EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013D0226

2013/226/EU: Uitvoeringsbesluit van de Raad van 21 mei 2013 houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld

PB L 136 van 23.5.2013, p. 12–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2013/226/oj

23.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 136/12


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 21 mei 2013

houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld

(2013/226/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De antidumpingmaatregelen tegen de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) van oorsprong uit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand gelden reeds sedert 2000, en werden in 2007 verlengd. Parallel daaraan zijn er sinds 2000 compenserende maatregelen van kracht voor PET van oorsprong uit India, alsmede handelsbeschermingsmaatregelen tegen invoer vanuit China, Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).

(2)

Het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van genoemde antidumpingmaatregelen is gestart op 24 februari 2012. Het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen tegen de invoer van PET van oorsprong uit India is eveneens gestart op 24 februari 2012. De Raad heeft ingestemd met het voorstel van de Commissie om deze compenserende maatregelen te handhaven.

(3)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (de basisverordening antidumping) vervallen maatregelen na een bepaalde periode, tenzij wordt vastgesteld dat het vervallen van een maatregel „waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden”. Artikel 11, lid 2, bepaalt voorts dat de waarschijnlijkheid van herhaling kan worden aangetoond door het bewijs:

a)

van voortgezette invoer met dumping en schade; of

b)

dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven; of

c)

dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden, dan wel de marktvoorwaarden van zodanige aard zijn dat deze erop wijzen dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

Artikel 11, lid 2, bepaalt tot slot dat „conclusies moeten worden getrokken door passend rekening te houden met al het relevante, naar behoren gestaafde voorgelegde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag, of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden”.

(4)

De Raad is het ermee eens dat het niet waarschijnlijk is dat de Indonesische of Maleisische exporteurproducenten op korte tot middellange termijn opnieuw tegen dumpingprijzen schadelijke hoeveelheden naar de Unie zullen uitvoeren indien de maatregelen worden ingetrokken.

(5)

Naar de visie van de Raad is evenwel nog niet onweerlegbaar aangetoond dat de intrekking van de antidumpingmaatregelen tegen India, Taiwan en Thailand waarschijnlijk zou leiden tot de voortzetting of hervatting van schade veroorzakende dumping. Voorts wordt geconcludeerd dat het opnieuw instellen van de maatregelen duidelijk in strijd zou zijn met het algemene belang van de Unie.

(6)

De Raad is van oordeel dat een termijn van 13 jaar in dit geval toereikend is geweest om de Europese bedrijfstak de mogelijkheid te bieden zich aan de mondiale concurrentie aan te passen en zich wezenlijk te herstellen. Voorts kennen de belangrijkste exportmarkten voor PET een groei en de mondiale vraag naar in PET verpakte producten zal waarschijnlijk verder toenemen naarmate de mondiale economie zich herstelt.

(7)

Naar het oordeel van de Raad, dat is gebaseerd op de in het voorstel gepresenteerde bewijsmateriaal, lijdt de bedrijfstak in de EU momenteel geen materiële schade.

(8)

De Raad is tevens nagegaan of herhaling van schade waarschijnlijk is indien de maatregelen komen te vervallen. Naar het oordeel van de Raad is dat niet waarschijnlijk. De productiviteit is toegenomen in het tijdvak dat wordt bestreken door het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. De EU-bedrijfstak heeft voortdurend een aandeel van 70 % in de EU-markt, en de prijzen, de winstgevendheid, het rendement op investering en de cijfers betreffende de kasstroom verbeteren aanzienlijk. De tendensen tonen aan dat de marktontwikkelingen niet als tijdelijk kunnen worden beschouwd.

(9)

Deze ontwikkelingen moeten de EU-producenten de mogelijkheid bieden om te concurreren met de invoer uit de betrokken landen, zonder dat dit zou leiden tot herhaling van materiële schade. Bovendien zijn de invoerprijzen de jongste jaren aanzienlijk gestegen en neemt de prijsdruk bijgevolg af.

(10)

De invoer uit de betrokken landen is niet significant wat betreft hun aandeel in de EU-markt (dat nog steeds onder de 4 % ligt in het TNO) en de verhouding tot invoer uit andere landen en de verkoop door EU-producenten. Bovendien stemmen hun prijzen overeen met die van de EU-verkoop en de andere invoer. Voorts blijkt uit de gepresenteerde gegevens dat de maatregelen wat betreft de marktaandelen gunstiger waren voor producenten uit derde landen dan voor de bedrijfstak van de Unie.

(11)

De marktaandelen van zowel Taiwan als Thailand zijn zo goed als nul. Aangezien de volumen zo klein zijn, moet waarschijnlijk een ruime foutenmarge in acht worden genomen wat de betrouwbaarheid van de vorderingen met betrekking tot dumping betreft.

(12)

Wanneer er sprake is van invoer, blijkt dat de invoerprijzen sterk zijn gestegen. Tijdens de beoordelingsperiode stegen de prijzen van India met 29 %, die van Taiwan met 27 %, en die van Thailand met 32 %. Bovendien was in geen van de drie gevallen sprake van prijsonderbieding. Naar het oordeel van de Raad is het derhalve niet mogelijk de conclusie te rechtvaardigen dat die invoer schade berokkent. De Raad is tevens van oordeel dat niet is aangetoond dat schadelijke dumping door invoer uit de betrokken landen zich opnieuw zou voordoen indien de maatregelen komen te vervallen.

(13)

Hoewel er in de betrokken landen enige overcapaciteit is, is de Raad er niet van overtuigd dat die ongebruikte capaciteit naar de EU zal worden geleid. In de meeste grote markten groeit de vraag.

(14)

Het prijsniveau in de EU in vergelijking met andere landen is hoger dan op andere grote markten omdat deze maatregelen van lange duur nog steeds gelden. Zonder de maatregelen zouden de prijzen tot een normaal niveau dalen in vergelijking met andere landen. Het is niet waarschijnlijk dat handelsbeschermingsmaatregelen in derde landen een aanzienlijk handelsverkeer naar de EU zullen afleiden, omdat die landen op mondiaal niveau niet de belangrijkste consumenten van PET zijn. Er is geen informatie verstrekt over het al dan niet bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen op andere grote PET-markten zoals de Verenigde Staten en Japan. De Raad is derhalve van oordeel dat de invoer na het vervallen van de maatregelen mogelijkerwijs kan toenemen, maar dat die toename niet significant zal zijn.

(15)

Naar het oordeel van de Raad is geen overtuigend bewijs geleverd met betrekking tot een aantal factoren die relevant lijken te zijn voor iedere beoordeling van de vraag of het intrekken van de rechten zou leiden tot een hervatting van schadelijke dumping. Tot die factoren behoren onder meer:

a)

de tendensen in verband met de vraag in derde landen: in het geval van Taiwan bijvoorbeeld neemt de uitvoer naar derde landen circa 60 % van de productiecapaciteit voor zijn rekening. Dat wijst erop dat toekomstige tendensen in de vraag in deze landen relevant zijn voor de beoordeling;

b)

vervoerskosten en andere factoren die een invloed hebben op de winstgevendheid: indien de markten voor uitvoer naar derde landen dichter bij de uitvoerder liggen dan de EU-markt (Oost-Azië is bijvoorbeeld een significante markt), zal dit een invloed hebben op de vervoerskosten en dus ook op de winstgevendheid van de uitvoerverkoop en bijgevolg op de relatieve aantrekkelijkheid van de EU-markt.

(16)

Andere factoren wijzen erop dat de intrekking van de maatregelen waarschijnlijk niet zal leiden tot een hervatting van dumping die materiële schade zou toebrengen aan de bedrijfstak van de Unie. Het handhaven van maatregelen tegen subsidiëring ten aanzien van India en antidumpingmaatregelen ten aanzien van China en andere landen zal de bedrijfstak van de Unie enige bescherming blijven bieden. De historische gegevens betreffende het handelsverkeer op deze markt wijzen er tevens op dat een eventuele stijging van de uitvoer van India, Thailand en Taiwan niet zozeer de EU-productie, maar veeleer de invoer uit derde landen geheel of gedeeltelijk zou verdringen.

(17)

Naar het oordeel van de Raad is het onwaarschijnlijk dat zich opnieuw materiële schade zal voordoen indien de maatregelen komen te vervallen. Volgens de Raad wordt derhalve niet voldaan aan de criteria voor het handhaven van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(18)

Artikel 21, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de vaststelling of het belang van de Unie ingrijpen noodzakelijk maakt, moet berusten op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen.

(19)

De PET-prijzen worden bepaald door een aantal factoren, maar het is duidelijk dat de antidumpingmaatregelen de kosten voor de gebruikersbedrijfstak hebben verhoogd. Vele gebruikers zijn bottelaars en kmo’s die met strikte marges werken, en zij hebben sterk te lijden gehad onder de hoge PET-prijzen gedurende de afgelopen jaren, omdat PET een bepalend deel van hun productiekosten uitmaakt. De gevolgen van de hoge kosten waren het grootst voor de kleine bottelarijen die de verhoogde prijzen door hun zwakke onderhandelingspositie niet hebben kunnen doorrekenen aan detailhandelaars en eindgebruikers. Vele van die bottelarijen maken zware verliezen en hebben een aanzienlijk aantal werknemers verloren. Het voorstel onderkent de verslechterende situatie van de gebruikers en het gegeven dat de PET-prijzen in de EU hoger liggen dan op andere grote markten. Volgens de Raad is evenwel niet aangetoond dat de betrokken maatregelen niet mede bijdragen tot de relatief hoge PET-prijzen in de Unie.

(20)

De PET-bedrijfstak in de EU is nu sterk geconcentreerd en in toenemende mate verticaal geïntegreerd. De bedrijfstak is winstgevend en zou in staat moeten zijn om op internationaal niveau te concurreren.

(21)

Door de cumulatie van maatregelen in combinatie met de toenemende integratie van PET-producenten en PET-verpakkingsbedrijven in de EU is een situatie gecreëerd waarin er geen gelijke mededingingsvoorwaarden zijn voor onafhankelijke PET-verpakkingsbedrijven, die de hoogste PET-prijzen ter wereld moeten betalen (gezien het horizontale effect wat betreft de PET-prijzen), terwijl hun belangrijkste concurrenten in derde landen toegang hebben tot PET aan lagere prijzen.

(22)

PET-gebruikers hebben zeer beperkte aanvoerbronnen van buiten de EU, aangezien er ook maatregelen gelden tegen invoer van oorsprong uit andere derde landen.

(23)

De Raad concludeert dat het duidelijk niet in het voordeel van de Unie is om de maatregelen te verlengen, aangezien de kosten voor de invoerders, gebruikers en consumenten niet in verhouding staan tot de baten voor de bedrijfstak in de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, wordt verworpen, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld.

Artikel 2

Het nieuwe onderzoek naar de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand wordt hierbij beëindigd.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.


Top