Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0118

Verordening (EU) nr. 118/2011 van de Commissie van 10 februari 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand

PB L 37 van 11.2.2011, p. 2–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/118/oj

11.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/2


VERORDENING (EU) Nr. 118/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2011

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 20 mei 2010 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand („het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid ingevolge een klacht die op 6 april 2010 werd ingediend door Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH („de klager”) namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde ringbandmechanismen in de Unie vertegenwoordigen. De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, dat voldoende werd geacht om een procedure in te leiden.

1.2.   Bij de procedure betrokken partijen

(3)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in Thailand, de vertegenwoordigers van het betrokken land van uitvoer en de haar bekende importeurs en gebruikers van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(4)

De Commissie heeft binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen vragenlijsten gestuurd naar alle haar bekende belanghebbenden en alle andere partijen die daarom hadden verzocht, namelijk de klager, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producent-exporteur in Thailand, de vertegenwoordigers van het betrokken land, bekende importeurs en bekende gebruikers. Alle partijen die binnen de gestelde termijn om een onderhoud hadden verzocht en daarvoor bijzondere redenen hadden opgegeven, werden gehoord.

(5)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten en andere opmerkingen ontvangen van één producent-exporteur in Thailand, de klagende producent in de Unie, vijf niet-verbonden importeurs en handelaren (waaronder een die ook in de Unie produceert) en één gebruiker.

(6)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van de dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie noodzakelijk achtte. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producent in de Unie:

Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, Wenen, Oostenrijk;

b)

producent-exporteur in Thailand:

Thai Stationery Industry Co. Ltd, Bangkok, Thailand;

c)

onderneming verbonden met de producent-exporteur in Thailand:

Wah Hing Stationery Manufactory Limited, Hongkong;

d)

importeurs in de Unie:

Giardini Srl., Settimo Milanese, Italië;

Rendol enterprises, Reilingen, Duitsland;

Industria Meccanica Lombarda Srl, Offanengo, Italië (ook producent in de Unie);

Winter Company Spain SA, Spanje.

1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(7)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het OT („het tijdvak voor het onderzoek naar de schade”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(8)

Het betrokken product betreft ringbandmechanismen die bestaan uit ten minste twee stalen platen of draden waarin ten minste vier halve ringen van staaldraad zijn bevestigd die met een stalen dekplaatje worden samengehouden en die kunnen worden geopend door aan de halve ringen te trekken of door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd, van oorsprong uit Thailand („het betrokken product” of „RBM”) en momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 8305 10 00. Dit onderzoek is niet van toepassing op hendelboogmechanismen die onder dezelfde GN-code zijn ingedeeld.

(9)

RBM’s worden gebruikt om verschillende soorten documenten of papieren op te bergen. Zij worden onder meer gebruikt door producenten van ringmappen, technische handleidingen, foto- en postzegelalbums, catalogi en brochures.

(10)

In het OT werden grote aantallen van de verschillende soorten ringbandmechanismen in de Europese Unie verkocht. De modellen varieerden naargelang de grootte, de vorm en het aantal van de ringen, de grootte van de basisplaat en het systeem voor het openen van de ringen (opentrekken of bedienen van trekkermechanisme). Aangezien alle modellen dezelfde fysische en technische eigenschappen hebben en de verschillende RBM-modellen elkaar binnen bepaalde grenzen kunnen vervangen, heeft de Commissie bepaald dat alle RBM’s voor deze procedure een enkel product vormen.

2.2.   Soortgelijk product

(11)

Er werd geconstateerd dat het op de binnenlandse markt van Thailand geproduceerde en verkochte product en het in de Unie door de producenten in de Unie vervaardigde en verkochte product dezelfde fysische en technische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen hebben. Zij worden daarom voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   STEEKPROEVEN

3.1.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(12)

Gezien het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, werd alle bekende niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product (zoals omschreven in punt 2.1 hierboven) tijdens de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010.

(13)

Na onderzoek van de verstrekte informatie en gezien het geringe aantal importeurs dat zich bereid had verklaard mee te werken, is besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

4.   DUMPING

(14)

Eén onderneming in Thailand heeft de vragenlijst voor producenten-exporteurs beantwoord. Een met deze producent-exporteur verbonden onderneming, die betrokken is bij de verkoop van het betrokken product en in Hongkong is gevestigd, heeft de vragenlijst ook beantwoord. Op grond van de door Eurostat verstrekte invoergegevens was de producent-exporteur (tezamen met zijn verbonden onderneming) goed voor de gehele Thaise uitvoer naar de Unie.

4.1.   Normale waarde

(15)

Uit het onderzoek is gebleken dat de producent-exporteur onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt over significante elementen van zijn productiekosten, zoals het kennelijke nikkelmetaalverbruik en het kennelijke verbruik van andere grondstoffen. Bovendien waren andere verstrekte gegevens over productiekosten en productiecapaciteiten niet consistent en konden zij niet met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Ten slotte heeft het onderzoek aan het licht gebracht dat zich in de Volksrepubliek China een verbonden onderneming bevond die in tegenstelling met wat eerder door de producent-exporteur was verklaard, betrokken was bij de verkoop en de administratie van het betrokken product. De aangegeven kosten omvatten niet de relevante kosten van deze verbonden onderneming en werden daarom als onvolledig beschouwd.

(16)

Op grond van het voorgaande werd geconcludeerd dat de ingediende gegevens over de kosten geen voldoende nauwkeurige basis voor de bepaling van de normale waarde vormden. Daarom werd geoordeeld dat de bevindingen ten minste gedeeltelijk moesten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(17)

De onderneming werd hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht en overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld nadere toelichtingen te verstrekken. De door de onderneming verstrekte toelichtingen waren echter ontoereikend aangezien zij de geconstateerde ongerechtigheden niet kon verduidelijken. De onderneming kon ook niet weerleggen dat zij onvolledige, onjuiste en misleidende informatie had verstrekt. Bovendien kon de onderneming geen wezenlijke informatie verstrekken over de hierboven genoemde verbonden onderneming die in de Volksrepubliek China is gevestigd en betrokken is bij de productie en de verkoop van het betrokken product.

(18)

Gezien het voorgaande werd geoordeeld dat de normale waarde voor de producent-exporteur overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopig moest worden vastgesteld op grond van de beschikbare gegevens.

(19)

Bij gebrek aan andere meer betrouwbare informatie werd de normale waarde voorlopig berekend op grond van de informatie over de productiekosten in Thailand, als verstrekt in de klacht. Overeenkomstig artikel 18, lid 5, van de basisverordening werd deze informatie getoetst aan gecontroleerde informatie die tijdens het onderzoek werd verkregen, waaronder informatie over de personeels- en energiekosten in Thailand. Wanneer dit nodig werd geacht, werd de in de klacht verstrekte informatie gecorrigeerd met de tijdens het onderzoek verkregen gecontroleerde informatie.

(20)

Een redelijk bedrag voor VA&A en winst, respectievelijk 16 % en 8 %, werd toegevoegd aan de productiekosten, als hierboven vastgesteld, op grond van de in de klacht verstrekte informatie.

4.2.   Uitvoerprijs

(21)

De producent-exporteur maakte voor de uitvoer naar de Unie gebruik van zijn verbonden handelsonderneming die buiten de Unie is gevestigd.

(22)

De uitvoerprijs werd vastgesteld op grond van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het product bij verkoop door de verbonden handelsonderneming aan de Unie, d.w.z. aan een onafhankelijke afnemer, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

4.3.   Vergelijking

(23)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af-fabriek.

(24)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden zo nodig correcties voor verschillen in transport- en verzekeringskosten en kredietkosten aangebracht en gerechtvaardigd.

4.4.   Dumpingmarge

(25)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de medewerkende producent-exporteur vastgesteld op grond van een vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(26)

Op basis van deze methodologie wordt de voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, vastgesteld op:

Producent-exporteur

Dumpingmarge

Thai Stationery Industry Co. Ltd, Bangkok, Thailand

17,2 %

(27)

Aangezien de medewerkende producent-exporteur goed was voor de gehele Thaise uitvoer van het betrokken product naar de Unie, werd geoordeeld dat de residuele dumpingmarge moest worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge voor deze medewerkende producent-exporteur, d.w.z. 17,2 %.

5.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(28)

In het onderzoektijdvak werden in de EU RBM’s vervaardigd door de volgende producenten:

Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, Wenen, Oostenrijk;

Industria Meccanica Lombarda Srl, Offanengo, Italië.

(29)

De eerste producent is de indiener van het verzoek en heeft aan het onderzoek meegewerkt. Uit het onderzoek is gebleken dat de indiener van het verzoek meer dan 50 % van de totale EU-productie van RBM’s in het OT vertegenwoordigde.

(30)

De tweede (kleinere) producent is ook een importeur van RBM’s uit Thailand en heeft zich tegen de procedure verzet. Uit de door de onderneming verstrekte informatie bleek dat tijdens de gehele periode die voor de analyse van de schade in aanmerking werd genomen, het volume van haar aankopen van Thaise producten gemiddeld vergelijkbaar was met het volume van haar eigen productie.

(31)

Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), de tweede producent niet onder de definitie van de bedrijfstak van de Unie valt en dat daarom alleen de producent die het verzoek heeft ingediend de bedrijfstak van de Unie vormt in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Deze producent wordt hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

(32)

Er zij op gewezen dat in het verleden de bedrijfstak van de Unie oorspronkelijk was samengesteld uit twee verschillende producenten (Koloman Handler, Oostenrijk, en Robert Krause, Duitsland), die failliet zijn gegaan en door een Oostenrijkse groep zijn overgenomen. Deze ondernemingen hebben een grote herstructurering ondergaan en de huidige structuur „Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH” werd opgericht in 2003. Het hoofdkantoor is in Oostenrijk gevestigd, terwijl de productie in Hongarije plaatsvindt.

6.   SCHADE

6.1.   Verbruik in de Unie

(33)

Het verbruik werd vastgesteld op basis van de volgende gegevens:

de gecontroleerde totale verkoop op de markt van de Unie, als aangegeven door de bedrijfstak van de Unie en de andere EU-producent;

het gecontroleerde totale EU-uitvoervolume van de medewerkende producent-exporteur in Thailand voor de in de vragenlijst aangegeven perioden (2008, 2009 en OT), en Eurostat voor de andere jaren;

gegevens van Eurostat voor de invoer uit de andere derde landen.

(34)

Het aldus berekende verbruik van RBM’s in de EU ontwikkelde zich als volgt.

 

2006

2007

2008

2009

OT

Verbruik (000 stuks)

100

100

111

93

95

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(35)

Het verbruik nam af met 5 % tijdens het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade (3). Er zij echter op gewezen dat na een stijging met circa 10 % tussen 2006 en 2008 het verbruik in de daaropvolgende periode met 15 % is gedaald.

6.2.   Invoer uit Thailand

a)   Invoervolume en marktaandeel

 

2006

2007

2008

2009

OT

Invoervolume

100

65

153

116

119

Marktaandeel

12,0 %

7,8 %

16,5 %

15,0 %

15,0 %

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(36)

De invoer uit Thailand voor de periode 2008-einde OT is gebaseerd op de antwoorden op de vragenlijst van de medewerkende producent-exporteur — de enige bekende Thaise exporteur — en op de gegevens van Eurostat voor de andere jaren. Op grond hiervan is vastgesteld dat het totale invoervolume van RBM’s uit Thailand tussen 2006 en het einde van het OT met bijna 20 % is gestegen. Het niveau van de invoer schommelde tijdens deze periode echter aanzienlijk en de grootste stijging vond plaats tussen 2007 en 2008, toen de invoer meer dan verdubbelde.

(37)

Het Thaise marktaandeel volgde een algemene stijgende trend en won 3 punten tussen 2006 en het einde van het OT. Zoals voor het verkoopvolume bereikte het marktaandeel een piek in 2008, op een niveau van 16,5 %.

b)   Prijs van het ingevoerde betrokken product/prijsonderbieding

 

2006

2007

2008

2009

OT

invoerprijs

100

103

123

113

113

(38)

De invoerprijzen namen eerst met meer dan 20 % toe tussen 2006 en 2008 en namen daarna af.

(39)

Ondanks een algemene stijging met 13 % tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade onderboden de Thaise prijzen tijdens het OT de prijzen van de producenten in de Unie aanzienlijk. Uit de prijsvergelijking voor overeenkomstige modellen, zo nodig naar behoren gecorrigeerd, bleek immers dat de invoerprijzen tijdens het OT gemiddeld meer dan 30 % onder de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie lagen. Een vergelijking van het gemiddelde prijsniveau tijdens de andere jaren wijst op een vergelijkbare prijsonderbieding voor de jaren 2006-2009.

(40)

Het absolute niveau van de Thaise invoerprijzen lag ook systematisch onder de prijs van de andere invoer en — in grotere mate — onder de prijs van de andere producent in de Unie.

6.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie  (4)

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2006

2007

2008

2009

OT

Productie

100

130

131

80

83

Productiecapaciteit

100

110

115

80

75

Bezettingsgraad

79 %

94 %

90 %

79 %

88 %

(41)

Tijdens de gehele periode daalde zowel de productie als de productiecapaciteit met respectievelijk bijna 20 % en 25 %. De stijgende bezettingsgraad mag alleen worden beschouwd als het resultaat van een vermindering van de productiecapaciteit met 25 % tijdens dezelfde periode. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van ontslagen (zie werkgelegenheid hieronder).

(42)

Er zij echter op gewezen dat het productievolume en de productiecapaciteit eerst tot 2008 toenamen en daarna aanzienlijk afnamen.

b)   Voorraden

 

2006

2007

2008

2009

OT

Eindvoorraden

100

137

153

124

126

(43)

In het tijdvak voor het onderzoek naar de schade zijn de voorraden van de bedrijfstak van de Unie in totaal met 26 % toegenomen. De productie van RBM’s bestaat voor een aanzienlijk deel uit standaardproducten en daarom moet de bedrijfstak van de Unie een bepaald voorraadniveau aanhouden om in staat te zijn snel aan de vraag van zijn afnemers te voldoen. Een stijging van de eindvoorraden boven het gemiddelde niveau wijst echter op moeilijkheden bij de verkoop van de producten.

c)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

 

2006

2007

2008

2009

OT

Verkoopvolume in de EU

100

105

113

79

77

Marktaandeel

29,6 %

31,1 %

30,2 %

25,2 %

24,0 %

(44)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt nam over de beoordelingsperiode met 23 % af, wat overeenkwam met een dalend marktaandeel van 29,6 % tot 24,0 %, d.w.z. een verlies van meer dan 5 punten. Het verkoopvolume en het marktaandeel verslechterden immers vanaf 2008.

(45)

Uit voornoemde ontwikkeling blijkt dat de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en het einde van het OT geen groei heeft gekend.

d)   Verkoopprijzen

 

2006

2007

2008

2009

OT

Verkoopprijs

100

99

99

110

107

(46)

De gewogen gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie was tot 2008 relatief stabiel. Hij steeg dan in 2009 met 10 % en daalde met 3 procentpunten in het OT. Deze prijsstijging is het resultaat van een combinatie van twee factoren: een verandering van de productmix wegens het afnemende verkoopvolume van de meer gestandaardiseerde — en goedkopere — producten en de poging van de bedrijfstak van de Unie om de in 2008 opgelopen verliezen te compenseren. Deze poging mislukte aangezien de bedrijfstak van de Unie in de daaropvolgende periode met verlies bleef werken (zie hieronder).

e)   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2006

2007

2008

2009

OT

W&V % omzet

100

9

135

167

146

Kasstroom

100

– 502

– 685

– 136

– 291

Rendement op nettoactiva

100

87

104

146

176

(47)

De bedrijfstak van de Unie was gedurende het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade verlieslijdend en bovengenoemde trend laat een algemene stijging van het niveau van de verliezen zien. Hoewel de situatie in 2007 licht verbeterde (de kosten werden bijna gedekt), verslechterde zij echter vanaf 2008. Hoewel de afname van de kasstroom enigszins kon worden beperkt, bleef deze vanaf 2007 ook negatief. Het rendement op nettoactiva was ook negatief tijdens de gehele periode en nam tussen 2006 en het einde van het OT gestadig af.

f)   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2006

2007

2008

2009

OT

Investeringen

100

45

50

17

26

(48)

De investeringen volgden een sterk dalende trend, d.w.z. – 75 % tijdens het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade.

(49)

Zoals hierboven aangegeven, kan worden geconcludeerd dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om uit onafhankelijke bronnen kapitaal aan te trekken gezien zijn zwakke financiële situatie ernstig was aangetast.

g)   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2006

2007

2008

2009

OT

Werkgelegenheid

100

111

118

99

87

Productiviteit

100

117

111

81

95

Lonen

100

106

113

92

71

(50)

Tijdens de gehele periode nam de werkgelegenheid (voltijdse eenheden) met 13 % af en de grootste daling vond plaats na 2008 toen de werkgelegenheid een piek bereikte. De lonen volgden grotendeels dezelfde trend.

(51)

De productiviteit, gemeten in per werknemer tijdens de periode geproduceerde duizend stuks, volgde over het algemeen dezelfde trend als de werkgelegenheid, maar de afname kon tijdens het OT worden beperkt.

h)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(52)

Uit het onderzoek is, op basis van de beste beschikbare gegevens, gebleken dat in het OT dumping ten belope van 17,2 % heeft plaatsgevonden, wat aanzienlijk is.

i)   Herstel van de effecten van eerdere dumping

(53)

De bedrijfstak van de Unie lijdt al verscheidene jaren onder de effecten van de invoer met dumping. Hij kon echter tot 2008 profiteren van de vrij doeltreffende maatregelen, maar de situatie verslechterde daarna opnieuw. Dit wordt verder uiteengezet in het hoofdstuk over het belang van de Unie hieronder.

6.4.   Conclusie

(54)

De economische situatie van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het einde van het OT duidelijk verslechterd. Deze werd in het bijzonder gekenmerkt door een significante daling van de productie en het verkoopvolume (met respectievelijk – 17 % en – 13 %), wat ook heeft geleid tot een afname van het marktaandeel van 29,6 % tot 24 %. De financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie ging ook achteruit. Het niveau van de door de onderneming geleden verliezen nam inderdaad toe en zowel de kasstroom als het rendement op de nettoactiva volgden dezelfde negatieve trend. De poging van de bedrijfstak van de Unie om het niveau van de verliezen te beperken door het verhogen van de prijzen in 2009 was niet succesvol, en de situatie werd nog slechter.

(55)

Bijgevolg werden de investeringen tot een minimum beperkt en de onderneming had geen andere keuze dan een aanzienlijk aantal werknemers te ontslaan om het hoofd te bieden aan de situatie.

(56)

Er zij echter op gewezen dat tijdens het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade de situatie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en 2008 iets verbeterde. Tijdens deze periode kenden de productie, het verkoopvolume en de werkgelegenheid immers een stijgende trend. Die indicatoren gingen echter sinds 2009 aanzienlijk achteruit. De winstgevendheidsindicatoren bleven daarentegen gedurende de gehele periode negatief; de winstgevendheid bereikte echter in 2007 bijna het „break-even”-punt.

(57)

Rekening houdend met het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

7.   CAUSALITEIT

7.1.   Inleiding

(58)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met dumping uit het betrokken land. Ook werd onderzoek gedaan naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

7.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(59)

Er zij op gewezen dat de markt van de Unie wordt gekenmerkt door een betrekkelijk klein aantal leveringsbronnen (twee in de Unie, een in India, een in Thailand en nog enkele in China) en dat de markt daarom zeer transparant is in termen van prijzen, via prijsopgaven. Verder betreft een significant deel van de vraag in de Unie standaardtypes van RBM’s, waarvoor de prijs een zeer beslissende factor bij de aankoop van het product is.

(60)

In deze context is uit het onderzoek gebleken dat het volume van de invoer van RBM’s uit Thailand tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade met bijna 20 % is gestegen en tijdens het OT een marktaandeel van 15 % bereikte. De bedrijfstak van de Unie verloor in dezelfde periode een significant verkoopvolume. Verder werd vastgesteld dat RBM’s uit Thailand tijdens het OT de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met meer dan 30 % onderboden, wat zeer significant is voor dit soort producten.

(61)

De combinatie van het belangrijke invoervolume en het lage prijsniveau leidde tot een aanzienlijke prijsdruk op de markt van de Unie. Zonder dumping zouden de Thaise prijzen — ten minste tijdens het OT — bijna 20 % hoger zijn geweest dan hun feitelijke niveau en dit kon een algemene hogere prijs op de markt van de Unie tot gevolg hebben gehad.

(62)

Bijgevolg wordt geoordeeld dat de invoer met dumping, gezien het volume en het niveau van de prijzen daarvan, de poging van de bedrijfstak van de Unie heeft ondermijnd om weer winst te maken of ten minste de verliezen te beperken door het vergroten van de verkoophoeveelheden en/of het verhogen van de prijzen tot een meer adequaat niveau in de periode 2009-einde van het OT. De voortdurende druk die door de invoer met dumping tegen lage prijzen uit Thailand op de markt van de Unie is uitgeoefend, heeft bijgevolg geleid tot een afname van het verkoopvolume, een inkrimping van het marktaandeel, onder druk staande prijzen en bijgevolg tot een lagere winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(63)

Er zij aan herinnerd dat in een recent nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (5) werd geconcludeerd dat de bedrijfstak zich in 2008 nog in een zeer precaire situatie bevond en nog uitermate gevoelig was voor verdere invoer met dumping.

(64)

Op grond van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit Thailand een negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Gevolgen van andere factoren

7.3.1.   Inkrimping van de vraag op de markt van de Unie

(65)

De vraag op de markt van de Unie nam in 2008 met 10 % toe, maar nam het jaar nadien aanzienlijk af (met circa 15 %). Dit moet worden bekeken in de context van de financiële crisis en de beslissing van veel bedrijven om te snoeien in de algemene kosten, waaronder die voor kantoorbenodigdheden. De gehele ringbandsector heeft onder deze situatie geleden: de Indiase en Thaise invoer daalde in absolute termen, net zoals de verkoop van de bedrijfstak van de Unie.

(66)

Er zij echter op gewezen dat de bedrijfstak van de Unie in relatieve termen meer heeft geleden dan andere actoren, aangezien zijn marktaandeel tussen 2008 en 2009 is gedaald van 30,2 % tot 25,2 %. Gezien het feit dat de ringbandindustrie belangrijke vaste kosten heeft, had een verlies van het verkoopvolume een negatief effect op de financiële situatie van de indiener van het verzoek. De daling van het verbruik moet echter worden bekeken in samenhang met de ontwikkeling van de invoer met dumping uit Thailand. De Thaise invoer had immers een belangrijk marktaandeel dat bijna drie keer zo groot was als de met de daling in het verbruik overeenkomende hoeveelheid.

(67)

Uit dit oogpunt kan worden geconcludeerd dat de daling van het verbruik, die door de economische crisis werd veroorzaakt, kan hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. Als er een effect was, dan werd dit effect echter zeker aanzienlijk versterkt door de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft.

7.3.2.   Invoer uit andere derde landen

(68)

RBM’s worden ook geproduceerd in en uitgevoerd uit India en China. Deze invoer ontwikkelde zich als volgt:

 

2006

2007

2008

2009

OT

India

invoervolume

100

93

102

88

91

marktaandeel

47,6 %

44,3 %

43,5 %

45,2 %

45,3 %

gemiddelde prijs

100

99

118

116

113

China

invoervolume

100

91

153

150

151

marktaandeel

3,5 %

3,1 %

4,8 %

5,6 %

5,5 %

gemiddelde prijs

100

98

90

85

86

Bron: Eurostat.

(69)

Er is slechts één producent-exporteur van RBM’s in India en zijn invoervolume nam met bijna 10 % af tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade. India is echter goed voor een belangrijk deel van de markt van de Unie, aangezien zijn marktaandeel tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade gemiddeld 45 % bedroeg. Verder stegen de Indiase invoerprijzen in totaal met 13 % tot een niveau dat iets boven de Thaise prijzen ligt. Gezien zijn overheersende positie op de markt van de Unie en met het oog op zijn concurrerende invoerprijs is India een belangrijke concurrent voor de bedrijfstak van de Unie. Rekening houdend met de hierboven beschreven trend, d.w.z. dalend volume met stijgende prijzen, is er echter geen aanwijzing dat India heeft bijgedragen aan de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het OT. Ten slotte zij erop gewezen dat een bepaald gedeelte van de Indiase invoer, d.w.z. ongeveer een derde, rechtstreeks is aangekocht en op de markt van de Unie is verkocht door een met de bedrijfstak van de Unie verbonden distributeur.

(70)

De Chinese invoer is sinds 2004 onderworpen aan antidumpingrechten, variërend van 51,2 % tot 78,8 %. Het volume van de Chinese invoer steeg tussen 2006 en het einde van het OT met circa 50 %, d.w.z. een toename van het marktaandeel met 2 punten van 3,5 % tot 5,5 %. Ook al kenden de Chinese invoerprijzen tijdens het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade een dalende trend, het algemene niveau daarvan bleef echter ver boven de Thaise prijzen. En daarbij wordt nog geen rekening gehouden met de toepassing van de antidumpingrechten. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat deze invoer niet heeft bijgedragen tot de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het OT.

(71)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit deze derde landen niet of slechts marginaal heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

7.3.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(72)

De uitvoerprestaties zijn ook onderzocht als een van de andere bekende factoren dan invoer met dumping, die de bedrijfstak van de Unie zouden kunnen hebben geschaad.

(73)

De uitvoer van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade gemiddeld circa 5 % van zijn totale verkoop en bleef vrij stabiel. Bijgevolg wordt voorlopig geconcludeerd dat dit geen schade voor de bedrijfstak van de Unie kon hebben veroorzaakt.

7.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(74)

De analyse hierboven heeft aangetoond dat de invoer uit Thailand tijdens het OT aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie heeft veroorzaakt, gezien het volume en het niveau van de prijzen daarvan. De invoer is in absolute termen inderdaad gestegen en er is gebleken dat de invoer met dumping plaatsvond en het prijsniveau aanzienlijk onder de prijzen lag die door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor soortgelijke productsoorten werden gehanteerd. Op deze prijsgevoelige markt waar het aantal leveranciers vrij beperkt is en de markt zeer transparant is, had een prijsonderbieding van meer dan 30 % absoluut een significant effect op de marktprijzen.

(75)

Het onderzoek naar de andere bekende factoren die schade voor de bedrijfstak hadden kunnen veroorzaken, heeft aan het licht gebracht dat de inkrimping van de vraag een rol zou kunnen hebben gespeeld. Ondanks het negatieve effect van de dalende vraag op de markt van de Unie wordt echter voorlopig geconcludeerd dat deze factor niet van dien aard was dat hij het oorzakelijke verband heeft verbroken tussen de invoer met dumping uit Thailand en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. De inkrimping van de vraag moet immers worden gezien in samenhang met de effecten van de invoer met dumping die het negatieve effect van de financiële crisis daadwerkelijk heeft verscherpt.

(76)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden, en zijn gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit Thailand aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

8.   BELANG VAN DE UNIE

8.1.   Opmerking vooraf

(77)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening werden daartoe het waarschijnlijke effect van mogelijke maatregelen op alle bij deze procedure betrokken partijen en ook de waarschijnlijke gevolgen van het niet nemen van maatregelen op grond van al het ingediende bewijsmateriaal onderzocht.

(78)

Om het waarschijnlijke effect van de maatregelen te beoordelen, zijn alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunt overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening bekend te maken. De producent in de Unie die het verzoek heeft ingediend en vier niet-verbonden importeurs hebben op de vragenlijst geantwoord. De andere producent in de Unie, die ook een importeur is, heeft sommige informatie verstrekt en één gebruiker heeft de vragenlijst beantwoord.

8.2.   Beschrijving van de markt van de Unie

(79)

Om beter te begrijpen welke belangen op het spel staan, worden eerst de hoofdkenmerken van de markt beschreven.

(80)

Antidumpingmaategelen tegen de invoer van bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit China werden voor het eerst in 1997 ingesteld (6). Het oorspronkelijke recht werd drie jaar later ingevolge een tussentijds nieuw onderzoek verhoogd. Die maatregelen zijn onlangs voor een tweede keer verlengd ingevolge een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen waarbij is vastgesteld dat de schade veroorzakende invoer met dumping anders zou worden hervat (7).

(81)

Uit verscheidene onderzoeken is gebleken dat de maatregelen tegen China werden ontweken en deze werden bijgevolg in respectievelijk 2004 en 2006 uitgebreid tot Vietnam en de Democratische Volksrepubliek Laos en ook de reikwijdte van de maatregelen moest worden uitgebreid tot bepaalde licht gewijzigde RBM’s (8). Ten slotte zij vermeld dat de invoer van RBM’s uit Thailand het voorwerp was van twee verschillende anti-ontwijkingsonderzoeken in 2004 en 2008 en een nieuw antidumpingonderzoek in 2008. Hoewel die onderzoeken niet tot maatregelen hebben geleid, heeft het huidige onderzoek duidelijk vastgesteld dat de Thaise exporteur in zijn antwoord op de vragenlijst valse informatie heeft verstrekt.

(82)

Er zij op gewezen dat RBM’s op de markt van de Unie worden ingevoerd door distributeurs, vertegenwoordigers of direct door gebruikers, d.w.z. de ondernemingen die mappen produceren.

(83)

Ten slotte zij eraan herinnerd dat het aantal producenten van RBM’s die aan de markt van de Unie leveren, vrij beperkt is. Naast de twee producenten in de EU bestaan immers alleen maar één bekende producent in Thailand, één producent in India en enkele producenten in China, die onderworpen zijn aan antidumpingmaatregelen, als hierboven aangegeven. Zowel de producent-exporteur in Thailand als die in India zijn in het bezit van in Hongkong gevestigde ondernemingen, respectievelijk Wah Hing Stationary, een handelaar in RBM’s met een productiebedrijf in China, en World Wide Stationary, dat een leveringscontract heeft met Bensons, een distributeur die eigendom is van de bedrijfstak van de Unie.

8.3.   Bedrijfstak van de Unie

(84)

Er zij aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie enkele jaren geleden reeds te kampen had met ernstige economische moeilijkheden, onder meer wegens oneerlijke invoer, en zich moest herstructureren om zijn voortbestaan te verzekeren, als hieronder aangegeven.

(85)

De bedrijfstak van de Europese Unie bestond uit twee producenten toen in 1995 de eerste antidumpingklacht werd ingediend: Koloman Handler GmbH, een Oostenrijkse onderneming, en Robert Krause GmbH & Co, een Duitse onderneming. Die twee ondernemingen waren reeds lang op de EU-markt van RBM’s aanwezig maar hun economische situatie werd zodanig slecht dat zij beide een faillissement hebben moeten aanvragen. Terwijl Robert Krause GmbH in 1998 het faillissement aanvroeg en de onderneming die daarvoor in de plaats kwam, dat in 2002 ook moest doen, werd Koloman Hander in 2001 insolvent. Beide ondernemingen werden overgenomen door een andere onderneming, SX Bürowaren Produktions- und Handels GmbH, die op haar beurt werd overgenomen door Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH, de indiener van het verzoek in deze zaak.

(86)

Sindsdien is de activiteit geherstructureerd om wereldwijd, maar vooral op de kernmarkt van de indiener van het verzoek, namelijk de EU-markt, beter te kunnen concurreren. Deze herstructurering omvatte de acquisitie van Bensons, een welbekende handelaar in RBM’s met ondernemingen in Nederland, Singapore, het Verenigd Koninkrijk en de VS.

(87)

De inspanningen die de bedrijfstak van de Unie heeft geleverd om zijn situatie te verbeteren, werden echter ondermijnd door absorptie- en ontwijkingspraktijken waardoor het positieve effect van de maatregelen tegen oneerlijke invoer werd uitgehold. Als gevolg daarvan bleef de situatie van de bedrijfstak, ondanks een aanzienlijke verbetering tot 2008, fragiel, zoals geconcludeerd in het onderzoek dat tot de verlenging van de antidumpingmaatregelen tegen China heeft geleid.

(88)

Het huidige onderzoek heeft geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie de laatste jaren opnieuw lijdt onder aanmerkelijke schade en dat deze is veroorzaakt door invoer met dumping van oorsprong uit Thailand.

(89)

Door zijn herstructureringsinspanningen heeft de bedrijfstak van de Unie aangetoond dat hij een levensvatbare bedrijfstak is die nog steeds in staat is om te leveren aan een belangrijk deel van de EU-markt. Hij heeft echter een aanvullende en efficiënte bescherming tegen invoer met dumping uit alle bronnen nodig om tot een solide en gezonde situatie te komen. Bijna 60 banen gingen tussen 2008 en het einde van het OT verloren, en de bedrijfstak van de Unie heeft de laatste jaren grote verliezen geleden. Zonder maatregelen tegen de oneerlijke invoer uit Thailand kan niet worden uitgesloten dat de indiener van het verzoek gedwongen zal worden zijn activiteiten te staken en het risico bestaat dat meer dan 160 verdere banen worden geschrapt.

(90)

Gezien het feit dat gebleken is dat de invoer uit Thailand aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie toebrengt en dat de bedrijfstak van de Unie alle nodige herstructureringsinspanningen heeft geleverd en in staat is te concurreren op een markt waar de invoer op eerlijke wijze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het in het belang van de bedrijfstak van de Unie is om voorlopige maatregelen tegen de invoer van RBM’s uit Thailand in te stellen.

8.4.   Importeurs en handelaren

(91)

Na de opening van het onderzoek hebben vijf importeurs, waaronder de tweede producent in de Unie, zich bekendgemaakt en een antwoord op de vragenlijst of andere informatie verstrekt. Die ondernemingen waren goed voor 75 % van de invoer van RBM’s uit Thailand tijdens het OT.

(92)

Eén van voornoemde importeurs, die goed was voor circa 20 % van de totale Thaise invoer, heeft besloten om al zijn activiteiten in verband met RBM’s na het OT te beëindigen. Voor een tweede importeur is het verkoopvolume van RBM’s tijdens het gehele tijdvak voor het onderzoek naar de schade door drie gedeeld en vertegenwoordigde nog maar een klein gedeelte van zijn totale omzet in het OT (circa 1 %). Bovendien heeft laatstgenoemde importeur zijn aankopen in Thailand gestaakt en is naar een EU-distributeur overgeschakeld. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de instelling van maatregelen niet van invloed zal zijn op de situatie van die twee importeurs.

(93)

Een andere importeur die goed was voor minder dan 10 % van de totale Thaise invoer, beweerde dat indien maatregelen tegen Thailand werden ingesteld, hij geen alternatieve leveringsbronnen zou hebben en gedwongen zou worden om zijn RBM-actviteit te staken. In dit verband zij er eerst aan herinnerd dat de antidumpingmaatregelen niet bedoeld zijn om de invoer op de markt van de Unie te verbieden maar om de invoer verder toe te staan, zij het tegen niet-dumpingprijzen. Deze importeur kon derhalve de invoer van RBM’s uit Thailand voortzetten, op voorwaarde dat hij antidumpingrechten betaalde, en kon deze kostenstijging gedeeltelijk of volledig aan zijn afnemers doorberekenen.

(94)

Er wordt echter erkend dat dit niet zo gemakkelijk te realiseren is gezien de prijsgevoeligheid van het product en de concurrentie door de invoer uit andere landen zoals India. Bovendien is het gezien de structuur van de markt van de Unie en het beperkte aantal producenten in de wereld immers waarschijnlijk dat deze importeur zal worden geconfronteerd met moeilijkheden bij de omschakeling op andere leveringsbronnen. Er zij echter op gewezen dat het aandeel van de RBM-verkoop van de onderneming in vergelijking met haar totale omzet tijdens het tijdvak voor het onderzoek naar de schade is gedaald van circa 40 % tot 25 % en belangrijker is dat uit het onderzoek is gebleken dat de RBM-activiteit de laatste jaren aanleiding heeft gegeven tot aanzienlijke verliezen. Er bestaan met andere woorden vandaag reeds twijfels over de levensvatbaarheid van de RBM-activiteiten van deze importeur.

(95)

De vierde importeur voerde ook aan dat hij bij instelling van maatregelen zijn handel in RBM’s zou moeten stopzetten wegens een gebrek aan alternatieve leveringsbronnen. De verkoop van RBM’s was in dit geval echter slechts goed voor een zeer klein deel van de totale omzet van de onderneming tijdens het OT, waarbij slechts 1 persoon zich met het betrokken product bezighield, en het is zeer waarschijnlijk dat de onderneming vrij gemakkelijk haar totale activiteit zal kunnen handhaven, ook zonder handel in RBM’s, als de instelling van maatregelen dit onvermijdelijk zou maken.

(96)

Bijgevolg wordt geconcludeerd dat, zelfs indien de instelling van maatregelen de situatie van de twee hierboven genoemde importeurs negatief zou beïnvloeden, zij hun algemene economische activiteiten niet aanzienlijk zal aantasten.

(97)

De situatie van de laatste importeur is minder duidelijk omdat ongeveer de helft van zijn verkoop van RBM’s bestaat uit Thaise producten (zij vertegenwoordigen een significant gedeelte van de totale invoer in de EU van RBM’s uit Thailand), waarbij de andere helft in de EU wordt geproduceerd. Ook al verkoopt de onderneming vooral hendelboogmechanismen, de verkoop van RBM’s vertegenwoordigt een niet verwaarloosbaar gedeelte van de totale omzet van de onderneming (circa 15 %). Die verkoop wordt ook door de onderneming als cruciaal beschouwd, omdat haar afnemers vaak verlangen dat de leveranciers een volledig assortiment van producten kunnen leveren.

(98)

Een significant gedeelte van de activiteit van de onderneming hangt bijgevolg af van de invoer van RBM’s uit Thailand, en met name de minder gesofisticeerde producten die nodig zijn om een volledig productassortiment te bieden, een belangrijke voorwaarde voor het behoud van een voldoende groot aantal afnemers. Volgens de onderneming kan de instelling van maatregelen leiden tot het einde van al haar activiteiten en een verlies van ongeveer 170 banen. Er zij echter op gewezen dat dit het aantal werknemers voor de gehele onderneming is en dat geschat wordt dat de RBM-activiteit goed is voor minder dan 30 personen.

(99)

In dit verband moet eerst worden onderstreept dat deze onderneming erin geslaagd is om haar situatie op de RBM-markt de laatste jaren te verbeteren — haar totale marktaandeel voor ingevoerde producten en eigen productie steeg in het tijdvak voor het onderzoek naar schade van 9 % tot 15 % — omdat zij profiteerde van goedkope invoer met dumping.

(100)

Ten tweede kan worden gesteld dat deze onderneming — ten minste gedeeltelijk — kan blijven invoeren uit Thailand, zij het tegen niet-dumpingprijzen, of de maatregelen zelfs kan beschouwen als een gelegenheid om haar productie en/of productiecapaciteit en de verkoop van de door haarzelf geproduceerde RBM’s te vergroten. De onderneming heeft zelf toegegeven dat deze mogelijkheid bestaat, evenwel met de nuancering dat zij nog steeds te kampen heeft met de sterke concurrentie van Indiase producten, die echter worden ingevoerd door verscheidene ondernemingen en niet alleen door de met de bedrijfstak van de Unie verbonden handelaar.

(101)

Het is duidelijk dat de onderneming inderdaad het hoofd zou moeten bieden aan een sterke concurrentie van Indiase producten die tijdens het OT gemiddeld slechts iets duurder waren dan de Thaise invoer (+ 6 %). Zolang echter niet wordt aangetoond dat de Indiase invoer met dumping geschiedt, moet dit slechts als het resultaat van eerlijke concurrentie worden beschouwd.

(102)

Ten slotte zou het negatieve effect van de maatregelen tegen Thailand echter enigszins kunnen beperkt worden, als het mogelijk zou zijn een bepaald evenwicht te bereiken tussen een stijging van de eigen productie en de voortzetting van een bepaald invoerniveau, zij het tegen niet-dumpingprijzen. Er zij ook aan herinnerd dat 75 % van de omzet van de onderneming bestaat uit de verkoop van andere producten.

(103)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van voorlopige maatregelen slechts een significant negatief effect op de situatie van de laatste importeur kan hebben, d.w.z. de andere producent in de Unie, maar deze heeft in het verleden zeer geprofiteerd van de invoer met dumping uit Thailand tegen lage prijzen en het negatieve effect zal hoofdzakelijk voortvloeien uit de concurrentie met de invoer uit India, die niet als oneerlijke concurrentie kan worden beschouwd.

8.5.   Gebruikers

(104)

Eén gebruiker antwoordde op de vragenlijst en uit zijn antwoord bleek dat ongeveer drie kwart van zijn aankopen van RBM’s bestond uit invoer uit andere landen dan Thailand, waarbij de rest min of meer gelijkelijk is verdeeld tussen de bedrijfstak van de Unie en Thailand.

(105)

Deze gebruiker gaf te kennen dat bij instelling van maatregelen de leveringsbronnen beperkt zouden zijn en een monopolistische situatie zou ontstaan. Dit is gebaseerd op de bewering dat de bedrijfstak van de Unie en zijn verbonden handelaar Bensons, een importeur van Indiase producten, de quasi enige leveringsbron op de markt van de Unie zou worden. Sommige importeurs voerden dezelfde argumenten aan.

(106)

In dit verband zij er eerst op gewezen dat het feit dat het aantal leveranciers op de markt van de Unie beperkt is op zich geen reden is om geen antidumpingmaatregelen in te stellen om oneerlijke handel tegen te gaan. Er wordt immers geoordeeld dat bij ontstentenis van maatregelen de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk zal verdwijnen en deze producent vertegenwoordigt nog steeds 25 % van de verkoop op de EU-markt en kan gespecialiseerde en standaardproducten in de EU leveren. Het zou dus ook in het belang van de gebruikers zijn als deze bedrijfstak op de markt blijft opereren.

(107)

Ten tweede is het ondanks de instelling van maatregelen niet uitgesloten dat de invoer uit Thailand, ook indien deze in volume afneemt, op de markt van de Unie aanwezig zal blijven. Zoals hierboven aangegeven, zal de tweede producent in de Unie waarschijnlijk ook in staat zijn om zijn activiteit in verband met RBM’s te handhaven of zelfs uit te breiden.

(108)

Ten slotte zal de invoer uit India blijven bestaan en de gebruikers, waaronder de enige medewerkende gebruiker, zullen in staat zijn om verder RBM’s uit dit land te betrekken. Het feit dat de verbonden handelaar van de bedrijfstak van de Unie een leveringscontract met de Indiase producenten heeft, betekent niet dat hij de exclusieve importeur/distributeur van de Indiase producten is. Integendeel. Andere ondernemingen distribueren immers ook Indiase RBM’s op de markt van de Unie en de gebruikers kunnen direct RBM’s uit India aankopen. In deze context moet worden onderstreept dat ongeveer twee derde van de Indiase uitvoer naar de EU wordt verhandeld of aangekocht door andere ondernemingen dan Bensons, de met de bedrijfstak van de Unie verbonden handelaar.

(109)

Op grond van het voorgaande is voorlopig geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van RBM’s van oorsprong uit Thailand hoogstwaarschijnlijk geen significante negatieve gevolgen voor de gebruikers van het betrokken product zullen hebben.

8.6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(110)

Rekening houdend met het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er, op grond van de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van RBM’s van oorsprong uit Thailand pleiten. Zelfs indien de instelling van maatregelen negatieve gevolgen kan hebben voor de situatie van de andere producent in de Unie (zie hierboven in het gedeelte over importeurs) die in het verleden heeft geprofiteerd van de invoer met dumping, wordt geoordeeld dat dit niet opweegt tegen de noodzaak om het negatieve effect van de oneerlijke invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie te verhelpen.

9.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

9.1.   Schademarge

(111)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie, moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(112)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag van het recht dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in de Unie op te heffen.

(113)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen bij afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door producenten van dit soort producten in de sector kan worden behaald. Er wordt voorlopig geoordeeld dat een winstmarge van 5 % op de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie bij afwezigheid van schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten. Dit is hetzelfde percentage dat in voorgaande procedures betreffende hetzelfde product is gebruikt en er is geen informatie waaruit blijkt dat de omstandigheden in dit verband zijn veranderd en dat dit niveau in dit geval niet passend zou zijn. Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de producenten in de Unie geen schade lijden.

(114)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld op grond van een vergelijking, per productsoort, van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de producent-exporteur in Thailand met de geen schade veroorzakende prijs van de productsoorten die de producenten in de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie hebben verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken productsoorten. De daaruit voortvloeiende schademarge was groter dan de dumpingmarge.

9.2.   Voorlopige maatregelen

(115)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat de voorlopige antidumpingmaatregelen in overeenstemming met de regel van het laagste recht moeten worden ingesteld op de invoer uit Thailand op het niveau van de dumpingmarge of de schademarge indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges.

(116)

Bijgevolg zijn de schademarges en de dumpingmarges en de voorgestelde percentages van het voorlopige antidumpingrecht voor Thailand, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Producent-exporteur

Voorlopig antidumpingrecht

Thai Stationery Industry Co. Ltd, Bangkok, Thailand

17,2 %

Alle andere ondernemingen

17,2 %

10.   SLOTBEPALING

(117)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van definitieve rechten kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op ringbandmechanismen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8305 10 00 (TARIC-codes 8305100011, 8305100013, 8305100019, 8305100021, 8305100023, 8305100029, 8305100034, 8305100035 en 8305100036) en van oorsprong uit Thailand. Voor de toepassing van deze verordening bestaan ringbandmechanismen uit minstens twee stalen plaatjes of draden met, hierop bevestigd, minstens vier halve ringen van staaldraad die met een stalen dekplaatje samen worden gehouden. Het mechanisme kan worden geopend hetzij door aan de halve ringen te trekken, hetzij door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten bedraagt 17,2 %.

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 131 van 20.5.2010, blz. 13.

(3)  Om de vertrouwelijkheid van de gegevens van de enige klager te beschermen, worden de cijfers slechts als orde van grootte aangegeven.

(4)  De informatie is gebaseerd op de gecontroleerde gegevens die door de bedrijfstak van de Unie in haar antwoorden op de vragenlijst zijn verstrekt en wordt aangegeven in indexcijfers (2006 = 100) of in een orde van grootte wanneer dit nodig is om de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2010 van de Raad, (PB L 49 van 26.2.2010, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 119/97 van de Raad, (PB L 22 van 24.1.1997, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 157/2010.

(8)  Verordening (EG) nr. 818/2008 van de Raad, (PB L 221 van 19.8.2008, blz. 1).


Top