Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0355

    Verordening (EG) nr. 355/2006 van de Commissie van 28 februari 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op side-by-side koelkast-vrieskastcombinaties uit de Republiek Korea

    PB L 59 van 1.3.2006, p. 12–33 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/09/2006

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/355/oj

    1.3.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 59/12


    VERORDENING (EG) Nr. 355/2006 VAN DE COMMISSIE

    van 28 februari 2006

    tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op „side-by-side” koelkast-vrieskastcombinaties uit de Republiek Korea

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), met name op artikel 7,

    Na overleg in het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Inleiding

    (1)

    Op 18 april werd een klacht ingediend over de invoer van bepaalde „side-by-side” koelkast-vrieskastcombinaties uit de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd). De indiener van de klacht was Whirlpool Europe s.r.l. die een groot deel van de productie van side-by-side koelkast-vrieskastcombinaties in de EU vertegenwoordigt.

    (2)

    Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van dit product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

    (3)

    Op 2 juni 2005 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

    1.2.   Partijen bij de procedure

    (4)

    De Commissie heeft de indiener van de klacht en de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, importeurs, leveranciers en de bedrijven die het betrokken product verwerken, alsmede de bij haar bekende betrokken organisaties en vertegenwoordigers van Korea in kennis gesteld van de inleiding van de procedure. Zij konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken te worden gehoord.

    (5)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had voor de voorlopige vaststelling van dumping en schade en de beoordeling van het belang van de EU ingewonnen en geverifieerd. Daartoe heeft zij vragenlijsten toegezonden aan alle haar bekende belanghebbenden en alle overige ondernemingen die zich hadden aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn. De vragenlijst werd beantwoord door drie Koreaanse producenten/exporteurs en hun gelieerde importeurs in de EU, de indiener van de klacht, een onafhankelijke importeur, twee toeleveranciers van de EU-producent en twee detailhandelaars in de EU.

    (6)

    Bij de volgende ondernemingen werden controles verricht:

    a)

    Producenten in de EU:

    Whirlpool Europe s.r.l, Varese, Italië;

    b)

    Onafhankelijke importeur in de EU:

    Indesit Company SpA, Fabriano, Italië;

    c)

    Detailhandelaar in de EU:

    Media-Saturn Systemzentrale GmbH, Ingolstadt, Duitsland;

    d)

    Producenten/exporteurs in Korea:

    Daewoo Electronics Corporation, Seoel,

    LG Electronics Corporation, Seoel,

    Samsung Electronics Corporation, Seoel;

    e)

    Gelieerde importeurs in de EU:

    Daewoo Electronics Sales UK, Wokingham, Verenigd Koninkrijk,

    LG Electronics Benelux BV, Almere, Nederland,

    LG Electronics España SA, Madrid, Spanje,

    LG Electronics UK Limited, Slough, Verenigd Koninkrijk,

    Samsung Electronics Benelux BV, Delft, Nederland,

    Samsung Electronics Iberia SA, Barcelona, Spanje,

    Samsung Electronics UK Limited, Chertsey, Verenigd Koninkrijk.

    (7)

    Alle belanghebbenden die hadden verzocht om te worden gehoord en die konden aantonen dat zij hiervoor bijzondere redenen hadden, werden gehoord.

    1.3.   Onderzoektijdvak

    (8)

    Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 („onderzoektijdvak”). Voor de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling heeft de Commissie gegevens onderzocht over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2005 („beoordelingsperiode”).

    2.   PRODUCT

    2.1.   Betrokken product

    (9)

    De klacht heeft betrekking op „side-by-side” koelkast-vrieskastcombinaties, met een capaciteit van meer dan 400 l, voorzien van ten minste twee afzonderlijke buitendeuren die zich naast elkaar bevinden, ingedeeld onder de GN-code ex 8418 10 20.

    (10)

    Een witgoedfabrikant in de EU verzocht de procedure uit te breiden tot sets van koelkasten en vrieskasten die naast elkaar geplaatst kunnen worden en met behulp van een speciale kit kunnen worden samengevoegd. Dit product bleek te bestaan uit twee afzonderlijke toestellen die onafhankelijk van elkaar kunnen worden gekocht en los van elkaar kunnen functioneren. Dit product is derhalve geen koelkast-vrieskastcombinatie en valt derhalve niet onder de productdefinitie.

    (11)

    Eén Koreaanse producent/exporteur was van oordeel dat de procedure van toepassing diende te zijn op alle koelkasten omdat deze alle hetzelfde doel dienen, namelijk het bewaren van voedsel en dranken, en omdat de meeste beschikken over een koel- en een vriesgedeelte.

    (12)

    Voorts stelde deze producent/exporteur dat het product in het bericht van inleiding onjuist was beschreven. Volgens hem werd onder „side-by-side” koelkast-vrieskastcombinaties in deze bedrijfstak verstaan koelkasten met een koelgedeelte en een vriesgedeelte die naast elkaar zijn geplaatst met afzonderlijke buitendeuren voor elk gedeelte. Hij voerde aan dat indien de definitie van het betrokken product in het bericht van inleiding zou worden gehandhaafd, de procedure ook betrekking zou hebben op bepaalde „bottom mount freezers”, dat wil zeggen koelkast-vrieskastcombinaties met twee deuren op het koelgedeelte boven en een deur op het vriesgedeelte beneden, terwijl vergelijkbare modellen met een deur voor elk gedeelte hiervan zouden worden uitgesloten. Daarom zouden alle koelkast-vrieskastcombinaties met drie of meer deuren volgens hem moeten worden uitgesloten van de procedure, of de definitie zou moeten worden uitgebreid tot alle koelkast-vrieskastcombinaties.

    (13)

    Het argument dat de procedure alle koelkasten zou moeten omvatten omdat ze alle hetzelfde doel dienen gaat niet op omdat de markt voor side-by-side koelkasten duidelijk een afzonderlijk en onderscheiden markt is. Side-by-side koelkasten hebben bijzondere fysische kenmerken, met name de twee brede deuren die zich naast elkaar bevinden, waardoor zij een bijzondere plaats innemen op de markt van koelkast-vrieskastcombinaties. Dit feit wordt erkend door producenten, distributeurs en verkopers van dit product die het afzonderlijk op de markt brengen als een „betere” soort koelkast-vrieskastcombinatie.

    (14)

    Wat het tweede argument betreft, werd bij het onderzoek vastgesteld dat er geen algemene definitie bestaat voor side-by-side koelkasten. De in overweging 12 vermelde koelkast-vrieskastcombinaties met drie deuren worden op de markt naast allerlei andere modellen side-by-side koelkasten aangetroffen. De producent/exporteur die bovenstaand argument heeft aangevoerd heeft deze koelkast-vrieskastcombinaties in het verleden expliciet als side-by-side koelkasten met drie deuren op de markt gebracht.

    (15)

    Daarom is de voorlopige conclusie dat alle side-by-side koelkasten, met inbegrip van koelkast-vrieskastcombinaties met drie deuren waarbij de koelkast op de vriezer is geplaatst, ondanks verschillen in capaciteit, opties en materialen, dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en in wezen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

    (16)

    De opmerkingen van deze producent/exporteur zijn derhalve geen reden om de beschrijving van het betrokken product in punt 2 van het bericht van inleiding te wijzigen. Een kleine wijziging in de bewoording, die geen gevolgen heeft voor de productomschrijving, bleek echter wel nodig om de productdefinitie aan te passen aan de beschrijving in de gecombineerde nomenclatuur.

    2.2.   Soortgelijk product

    (17)

    Vastgesteld werd dat side-by-side koelkasten die in de EU door de EU-producent worden vervaardigd en verkocht en side-by-side koelkasten die in Korea worden vervaardigd en verkocht dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Zij zijn daarom soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    3.   DUMPING

    3.1.   Normale waarde

    (18)

    Om de normale waarde van het betrokken product vast te stellen is de Commissie eerst voor elke producent/exporteur nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van dat product representatief was in vergelijking met de totale uitvoer van dat product naar de EU. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop van het betrokken product door een bepaalde producent/exporteur representatief geacht wanneer die ten minste 5 % bedroeg van de uitvoer van dat product door die producent/exporteur naar de EU. Voor alle producenten/exporteurs bleek de binnenlandse verkoop voldoende representatief in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

    (19)

    Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke modellen van het betrokken product op de binnenlandse markt waren verkocht die gelijk waren aan of rechtstreeks vergelijkbaar met de modellen die naar de EU waren uitgevoerd. Voor elk van deze modellen werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een model werd voldoende representatief geacht wanneer die in het onderzoektijdvak tenminste 5 % bedroeg van de export van dat model naar de EU.

    (20)

    De Commissie heeft vervolgens onderzocht of elk model van het betrokken product dat in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was verkocht, was verkocht in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Dit geschiedde door het aandeel te bepalen van de winstgevende binnenlandse verkoop van elk uitgevoerd model aan onafhankelijke afnemers: a) voor elk model waarvan meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen prijzen die niet onder de kostprijs lagen en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde productiekosten, was de normale waarde het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van het betrokken model; b) voor de modellen waarvan ten minste 10 % doch niet meer dan 80 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, was de normale waarde het gewogen gemiddelde van alleen die verkoopprijzen die hoger waren dan of gelijk waren aan de kostprijs; c) indien van een soort minder dan 10 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd ervan uitgegaan dat die soort niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht.

    (21)

    Voor modellen die in het onderzoektijdvak niet in het kader van normale handelstransacties of niet in representatieve hoeveelheden waren verkocht, moest de normale waarde worden geconstrueerd.

    (22)

    Om de normale waarde te construeren overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, werden de verkoopkosten, de algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) en de gewogen gemiddelde winst van elke medewerkende producent/exporteur op de binnenlandse verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak opgeteld bij diens gemiddelde productiekosten in het onderzoektijdvak. Waar nodig werd op de opgegeven productiekosten en VAA-kosten een correctie toegepast, alvorens deze werden gebruikt om de normale waarde te construeren of om na te gaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden.

    3.2.   Exportprijs

    (23)

    De Koreaanse producenten/exporteurs hadden het betrokken product doorgaans via gelieerde importeurs in de EU verkocht. Wanneer het betrokken product via een gelieerde importeur was verkocht, was de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, de prijs waartegen het aan onafhankelijke afnemers was doorverkocht. Om een betrouwbare exportprijs grens EU te verkrijgen, werd op de prijs voor de eerste onafhankelijke afnemer in de EU een correctie toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van rechten en heffingen, namelijk de kosten van vervoer, laden, lossen, verzekering en aanverwante kosten en de VAA-kosten van de gelieerde importeur. Voorts werd op de prijs waartegen het product was doorverkocht een correctie toegepast voor de redelijke winst die onafhankelijke importeurs van het betrokken product blijkens het onderzoek konden maken.

    (24)

    De overige uitvoer van het betrokken product door elk van de producenten/exporteurs vond rechtstreeks plaats aan onafhankelijke afnemers in de EU. Voor die uitvoer werd de prijs derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

    3.3.   Vergelijking

    (25)

    De normale waarde werd met de exportprijs vergeleken in het stadium af fabriek. Ten behoeve van een billijke vergelijking werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer over land en over zee, verzekering, lossen, laden en aanverwante kosten, invoerrechten, handelsstadium, kosten na verkoop, commissielonen, kortingen en reclamekosten indien van toepassing en zo nodig aangepast.

    (26)

    De drie Koreaanse producenten/exporteurs hadden een overzicht opgesteld van de in het binnenland verkochte modellen en de deels vergelijkbare modellen die naar de EU waren uitgevoerd en verzochten op grond van artikel 2, lid 10, onder a), om een correctie voor de overige verschillen in fysische kenmerken. Voor twee ondernemingen moesten de gevraagde correcties per model worden aangepast aan de marktwaarde van de verschillen in fysische kenmerken. Op die basis werden correcties voor fysische kenmerken toegestaan aan de drie producenten/exporteurs.

    (27)

    Eén onderneming voerde aan dat overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening een correctie moest worden toegepast in verband met de teruggave van invoerrechten op de grondstoffen die bij de productie van het betrokken product waren gebruikt. Zij kon echter geen bewijsmateriaal voorleggen over de teruggave van de rechten bij uitvoer van het betrokken product, zodat de terugbetaling van invoerrechten in de zin van artikel 12, lid 10, onder b) van de basisverordening niet kon worden vastgesteld. Dit verzoek werd derhalve afgewezen.

    (28)

    Een deel van de binnenlandse verkoop van twee producenten/exporteurs geschiedde via gelieerde detailhandelaars. Zij vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d) i), om bij het berekenen van de normale waarde geen rekening te houden met de verkoop aan deze detailhandelaars omdat deze verkoop in een handelsstadium plaatsvond dat op de EU-markt niet zou bestaan. Bedoelde gelieerde detailhandelaars bleken het betrokken product hoofdzakelijk of uitsluitend aan consumenten te verkopen, een handelsstadium dat op de EU-markt niet bestond. Voorts bleken de prijzen bij verkoop aan consumenten steeds op een ander niveau te zijn dan bij verkoop aan andere categorieën afnemers. Gezien het bovenstaande en omdat de overige binnenlandse verkoop van beide ondernemingen voldoende representatief was, werd besloten deze verkoop bij de berekening van de normale waarde buiten beschouwing te laten.

    (29)

    Een van de producenten/exporteurs had een gelieerde onderneming gebruikt voor het vervoer over zee van het betrokken product. De door deze gelieerde onderneming in rekening gebrachte vrachtkosten bleken aanzienlijk lager te zijn dan de marktprijzen. Deze kosten werden derhalve vervangen door de kosten bij vervoer door een onafhankelijke vervoerder.

    (30)

    De drie Koreaanse producenten/exporteurs verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder g), ook om een correctie voor kredietkosten bij hun binnenlandse verkoop. Deze verzoeken waren gebaseerd op de krediettermijn die afnemers verkrijgen in het kader van het rekening-courant-systeem dat gangbaar is op de Koreaanse markt. Vastgesteld werd dat de producenten/exporteurs in het kader van een dergelijk systeem in het algemeen geen specifieke krediettermijnen toestonden en dat de krediettermijnen bovendien niet nauwkeurig konden worden bepaald omdat de ontvangstbewijzen niet met bepaalde facturen in verband konden worden gebracht. Deze verzoeken werden derhalve afgewezen.

    3.4.   Dumpingmarge

    (31)

    Bij de drie producenten/exporteurs werd een duidelijk patroon vastgesteld van exportprijzen die aanzienlijk uiteenliepen al naar gelang de regio. Zij hadden vooral op de Britse en Franse markt grote hoeveelheden tegen lage prijzen verkocht. Deze twee markten waren goed voor meer dan 50 % van de invoer van het betrokken product uit Korea in het onderzoektijdvak.

    (32)

    De dumping op deze markten zou niet zijn herkend bij vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar alle lidstaten van de EU, omdat de dumpingprijzen op de Britse en Franse markt geheel of gedeeltelijk werden gecompenseerd door hogere en over het algemeen niet-dumpingprijzen op de overige EU-markten. Met een dergelijke vergelijking zou de dumping niet geheel tot uiting komen. Het werd daarom passend geacht bij de dumpingberekening rekening te houden met de grote verschillen in exportprijzen tussen verschillende regio’s.

    (33)

    In dit geval bleek een vergelijking per transactie geen passend alternatief omdat de selectie van afzonderlijke transacties voor een dergelijke vergelijking te onpraktisch en willekeurig werd geacht, omdat er tienduizenden export- en binnenlandse transacties zijn.

    (34)

    Daarom werd, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening, voor elke medewerkende exporteur/producent de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de prijzen van alle afzonderlijke exporttransacties naar de EU.

    (35)

    Op deze wijze werden de volgende voorlopige dumpingmarges vastgesteld, in procenten van de cif-prijs grens EU, vóór inklaring:

    Onderneming

    Voorlopige dumpingmarge

    Daewoo Electronics Corporation

    9,1 %

    LG Electronics Corporation

    14,3 %

    Samsung Electronics Corporation

    4,4 %

    (36)

    Aangezien het niveau van medewerking hoog was (de medewerkende ondernemingen waren goed voor de gehele uitvoer van het betrokken product naar de EU) werd de residuele dumpingmarge voorlopig gelijkgesteld met de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, namelijk 14,3 %.

    4.   SCHADE

    4.1.   Productie en producenten in de EU

    (37)

    Het betrokken product wordt in de EU uitsluitend vervaardigd door de indiener van de klacht.

    (38)

    Deze onderneming verleende volledige medewerking aan het onderzoek. Omdat de indiener van het verzoek de enige producent is van het betrokken product in de EU, was hij in het onderzoektijdvak goed voor de gehele productie van het betrokken product in de EU.

    (39)

    De indiener van de klacht vertegenwoordigt dus niet alleen de productie in de EU in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening, maar is ook de bedrijfstak van de EU in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. De indiener van de klacht wordt hieronder de EU-producent genoemd.

    (40)

    In de beginfase (2002) moest de EU-producent het betrokken product ook aankopen bij het moederbedrijf in de VS. Deze aankoop daalde sterk na 2003 toen de productie van de nieuw opgezette fabriek steeg (zie overwegingen 80 en 81). Om de situatie van de EU-producent te kunnen beoordelen (zie vanaf overweging 48) werd uitsluitend de eigen productie van de EU-producent onderzocht en niet diens aankopen bij het moederbedrijf.

    4.2.   Verbruik in de EU

    (41)

    Het verbruik in de EU werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van de EU-producent op de EU-markt (uitsluitend de zelf vervaardigde producten), de invoer uit Korea (aan de hand van de gegevens van de drie medewerkende Koreaanse producenten/exporteurs) en de invoer uit de VS (aan de hand van de gegevens van de meest gebruikte databank in deze bedrijfssector). Het betrokken product werd in de beoordelingsperiode niet uit een ander land in de EU ingevoerd.

    (42)

    Omdat er slechts één EU-producent is en er op de EU-markt slechts drie bronnen zijn van het betrokken product (de EU-producent, de Koreaanse en de Amerikaanse producenten), zijn de gegevens over het marktaandeel van de EU-producent en de Amerikaanse producenten om redenen van vertrouwelijkheid geïndexeerd overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening.

    (43)

    In de beoordelingsperiode gaf de EU-markt voor het betrokken product meer dan een verdubbeling te zien. Het verbruik bedroeg in 2002 ongeveer 213 000 stuks en in het onderzoektijdvak ongeveer 456 000 stuks. In 2003 was er een stijging van 51 %, in 2004 met 54 procentpunt en in het onderzoektijdvak met 10 procentpunt.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Totaal EU-verbruik (stuks)

    212 755

    321 672

    435 158

    456 410

    Index (2002 = 100)

    100

    151

    205

    215

    4.3.   Invoer uit Korea

    a)   Hoeveelheid

    (44)

    Het invoervolume steeg in de beoordelingsperiode zeer sterk, namelijk met 157 %. Het steeg van 2002 op 2003 met 66 %, in 2004 met 77 procentpunt en in het onderzoektijdvak met nog eens 14 procentpunt.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Invoer uit Korea (stuks)

    141 754

    235 902

    343 922

    364 261

    Index (2002 = 100)

    100

    166

    243

    257

    Marktaandeel van het betrokken product uit Korea

    66,6 %

    73,3 %

    79,0 %

    79,8 %

    Prijzen van het betrokken product uit Korea (EUR/stuk)

    649

    575

    579

    577

    Index (2002 = 100)

    100

    89

    89

    89

    b)   Marktaandeel

    (45)

    Het marktaandeel van de Koreaanse exporteurs nam met 13 procentpunten toe en bedroeg in het onderzoektijdvak bijna 80 %. Dit marktaandeel steeg in 2003 met bijna 7 procentpunten en in 2004 met nog eens bijna 6 procentpunten. De EU-markt wordt dan ook overheerst door Koreaanse producenten.

    c)   Prijzen

    i)   Prijsontwikkeling

    (46)

    In de beoordelingsperiode daalde de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product uit Korea met 11 %, terwijl de functies van het product elk jaar verbeterden. De prijsdaling was vooral opmerkelijk van 2002 op 2003. Na 2003 bleven de gemiddelde prijzen gelijk (zie bovenstaande tabel).

    ii)   Prijsonderbieding

    (47)

    Er werd een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de EU van vergelijkbare modellen van het betrokken product vervaardigd door de Koreaanse producenten/exporteurs en door de EU-producent. Voor de vergelijking werden de prijzen af fabriek gebruikt van de EU-producent bij levering aan onafhankelijke afnemers, na aftrek van kortingen en belastingen, en de prijzen van de Koreaanse producenten/exporteurs, cif grens EU, gecorrigeerd voor kosten voor het lossen en na invoer. Het betrokken product uit Korea bleek in het onderzoektijdvak 34 % tot 42 % goedkoper te zijn dan het EU-product.

    4.4.   Situatie van de EU-producent

    (48)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die verband houden met de toestand van de EU-producent.

    (49)

    Omdat er slechts één EU-producent is, werden de specifiek op die producent betrekking hebbende gegevens, vanwege hun vertrouwelijke aard, in indexvorm weergegeven overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. De EU-producent is overigens eerst in april 2002 met de productie van het betrokken product begonnen, hetgeen verklaart waarom de hieronder beschreven schadetrends van 2002 op 2003 over het algemeen scherpe bewegingen vertonen, zowel opwaarts (zoals voor productievolume) als neerwaarts (zoals voor investeringen).

    a)   Productie

    (50)

    In 2003 steeg de productie van de EU-producent met 205 % en in 2004 met 136 procentpunt, waarna deze in het onderzoektijdvak met 36 procentpunten daalde. In het onderzoektijdvak bedroeg de productie 70 000 à 100 000 stuks.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Productie (stuks)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    305

    441

    405

    b)   Capaciteit en bezettingsgraad

    (51)

    De productiecapaciteit steeg in 2003 met 125 %, in 2004 met 113 procentpunt en was in het onderzoektijdvak stabiel. In het onderzoektijdvak bedroeg de productiecapaciteit van de EU-producent 70 000 à 150 000 stuks.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Productiecapaciteit (stuks)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    225

    338

    338

    Bezettingsgraad

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    136

    131

    120

    (52)

    De bezettingsgraad bereikte in 2003 een piek na een stijging van 36 %. De bezettingsgraad daalde in 2004 met 5 procentpunten en liet in het onderzoektijdvak een verdere daling zien van 11 procentpunten. In het onderzoektijdvak bedroeg de bezettingsgraad van de EU-producent 60 % à 90 %.

    c)   Voorraden

    (53)

    In het onderzoektijdvak bedroeg de voorraad eindproducten ongeveer 30 % van de totale productie van de EU-producent, een buitengewoon hoog niveau. De eindvoorraden van de EU-producent daalden in 2003 met 29 % en stegen vervolgens sterk, namelijk met 140 procentpunten in 2004 en met nog eens 27 procentpunten in het onderzoektijdvak. In het onderzoektijdvak bedroegen de voorraden van de EU-producent 10 000 à 30 000 stuks.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Eindvoorraden (stuks)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    71

    211

    238

    d)   Verkoop

    (54)

    De verkoop van de eigen productie van de EU-producent aan onafhankelijke afnemers in de EU steeg in 2003 met 284 % en in 2004 met 37 procentpunten, waarna er in het onderzoektijdvak een daling optrad met 6 procentpunten. In het onderzoektijdvak bedroeg de verkoop van de EU-producent 50 000 à 90 000 stuks.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    EU-verkoop aan onafhankelijke afnemers (stuks)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    384

    421

    415

    e)   Marktaandeel

    (55)

    Het marktaandeel van de EU-producent bereikte een piek in 2003 (een stijging met 154 %), daalde vervolgens met 48 procentpunten in 2004 en in het onderzoektijdvak met nog eens 13 procentpunten. In het onderzoektijdvak bedroeg het marktaandeel van de EU-producent 10 % à 20 %.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Marktaandeel van de EU-producent

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    254

    206

    193

    f)   Groei

    (56)

    Van 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het verbruik in de EU met 64 procentpunten, terwijl de omvang van de verkoop van de EU-producent met slechts 31 procentpunten steeg. De EU-producent verloor ongeveer 4 procentpunten aan marktaandeel, terwijl het Koreaanse product van 2003 tot het onderzoektijdvak 6 procentpunten aan marktaandeel won.

    g)   Werkgelegenheid

    (57)

    De werkgelegenheid steeg van 2002 op 2003 met 110 %, vervolgens met 102 procentpunten in 2004 en daalde in het onderzoektijdvak met 14 procentpunten. In het onderzoektijdvak bedroeg het aantal arbeidsplaatsen bij de EU-producent 300 à 500.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Werkgelegenheid (aantal werknemers)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    210

    312

    298

    h)   Productiviteit

    (58)

    De arbeidsproductiviteit in de EU, gemeten in de productie per werknemer per jaar, nam van 2002 op 2003 toe met 46 %, daalde met 5 procentpunt in 2004 en met nog eens 5 procentpunten in het onderzoektijdvak. In het onderzoektijdvak bedroeg de productiviteit van de EU-producent 100 à 300 stuks per werknemer.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Productiviteit (stuks per werknemer)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    146

    141

    136

    i)   Lonen

    (59)

    In de beoordelingsperiode daalde het gemiddelde loon per werknemer met 16 %. Er was een daling van 3 % in 2003, een verdere daling met 11 procentpunten in 2004 en met nog eens 2 procentpunten in het onderzoektijdvak.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Jaarlijkse loonkosten per werknemer (000 EUR)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    97

    86

    84

    j)   Verkoopprijzen

    (60)

    De prijzen per stuk bij verkoop van de eigen productie in de EU aan onafhankelijke afnemers daalden over de gehele beoordelingsperiode met 4 %, hoewel de functies van de modellen elk jaar een verbetering lieten zien. Van 2002 tot in 2004 bleven de prijzen min of meer gelijk, maar in het onderzoektijdvak daalden zij met 4 procentpunten. In het onderzoektijdvak bedroeg de gemiddelde prijs per stuk van de EU-producent 500 à 1 500 euro.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Prijs per eenheid EU-markt (EUR/stuk)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    101

    100

    96

    k)   Factoren die van invloed zijn op de prijzen in de EU

    (61)

    Bij het onderzoek bleek dat de prijzen van het betrokken product uit Korea in het onderzoektijdvak de reeds gedrukte prijzen van de EU-producent gemiddeld met 34 à 42 % onderboden. Bij een onderzoek per model bleek echter dat de prijzen van de Koreaanse producenten/exporteurs in sommige gevallen nog aanzienlijk lager waren. Door de combinatie van deze onderbieding die per model uiteenliep en het groeiende marktaandeel van het Koreaanse product werd de druk op de prijzen nog sterker en was zo van invloed op de binnenlandse prijzen van de EU-producent.

    l)   Winstgevendheid en opbrengst van investeringen

    (62)

    In de beoordelingsperiode bleef de winst op de verkoop van de door de EU-producent geproduceerde productie in de EU, in procenten van de nettoverkoop, negatief. De verliezen waren zeer hoog in 2002 als gevolg van het feit dat de productiefaciliteit in dat jaar werd opgestart. De winstgevendheid verbeterde in 2003 tot een peil waarop de kosten bijna werden gedekt, maar ging in 2004 weer achteruit, waarna in het onderzoektijdvak gevoelige verliezen werden geleden.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Winstgevendheid van de EU-verkoop aan onafhankelijke afnemers (% van nettoverkoop)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = – 100)

    – 100

    – 5

    – 9

    – 30

    Rendement van de investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = – 100)

    – 100

    – 20

    – 37

    – 123

    (63)

    Het rendement van de investeringen, in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, volgde in de beoordelingsperiode grotendeels de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid en bleef in die periode negatief. In 2003 gaf dit rendement een duidelijke stijging te zien om in 2004 en het onderzoektijdvak weer een achteruitgang te vertonen.

    m)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (64)

    De netto kasstroom uit de bedrijfsactiviteiten bleef in de beoordelingsperiode eveneens negatief. Van een zeer laag niveau in 2002 liet de netto kasstroom een verbetering zien tot bijna nul alvorens in 2004 en het onderzoektijdvak opnieuw achteruit te gaan. Vanwege het povere rendement slaagde de EU-producent er niet in meer kapitaal aan te trekken binnen de groep waarvan hij deel uitmaakte en moest hij plannen om de productie verder uit te breiden bevriezen. In een multinationale groep, zoals de groep waartoe de EU-producent behoort, worden de financiële middelen over het algemeen toegewezen aan de meest winstgevende eenheden.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Kasstroom (000 EUR)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = – 100)

    – 100

    – 8

    – 65

    – 65

    n)   Investeringen:

    (65)

    De jaarlijkse investeringen van de EU-producent in de productie van het betrokken product daalden sterk in 2003, vergeleken met 2002, het jaar waarin de productie werd gestart en grote investeringen werden gedaan. In 2004 en het onderzoektijdvak bleven de jaarlijkse investeringen in de productie van het betrokken product gelijk.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Netto-investeringen (000 EUR)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    13

    14

    14

    o)   Hoogte van de dumpingmarge

    (66)

    Gezien de omvang van de invoer uit Korea en de prijzen waartegen deze invoer plaatsvond, kunnen de gevolgen van de omvang van de dumpingmarges voor de EU-producent niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    p)   Herstel van dumping in het verleden

    (67)

    Aangezien er geen informatie was over dumping voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, werd dit punt niet van belang geacht.

    4.5.   Conclusie

    (68)

    In de beoordelingsperiode is de omvang van de invoer met dumping van het betrokken product uit Korea aanzienlijk toegenomen, namelijk met 157 %, en het aandeel van dit product op de EU-markt is met 13 procentpunten gegroeid. De gemiddelde prijzen van het Koreaanse product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het EU-product. Bovendien onderboden de prijzen van het betrokken product uit Korea die van de EU-producent aanzienlijk. De gewogen gemiddelde prijsonderbieding ging in het onderzoektijdvak van 34 tot 42 %, afhankelijk van de exporteur, terwijl de prijsonderbieding voor sommige modellen soms nog hoger was.

    (69)

    Vastgesteld werd dat de situatie van de EU-producent in de beoordelingsperiode is achteruitgegaan. Afgezien van 2002, het jaar waarin de EU-productie begon, lieten de meeste schade-indicatoren in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling zien: de bezettingsgraad daalde met 16 procentpunten, de eindvoorraden stegen met 167 procentpunten, de EU-producent verloor 61 procentpunten aan marktaandeel, de productiviteit daalde met 10 procentpunten, de verkoopprijs per eenheid daalde met 5 procentpunten, terwijl de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de kasstroom van een reeds negatief startpunt nog verder achteruit gingen.

    (70)

    Een aantal indicatoren leken op een positieve ontwikkeling te wijzen. Het productievolume steeg met 100 procentpunten, het verkoopvolume op de EU-markt met 31 procentpunten en de werkgelegenheid met 88 procentpunt. Deze ontwikkelingen zijn echter normaal wanneer een productie wordt opgestart en wanneer wordt getracht het vaste kapitaal optimaal te benutten om zo de vaste kosten te kunnen dekken. Deze stijgingen waren echter ontoereikend om een verlies aan marktaandeel te voorkomen, omdat de markt nog sneller groeide, en om een redelijke winst te maken.

    (71)

    Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat de EU-producent aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    5.   OORZAAK

    5.1.   Inleiding

    (72)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de EU-producent door de invoer met dumping heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de EU-producent eveneens schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat schade die eventueel door deze factoren was veroorzaakt aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (73)

    De aanzienlijke toename van de omvang van de invoer met dumping (157 % in de beoordelingsperiode) en van het daarmee overeenstemmende marktaandeel (ongeveer 13 procentpunten) alsmede de prijsonderbieding (32 % à 42 % in het onderzoektijdvak) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de EU-producent. In de beoordelingsperiode daalde de bezettingsgraad met 16 procentpunt, de eindvoorraden stegen met 167 procentpunt, het marktaandeel daalde met 61 procentpunt, de productiviteit met 10 procentpunt en de verkoopprijs per stuk met 5 procentpunt. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de snel groeiende EU-markt in die periode. Daarnaast waren de prijzen bij invoer uit Korea in de hele periode lager dan die van de EU-producent, waardoor deze onder druk kwamen te staan. De hieruitvoortvloeiende daling van de prijzen van de EU-producent in een periode waarin de productiekosten gelijk bleven, leidde tot een daling van de winstgevendheid, van het rendement van de investeringen en van de kasstroom vanaf een reeds negatief beginpunt. Daarom wordt voorlopig geoordeeld dat de invoer met dumping aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de EU-producent.

    5.3.   Gevolgen van andere factoren

    a)   Stijging van de grondstofkosten

    (74)

    Een belanghebbende voerde aan dat eventuele schade die de EU-producent had geleden verband hield met de prijsstijging van een aantal grondstoffen sedert 2003.

    (75)

    De prijs van bepaalde grondstoffen, zoals staal en polyurethaan, is inderdaad vanaf 2003 gestegen. Deze stijging was echter iets minder voor grondstoffen afkomstig van leveranciers die hun prijzen in US dollar uitdrukten door de waardestijging van de euro ten opzichte van de US-dollar in die periode. De voornaamste grondstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van het betrokken product zijn internationaal genoteerd en zowel de EU-producent als de Koreaanse concurrenten beschikken over eenzelfde grote onderhandelingsmacht. Zij betalen derhalve min of meer dezelfde prijzen voor hun grondstoffen. Producenten die uitgaan van de euro, zoals de EU-producent, verkeren, gezien de schommelingen van de Koreaanse won ten opzichte van de US-dollar in de beoordelingsperiode, in een gunstiger positie dan hun Koreaanse concurrenten wat betreft grondstoffen die worden betrokken bij leveranciers die hun prijzen in US dollar uitdrukken. Voorts bleek bij het onderzoek dat de productiekosten per eenheid van de EU-producent eerst sterk daalden in 2003 (vergeleken met 2002), in verband met de toegenomen activiteit van de recent gebouwde fabriek en daarna gelijk bleven in de rest van de beoordelingsperiode. De sterke daling van de winstgevendheid in die periode kan derhalve niet worden toegeschreven aan veranderingen in de productiekosten, maar is te wijten aan de daling van de verkoopprijzen. De verkoopprijzen van de EU-producent daalden van 2003 tot in het onderzoektijdvak met 5 procentpunten als gevolg van druk op de prijzen en omdat noodzakelijke prijsverhogingen niet konden worden doorgevoerd als gevolg van de invoer met dumping. De stijging van de grondstofprijzen speelde derhalve geen of slechts een ondergeschikte rol bij het ontstaan van de schade die de EU-producent heeft geleden, zodat deze het oorzakelijk verband niet heeft verbroken tussen invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de EU-producent heeft geleden.

    b)   Stijging van de verkoop binnen de groep

    (76)

    Een belanghebbende voerde aan dat eventuele schade die de EU-producent had geleden verband hield met toegenomen verkoop binnen de groep van die producent.

    (77)

    Evenals andere ondernemingen die deel uitmaken van een multinationale groep, had de EU-producent in de beoordelingsperiode een aantal verkooptransacties waarbij een interne verrekenprijs werd gehanteerd. In 2002, 2003, 2004 en het onderzoektijdvak bedroeg deze interne verkoop door de EU-producent achtereenvolgens slechts 2 %, 5 %, 15 % en 12 % van de totale verkoop. Deze verkoop was bovendien vrijwel volledig bestemd voor niet EU-markten. De cijfers over verkoopvolume (zie overweging 54), de verkoopprijzen (zie overweging 60) en de winstgevendheid (zie overweging 62) hebben uitsluitend betrekking op de verkoop aan onafhankelijke afnemers van door de EU-producent zelf vervaardigde goederen. Eventuele negatieve gevolgen voor de prijs als gevolg van de verkoop aan gelieerde afnemers werden buiten beschouwing gelaten bij de schadebeoordeling. Het argument werd daarom afgewezen.

    c)   Original Equipment Manufacturer („OEM”) invoer

    (78)

    Een belanghebbende stelde dat de EU-producent zichzelf schade had berokkend met OEM-invoer uit Korea.

    (79)

    In tegenstelling tot de bewering van deze belanghebbende heeft de EU-producent het betrokken product in de beoordelingsperiode niet uit Korea ingevoerd, maar wel middels een OEM-leveringsovereenkomst via een ander kanaal. Het argument werd daarom afgewezen.

    d)   Invoer uit andere landen

    (80)

    Zoals vermeld in overweging 42 wordt het betrokken product op de EU-markt slechts geleverd door de Koreaanse producenten, de EU-producent en Amerikaanse producenten. De omvang van de totale invoer (met inbegrip van de invoer door de EU-producent) uit de VS daalde in 2003 met 49 %, bleef gelijk in 2004 en steeg met 4 procentpunt in het onderzoektijdvak. Het daarmee overeenstemmende marktaandeel steeg in 2003 met 66 %, met 9 procentpunten in 2004 en bleef in het onderzoektijdvak gelijk. In het onderzoektijdvak bedroeg het marktaandeel van het Amerikaanse product (met inbegrip van de door de EU-producent ingevoerde producten) 5 % à 10 %. Dit invoervolume en dit marktaandeel waren beïnvloed door: de aankoop door de indiener van de klacht bij het moederbedrijf in de VS in de startfase en de toenemende invoer uit Korea.

    (81)

    De productie van de EU-producent steeg in 2002 en 2003. De aankopen bij het moederbedrijf in de VS liepen dan ook sterk terug. In 2002 betrok de EU-producent 62 % van zijn totale verkoop van het moederbedrijf in de VS. Dit percentage daalde tot 3 % in 2003 en was 6 % in 2004 en 8 % in het onderzoektijdvak. De aankoop door de EU-producent bij het moederbedrijf in de VS bedroeg ongeveer 57 % van de totale invoer uit de VS in 2002, 6 % in 2003, 19 % in 2004 en 23 % in het onderzoektijdvak. De invoer van EU-producent uit de VS was in de periode 2003-onderzoektijdvak qua hoeveelheid beperkt en de prijzen van het betrokken product uit de VS (bij aankoop door de EU-producent en anderen) waren, zoals blijkt uit onderstaande tabel, hoger dan die van de Koreaanse producenten en van de EU-producent.

    (82)

    Gezien de dalende hoeveelheden, het marktaandeel en de relatief hoge prijzen van het betrokken product uit de VS is de conclusie dat de EU-producent geen schade heeft geleden door de invoer uit de VS, door hemzelf of door een onafhankelijke concurrent.

     

    2002

    2003

    2004

    Ond. Tijdv.

    Omvang van de invoer uit de VS (stuks)

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    51

    51

    54

    Marktaandeel van de invoer uit de VS

    vertrouwelijk

    Index (2002 = 100)

    100

    34

    25

    25

    Prijzen van de invoer uit de VS (EUR/stuk)

    1 157

    1 138

    1 090

    1 012

    Index (2002 = 100)

    100

    98

    94

    87

    e)   Gevolgen van de startfase

    (83)

    Een belanghebbende stelde dat indien de EU-producent schade had geleden, dit het gevolg was van het feit dat de productie sinds kort was opgestart.

    (84)

    De belanghebbende voerde verder aan dat de eerste exemplaren van het betrokken product die in de fabriek van de EU-producent waren vervaardigd in april 2003 op de markt kwamen. Dit is niet juist. De productie werd in april 2002 gestart en de producten werden reeds in 2002 verkocht. Zoals vermeld in overweging 62 was de winstgevendheid van de EU-producent inderdaad sterk negatief in het jaar waarin de fabriek van start ging (2002). De winstgevendheid liet echter in 2003 al een aanzienlijke verbetering zien en de productie was toen bijna kostendekkend. In 2004 en het onderzoektijdvak ging de winstgevendheid weer achteruit. Het argument van de belanghebbende is derhalve geen verklaring voor het feit dat de winstgevendheid na een voorspelbare moeizame start in 2002 een opmerkelijke verbetering liet zien (in 2003) alvorens weer achteruit te gaan (2004 en het onderzoektijdvak). Het argument werd daarom afgewezen.

    f)   Gevolgen van de verkoop van andere soorten koelkasten

    (85)

    Een belanghebbende voerde aan dat bij het beoordelen van de situatie van de EU-producent ook rekening moet worden gehouden met de verkoop van andere soorten koelkasten, omdat consumenten die een koelkast willen kopen doorgaans een keuze maken uit verschillende soorten.

    (86)

    In de overwegingen 9 tot en met 17 werd vastgesteld dat de EU-markt voor het betrokken product een markt is die autonoom en onderscheiden is van de markten voor andere koelkasten. De kwestie van concurrentie tussen deze markten speelt daarom geen rol en het argument wordt afgewezen. Bij de analyse van de situatie van de EU-producent werd, zoals vermeld in de overwegingen 48 tot en met 71, uitsluitend uitgegaan van gegevens die betrekking hebben op side-by-side koelkasten.

    g)   Zelfveroorzaakte schade als gevolg van verkeerde ontwerpen en marketingbesluiten

    (87)

    Een belanghebbende stelde dat de door de EU-producent geleden schade niet was veroorzaakt door dumping, maar door deze producent zelf als gevolg van een aantal onjuiste strategische beslissingen. Deze partij verklaarde dat de deur verkeerd zou zijn ontworpen (afgeronde deuren), dat dure materialen waren gebruikt voor de buitenkant (roestvrij staal) en dat de cyclus voor de vernieuwing van het product te lang was.

    (88)

    Wat het eerste punt betreft: de EU-producent heeft altijd modellen vervaardigd en aangeboden met zowel afgeronde als vlakke deuren. Uit verkoopcijfers van de EU-producent en marktstudies blijkt bovendien dat de consument, in tegenstelling tot het beweerde, wel degelijk een uitgesproken voorkeur heeft voor modellen met afgeronde deuren. De belanghebbende in kwestie heeft overigens onlangs zelf een serie met afgeronde deuren geïntroduceerd, hetgeen niet strookt met zijn eigen argumenten.

    (89)

    Wat het tweede punt betreft: bij het onderzoek werd vastgesteld dat de EU-producent niet alleen roestvrij staal gebruikt voor de afwerking aan de buitenkant, maar ook goedkopere producten. Uit een vergelijking van de kosten van het door de EU-producent gebruikte roestvrije staal en de kosten van het vervangingsproduct dat het meest in de buurt komt, bleek dat het verschil zou neerkomen op ongeveer 1 % van de totale productiekosten. Dit betekent dat de kosten van een roestvrijstalen buitenafwerking niet de enige oorzaak kunnen zijn van de door de EU-producent geleden schade.

    (90)

    Wat het derde punt betreft: de EU-producent komt om de één à twee jaar met een nieuw model, terwijl bedoelde belanghebbende ieder jaar met een nieuw model komt. Dat betekent dat de EU-producent minder snel met een nieuw model komt dan deze belanghebbende, maar dit ritme stemt overeen met dat van de VS-producenten. Deze belanghebbende verstrekte bovendien geen bewijsmateriaal waaruit bleek waarom en hoe een kortere productvernieuwingscyclus (één jaar in plaats van twee) zou leiden tot een grotere verkoop en hogere winsten. De EU-producent heeft daarentegen wel bewijsmateriaal voorgelegd waaruit bleek dat handelspartners en detailhandelaars niet graag zien dat een productreeks te vaak wordt vernieuwd omdat dit hoge kosten met zich brengt qua presentatie en catalogi.

    (91)

    Als onjuiste ontwerpen en marketingbesluiten al een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de schade die de EU-producent heeft geleden, dan is deze marginaal en zeker niet van dien aard dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen schade en invoer met dumping wordt verbroken.

    h)   Concurrentie in verschillende productreeksen

    (92)

    Een belanghebbende voerde aan dat i) hij niet in dezelfde productreeks concurreerde met de EU-producent; ii) dat het misleidend was conclusies te trekken uit een vergelijking van gemiddelde prijzen, en iii) de EU-producent door hem dan ook geen schade kon hebben geleden.

    (93)

    De homogeniteit van het betrokken product werd beschreven in de overwegingen 9 tot en met 17. Vanzelfsprekend worden op elke markt een aantal soorten, modellen of kwaliteiten aangeboden. Deze verschillende modellen hebben echter dezelfde fysische en technische basiskenmerken en eindtoepassingen en er kunnen geen duidelijke scheidslijnen worden getrokken tussen de verschillende marktsegmenten omdat bepaalde segmenten elkaar overlappen. De prijsonderbieding werd berekend per model (zie overweging 47) en niet alleen op basis van gemiddelde prijzen. Bij vrijwel alle modellen die werden vergeleken werd prijsonderbieding vastgesteld van de prijzen van de EU-producent door de exportprijzen van deze producent/exporteur. Het argument werd daarom afgewezen.

    5.4.   Conclusie

    (94)

    Uit bovenstaande analyse blijkt dat invoer en marktaandeel van het betrokken product uit Korea in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, terwijl de verkoopprijzen van dit product aanzienlijk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding was. Deze stijging van het marktaandeel van het Koreaanse product viel samen met een daling van het marktaandeel van het EU-product en met een daling van de verkoopprijs per stuk, de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de kasstroom uit de bedrijfsactiviteiten van de EU-producent.

    (95)

    Bij onderzoek van andere factoren waardoor de EU-producent schade kon hebben geleden bleek dat geen van deze factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

    (96)

    Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van EU-producent werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, is de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit Korea de oorzaak is van de aanmerkelijke schade die de EU-producent heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

    6.   BELANG VAN DE EU

    (97)

    De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te besluiten dat het in dit geval niet in het belang van de EU was om maatregelen te nemen. Daartoe heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening, de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokkenen onderzocht.

    6.1.   Belang van de EU-producent

    (98)

    Zoals vermeld in overweging 39 heeft de EU-producent één fabriek in Italië die 300 à 500 werknemers telt die rechtstreeks zijn betrokken bij de productie, verkoop en administratie van het betrokken product. Verwacht wordt dat de EU-producent, na de instelling van antidumpingmaatregelen, grotere hoeveelheden van het betrokken product in de EU zal verkopen. Door de stijging van de productie, de bezettingsgraad en de productiviteit, waardoor de kosten per eenheid waarschijnlijk zullen dalen, zal de EU-producent waarschijnlijk in staat zijn zijn financiële situatie te verbeteren en tegelijkertijd meer concurrerende prijzen te hanteren. Het verschil tussen de prijzen van de EU-producent en die van de Koreaanse producenten zou hierdoor worden verkleind.

    (99)

    Wanneer geen antidumpingmaatregelen worden genomen, zal de situatie van de EU-producent zich waarschijnlijk negatief blijven ontwikkelen. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de EU-producent zullen dan waarschijnlijk verder omlaag gaan, hetgeen waarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productielijnen en een verlies van arbeidsplaatsen in de EU.

    (100)

    Antidumpingmaatregelen zullen de EU-producent in staat stellen zich van de schadelijke gevolgen van dumping te herstellen.

    6.2.   Belang van de toeleveranciers van de EU-producent

    (101)

    Twee bedrijven die twee van de voornaamste grondstoffen leveren aan de EU-producent, steunden de klacht en hebben medewerking verleend aan het onderzoek. Beide leveranciers zijn representatief, omdat de grondstoffen die zij leveren ongeveer 30 % uitmaken van de totale aankoop van grondstoffen door de EU-producent. De levering van grondstoffen en onderdelen aan de EU-producent voor de productie van het betrokken product maakt ongeveer 2 % uit van de omzet van deze leveranciers en geeft rechtstreeks werkgelegenheid aan 22 personen.

    (102)

    Indien maatregelen worden genomen, zouden de medewerkende toeleveranciers hun omzet, winstgevendheid en werkgelegenheid kunnen verhogen.

    6.3.   Belang van de witgoedsector in de EU

    (103)

    Verschillende bedrijfsfederaties (Conseil Européen de la construction d’appareils domestiques-CECED en Associazione Nazionale Industrie Apparecchi Domestici e Professionali-ANIE) hebben schriftelijk verklaard voorstander te zijn van antidumpingmaatregelen in deze procedure.

    (104)

    Om grotere bekendheid te geven aan de neerwaartse druk op de prijzen als gevolg van de invoer met dumping uit Korea, hebben belangrijke witgoedproducenten (Electrolux, Bosch-Siemens) die het betrokken product weliswaar zelf niet produceren in de EU, verklaard achter de klacht te staan. Een van deze ondernemingen verklaarde te hebben overwogen het betrokken product zelf te gaan produceren in de EU, maar dit plan als gevolg van de invoer met dumping uit Korea te hebben uitgesteld. Zowel Electrolux als Bosch-Siemens hebben het betrokken product in het onderzoektijdvak uit de VS ingevoerd en werden derhalve ook rechtstreeks getroffen door de oneerlijke handelspraktijken van de Koreaanse producenten/exporteurs. Bij elk van de twee bovengenoemde ondernemingen zijn ongeveer 30 à 50 werknemers in de EU betrokken bij de invoer en wederverkoop van het betrokken product.

    (105)

    De witgoedsector in het algemeen zou derhalve achter invoering van antidumpingmaatregelen staan.

    6.4.   Belang van de gelieerde importeurs in de EU

    (106)

    Het betrokken product uit Korea wordt meestal via gelieerde importeurs — dochterondernemingen van de drie medewerkende Koreaanse producenten — ingevoerd. Deze gelieerde importeurs zijn tegenstander van antidumpingmaatregelen. In het onderzoektijdvak waren deze 26 gelieerde importeurs goed voor ongeveer 96 % van de totale invoer van het betrokken product uit Korea. De invoer en wederverkoop van het betrokken product uit Korea vertegenwoordigt ongeveer 4 % van de totale omzet van deze ondernemingen. Van de in totaal ongeveer 4 000 werknemers die werkzaam zijn bij deze gelieerde importeurs zijn 170 rechtstreeks betrokken bij de handel in en wederverkoop van het betrokken product uit Korea in de EU.

    (107)

    Bij het onderzoek is gebleken dat de EU-markt voor het betrokken product zeer sterk groeit. De voorgestelde antidumpingrechten zijn bovendien niet hoog en omdat de maatregelen zijn gebaseerd op de dumpingmarges zal het aanzienlijke verschil tussen de Koreaanse exportprijzen en de prijzen van de EU-producent niet volledig worden weggenomen. Dat wil zeggen dat, zelfs na het wegnemen van de dumpingmarge, het Koreaanse product nog goedkoper zal zijn dan het EU-product. Daarom is het dan ook niet zeker of de maatregelen zullen leiden tot een afname van de invoer vanuit Korea. Gezien de snel groeiende markt zou die invoer zich wel eens kunnen stabiliseren waardoor de situatie van de gelieerde importeurs niet veel zou veranderen. Zoals vermeld in de voorgaande overweging was de invoer van het betrokken product uit Korea goed voor ongeveer 4 % van de omzet van deze ondernemingen.

    (108)

    Daarom is de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige gevolgen zullen hebben voor de gelieerde importeurs in de EU.

    6.5.   Belang van de onafhankelijke importeurs in de EU

    (109)

    In het onderzoektijdvak was de enige onafhankelijke medewerkende importeur goed voor ongeveer 2 % van de totale invoer van het betrokken product uit Korea. Deze importeur voerde ongeveer de helft in van de hoeveelheid die niet via gelieerde importeurs uit Korea werd ingevoerd. De situatie van deze importeur werd representatief geacht voor de situatie van onafhankelijke importeurs. Deze importeur die het betrokken product in het kader van een OEM-leveringsovereenkomst invoerde van een van de medewerkende producenten/exporteurs in Korea voor wederverkoop onder eigen naam in de EU, wenste geen standpunt in te nemen ten aanzien van de klacht en voegde hieraan toe dat hij overwoog het betrokken product zelf in de EU te gaan produceren, afhankelijk van de resultaten van deze procedure. De wederverkoop van het betrokken product maakt slechts een te verwaarlozen percentage uit van zijn totale omzet. Minder dan 10 werknemers zijn rechtstreeks betrokken bij de handel in en de wederverkoop van het betrokken product uit Korea.

    (110)

    Zoals vermeld in overweging 107 zullen antidumpingmaatregelen in dit geval wellicht niet leiden tot een daling van het verkoopvolume van het betrokken product uit Korea maar eerder tot een stabilisering van dat verkoopvolume. Omdat deze onafhankelijke importeur in deze procedure geen standpunt wilde innemen en het deel van zijn omzet dat verband houdt met de wederverkoop van het betrokken product uit Korea in de EU te verwaarlozen is, is de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk marginale gevolgen zullen hebben voor de situatie van onafhankelijke importeurs in de EU.

    6.6.   Belangen van de detailhandelaars en de consument

    (111)

    Gezien de bijzondere aard van de betrokken markt werd detailhandelaars en consumentenorganisaties om medewerking gevraagd. Van deze zijde werden echter weinig reacties ontvangen. Slechts twee detailhandelaars waren bereid medewerking te verlenen. Geen van deze maakte uitdrukkelijk bezwaar tegen de klacht. In het onderzoektijdvak maakten side-by-side koelkasten ongeveer 4 % uit van het totale verbruik in de EU. De omzet van het betrokken product maakte 0,1 % uit van de totale omzet van deze detailhandelaars en leverde een brutowinst op van ongeveer 10 % over de nettoverkoop in het onderzoektijdvak. Uitgaande van de relatieve omzet, werd het aantal banen dat verband hield met het betrokken product in het onderzoektijdvak op ongeveer 50 geraamd.

    (112)

    Zoals vermeld in overweging 107 zouden antidumpingmaatregelen in dit geval kunnen leiden tot een stabilisering van het verkoopvolume van het betrokken product uit Korea. Het prijseffect zou er waarschijnlijk als volgt uitzien: op de Koreaanse cif-exportpijzen, grens EU, zou een recht worden toegepast van 4,4 à 14,3 %. Om de uiteindelijke consumentenprijs te berekenen, moeten aan de aldus verkregen prijs kosten worden toegevoegd, zoals de kosten van levering aan en de winst van de importeurs en de kosten van levering aan en de winst van de detailhandelaars. Dit zou tot een consumentenprijs kunnen leiden die ongeveer 100 % hoger is dan genoemde cif-prijs. De gevolgen van het antidumpingrecht voor de consumentenprijs zouden procentueel neerkomen op ongeveer de helft van het antidumpingrecht. Omdat de Koreaanse producenten/exporteurs momenteel het grootste marktaandeel hebben, wordt de referentieverkoopprijs op de de EU-markt door hen bepaald en dit zal naar alle waarschijnlijkheid ook in de toekomst zo blijven. Zoals vermeld in de overwegingen 98 en 107 zou de EU-producent als gevolg van maatregelen waarschijnlijk scherpere prijzen kunnen hanteren. Gezien zijn relatief geringe marktaandeel zal dit echter weinig gevolgen hebben voor de gemiddelde consumentenprijs van het betrokken product in de EU. De voorgestelde maatregelen zullen waarschijnlijk niet van invloed zijn op de prijzen van het betrokken product uit de VS. Maatregelen zullen waarschijnlijk een bescheiden prijsverhoging van de consumentenprijs tot gevolg hebben (2 % tot 7 %).

    (113)

    Gelet op het voorgaande en gezien de geringe medewerking is het derhalve onwaarschijnlijk dat de voorgestelde maatregelen ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de situatie van de detailhandelaars en van de consument in de EU.

    6.7.   Conclusie

    (114)

    Indien antidumpingmaatregelen worden genomen, zal de EU-producent waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar dat de enige EU-producent, gezien diens verslechterende situatie, gedwongen zal zijn productie te staken en personeel te ontslaan. De toeleveranciers van de EU-producent zouden ook baat hebben bij maatregelen. De witgoedsector staat grotendeels achter de maatregelen. Onafhankelijke medewerkende importeurs en detailhandelaars stelden zich in deze kwestie neutraal op. Hoewel er misschien enige negatieve gevolgen kunnen zijn in de vorm van een stabilisering van de omvang van de invoer uit Korea, kunnen deze niet opwegen tegen de verwachte positieve gevolgen voor de EU-producent. Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat deze maatregelen in het belang van de EU zijn.

    7.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (115)

    Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de EU, dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de EU-producent door invoer met dumping schade blijft lijden.

    7.1.   Schademarge

    (116)

    De voorlopige antidumpingrechten dienen voldoende hoog te zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade veroorzaakt, zonder dat zij het niveau van de vastgestelde dumpingmarges mogen overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de EU-producent in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, kan worden gemaakt.

    (117)

    Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winst van 6 % op de omzet als een passende winst kan worden beschouwd die de EU-producent in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping zou kunnen maken. Uit het onderzoek bleek dat Whirlpool een dergelijk winst in de VS heeft gemaakt op de verkoop van side-by-side koelkasten en eveneens op andere vergelijkbare marktsegmenten in de EU waar geen dumping plaatsvindt.

    (118)

    De nodige prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld aan de hand van een vergelijking per transactie van de gewogen gemiddelde invoerprijs (zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding) met de niet-schadeveroorzakende prijs bij verkoop door de EU-producent op de interne markt. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de EU-producent aan te passen aan de bovenvermelde winstmarge. Het verschil dat bij deze vergelijking werd gevonden, werd uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

    (119)

    Aan de hand van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld:

    Daewoo Electronics Corporation

    98,5 %

    LG Electronics Corporation

    74,8 %

    Samsung Electronics Corporation

    66,3 %

    (120)

    Daar de schademarges hoger waren dan de dumpingmarges moesten de voorlopige maatregelen op de dumpingmarges worden gebaseerd.

    7.2.   Voorlopige maatregelen

    (121)

    Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de „regel van het laagste recht” gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is.

    (122)

    De voorlopige antidumpingrechten zijn derhalve als volgt:

    Onderneming

    Schademarge

    Dumpingmarge

    Voorgesteld antidumpingrecht

    Daewoo Electronics Corporation

    98,5 %

    9,1 %

    9,1 %

    LG Electronics Corporation

    74,8 %

    14,3 %

    14,3 %

    Samsung Electronics Corporation

    66,3 %

    4,4 %

    4,4 %

    Alle overige ondernemingen

    98,5 %

    14,3 %

    14,3 %

    (123)

    De bij deze verordening vastgestelde antidumpingrechten voor de genoemde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek in het kader van onderhavige procedure. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van het onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle overige ondernemingen”) zijn derhalve uitsluitend van toepassing op het betrokken product uit Korea die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Op producten die vervaardigd zijn door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, zijn vermeld in het dispositief van deze verordening, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de vermelde ondernemingen, zijn deze rechten niet van toepassing.

    (124)

    Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten aan de Commissie worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien gerechtvaardigd, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    7.3.   Slotbepaling

    (125)

    Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de gestelde termijn bij de Commissie hebben aangemeld, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het vaststellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de eventuele vaststelling van definitieve maatregelen herzien kunnen worden,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er worden voorlopige antidumpingrechten ingesteld op „side-by-side” koelkast-vrieskastcombinaties, met een capaciteit van meer dan 400 l, voorzien van ten minste twee afzonderlijke buitendeuren die zich naast elkaar bevinden, ingedeeld onder de GN-code ex 8418 10 20 (TARIC-code 8418102091), uit de Republiek Korea.

    2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens EU, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, zijn als volgt:

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    (%)

    Aanvullende TARIC-code

    Daewoo Electronics Corporation, 686 Ahyeon-dong, Mapo-gu, Seoel

    9,1

    A733

    LG Electronics Corporation, LG Twin Towers, 20, Yeouido-dong, Yeongdeungpo-gu, Seoel

    14,3

    A734

    Samsung Electronics Corporation, Samsung Main Bldg, 250, 2-ga, Taepyeong-ro, Jung-gu, Seoel

    4,4

    A735

    Alle overige ondernemingen

    14,3

    A999.

    3.   Bij het in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de voorschriften inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

    Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 28 februari 2006.

    Voor de Commissie

    Peter MANDELSON

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

    (2)  PB C 135 van 2.6.2005, blz. 4.


    Top