    Toepasselijkheid:

    Binnen- en buitendecoratie

    Decoratie, bescherming en coating van hout

    Metaalcoating

    Vloercoating

    Hoogglanscoating

    Architecturale en decoratieve coating

    Adipinezuur dihydrazide (ADH) gebruikt als adhesiebevorderaar en crosslinker

    1,0 gewichtspercent

    Verificatie:

    verklaring van de aanvrager en zijn grondstoffenleveranciers, gestaafd met berekeningen of met een analytisch testrapport.

    b)

    reactieproducten en residu's

    Toepasselijkheid:

    Producten met polymere bindmiddelsystemen

    De aanwezigheid van residuen van methanol wordt beperkt, afhankelijk van het gehalte aan bindmiddel in het eindproduct.

     

    Verificatie:

    verklaring van de aanvrager en zijn grondstoffenleveranciers, gestaafd met berekeningen of met een analytisch testrapport.”

    meer dan 10 % en maximaal 20 % bindmiddel in het eindproduct

    0,02 gewichtspercent

    meer dan 20 % en maximaal 40 % bindmiddel in het eindproduct

    0,03 gewichtspercent

    meer dan 40 % bindmiddel in het eindproduct

    0,05 gewichtspercent



    Top