EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0248

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad van 9 maart 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

PB L 67 van 15.3.2011, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/04/2017: This act has been changed. Current consolidated version: 24/12/2014

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2011/248/oj

15.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 248/2011 VAN DE RAAD

van 9 maart 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel dat de Commissie („de Commissie”) na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 812/2010 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”).

(2)

De procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 3 november 2009 („de klacht”) door de European Glass Fibre Producers Association (APFE, nu „GlassFibreEurope” genaamd) („de klager”) was ingediend namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde continuglasvezelproducten in de Unie.

(3)

Er wordt aan herinnerd dat, zoals in overweging 14 van de voorlopige verordening is vermeld, het onderzoek naar de dumping en de schade betrekking had op de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

B.   VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige maatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Naast de in overweging 11 van de voorlopige verordening vermelde controles is een verdere controle ter plaatse uitgevoerd bij Saertax in Saerbeck, Duitsland, een van de gebruikers van glasvezels die heeft meegewerkt door te antwoorden op de vragenlijst voor gebruikers.

(6)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, als herzien overeenkomstig deze verordening, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling opmerkingen maken.

(7)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

1.   Reikwijdte van het onderzoek. invoer van oorsprong uit Maleisië, Taiwan en Turkije

(8)

Een producent-exporteur voerde aan dat de invoer van bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit Maleisië, Taiwan en Turkije moest zijn opgenomen in de werkingssfeer van dit onderzoek. Hij stelde dat de uitsluiting van deze landen discriminerend was, aangezien het volume van de invoer uit deze drie landen volgens de voorlopige bevindingen niet te verwaarlozen was en er voorlopig bewijsmateriaal voor prijsonderbieding bestond.

(9)

In dit verband zij er eerst op gewezen dat in de inleidingsfase geen voorlopig bewijsmateriaal over dumping, schade en oorzakelijk verband beschikbaar was, als voorgeschreven in artikel 5, lid 2, van de basisverordening, dat de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer uit deze landen zou hebben gerechtvaardigd. Integendeel, wat de ingevoerde hoeveelheden betreft, heeft de klager informatie verstrekt waaruit blijkt dat de invoer- en marktaandelen van andere landen sinds 2004 zijn gedaald.

(10)

Wat Maleisië, Taiwan en Turkije betreft, heeft de analyse in het voorlopige stadium bevestigd dat de invoer uit zowel Taiwan als Turkije in de beoordelingsperiode is afgenomen (van 2,0 % tot 1,5 % respectievelijk van 2,9 % tot 2,5 %), terwijl de invoer uit Maleisië licht is toegenomen, van 1,0 % tot 1,7 %. Hoewel deze invoerniveaus boven de overeenkomstig artikel 5, lid 7, van de basisverordening vereiste de minimis-invoerniveaus liggen, is niet aan de andere vereisten voor de opname van deze landen in het onderzoek voldaan. Er is met name geen informatie ontvangen die zou wijzen op dumping door een van deze landen. Het verzoek tot opname van Maleisië, Taiwan en Turkije wordt daarom afgewezen.

C.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(11)

Er zij op gewezen dat het, zoals aangegeven in overweging 15 van de voorlopige verordening, bij het betrokken product, zoals beschreven in het bericht van inleiding, gaat het om gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings; lonten en garens van glasvezelfilamenten; en matten van glasvezelfilamenten met uitzondering van glaswolmatten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, 7019 12 00, 7019 19 10 en ex 7019 31 00 („het betrokken product”).

(12)

Bovendien is, zoals vermeld in overweging 19 van de voorlopige verordening, besloten om garens voorlopig te behandelen als deel uitmakend van het betrokken product, hoewel dit in het definitieve stadium verder zou worden onderzocht en beoordeeld.

1.1.   Garens

(13)

Na de mededeling van de voorlopige maatregelen werd het verzoek om uitsluiting van garens verder onderzocht. In dit verband zij erop gewezen dat een groot aantal verzoeken om uitsluiting van die garens vóór de instelling van de voorlopige maatregelen zijn ontvangen (zie overwegingen 18 en 19 van de voorlopige verordening). Bovendien is na de instelling van voorlopige maatregelen een aanzienlijke hoeveelheid aanvullende en meer gedetailleerde informatie van belanghebbenden ontvangen. Al deze opmerkingen zijn in detail geanalyseerd, als hieronder uiteengezet.

(14)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat garens moeten worden onderscheiden van de drie andere basisproductsoorten, vermeld in overweging 17 van de voorlopige verordening, omdat: i) garens verschillende fysieke en chemische kenmerken hebben, ii) het productieproces van garens verschilt van dat van de andere drie basisproductsoorten, en iii) garens gebruikt worden voor verschillende doeleinden.

(15)

Wat de argumenten i) en ii) betreft, werd bewijsmateriaal verstrekt dat erop wees dat rovings, gesneden strengen en matten andere kenmerken vertonen dan garens. Meer specifiek bleek uit de informatie dat matten en gesneden strengen in de regel uit rovings en niet uit garens worden vervaardigd. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de bedrijfstak van de Unie dit onderscheid betwist en beweerd dat sommige gespecialiseerde gesneden strengen wel uit garens worden gemaakt. Het feit dat er gesneden strengen uit garens voor gespecialiseerd gebruik bestaan, betekent echter niet dat garens moeten worden beschouwd als vallend onder de definitie van het betrokken product (zie overweging 20 hieronder).

(16)

Wat het eerste argument betreffende de verschillen in chemische en fysische basiskenmerken betreft, werd door een belanghebbende een studie van een vooraanstaand onderzoekinstituut ingediend. Deze studie vergeleek onder meer de fysische en chemische kenmerken van rovings en garens. Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd voorbehoud gemaakt ten aanzien van de bevindingen van deze vergelijking, wat op zijn beurt aanleiding gaf tot enkele belangrijke opmerkingen van bepaalde gebruikers van garens. Uit deze informatie kan worden geconcludeerd dat een essentieel chemisch bestanddeel van rovings, matten en gesneden strengen „silaan” is, een chemisch verbindingsmiddel dat de absorptie van hars voor matrixen vergemakkelijkt. Garens worden gewoonlijk niet met een dergelijk chemisch middel vervaardigd maar met een zetmeeloliegebaseerde chemische stof („size”) die als smeermiddel en beschermingsmiddel wordt toegevoegd om ervoor te zorgen dat het garen de kracht van het hogesnelheidsweven doorstaat. In tegenstelling tot rovings, waarbij het verbindingsmiddel de hars helpt absorberen, stoot „size” hars af. Wat de chemische basiskenmerken betreft, is ook geconstateered dat de glasgrondstof voor garens een meer stabiele samenstelling en een hogere uniformiteit van deeltjesgrootte dan de grondstof voor de andere productsoorten heeft.

(17)

Uit het oogpunt van de fysische kenmerken lijken garens niet dezelfde fysische basiskenmerken als de andere productsoorten te hebben. Ten eerste wordt algemeen erkend dat garens over het algemeen een fijner materiaal zijn met een veel kleinere vezeldiameter en lineaire densiteit dan rovings. Ten tweede zijn garens de enige productsoort die gedraaid is (hoewel ook ongedraaide garens bestaan).

(18)

Wat het tweede argument inzake de verschillen in het productieproces betreft, zijn er, hoewel alle partijen erkennen dat de vier basisproductsoorten worden vervaardigd uit gesmolten glas dat siliciumzand, natriumcarbonaat, kalksteen, kaolien en dolomiet bevat en dat door een geperforeerde warmtebestendige platinum-rodiumplaat („bushing”) wordt getrokken, bepaalde belangrijke verschillen in het productieproces van garens in vergelijking met de andere onderzochte producten. Ten eerste zijn voor de productie van garens een hogere precisie en een stabiele temperatuurcontrole en energie-input nodig, waarbij stringentere controleparameters worden toegepast (bushingoutput, enz.). Aangezien de gaten in de bushings kleiner zijn, is de productie-output aanzienlijk lager in vergelijking met de andere producten. Daarom worden de ovens gewoonlijk ofwel voor de productie van garens ofwel voor die van rovings gebruikt - om economische redenen wisselen de glasvezelproducenten de productie van deze twee producten in dezelfde oven niet af. Een ander verschil in het productieproces is dat de garens na het bushingproces worden gedraaid.

(19)

Wat argument iii) inzake de verschillen in de toepassingen betreft, werd geconstateerd dat er een verband bestaat tussen de verschillende chemische kenmerken van de garens in vergelijking met rovings, gesneden strengen en matten en het verschillende gebruik van de garens. Hoewel voorlopig werd geconcludeerd dat „bijna alle verschillende soorten van het betrokken product (…) in feite voor dezelfde doeleinden worden gebruikt”, werd deze kwestie op grond van de na de mededeling van de voorlopige bevindingen ontvangen opmerkingen verder onderzocht en werd geconstateerd dat, terwijl strengen en matten werden gebruikt voor de versterking van kunststoffen in composietmaterialen, garens in hoofdzaak werden gebruikt bij de productie van veel lichtere materialen, ontworpen voor technische vezeltoepassingen zoals hoogwaardige isolatie-, beschermings- en filtreringstoepassingen. In sommige gevallen kunnen garens ook geschikt zijn voor versterkingsdoeleinden, maar dit geldt slechts voor een zeer beperkt aantal gevallen en zelfs dan zou dit waarschijnlijk, gezien de relatief zeer hoge kostprijs van garens in vergelijking met rovings, om economische redenen vaak onwaarschijnlijk zijn.

(20)

Gezien bovengenoemde verschillen is het geen verrassing dat de markt garens ook als een ander product dan de andere drie beschouwt. Door de gebruikers en de bedrijfstak van de Unie is immers een marktverslag ingediend, dat is verschenen in een onafhankelijk tijdschrift dat gespecialiseerd is in composietproducten. Dit verslag, dat in geen geval verband houdt met deze antidumpingprocedure, zet eerst uiteen dat om productie- en gebruiksredenen een verschil tussen garens en rovings moet worden gemaakt. Daarna analyseert het in detail de mondiale glasvezelproductiecapaciteit voor de twee groepen: i) rovings, gesneden strengen en matten tezamen; en ii) garens (3).

(21)

Wat de mogelijke vervangbaarheid van garens door de andere soorten basisproducten betreft, zij erop gewezen dat dit, zoals reeds aangegeven in overweging 19 van de voorlopige verordening, dit in theorie mogelijk is, aangezien garens in een beperkt aantal toepassingen in plaats van andere productsoorten kunnen worden gebruikt. Na verdere analyse kwam de Commissie echter tot de conclusie dat dit in de praktijk absoluut geen economisch levensvatbare optie is gezien het wezenlijke verschil in de productiekosten van garens in vergelijking met die van andere producten, dat kan worden verklaard door de verschillen in het productieproces, als vermeld in overweging 18 hierboven.

(22)

In de klacht op grond waarvan dit onderzoek werd geopend, werd duidelijk gesteld dat het betrokken product slechts een enkele functie en daardoor slechts een enkel doel of gebruik had, namelijk de versterking van kunststoffen in composietmaterialen. Uit voornoemde analyse bleek echter dat de verschillen in het productieproces van garens in vergelijking met rovings (en gesneden strengen en matten) leidden tot fundamenteel verschillende fysische en chemische basiskenmerken, gezien de verschillende toepassingen van garens, waaronder verscheidene andere toepassingen dan in composietmaterialen. De na de mededeling van de definitieve bevindingen in verband hiermee ontvangen opmerkingen konden deze conclusie niet veranderen.

(23)

In het licht van het bovenstaande wordt het verzoek om garens uit te sluiten op grond van verschillende fysische en chemische kenmerken en verschillende toepassingen in vergelijking met rovings, gesneden strengen en matten geaccepteerd. Er wordt bijgevolg geconcludeerd dat garens moeten worden uitgesloten uit de omschrijving van het betrokken product zoals gedefinieerd in de voorlopige verordening. Garens worden daarom definitief van de procedure uitgesloten.

(24)

Er zij ook op gewezen dat een verzoek om uitsluiting van dunne garens door een belanghebbende was ingediend maar dat dit niet meer relevant is gezien de uitsluiting van alle garens uit de productomschrijving.

1.2.   Getextureerde rovings

(25)

Eén belanghebbende heeft verzocht om uitsluiting van getextureerde rovings. Dit verzoek was gebaseerd op het argument dat getextureerde rovings volgens hetzelfde principe als geïmpregneerde rovings moeten worden behandeld, omdat het product niet langer een roving is maar een meer downstream product.

(26)

In dit verband is het belangrijk dat nogmaals de reden voor de uitsluiting van bepaalde geïmpregneerde rovings wordt aangegeven. Bepaalde rovings en garens zijn immers uitgesloten omdat deze soorten speciaal door coating en impregnering worden behandeld en zij een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben, waardoor zij verschillende fysische en chemische kenmerken krijgen.

(27)

Wat getextureerde rovings betreft, zij erop gewezen dat dit rovings zijn die niet zijn gecoat of geïmpregneerd en die een gloeiverlies van tussen 0,3 % en 0,13 % hebben. Het zijn daarom duidelijk verschillende producten in vergelijking met de geïmpregneerde rovings die in het stadium van het voorlopige onderzoek werden uitgesloten. Ten tweede werd geconstateerd dat getextureerde rovings zoals de andere rovings, gesneden strengen en matten in hoofdzaak worden gebruikt voor de versterking van kunststoffen in composietmaterialen. Zij vallen daarom duidelijk onder de productomschrijving, zowel in de klacht als in het bericht tot inleiding van deze procedure, en er lijken geen gronden te bestaan om de uitsluiting daarvan te rechtvaaardigen.

(28)

Daarom wordt geconcludeerd dat getextureerde rovings duidelijk en onbetwistbaar onder de in deze procedure vastgestelde productomschrijving vallen en dat het verzoek om hen van die werkingsfeer uit te sluiten geen voldoende feitelijke basis heeft en moet worden afgewezen.

1.3.   Conclusie

(29)

Wat de productomschrijving betreft, zijn geen verdere verzoeken ingediend.

(30)

Gezien het bovenstaande wordt het passend geacht dat de in de voorlopige verordening vastgestelde productomschrijving wordt herzien. Het betrokken product wordt daarom definitief gedefinieerd als gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten uit glasvezelfilamenten, met uitzondering van matten van glaswol.

2.   Soortgelijk product

(31)

Aangezien in verband hiermee geen verzoeken of opmerkingen werden ingediend en rekening houdend met de bevindingen van de overwegingen 13 tot en met 23 hierboven, worden de conclusies in overweging 20 van de voorlopige verordening bevestigd.

D.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(32)

Na de bekendmaking van de voorlopige maatregelen heeft één producent-exporteur/groep waaraan geen BMO was toegekend, nogmaals te kennen gegeven dat hij het niet eens was met de afwijzing van zijn BMO-verzoek. De producent-exporteur/groep in kwestie herhaalde echter gewoon de eerder in de procedure gemaakte opmerkingen zonder nieuwe argumenten aan te dragen. Er zij aan herinnerd dat, zoals uiteengezet in de voorlopige verordening, die argumenten reeds in detail waren behandeld in een individuele communicatie met de producent-exporteur/groep in kwestie.

(33)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerde de producent-exporteur/groep in kwestie dat de Commissie geen rekening had gehouden met het nieuwe bewijsmateriaal dat hij had ingediend. Er zij in dit verband op gewezen dat het bedoelde bewijsmateriaal alleen bestond uit enkele documenten ter ondersteuning van het reeds aangevoerde en beantwoorde argument betreffende de samenstelling van de raad van bestuur van de onderneming. Bijgevolg werd geen nieuw bewijsmateriaal ingediend dat het besluit tot weigering van de toekenning van de BMO aan de producent-exporteur/groep in kwestie ter discussie stelt.

(34)

Bijgevolg worden de voorlopige bevindingen ten aanzien van de toekenning van de BMO aan de producent-exporteur/groep in kwestie definitief bevestigd.

(35)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 21 tot en met 29 van de voorlopige verordening met betrekking tot de BMO-bevindingen definitief bevestigd.

2.   Individuele behandeling („IB”)

(36)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen gaf dezelfde producent-exporteur/groep die opmerkingen had gemaakt over het besluit betreffende zijn BMO te kennen dat hij het niet eens was met de afwijzing van zijn IB-verzoek. Hij beweerde dat de Commissie er niet in was geslaagd om voldoende argumenten voor de afwijzing van zijn IB-verzoek aan te voeren.

(37)

Hij herhaalde in dit verband dat, zoals aangegeven in overweging 26 van de voorlopige verordening onder het gedeelte betreffende de BMO-analyse, de meerderheid van de bestuurders in de raad van bestuur van deze onderneming was aangewezen door een onderneming waarin de staat de meerderheid bezit. Daarom kon een significant ingrijpen van de staat in het besluitvormingsproces van deze producent-exporteur niet worden uitgesloten.

(38)

Daarom werd voor deze producent-exporteur bevestigd dat hij, aangezien hij niet kon aantonen dat hij voldoende onafhankelijk van de staat was, niet voldeed aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening en dat zijn verzoek om een IB derhalve moest worden afgewezen.

(39)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de bovengenoemde producent-exporteur en de andere producenten-exporteurs aan wie geen IB was toegekend aan dat het besluit om hun IB af te wijzen niet in overeenstemming was met het verslag van het WTO-panel in zaak DS 397 betreffende definitieve antidumpingmaatregelen voor bepaalde ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit de Volksrepubliek China. In dit verband zij erop gewezen dat voornoemd panelverslag nog niet definitief is, aangezien het niet is goedgekeurd door het orgaan voor geschillenbeslechting. Bovendien is de termijn om in beroep te gaan tegen dat panelverslag niet verstreken. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(40)

Aangezien geen andere opmerkingen over de IB werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 30 tot en met 33 van de voorlopige verordening bijgevolg definitief bevestigd en wordt definitief geconcludeerd dat geen IB mag worden toegekend aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen, waaraan geen BMO is toegekend.

3.   Normale waarde

3.1.   Vaststelling van de normale waarde voor de producent-exporteur/groep waaraan een BMO werd toegekend

(41)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen gaf de producent-exporteur/groep waaraan een BMO werd toegekend, te kennen dat voor de productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden (of überhaupt niet) op de binnenlandse markt werden verkocht, de normale waarde van het soortgelijke product moest worden berekend op grond van de door berekening vastgestelde normale waarde en niet zoals de Commissie in het stadium van het voorlopige onderzoek deed — d.w.z. door voor de normale waarde gebruik te maken van representatieve binnenlandse prijzen van sterk op het betrokken product gelijkende soorten (naar behoren gecorrigeerd).

(42)

Het argument werd geaccepteerd en bijgevolg werd de normale waarde voor de niet-representatieve soorten (d.w.z. die waarvan de binnenlandse verkoop minder dan 5 % van de uitvoer naar de Unie bedroeg of die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht) berekend op grond van de productiekosten (per productsoort) plus een bedrag voor verkoop-, algemene en administratieve kosten en voor winst. Voor de bestaande binnenlandse verkoop werd de winst van alle transacties op de binnenlandse markt (per productsoort voor de betrokken productsoorten) gebruikt (aangezien alle binnenlandse verkooptransacties van deze productsoorten winstgevend bleken te zijn, is duidelijk aan de test van artikel 2, lid 4, van de basisverordening voldaan). Voor de niet-binnenlandse verkoop werd gebruikgemaakt van de gemiddelde winst. Voor één productsoort waarvoor geen productiekosten waren verstrekt, werd de door berekening vastgestelde normale waarde van een sterk gelijkende soort gebruikt.

(43)

Daarna werd voor de resterende productsoorten onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product in representatieve hoeveelheden kon worden beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening en als beschreven in de overwegingen 37 tot en met 40 van de voorlopige verordening.

(44)

Uit het verdere onderzoek is gebleken dat de winstgevende verkoop van slechts enkele vergelijkbare productsoorten meer dan 80 % van de totale binnenlandse verkoop bedroeg, zodat de volledige binnenlandse verkoop kon worden gebruikt bij de berekening van de gemiddelde prijs voor de normale waarde voor deze productsoorten. Voor de resterende soorten werd alleen de winstgevende verkoop gebruikt.

(45)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur/groep waaraan een BMO werd toegekend aan dat de voor de berekening van de normale waarde van niet-representatieve productsoorten gebruikte methodologie, als beschreven in overweging 42 hierboven, d.w.z. onder gebruikmaking van de winst van winstgevende transacties voor de productsoorten in kwestie, in strijd zou zijn met de letter van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Hij voerde verder aan dat het een standaardpraktijk was gebruik te maken van een gemiddelde winst voor alle winstgevende transacties van alle productsoorten bij de berekening van de normale waarde voor een bijzondere productsoort en dat elke wijziging van deze praktijk het beginsel van rechtszekerheid zou schenden.

(46)

Er zij op gewezen dat de in overweging 42 beschreven methodologie in overeenstemming is met artikel 2, lid 6, van de basisverordening, volgens hetwelk de bedragen voor winst moeten zijn gebaseerd op feitelijke gegevens met betrekking tot de verkoop, in het kader van normale handelstransacties, van het soortgelijke product door de exporteur of de producent. Het gebuik van de woorden „van het soortgelijke product” sluit de verdeling van het onderzochte product in productsoorten, indien nodig, niet uit. Bovendien bepaalt de toepasselijke jurisprudentie van de WTO (4) dat rekening moet worden gehouden met de feitelijke winstmarge die is vastgesteld voor de normale transacties van de relevante productsoorten waarvoor de normale waarde moet worden berekend. Er zij ook op gewezen dat de producent-exporteur/groep niet heeft aangetoond dat de transacties van de productsoorten waarvoor de normale waarde moest worden berekend, moesten worden beschouwd als niet-normale transacties. Ten slotte zij erop gewezen dat de hierboven beschreven methodologie evenwichtig is. In de gevallen waarin de winstmarge van de verkoop in het kader van normale handelstransacties van de productsoort in kwestie lager is dan de gewogen gemiddelde winst van de verkoop van alle productsoorten in het kader van normale handelstransacties, is het immers de lagere winstmarge van de betrokken productsoort die voor de berekening van de normale waarde zal worden gebruikt. Het argument wordt daarom afgewezen.

3.2.   Vaststelling van de normale waarde voor producenten-exporteurs/groepen waaraan geen BMO werd toegekend

a)   Referentieland

(47)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft één belanghebbende te kennen gegeven dat Turkije niet als referentieland mocht worden gebruikt en geopperd om in dit verband gebruik te maken van Maleisië. Deze opmerking werd verder niet onderbouwd en werd bijgevolg buiten beschouwing gelaten.

(48)

Er zij op gewezen dat na de uitsluiting van garens uit de werkingssfeer van het onderzoek (zie hierboven) het feit dat er geen garens in Turkije worden geproduceerd, niet langer een obstakel vormt voor de keuze van Turkije als referentieland, aangezien het niet nodig zal zijn een normale waarde te berekenen voor de onderzochte productsoorten (zie ook de overwegingen 50 en 51 hieronder).

(49)

Gezien het voorgaande wordt definitief geconcludeerd dat Turkije moet worden gebruikt als referentieland in deze procedure.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(50)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde een partij aan dat de normale waarde van het soortgelijke product in Turkije onjuist is, aangezien de kostenstructuur van de Turkse meewerkende onderneming niet juist is weergegeven. Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat de meewerkende onderneming in Turkije aanzienlijke financiële kosten had die de berekening van de normale waarde kunnen vervalsen.

(51)

Om elke mogelijke vervalsing bij de berekening te vermijden, werd daarom besloten om de productsoorten te groeperen en slechts de belangrijkste productkenmerken te onderscheiden. Deze groepering vergrootte de vergelijkbaarheid in termen van verkochte hoeveemlheden tussen het betrokken product en het Turkse soortgelijke product en maakte het gebruik van feitelijke prijzen mogelijk in tegenstelling tot de berekende normale waarde waarbij verkoop-, algemene en administratieve kosten (mogelijk vervalst door de financiële kosten) moesten worden gebruikt.

4.   Uitvoerprijs en prijsvergelijking

(52)

Aangezien hierover opmerkingen werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 48, 49 en 50 van de voorlopige verordening betreffende de vaststelling van de uitvoerprijs en de vergelijking van de uitvoerprijzen met de respectieve normale waarde definitief bevestigd.

5.   Dumpingmarges

(53)

Aangezien hierover geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 51 tot en met 54 van de voorlopige verordening betreffende de algemene methodologie voor de berekening van de dumpingmarges definitief bevestigd.

(54)

In het licht van voornoemde veranderingen in de berekening van de normale waarden en na verbetering van enkele rekenfouten, worden de volgende definitieve dumpingmarges vastgesteld, in procenten van de cif-nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring:

Tabel 1

Dumpingmarges

Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd En Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd, Tangqiao, Yaoguan Town, Changzhou City, Jiangsu

9,6 %

Andere medewerkende ondernemingen

29,7 %

E.   SCHADE

(55)

Er zij op gewezen dat na de uitsluiting van garens uit de productomschrijving (zie overwegingen 13 tot en met 23 hierboven) de schadeanalyse moest worden aangepast aan de resterende drie belangrijkste productsoorten: rovings, gesneden strengen en matten. Dit maakte de herziening van sommige schade-indicatoren, het volume van de invoer met dumping, alsook de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge noodzakelijk.

1.   Bedrijfstak van de Unie

(56)

Ten aanzien van de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de representativiteit van de steekproef van producenten in de Unie, werden geen nieuwe opmerkingen of argumenten ontvangen. Gezien het voorgaande en het feit dat de uit de productomschrijving uitgesloten productsoort, d.w.z. garens, slechts een beperkt gedeelte van de productie en de verkoop van de producenten in de Unie uitmaakte, worden de conclusies in de overwegingen 56, 57 en 58 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Verbruik in de Unie

(57)

Ten aanzien van het verbruik in de Unie zij erop gewezen dat, zoals vermeld in overweging 55 hierboven, de uitsluiting van een van de vier belangrijkste productsoorten, namelijk garens, uit de productomschrijving heeft geleid tot een herziening van de verbruikte hoeveelheden in de Unie.

(58)

Gelet op bovengenoemde herziening heeft het totale verbruik in de Unie zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Verbruik in de Unie

 

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

903 351

944 137

937 373

697 128

Index

100

105

104

77

(59)

Voornoemde verbruikstrend is vergelijkbaar met de trend die is waargenomen voor het onderzochte product, als omschreven in de voorlopige verordening, d.w.z. een stijging met ca. 5 % in 2007-2008 en daarna een zeer significante daling met 23 % in het OT, vergeleken met 2006.

3.   Invoer uit het betrokken land

(60)

Gezien de uitsluiting van garens uit de productomschrijving moesten de invoergegevens worden herzien.

(61)

Eén belanghebbende voerde aan dat de invoer uit de VRC afkomstig van met de bedrijfstak van de Unie verbonden producenten van de betrokken invoer moest worden uitgesloten.

(62)

In dit verband zij er eerst aan herinnerd dat, zoals reeds vermeld in overweging 58 van de voorlopige verordening, het volume van de invoer uit de VRC van de in de steekproef opgenomen producenten tijdens het OT minder dan 4 % van de totale Chinese invoer vertegenwoordigde. Dit blijft ook na de uitsluiting van garens uit de productomschrijving ongewijzigd.

(63)

Aangezien slechts twee producenten in de Unie het betrokken product tijdens het OT uit de VRC hebben ingevoerd, kan het exacte volume van deze invoer om redenen van vertrouwelijkheid niet worden meegedeeld. Ook als de omvang van deze invoer voor elk jaar van de beoordelingsperiode zou worden afgetrokken, zou de trend van de ingevoerde hoeveelheden en de marktaandelen in elk geval grotendeels ongewijzigd blijven. Het marktaandeel van de invoer met dumping zou lager zijn, hoewel het slechts met minder dan één procentpunt in elk jaar van de beoordelingsperiode zou dalen, zodat de algemene trend tijdens de beoordelingsperiode daardoor niet zou worden beïnvloed.

(64)

Na de uitsluiting van garens zijn de herziene invoergegevens als volgt:

a)   Hoeveelheden

Tabel 3

Invoer uit de VRC (hoeveelheden)

 

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

71 061

110 641

132 023

98 723

Index

100

156

186

139

b)   Marktaandeel

Tabel 4

Invoer uit de VRC (marktaandeel)

 

2006

2007

2008

OT

Marktaandeel (%)

7,9 %

11,7 %

14,1 %

14,2 %

Index

100

149

179

180

(65)

Na deze wijzigingen zijn de in het voorlopige stadium waargenomen trends betreffende de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product slechts licht gewijzigd. De toename van het volume van de invoer in zowel absolute als relatieve termen blijft echter aanzienlijk. De invoer nam tijdens de beoordelingsperiode zeer snel toe, met name tussen 2006 en 2008 (met 86 %), waarna de Chinese invoer als gevolg van de algemene inzakking van de vraag is gedaald. Het marktaandeel van deze invoer bleef tussen 2008 en het einde van het OT echter stijgen en nam over de gehele periode met 6,3 procentpunten toe.

c)   Prijsontwikkeling

(66)

Na de uitsluiting van garens is de gemiddelde cif-invoerprijs van het betrokken product aanzienlijk gedaald (met ca. 3 %).

Tabel 5

Invoer uit de VRC (prijzen)

 

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

901

907

945

909

Index

100

101

105

101

(67)

Uit bovengenoemde tabel blijkt echter dat de trend van substantieel stabiele prijzen tijdens de beoordelingsperiode niet is veranderd en daarom kan de conclusie betreffende de prijstrend van deze invoer, als vastgesteld in de voorlopige verordening, worden bevestigd.

d)   Prijsonderbieding

(68)

Wat de berekening van de prijsonderbieding betreft, moesten de voorlopige marges worden herzien, aangezien de uitsluiting van garens uit de productomschrijving de verwijdering van de overeenkomstige verkoop uit de schadeberekeningen noodzakelijk maakte.

(69)

Zoals het geval was voor het dumpingaspect van het onderzoek (zie de overwegingen 50 en 51 hierboven) werd bovendien besloten om de productsoorten te groeperen en alleen de belangrijkste productkenmerken te onderscheiden. Dit leidde tot een toename van het volume van de Chinese invoer die was opgenomen in de vergelijking met de verkoop van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product, waardoor de representativiteit van de prijsonderbiedingsberekeningen beter werd.

(70)

Ten slotte werd een correctie voor de kosten na invoer toegepast, aangezien deze kosten onontbeerlijk zijn voor de verkoop van het betrokken product.

(71)

Ingevolge de veranderingen in de berekening van de prijsonderbieding wegens i) de uitsluiting van garens, ii) de groepering van de productsoorten en iii) de correctie voor de kosten na invoer bedragen de herziene onderbiedingsmarges 18,2 %, terwijl de gemiddelde prijsonderbieding 10,9 % beloopt. Bovengenoemde veranderingen zijn ook toegepast voor de berekening van de schademarge — zie overweging 134 van deze verordening.

(72)

Afgezien van bovengenoemde veranderingen en aangezien hierover geen andere verzoeken of opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 61 tot en met 65 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.1.   Herziening van de schade-indicatoren als gevolg van de uitsluiting van garens

(73)

De uitsluiting van garens uit de productomschrijving maakte de aanpassing van bepaalde tabellen in sectie D.4 van de voorlopige verordening noodzakelijk. Bovendien moest een kleine correctie van de verkoopgegevens van een van de in de steekproef opgenomen producenten worden uitgevoerd. Er zij op gewezen dat de productie en de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten slechts in vrij beperkte mate garens omvatten. Door deze correcties waren daarom de indicatoren op grond van alle producenten in de Unie (verkochte hoeveelheden en marktaandeel) het meest getroffen. Deze correcties waren in beperktere mate ook van invloed op de gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten. De waargenomen trends, ook voor deze indicatoren, blijven echter grotendeels ongewijzigd in vergelijking met de bevindingen in de voorlopige verordening, zoals uit de tabellen hieronder blijkt. Gezien de beperkte aanwezigheid van garenproducenten in de steekproef zijn de financiële indicatoren (winstgevendheid, rendement van de investeringen, kasstroom en investeringen) niet beïnvloed door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving. Voor de transparantie worden alle tabellen betreffende de schade-indicatoren, opgenomen in sectie D.4 van de voorlopige verordening, hieronder vermeld, ook die welke niet zijn gewijzigd.

(74)

Aangezien de ontwikkeling in de geproduceerde hoeveelheden van de in de steekproef opgenomen producenten, in vergelijking met de cijfers in de voorlopige verordening, slechts in zeer beperkte mate (een stijging met 1 % voor 2008 en het OT) door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving werd beïnvloed, wordt de conclusie in overweging 67 van de voorlopige verordening bevestigd.

Tabel 6

Bedrijfstak van de Unie — productie

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

488 335

503 711

498 739

310 257

Index

100

103

102

64

(75)

De cijfers betreffende de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie zijn door de uitsluiting van garens in totaal gedaald, maar dat had geen effect op de trend en de bezettingsgraad. Daarom worden de conclusies in overweging 69 van de voorlopige verordening bevestigd.

Tabel 7

Bedrijfstak van de Unie — productiecapaciteit

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Capaciteit (ton)

567 067

567 822

580 705

506 509

Index

100

100

102

89

Bezettingsgraad (%)

86 %

89 %

86 %

61 %

Index

100

103

100

71

(76)

Aangezien de ontwikkeling van de voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten, in vergelijking met de cijfers in de voorlopige verordening, slechts in zeer beperkte mate (een stijging met 1 % voor 2007, 2008 en het OT) door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving werd beïnvloed, wordt de conclusie in overweging 70 van de voorlopige verordening bevestigd.

Tabel 8

Bedrijfstak van de Unie — voorraden

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

87 603

72 282

122 926

81 485

Index

100

83

140

93

(77)

Hoewel in vergelijking met de in de voorlopige verordening vermelde verkochte hoeveelheden de daling van de verkoopvolumes sinds 2006 1 % groter is in 2007 en 2008 en 3 % minder sterk in het OT, namen de verkochte hoeveelheden tijdens de beoordelingsperiode nog met 27 % af en daarom worden de conclusies in de overwegingen 71 en 72 bevestigd.

Tabel 9

Bedrijfstak van de Unie — EU-verkoop (hoeveelheden)

Alle EU-producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

689 541

683 861

654 956

501 519

Index

100

99

95

73

(78)

Na de uitsluiting van garens uit de productomschrijving is het EU-marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedaald van 76,3 % tot 71,9 % (in tegenstelling tot een daling van 75,1 % tot 69,5 %). De conclusies in overweging 73 van de voorlopige verordening betreffende het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie worden daarom bevestigd.

Tabel 10

Bedrijfstak van de Unie - EU-marktaandeel

Alle EU-producenten

2006

2007

2008

OT

EU-marktaandeel (%)

76,3 %

72,4 %

69,9 %

71,9 %

Index

100

95

92

94

(79)

Wat de gemiddelde verkoopprijzen betreft, heeft de uitsluiting van garens uit de productomschrijving geleid tot over het algemeen iets lagere gemiddelde verkoopprijzen. De trend is evenwel identiek met de in de voorlopige verordening vermelde verkoopprijstrend (slechts 1 % hogere cijfers voor 2008 en het OT) en de conclusies in overweging 74 van die verordening worden daarom bevestigd.

Tabel 11

Bedrijfstak van de Unie — EU-verkoop (gemiddelde prijzen)

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

EUR/ton

1 163

1 154

1 181

1 147

Index

100

99

102

99

(80)

De werkgelegenheidscijfers van de producenten in de Unie zijn gecorrigeerd om de productie van garens uit te sluiten. Door de relatief kleine vermindering van het aantal werknemers is de trend ongewijzigd gebleven (slechts 1 % hogere cijfers voor 2008 en het OT) en daarom worden de conclusies in overweging 75 van de voorlopige verordening bevestigd.

Tabel 12

Bedrijfstak van de Unie - werkgelegenheid

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Aantal werknemers

4 050

3 851

3 676

3 275

Index

100

95

91

81

(81)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Unie is niet beïnvloed door de uitsluiting van garens en de conclusies in overweging 76 van de voorlopige verordening kunnen daarom worden bevestigd.

Tabel 13

Bedrijfstak van de Unie — productiviteit

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Ton/werknemer

121

131

136

95

Index

100

108

113

79

(82)

Zoals reeds vermeld in overweging 73 hierboven en gezien het beperkte aantal garenproducenten onder de in de steekproef opgenomen producenten, zijn de hieronder vermelde financiële indicatoren niet beïnvloed door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving.

(83)

De arbeidskosten in de zin van jaarlijkse gemiddelde lonen worden niet beïnvloed door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving en de conclusies in overweging 77 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

Tabel 14

Bedrijfstak van de Unie — arbeidskosten

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Jaarlonen (EUR)

42 649

43 257

43 991

41 394

Index

100

101

103

97

(84)

De winstgevendheid en het rendement van investeringen worden niet beïnvloed door de uitsluiting van garens uit de productmschrijving en de conclusies in overweging 78 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

Tabel 15

Bedrijfstak van de Unie — winstgevendheid & rendement van investeringen

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Nettowinst (in % van de omzet)

0,3 %

4,7 %

3,5 %

–15,0 %

Rendement van investeringen

2,5 %

6,2 %

3,0 %

–16,8 %

(85)

De kasstroomsituatie van de bedrijfstak van de Unie wordt niet aangetast door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving en de conclusie in overweging 83 van de voorlopige verordening wordt daarom bevestigd.

Tabel 16

Bedrijfstak van de Unie Unie — kasstroom

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Kasstroom (EUR)

34 261 986

17 230 139

7 452 912

–22 001 723

Index

100

50

22

–64

(86)

Het niveau van de investeringen van de bedrijfstak van de Unie wordt niet aangetast door de uitsluiting van garens uit de productomschrijving en de conclusies in overweging 85 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

Tabel 17

Bedrijfstak van de Unie - investeringen

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Netto-investeringen (euro)

40 089 991

20 804 311

43 613 463

28 387 044

Index

100

52

109

71

4.2.   Na de mededeling van de voorlopige bevindingen ontvangen opmerkingen

(87)

Eén belanghebbende voerde aan dat de Commissie de schade (en ook de oorzaak daarvan) op een segmentspecifieke basis, d.w.z. voor elk van de belangrijkste productsoorten afzonderlijk, moest hebben geanalyseerd. Deze belanghebbende was van mening dat de belangrijkste productsoorten teveel van elkaar verschilden om in hun geheel te worden geanalyseerd.

(88)

Er zij in de eerste plaats aan herinnerd dat conclusies betreffende dumping en schade alleen kunnen worden getrokken voor het betrokken product en het soortgelijke product in hun geheel. Als argumenten worden aangevoerd over de definitie van het betrokken product, moeten deze in die context worden geanalyseerd en mogen deze niet leiden tot een afzonderlijke schadeanalyse die afhankelijk is van de verschillende productsoorten waarop het onderzoek betrekking heeft. Zoals vermeld in de overwegingen 13 tot en met 23 hierboven, is de omschrijving van het onderzochte product in het definitieve stadium van het onderzoek door de uitsluiting van garens gewijzigd. Conclusies over dumping en schade kunnen alleen worden getrokken voor dit nieuw omschreven betrokken product en het soortgelijke product in hun geheel. Daarom kan voornoemd argument niet worden aanvaard.

(89)

Dezelfde belanghebbende beweerde dat de voor de bedrijfstak van de Unie voorgelegde gegevens niet coherent waren. Met name werd aangevoerd dat de Commissie er verkeerd aan deed soms gegevens voor de gehele bedrijfstak van de Unie te verstrekken, terwijl bij andere gelegenheden gebruik werd gemaakt van de gecontroleerde gegevens van alleen de in de steekproef opgenomen producenten.

(90)

In verband hiermee zij er eerst op gewezen dat het trekken van een steekproef een procedure is waarin uitdrukkelijk in artikel 17 van de basisverordening is voorzien om zaken te behandelen waarbij het niet mogelijk is om bepaalde groepen van marktdeelnemers in detail te onderzoeken. De samengestelde steekproef van producenten in de Unie is als representatief beschouwd voor de gehele bedrijfstak van de Unie en door de belanghebbenden zijn geen onderbouwde argumenten ingediend waaruit het tegendeel blijkt. Zoals reeds vermeld in overweging 66 van de voorlopige verordening, werden daarom alle schade-indicatoren, met uitzondering van die betreffende het verkoopvolume en het marktaandeel, vastgesteld op grond van de informatie die werd verzameld en gecontroleerd in de bedrijfsgebouwen van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie. De vaststelling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie, die alle producenten in de Unie omvat, was een voorwaarde voor de berekening van het verbruik van de Unie en het verkoopvolume en het verbruik van de Unie waren op hun beurt nodig voor de bepaling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

(91)

Een andere belanghebbende stelde dat de invoer uit de VRC van met de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie verbonden producenten, zoals vermeld in overweging 58 van de voorlopige verordening, moest zijn toegevoegd aan de verkoop van de betrokken producenten.

(92)

Aangezien de producten in kwestie alleen door de betrokken producenten in de Unie worden doorverkocht, zou de toevoeging van deze invoer aan hun verkoopvolume het beeld vervalsen en daarom lijkt dat niet gerechtvaardigd. Zoals reeds vermeld in de overwegingen 62 en 63 hierboven, is het volume van deze invoer in elk geval beperkt. Zoals vermeld in dezelfde overwegingen zouden ook de marktaandelen slechts minimaal worden beïnvloed, waarbij de trends van de desbetreffende schade-indicatoren niet zouden worden veranderd.

(93)

Eén belanghebbende gaf te kennen dat de Commissie niet had toegelicht waarom de verkoop voor intern gebruik in de verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Unie was opgenomen. Hij stelde dat de Commissie de markt voor intern gebruik onafhankelijk van de vrije markt moest hebben geanalyseerd.

(94)

In dit verband zij erop gewezen dat de verkoop voor intern gebruik in de analyse van de verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie was opgenomen omdat werd geconstateerd dat deze verkoop met de invoer concurreerde. Uit het onderzoek is immers gebleken dat de hoeveelheden die de betrokken ondernemingen in de Unie intern gebruikten, in principe konden worden vervangen door aangekochte glasvezels, bijvoorbeeld indien de marktomstandigheden en/of financiële overwegingen daartoe aanleiding zouden geven. Daarom zijn deze hoeveelheden opgenomen in de analyse van de markt van de Unie. Als de verkoop voor intern gebruik van de analyse zou worden uitgesloten, zouden de verkooptrends in elk geval geen belangrijke wijzigingen vertonen.

(95)

De bedrijfstak van de Unie plaatste vraagtekens bij de gemiddelde verkoopprijzen in de Unie van de bedrijfstak van de Unie, als samengevat in tabel 10 van de voorlopige verordening. Hij vermoedde een rekenfout en stelde dat de daling van de verkoopprijzen in de beoordelingsperiode in werkelijkheid groter was dan de gemelde 2 %. Op grond van deze bewering werd de berekening van de gemiddelde verkoopprijzen in de Unie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie opnieuw bekeken. De berekening was gebaseerd op gecontroleerde verkoopprijzen en bleek juist te zijn. Gezien de uitsluiting van garens uit de productomschrijving moesten de gemiddelde verkoopprijzen opnieuw worden berekend onder uitsluiting van garens en de herziene gemiddelde verkoopprijzen staan vermeld in tabel 11 hierboven.

(96)

Twee van de in de steekproef opgenomen producenten hadden vragen bij sommige correcties van de door hen ingediende winstgevendheidscijfers. De betwiste correcties hadden betrekking op overdrachten binnen de onderneming, veranderingen in de boekhouding en bepaalde buitengewone posten waarvan de Commissie van mening was dat zij de daaruit voortvloeiende winstcijfers onnodig vervalsten. De correcties werden betwist, omdat de betrokken producenten meenden dat als gevolg daarvan belangrijke kosten niet werden getoond, hoewel zij waren gemaakt en in sommige gevallen zelfs in verband konden worden gebracht met invoer met dumping. De correcties die in de winstgevendheidscijfers van de twee ondernemingen waren aangebracht, werden opnieuw bekeken en opnieuw gerechtvaardigd bevonden. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen.

(97)

Aangezien geen andere argumenten of opmerkingen werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 66 tot en met 86 van de voorlopige verordening met de in de overwegingen 55 tot en met 80 hierboven aangegeven wijzigingen bevestigd.

5.   Conclusie inzake schade

(98)

Aangezien geen andere argumenten of opmerkingen werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 87, 88 en 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(99)

Sommige partijen voerden opnieuw aan dat er, gezien de hoeveelheid en de prijzen van de invoer uit de VRC, geen oorzakelijk verband bestond tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de betrokken invoer. Met name werd er opnieuw op gewezen dat de gemiddelde invoerprijs van deze invoer tijdens de gehele beoordelingsperiode grotendeels stabiel was gebleven en dat de bedrijfstak van de Unie erin was geslaagd om de winstgevendheid te handhaven op niveaus die dicht lagen bij de vermelde doelwinst in 2007 en 2008 toen de belangrijkste toename van de Chinese ingevoerde hoeveelheden plaatsvond.

(100)

Een antwoord op deze argumenten was reeds vervat in de overwegingen 94 en 95 van de voorlopige verordening, die hierbij worden bevestigd. Zoals reeds aangegeven in overweging 107 van de voorlopige verordening, kan bovendien niet worden geconcludeerd dat het oorzakelijke verband gewoon is verbroken op grond van de ontwikkeling van een beperkt aantal schade-indicatoren die voor een beperkt gedeelte van de beoordelingsperiode zijn onderzocht; integendeel, de algemene ontwikkeling van alle schade-indicatoren over de gehele beoordelingsperiode moet worden beoordeeld. Uit de voorlopige analyse is reeds gebleken dat de invoer van het betrokken product tijdens de gehele beoordelingsperiode een prijsdaling op de markt van de Unie heeft veroorzaakt en de verkooppijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT sterk heeft onderboden. De bedrijfstak van de Unie is daarom niet in staat geweest om zelfs in perioden met een relatief sterke vraag, zoals in 2007 en 2008, de nodige winstgevendheidsniveaus te bereiken. De invoer uit de VRC heeft bovendien systematisch marktaandeel gewonnen, vooral in 2007, toen de glasvezelmarkt van de Europese Unie significant is gegroeid. Deze aggressieve strategie voor het winnen van marktaandelen door het systematisch verkopen tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden, heeft niet tot een ernstige verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vóór het OT geleid, wat alleen te wijten was aan de relatief hoge niveaus van het verbruik van de Unie die het effect van de schade veroorzakende dumping hebben gematigd. De ontwikkelingen tijdens het OT bevestigen echter dat, zodra de marktomstandigheden verslechterden, de door de invoer met dumping veroorzaakte aanmerkelijke schade al haar effecten liet zien. De argumenten in overweging 99 worden daarom afgewezen.

2.   Gevolgen van andere factoren

(101)

Gezien de uitsluiting van garens uit de productomschrijving, moesten de invoergegevens als volgt worden herzien:

Tabel 18

Invoer uit andere landen

Land

 

2006

2007

2008

OT

Noorwegen

Hoeveelheden (ton)

34 945

28 834

35 396

24 980

Marktaandeel (%)

3,9 %

3,0 %

3,8 %

3,6 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 255

1 412

1 359

1 256

Turkije

Hoeveelheden (ton)

28 946

24 928

20 511

18 523

Marktaandeel (%)

3,2 %

2,6 %

2,2 %

2,6 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 088

1 151

1 202

1 074

Verenigde Staten van Amerika

Hoeveelheden (ton)

16 757

15 821

12 145

8 726

Marktaandeel (%)

1,8 %

1,7 %

1,3 %

1,2 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 521

1 421

2 056

2 012

Maleisië

Hoeveelheden (ton)

9 541

25 569

35 118

12 601

Marktaandeel (%)

1,1 %

2,7 %

3,7 %

1,8 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

979

1 019

1 021

1 025

Taiwan

Hoeveelheden (ton)

9 043

9 919

8 791

6 996

Marktaandeel (%)

1,0 %

1,0 %

0,9 %

1,0 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

928

925

928

854

India

Hoeveelheden (ton)

4 363

11 227

3 741

5 353

Marktaandeel (%)

0,5 %

1,2 %

0,4 %

0,8 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 304

1 228

1 292

1 230

Republiek Korea

Hoeveelheden (ton)

6 277

4 845

13 918

5 112

Marktaandeel (%)

0,7 %

0,5 %

1,5 %

0,7 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 037

1 109

886

999

Japan

Hoeveelheden ton)

21 142

9 498

9 949

3 710

Marktaandeel (%)

2,3 %

1,0 %

1,1 %

0,5 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 125

1 164

1 336

1 580

Mexico

Hoeveelheden (ton)

1 017

2 977

1 803

1 763

Marktaandeel (%)

0,1 %

0,3 %

0,2 %

0,3 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

364

729

977

1 033

Canada

Hoeveelheden (ton)

3 930

3 096

2 123

2 029

Marktaandeel (%)

0,4 %

0,3 %

0,2 %

0,3 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 047

1 664

1 711

1 919

Andere landen

Hoeveelheden (ton)

6 787

12 923

6 899

7 092

Marktaandeel (%)

0,7 %

1,4 %

0,7 %

1,0 %

Gemiddelde prijs per ton (EUR)

1 521

1 402

1 635

1 586

(102)

Afgezien van de ingevoerde hoeveelheden uit de VS en Taiwan, die met ca. 35 % (OT) omlaag gingen in vergelijking met de in tabel 17 van de voorlopige verordening vermelde hoeveelheden, blijkt de invoer uit andere landen slechts in zeer geringe mate door de uitsluiting van garens te zijn beïnvloed.

(103)

Verscheidene belanghebbenden herhaalden het argument dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie eerder door de economische crisis dan door de invoer met dumping werd veroorzaakt of dat de economische crisis de hoofdoorzaak van de schade was, waarbij de invoer uit de VRC hoogstens een tweede bijkomende factor was. In dit verband werd aangevoerd dat er een correlatie bestond tussen verbruik en winstgevendheid en dat de winstgevendheid pas verslechterde toen de vraag inzakte. Tegelijkertijd werd beweerd dat er geen correlatie zou bestaan tussen het EU-marktaandeel, de verkoopprijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie enerzijds en het EU-marktaandeel en de verkoopprijzen van de Chinese invoer anderzijds. Er werd ook aangevoerd dat de Commissie de schadelijke effecten van de afname van het EU-verbruik niet naar behoren zou hebben beoordeeld en bijgevolg had gehandeld in strijd met artikel 3, lid 7, van de basisverordening.

(104)

Het eerste deel van bovengenoemd argument is uitvoerig behandeld in de overwegingen 99 tot en met 102 van de voorlopige verordening. Het effect van de economische crisis op de schade is onderzocht en in overweging 101 van de voorlopige verordening wordt erkend dat de economische neergang en de inkrimping van de vraag een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad en aldus hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Dit doet echter niet af aan het schadelijke effect van de Chinese invoer met dumping tegen lage prijzen op de Uniemarkt tijdens de gehele beoordelingsperiode. Met andere woorden, de economische crisis tijdens het OT heeft de schade voor de bedrijfstak van de Unie vergroot, maar de invoer uit de VRC heeft grotendeels de schade veroorzaakt die als aanmerkelijk wordt beschouwd in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. Dit argument werd daarom afgewezen.

3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(105)

Uit geen van de door de belanghebbenden ingediende argumenten blijkt dat andere factoren dan de invoer met dumping uit de VRC tot gevolg hebben dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de vastgestelde schade wordt verbroken. In het licht van het voorgaande en aangezien geen andere opmerkingen zijn ingediend over aspecten die nog niet zijn behandeld, wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade heeft berokkend aan de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

(106)

De conclusies over het oorzakelijke verband in de voorlopige verordening, als samengevat in de overwegingen 117, 118 en 119 daarvan, worden bevestigd.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(107)

In verband met de opmerkingen van de partijen heeft de Commissie alle argumenten met betrekking tot het belang van de Unie nader onderzocht.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(108)

De klager heeft herhaald dat de instelling van antidumpingmaatregelen van essentieel belang was voor de toekomstige levensvatbaarheid en werking van de bedrijfstak van de Unie, aangezien de door de invoer met dumping uit de VRC veroorzaakte prijserosie de verkopen, de winstgevendheid en het investeringsvermogen van de bedrijfstak ernstig had aangetast. Aangezien geen verdere opmerkingen ter zake werden ontvangen, worden de overwegingen 122 tot en met 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(109)

Aangezien geen specifieke opmerkingen ter zake werden ontvangen, worden de overwegingen 127 en 128 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Belang van de gebruikers

(110)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft een aantal gebruikers en gebruikersverenigingen die zich in het voorlopige stadium niet hadden gemeld, zich kenbaar gemaakt en opmerkingen ingediend.

(111)

Veel gebruikers herhaalden de algemene opmerkingen over enkele kwesties die reeds in de voorlopige verordening waren geanalyseerd, zonder dat zij nieuwe informatie hierover of aanvullend bewijsmateriaal ter staving van hun argumenten verstrekten Over enkele andere kwesties werd echter nieuwe informatie verkregen en vervolgens geanalyseerd.

(112)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de van de gebruikers verkregen medewerking niet representatief was voor de complexiteit van de sector en dat de meeste gebruikers kleine en middelgrote ondernemingen waren met de situatie en de standpunten waarvan in de analyse van het belang van de Unie geen rekening is gehouden.

(113)

In dit verband zij er eerst aan herinnerd dat 13 gebruikers op de vragenlijst hebben geantwoord en dat verscheidene andere gebruikers daarnaast ook opmerkingen hebben ingediend. Bovendien hebben verscheidene verenigingen die optraden namens de gebruikers opmerkingen ingediend. Veel van deze belanghebbenden maakten hun standpunten ook tijdens een hoorzitting bekend. Na correctie van de berekening ingevolge de uitsluiting van garens uit de productomschrijving waren de meewerkende gebruikers goed voor ca. 24 % van de invoer van het betrokken product. Een dergelijke medewerking wordt als representatief beschouwd.

(114)

Er wordt echter erkend dat de meeste gebruikers die de vragenlijst voor gebruikers hebben ingevuld, eerder grote ondernemingen waren. De Commissie is in dit verband afhankelijk van de uiteindelijk verkregen medewerking. Er wordt echter geoordeeld dat door de medewerking van verscheidene verenigingen (PlasticsEurope, EuCIA, EuPC, Plastindustrien, BPF) uiting is gegeven aan de problemen van de kleine en middelgrote ondernemingen en dat hiermee rekening is gehouden.

(115)

Een aantal gebruikers en een vereniging betwistten de beoordeling van de Commissie over het aantal werknemers in de glasvezelgebruikersindustrie, als vermeld in overweging 130 van de voorlopige verordening. In dit verband zij eraan herinnerd dat de Commissie in overweging 130 van de voorlopige verordening het totale aantal werknemers in alle downstream-ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie die glasvezelproducten gebruiken, inclusief de vervaardiging van verdere downstream-producten, schatte op ca. 50 000 tot 75 000. Voornoemde belanghebbenden beweerden dat het totale aantal 200 000 tot 250 000 mensen bedroeg en hun werd verzocht om deze schattingen te onderbouwen. Hoewel één vereniging, de European Boating Industry, ondersteunend cijfermateriaal over de scheepsbouwindustrie heeft verstrekt, is geen afdoende bewijsmateriaal ingediend over het verband tussen deze werkgelegenheidscijfers en het betrokken en het soortgelijke product.

(116)

De vaststelling van het belang van de glasvezelgebruikers op grond van dergelijke algemene gegevens, die alle werknemers op alle downstream-niveaus van de bedrijfstak van de Unie omvatten, waaronder afdelingen van multinationale ondernemingen die geen enkele band hebben met glasvezelproducten, zou in elk geval de geloofwaardigheid van de analyse van het belang van de Unie aantasten.

(117)

Er zij ook op gewezen dat, zoals vermeld in overweging 130 van de voorlopige verordening, de Commissie het aantal werknemers van glasvezelgebruikende afdelingen van die ondernemingen die tijdens het OT Chinese glasvezels gebruikten, heeft geschat op ca. 27 000 personen. Deze schatting was gebaseerd op de gedetailleerde gegevens die door de gebruikers in hun antwoorden op de vragenlijst waren verstrekt, met name over de werkgelegenheid van die afdelingen in de Unie. Voor deze schatting werden deze cijfers samengeteld en daarna geëxtrapoleerd op de gehele Chinese invoer van het betrokken product tijdens het OT. De extrapolatie was gebaseerd op het aandeel van de meewerkende gebruikers in de totale Chinese invoer van het betrokken product tijdens het OT.

(118)

In dit verband zij er ten slotte op gewezen dat voornoemde schatting moest worden herzien ingevolge de uitsluiting van garens uit de productomschrijving. Na de herziening werd het aantal werknemers geschat op ca. 22 000 personen.

3.1.   Effect van de rechten op de winstgevendheid van de gebruikers

(119)

Verscheidene gebruikers beweerden dat de Commissie in de overwegingen 132 tot en met 136 van de voorlopige verordening het effect van het voorlopige antidumpingrecht op de winstgevendheid en, als gevolg daarvan, op de levensvatbaarheid van de Europese gebruikersindustrie had onderschat. Zij stelden dat het feitelijke effect veel groter was en dat het voorlopige recht het voortbestaan van veel van deze bedrijven in de Unie in gevaar bracht.

(120)

In dit verband zij erop gewezen dat de economische beoordeling in de voorlopige verordening was gebaseerd op de economische gegevens die door de aan het onderzoek meewerkende gebruikers waren verstrekt. Dit was in feite de enige controleerbare informatie die in dit verband beschikbaar was. Hoewel deze beoordeling door een groot aantal gebruikers werd bekritiseerd, heeft slechts één van hen aanvullende informatie ingediend die kon worden gebruikt om de analyse nauwkeuriger te maken. De partij in kwestie is echter een gebruiker van garens en daarom werd de door hem verstrekte informatie bij de kosteneffectanalyse uiteindelijk niet in beschouwing genomen.

(121)

Er werden aanvullende argumenten aangevoerd ter staving van de bewering dat het effect op kleine en middelgrote ondernemingen groter is dan het vastgestelde effect. Er is echter in dit verband weinig concreet bewijsmateriaal verstrekt omdat geen van deze gebruikers volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt. De meewerkende gebruikers omvatten immers enkele multinationale ondernemingen waarop het effect van de rechten waarschijnlijk beperkter zal zijn. Om dit vervalsende effect bij de berekening uit te sluiten, heeft de Commissie in het definitieve stadium het effect van de gemiddelde kosten echter alleen voor de glasvezelgebruikende afdelingen van de meewerkende gebruikers vastgesteld, in plaats van de gehele ondernemingen — zie overweging 123 hieronder.

(122)

Na de uitsluiting van garens uit de productomschrijving moest de in het voorlopige stadium uitgevoerde beoordeling worden herzien door de ondernemingen die garens gebruiken uit de analyse te verwijderen. Bovendien maakte de beoordeling verdere wijzigingen nodig wat de toe te passen rechten betreft (zie overweging 139 hieronder).

(123)

Gelet op voornoemde herzieningen zal het berekende effect van het recht voor de gebruikersindustie gemiddeld slechts ca. 0,5 tot maximaal 2,3 procentpunten bedragen voor de winst van de glasvezelgebruikende afdelingen van de gebruikers. Het effect zal bijgevolg veel kleiner zijn dan in het voorlopige stadium werd voorspeld en misschien zelfs helemaal niet significant zijn, aangezien het niet waarschijnlijk is dat een kleine stijging van de kostprijs, zoals die welke door de vastgestelde rechten kan worden veroorzaakt, niet volledig of ten minste gedeeltelijk aan de klanten kan worden doorgegeven.

(124)

Wat betreft het vermogen om stijgingen van de kostprijs door te geven, is van de klager informatie verkregen over de ontwikkeling van de kostprijs van harsen, een andere belangrijke kostenpost voor de gebruikers die vaak zelfs het grootste gedeelte van de kostprijs van composieteindproducten uitmaakt. Overeenkomstig deze gegevens zou, terwijl de verkoopprijs van glasvezels (kostprijs voor de gebruikers) zeer lang stabiel is gebleven, de kostprijs van harsen in dezelfde periode zijn verdubbeld. De prijs van harsen zou sinds eind 2009 opnieuw sterker zijn gestegen. Ondanks deze zeer significante prijsstijgingen zijn de gebruikers deze belangrijke grondstof blijven inkopen en hun eindproducten blijven verkopen, omdat zij concurrerend zijn gebleven. Zij zijn er daarom waarschijnlijk in geslaagd om ten minste een deel van de stijging van de kostprijs aan hun afnemers door te geven. Als een dergelijke zeer significante stijging van de kostprijs (gedeeltelijk) kan worden doorgegeven aan de afnemers, bestaat er geen enkele reden waarom dit ook niet het geval zou kunnen zijn voor een antidumpingrecht op glasvezels op het niveau van de schademarge.

(125)

Sommige partijen voerden aan dat bepaalde gebruikers, waaronder mondiale groepen, hun productie aan het verplaatsen zijn/zullen verplaatsen naar landen buiten de Unie wat bij de gebruikers in de Unie een verlies van banen met zich kan brengen; dit kan ook gevolgen hebben voor de afnemers van de gebruikers en de kunststofproducenten die ook materiaal leveren aan glasvezelgebruikers die composietmaterialen produceren. Dit is echter een mogelijk gevolg van de instelling van rechten op elk tussenproduct en niet alleen op glasvezels. Downstream-gebruikers kunnen ook vragen om bescherming in het kader van antidumpingprocedures, wat reeds is gebeurd voor glasvezelmaasweefsel. De beweerde effecten zullen echter in elk geval zeer beperkt blijven gezien de toe te passen rechten (zie overweging 139 hieronder).

(126)

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat geen van de gebruikers die aan het onderzoek hebben meegewerkt en economische gegevens hebben verstrekt die door de Commissie konden worden onderzocht, het gevaar loopt niet te overleven als gevolg van de door de voorgestelde maatregelen veroorzaakte kostenstijging.

3.2.   Leveringszekerheid

(127)

Verscheidene gebruikers voerden opnieuw aan dat de leveringszekerheid op de Uniemarkt in gevaar was en dat de antidumpingmaatregelen deze situatie nog verslechterden. Zij onderbouwden hun bewering met bewijsmateriaal dat erop wees dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was om de levering van glasvezels aan de gebruikersindustrie in de gevraagde volumes en tegen de gevraagde prijzen te verzekeren. In dezelfde geest werd de opmerking van de Commissie dat de onbenutte capaciteit in de Europese Unie groot genoeg was om de invoer uit de VRC te vervangen als simplistisch en ongefundeerd beschouwd.

(128)

De kwestie werd verder bestudeerd. Er werd ook nieuwe informatie over de productievolumes, de bezettingsgraad en de vraag van de klager verkregen. De aldus verkregen en geanalyseerde informatie bevestigde dat er in de eerste helft van 2010 inderdaad een probleem met de levering van bepaalde door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde producten was geweest, dat te wijten was aan de voorraadtekorten als gevolg van het herstel van de markt na de economische crisis. In lijn met de verwachting ter zake, als weerspiegeld in de voorlopige Verordening (overwegingen 145 tot en met 149), lijkt de toename van de vraag zich intussen echter te hebben gestabiliseerd en er is bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de EU-leveranciers hun onmiddellijk beschikbare productie in 2010 aanzienlijk hebben verhoogd. Een verdere toename van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie werd ook aangekondigd voor de korte en de middellange termijn. Bovendien werd ook bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de productiecapaciteit in verscheidene andere producerende landen buiten de Unie is gestegen.

(129)

De bijgewerkte gegevens over de productie en de productiecapaciteit voor garens waren minder geruststellend en een onafhankelijke marktstudie heeft ook gewezen op een duidelijk minder gunstige leveringssituatie wat garens betreft. Aangezien garens zijn uitgesloten uit de productomschrijving, is deze kwestie niet langer relevant.

(130)

Verscheidene gebruikers voerden ook aan dat sommige producenten in de Unie de prijzen van bepaalde producten onmiddellijk vóór de bekendmaking van de voorlopige verordening aanzienlijk hadden verhoogd en waren begonnen met het vragen van een hogere prijs wanneer door de gebruikers extra hoeveelheden werden gevraagd. Er werd ook gesteld dat sommige producenten in de Unie alleen bereid waren om contracten op de korte termijn (minder dan één jaar) te sluiten, wat haaks staat op de vroegere praktijk. Er werd hiervoor bewijsmateriaal verstrekt, dat door de gebruikers werd beschouwd als een aanwijzing voor het feit dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat zou zijn de door de markt gevraagde hoeveelheden tegen redelijke prijzen te leveren.

(131)

In dit verband zij erop gewezen dat na de instelling van antidumpingmaatregelen een stijging van de prijzen op de markt van de Unie kan worden verwacht. Het is daarom niet ongebruikelijk dat ook een stijging van de prijzen van de producenten van de Unie wordt waargenomen. Wat de sluiting van contracten op de korte termijn betreft, is dit een kwestie tussen koper en verkoper die niet noodzakelijkerwijs verband houdt met een tijdelijk leveringstekort maar door vele andere marktfactoren kan worden verklaard. Zoals reeds vermeld in overweging 128 hierboven, lijkt de situatie met betrekking tot de levering van glasvezels zich in 2010 te hebben genormaliseerd. Daarom worden de bovengenoemde argumenten afgewezen.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(132)

Op grond van het bovenstaande worden de conclusies in de overwegingen 150 en 151 van de voorlopige verordening bevestigd en wordt definitief geconcludeerd dat al met al geen dwingende redenen bestaan om geen definitieve antidumpingrechten in te stellen op het betrokken product van oorsprong uit de VRC.

H.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

1.   Schademarge

(133)

De klager voerde aan dat de 5 %-doelwinst, als vastgesteld in het voorlopige stadium van het onderzoek, uiterst laag was en herhaalde het standpunt dat een niveau tussen 12 % en 15 % meer gerechtvaardigd was, gezien het feit dat de glasvezelindustie zeer kapitaalintensief is. Hij stelde dat een dergelijk veel hoger winstgevendheidsniveau nodig was om een goed rendement op kapitaal te genereren en nieuwe investeringen mogelijk te maken. Voornoemd argument werd echter niet overtuigend onderbouwd en daarom wordt geconcludeerd dat de in het voorlopige stadium vastgestelde 5 %-winstmarge moet worden gehandhaafd.

(134)

Wat de bepaling van de schademarge betreft, werden, zoals reeds vermeld in overweging 71 hierboven, de veranderingen in de methodologie die van invloed waren op de berekening van de prijsonderbieding — dat zijn i) de uitsluiting van garens, ii) de groepering van productsoorten en iii) de correctie voor kosten na invoer — ook toegepast bij de berekening van de schademarge.

(135)

Om garens uit te sluiten en rekening te houden met de specifieke kenmerken van elke productgroep (rovings, gesneden strengen en matten) in de schadeanalyse, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de gedetailleerde financiële informatie die voor elke productsoort afzonderlijk door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was ingediend. In dit verband zijn de afzonderlijke financiële gegevens van de belangrijkste productgroepen (rovings, gesneden strengen en matten) gebruikt in plaats van de algemene gegevens die zijn gebruikt bij de voorlopige berekeningen en die garens omvatten (zie overweging 155 van de voorlopige verordening). De daaruit voortvloeiende berekening weerspiegelt beter de situatie op de markt en houdt zoveel mogelijk rekening met de herziene productomschrijving en de specifieke kenmerken van de belangrijkste productsoorten.

(136)

Voornoemde veranderingen hebben geleid tot een belangrijke herziening van de voorlopige schademarges.

2.   Definitieve maatregelen

(137)

In het licht van het bovenstaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 9 van de basisverordening definitieve antidumpingmaatregelen op de invoer van het betrokken product moeten worden ingesteld.

(138)

Omdat de schademarges nu lager zijn dan de vastgestelde dumpingmarges, moeten de definitieve maatregelen op de schademarge worden gebaseerd.

(139)

Op grond van het bovenstaande worden de volgende rechten, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs franco grens Unie, vóór inklaring, ingesteld:

Producent-exporteur

Voorgesteld antidumpingrecht (%)

Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd en Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd, Tangqiao, Yaoguan Town, Changzhou City, Jiangsu

7,3

Alle andere ondernemingen

13,8

(140)

Het bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrecht voor de individuele onderneming is gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij dat onderzoek ten aanzien van de betrokken onderneming werd geconstateerd. Dit recht (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) is bijgevolg uitsluitend van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de genoemde onderneming. Dit recht is niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, waaronder entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(141)

Verzoeken in verband met de toepassing van dit antidumpingrecht op afzonderlijke ondernemingen (bijv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopentiteiten) moeten onverwijld bij de Commissie (5) worden ingediend met alle relevante informatie, met name eventuele wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland, die verband houden met bijvoorbeeld die naamswijziging of die wijziging in de productie- en verkoopentiteiten. Zo nodig zal de verordening daarna dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de verwijzing naar de onderneming waarvoor een individueel recht geldt.

(142)

Om een behoorlijke handhaving van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor het gehele land geldende recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-meewerkende producenten-exporteurs, maar ook op producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(143)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht. Aangezien garens nu uitgesloten zijn van de productomschrijving (zie overwegingen 13 tot en met 24), moeten voorlopig als zekerheid gestelde bedragen voor de invoer van garens worden vrijgegeven. Daar het definitieve recht lager is dan het voorlopige, moeten de voorlopig als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van matten van glaswol, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 en ex 7019 31 00 (Taric-codes 7019120021, 7019120022, 7019120023, 7019120024, 7019120039, 7019310029 en 7019310099), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, is als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd en Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd, Tangqiao, Yaoguan Town, Changzhou City, Jiangsu

7,3

A983

Alle andere ondernemingen

13,8

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De bedragen die als zekerheid werden gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EU) nr. 812/2010 werden ingesteld op garens van glasvezelfilamenten, met uitzondering van garens die zijn geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld door ISO-norm 1887), die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-code ex 7019 19 10 (Taric-codes 7019191061, 7019191062, 7019191063, 7019191064, 7019191065, 7019191066 en 7019191079), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden vrijgegeven.

2.   De bedragen die als zekerheid werden gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EU) nr. 812/2010 werden ingesteld op gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van matten van glaswol, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 en ex 7019 31 00 (Taric-codes 7019120021, 7019120022, 7019120023, 7019120024, 7019120039, 7019310029 en 7019310099), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

CSÉFALVAY Z.


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 243 van 16.9.2010, blz. 40.

(3)  JEC Composites Magazine, No 58 June-July 2010, blz. 14.

(4)  Verslag WTO-panel in zaak: WT/DS337/R van 16 november 2007 (EU Salmon).

(5)  Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer N105 04/092, 1049 Brussel, BELGIË.


Top